Etaamb.openjustice.be
Erratum van 14 december 1998
gepubliceerd op 01 januari 2000

Decreet houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs en van het gesubsidieerd vrij PMS-Centrum. - Erratum

bron
ministerie van de duitstalige gemeenschap
numac
1999033078
pub.
01/01/2000
prom.
14/12/1998
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

14 DECEMBER 1998. - Decreet houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs en van het gesubsidieerd vrij PMS-Centrum. - Erratum


De Nederlandse vertaling van bovenvermeld decreet, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 6 mei 1999, blz. 15533 en vlg., dient wegens een technische vergissing te worden vervangen door de volgende tekst : De Raad van de Duitstalige Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL I. - Statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs en van de gesubsidieerde vrije PMS-Centra HOOFDSTUK 1. - Algemeenheden

Artikel 1.§ 1 - Dit decreet is van toepassing 1° op de gesubsidieerde personeelsleden van de gesubsidieerde vrije onderwijsinrichtingen voor basis-, secundair en hoger onderwijs van het korte type die hun ambt uitoefenen in het onderwijs met volledig leerplan, in de voortgezette schoolopleiding of in het onderwijs met beperkt leerplan;2° op de inrichtende machten van die onderwijsinrichtingen;3° op de gesubsidieerde personeelsleden van de gesubsidieerde vrije PMS-centra;4° op de inrichtende machten van deze PMS-centra. § 2 - Dit decreet is van toepassing op de gesubsidieerde personeelsleden die hun ambt als leraar godsdienst in het lager, secundair en hoger onderwijs van het korte type uitoefenen.

Onder "godsdienst" dient te worden verstaan één van de erediensten bedoeld in artikel 8 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving.

De bepalingen van dit decreet die uitsluitend gelden voor de godsdienstleerkrachten zijn op hen maar toepasselijk in het kader van de vervulling van hun onderwijsopdracht in die hoedanigheid.

Art. 2.Voor de toepassing van dit decreet kunnen de bekwaamheidsbewijzen bepaald ingevolge artikel 12bis, § 2, van bovenvermelde wet van 29 mei 1959 en de artikelen 10 en 17, § 4, van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs, diploma's, getuigschriften, brevetten of attesten zijn, of nog jaren nuttige ervaring of een wetenschappelijke of beroepsbekendheid.

De nuttige ervaring is de tijd doorgebracht in een openbare of privé-dienst, in een openbare of privé-inrichting, in het onderwijs, een vak of een beroep. De Regering bepaalt of de nuttige ervaring heeft bijgedragen tot de opleiding die vereist is voor het te begeven ambt.

De nuttige ervaring wordt aangetoond volgens de regels bepaald voor het personeel van het Gemeenschapsonderwijs.

Art. 3.Voor de toepassing van dit decreet verstaat men onder : 1° vacante betrekking : de door de inrichtende macht opgerichte betrekking die niet is toegewezen aan een bij toepassing van dit decreet in vast verband aangesteld personeelslid, die in aanmerking komt voor toelagen van de Gemeenschap en waarvoor een weddetoelage aangevraagd is;2° hoofdambt of bijbetrekking : het ambt resp.de betrekking zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling voor het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs en in het koninklijk besluit van 10 maart 1965 houdende bezoldigingsregeling voor het personeel van de leergangen met beperkt leerplan ressorterend onder het Ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur; 3° betrekking : voltijdse betrekking vastgesteld in de jaarlijkse personeelsformatie van een school of PMS-centrum, waarbij de personeelsformatie met het totaal aantal betrekkingen overeenstemt dat voor de verschillende ambten van een school of PMS-centrum op basis van het beschikbaar lestijden- of betrekkingenpakket kan worden georganiseerd of gesubsidieerd;4° confessioneel onderwijs : het onderwijs gebaseerd op één van de godsdiensten bepaald in artikel 8 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving en georganiseerd met de instemming van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst, indien zo'n instantie bestaat;5° niet-confessioneel onderwijs : het onderwijs dat zich als zodanig voorstelt of niet aan de voorwaarden voldoet om confessioneel onderwijs te zijn;6° onderwijsinrichtingen met hetzelfde karakter : een aantal inrichtingen die een confessioneel onderwijs gebaseerd op dezelfde godsdienst organiseren of een aantal inrichtingen die een niet-confessioneel onderwijs organiseren en die ofwel op hun verzoek door de levensbeschouwing die ze huldigen zich van de andere onderwijsinrichtingen onderscheiden ofwel, indien het niet het geval is, een gescheiden groep vormen;7° aanvullende regels van het bevoegde paritaire comité : de regels die ter aanvulling van dit statuut door de paritaire comités bedoeld in artikel 100 vastgelegd worden en waaraan bij besluit van de Regering bindende kracht is gegeven overeenkomstig artikel 106. De ambten die door de personeelsleden bedoeld in artikel 1, § 1, 1° uitgeoefend worden, worden in wervings-, selectie- of bevorderingsambten onderverdeeld, overeenkomstig de rangschikking die in het Gemeenschapsonderwijs van toepassing is.

De ambten die door de personeelsleden bedoeld in artikel 1, § 1, 3° uitgeoefend worden, worden in wervings-, selectie- of bevorderingsambten onderverdeeld, overeenkomstig de rangschikking bepaald in artikel 2 van het koninklijk besluit van 27 juli 1979 tot vaststelling van het statuut van de leden van het technisch personeel van de rijks-psycho-medisch-sociale centra, van de gespecialiseerde rijks-psycho-medisch-sociale centra, van de rijksvormingscentra en van de inspectiediensten belast met het toezicht op de psycho-medisch-sociale centra, de diensten voor studie- en beroepsoriëntering en de gespecialiseerde psycho-medisch-sociale centra.

Art. 4.Elke contractuele bepaling, elke bepaling van een arbeidsreglement die strijdig is met de bindende wettelijke bepalingen, met dit statuut of met de bij besluit van de Regering bindend verklaarde aanvullende regels van de bevoegde paritaire comités is nietig.

Art. 5.Wanneer een personeelslid bedoeld in artikel 1, § 1, 1° en 3° voor een ambt werd aangesteld waarvan de uitoefening o.a. erin bestaat het werk van andere personeelsleden te leiden of te organiseren, dan wordt het geacht als mandataris van de inrichtende macht op te treden in de verhouding met de andere personeelsleden. Het tegenbewijs wordt niet aanvaard.

Art. 6.Ingeval het personeelslid bij de uitvoering van de overeenkomst die uit dit statuut voortvloeit de inrichtende macht of derden schade berokkent, is het enkel aansprakelijk voor zijn bedrog en zijn zware schuld; voor lichte schuld is het enkel aansprakelijk als die bij hem eerder gewoon dan toevallig is. Het personeelslid is niet verantwoordelijk voor de beschadigingen of de sleet toe te schrijven aan het regelmatig gebruik van het voorwerp noch voor het toevallig verlies ervan.

Art. 7.Wanneer een geschrift niet vereist is, wordt het getuigenbewijs onafhankelijk van de waarde van het rechtsgeschil aanvaard, zelfs vóór de Raden van beroep.

Art. 8.De rechtsvorderingen voortvloeiend uit de overeenkomst verjaren één jaar na afloop van deze overeenkomst of vijf jaar na de feiten waaruit de vordering is ontstaan, zonder dat deze termijn één jaar na afloop van de overeenkomst mag overschrijden. HOOFDSTUK II. - Plichten Afdeling 1. - Plichten van de inrichtende macht

Art. 9.De inrichtende macht is verplicht : 1° het personeelslid te doen arbeiden op de wijze, tijd en plaats zoals is overeengekomen, inzonderheid door de voor de uitvoering van het werk nodige hulpmiddelen en materialen ter beschikking te stellen;2° als een goed huisvader ervoor te zorgen dat de arbeid wordt verricht in behoorlijke omstandigheden met betrekking tot de veiligheid en de gezondheid van het personeelslid en dat hem bij een ongeval de eerste hulp verstrekt kan worden;3° de bezoldiging te betalen op de wijze, tijd en plaats zoals is overeengekomen;4° de nodige zorg en aandacht te besteden aan het onthaal van de personeelsleden, en van de jeugdige werknemers in het bijzonder;5° als een goed huisvader te zorgen voor het bewaren van het arbeidsgereedschap dat tot de personeelsleden behoort.In geen geval mag ze dit arbeidsgereedschap weigeren terug te geven.

Art. 10.Bij het einde van de overeenkomst is de inrichtende macht verplicht de personeelsleden alle desbetreffende sociale bescheiden te overhandigen.

Art. 11.Recht op de wedde die hem zou zijn toegekomen, indien het zijn dagtaak normaal had kunnen volbrengen, heeft het personeelslid dat op het ogenblik dat het zich naar het werk begeeft geschikt is om te werken en dat : 1° zich normaal naar zijn werk begevend, met vertraging of niet op de plaats van het werk aankomt, op voorwaarde dat die vertraging of die afwezigheid te wijten is aan een oorzaak die overkomen is op de weg naar het werk en die onafhankelijk is van zijn wil;2° behalve in geval van staking, wegens een oorzaak die onafhankelijk is van zijn wil, hetzij de arbeid niet kan beginnen hoewel het zich normaal op de plaats van het werk had begeven, hetzij de arbeid niet kan voortzetten waarmee het bezig was.

Art. 12.De personeelsleden hebben het recht om van het werk afwezig te zijn, met behoud van hun normale bezoldiging, ter gelegenheid van familiegebeurtenissen, voor de vervulling van staatsburgerlijke verplichtingen of van burgerlijke opdrachten en in geval van verschijning voor het gerecht.

De Regering bepaalt de gevallen bedoeld in het eerste lid en legt de afwezigheidsduur vast. Afdeling 2. - Plichten van de personeelsleden

Art. 13.Deze afdeling is van toepassing op de tijdelijk of definitief aangestelde personeelsleden.

Art. 14.De personeelsleden behartigen onder alle omstandigheden waar ze hun ambt uitoefenen steeds het belang van het onderwijs waarin ze werkzaam zijn of van het PMS-centrum en van de personen die zich bij het PMS-centrum laten adviseren.

Bij de uitoefening van hun ambt vervullen de personeelsleden persoonlijk en nauwgezet de verplichtingen, hun opgelegd door de wetten, decreten en reglementen, door de aanvullende regels van het bevoegde paritaire comité, door het arbeidsreglement en door de aanstellingsovereenkomst.

Art. 15.De personeelsleden moeten zich zowel in hun dienstbetrekkingen als in de omgang met het publiek, het schoolpersoneel, de leerlingen en de ouders van leerlingen op een absoluut correcte wijze gedragen. Ze helpen elkaar in de mate dat het belang van de onderwijsinrichting of van het PMS-centrum zulks vereist en vermijden alles wat afbreuk kan doen aan de eer of de waardigheid van hun ambt.

Art. 16.De personeelsleden mogen de leerlingen niet voor politieke en commerciële propaganda gebruiken.

Art. 17.Binnen de perken vastgelegd door de wettelijke en reglementaire bepalingen, de aanvullende regels van het bevoegde paritaire comité en de aanstellingsovereenkomst verstrekken de personeelsleden de prestaties die nodig zijn voor de goede gang van de onderwijsinrichtingen of PMS-centra waar zij hun ambt uitoefenen.

Zij mogen de uitoefening van hun ambt niet onderbreken zonder voorafgaande toelating van de inrichtende macht of van haar vertegenwoordiger.

Art. 18.De personeelsleden mogen de feiten niet bekendmaken die een vertrouwelijk karakter hebben en waarvan zij op grond van hun ambt kennis hebben gekregen.

Art. 19.De personeelsleden mogen noch rechtstreeks noch via een tussenpersoon, zelfs buiten hun ambt doch omwille ervan, giften, geschenken, beloningen of enig ander voordeel vragen, eisen of aannemen.

Art. 20.De personeelsleden mogen geen werkzaamheid hebben die in strijd is met de Grondwet en de wetten van het Belgisch volk, die de vernietiging van 's Lands onafhankelijkheid op het oog heeft of die de landsverdediging of de vervulling van de door België met het oog op zijn veiligheid aangegane verbintenissen in het gedrang brengt. Zij mogen niet toetreden tot, noch hun medehulp verschaffen aan een beweging, groepering, organisatie of vereniging met een soortgelijke werkzaamheid.

De uitoefening van de rechten van het Belgisch of Europees burgerschap dat de personeelsleden bezitten, wordt altijd geëerbiedigd.

Art. 21.De personeelsleden leven de in de aanstellingsovereenkomst schriftelijk vastgestelde verplichtingen na die uit de specifieke aard van het opvoedingsproject van de onderwijsinrichting voortvloeien waarin zij hun ambt uitoefenen. Afdeling 3. - Onverenigbaarheden

Art. 22.Elke bezigheid die schade zou kunnen toebrengen aan het vervullen van de plichten van het ambt of strijdig zou zijn met de waardigheid ervan is onverenigbaar met de hoedanigheid van personeelslid van een gesubsidieerde vrije onderwijsinrichting of van een gesubsidieerd vrij PMS-centrum.

Art. 23.Dienstprestaties leveren of een mandaat uitoefenen in een privé zaak met winstgevend doel, zelfs om niet, is onverenigbaar met de hoedanigheid als personeelslid van een gesubsidieerde vrije onderwijsinrichting of van een gesubsidieerd vrij PMS-centrum.

Er is echter geen onverenigbaarheid noch in het geval van voogdij of pleegvoogdij voor een onbekwaam noch in het geval van de uitoefening van een mandaat in een privé-onderneming namens de Regering.

Art. 24.Elke bezigheid die schade zou kunnen toebrengen aan de uitoefening van de bijzondere plichten voortvloeiend uit de specificiteit van het opvoedingsproject van een gesubsidieerde vrije onderwijsinrichting is onverenigbaar met de hoedanigheid van personeelslid van deze onderwijsinrichting.

Art. 25.De uit de toepassing van artikel 24 voortvloeiende onverenigbaarheden worden schriftelijk in de aanstellingsovereenkomst vastgelegd.

Art. 26.De artikels 22 en 24 zijn ook van toepassing op de tijdelijk aangestelde personeelsleden.

Art. 27.Op schriftelijk verzoek van het betrokken personeelslid en op voorlegging van een verslag opgesteld door het inrichtingshoofd of door de directeur van het PMS-centrum kan de inrichtende macht een afwijking toestaan van de bepalingen van de artikels 22 en 23.

Een afwijking is o.a. mogelijk als het gaat om het beheer van familiale belangen of als de globale opdracht waarvoor het personeelslid definitief of tijdelijk wordt aangesteld niet overeenstemt met een voltijdse betrekking.

Art. 28.Wordt het bestaan van een in artikel 22 of 24 bedoelde onverenigbaarheid betwist, dan kan de inrichtende macht of het personeelslid het advies van het bevoegde paritaire comité per aangetekende brief aanvragen.

Een afschrift van de aangetekende brief wordt tegelijk en eveneens per aangetekende brief aan de inrichtende macht of aan het personeelslid gezonden.

Het paritair comité brengt een advies uit binnen dertig dagen na de ontvangst van de aanvraag.

Art. 29.De inrichtende macht die vaststelt dat een lid van zijn personeel doorlopend een bezigheid uitoefent die volgens artikels 22 of 23 met zijn ambt in het onderwijs of bij een PMS-centrum of volgens artikel 24 met de specificiteit van het opvoedingsproject van de onderwijsinrichting onverenigbaar is, betekent het hem alsmede de gevolgen ervan per aangetekende brief na hem gehoord te hebben; die aangetekende brief heeft uitwerking op de derde werkdag na de verzendingsdatum.

Werd met toepassing van artikel 28 een advies bij het paritair comité ingewonnen, mag de in het eerste lid bedoelde aangetekende brief ten vroegste op de eerste werkdag na de ontvangst van dit advies gezonden worden.

Behalve in geval van zware schuld kan zich het personeelslid tegen een afdanking beveiligen door te bewijzen dat het de bezigheid niet meer uitoefent die hem wordt verweten.

Behoudens toepassing van het voorafgaande lid heeft de kennisgeving tot gevolg dat de overeenkomst van het personeelslid beëindigd wordt, behalve indien het binnen 10 dagen een beroep bij het arbeidsgerecht per aangetekende brief aantekent.

Het personeelslid dat een beroep aantekent, blijft in actieve dienst. Afdeling 4. - Bescherming van de persoonlijke levenssfeer

Art. 30.De bescherming van de persoonlijke levenssfeer der personeelsleden mag niet aangetast worden door het recht van de inrichtende macht om een geëngageerd onderwijs te organiseren.

De verplichtingen opgenomen in artikel 21 mogen o.a. geen gedragen van het privé-leven betreffen die geen enkele betrekking hebben met het dagelijkse schoolleven en met de werking van de onderwijsinrichting of van het PMS-centrum. HOOFDSTUK III. - Toegang tot de wervingsambten Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 31.De wervingsambten kunnen door tijdelijk of definitief aangestelde personeelsleden uitgeoefend worden.

Art. 32.Bij de eerste aanstelling in het onderwijs legt het personeelslid een eed af in de termen vastgesteld in artikel 2 van het decreet van 20 juli 1831 betreffende de eedaflegging bij de aanvang der grondwettelijke vertegenwoordigende monarchie.

De Regering wijst de overheid aan waarvoor de eed wordt afgelegd. Afdeling 2. - Tijdelijke aanstelling en tijdelijk personeel

Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 33.Niemand mag door de inrichtende macht van een onderwijsinrichting of die van een PMS-centrum in een wervingsambt tijdelijk aangesteld worden wanneer hij op het ogenblik van de aanstelling niet aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° Belg zijn of onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie;een afwijking kan worden toegestaan door de Regering; 2° een onberispelijk gedrag hebben;3° de politieke en burgerlijke rechten genieten;4° aan de dienstplichtwetten hebben voldaan;5° houder zijn van één der in artikel 2 bepaalde bekwaamheidsbewijzen, vastgelegd door de Regering, dat overeenstemt met het te bekleden ambt;6° bij de indiensttreding een geneeskundige verklaring afgeven die van minder dan zes maanden gedagtekend is en waaruit blijkt dat de kandidaat in zulke gezondheidstoestand verkeert dat hij die van de leerlingen en de andere personeelsleden niet in gevaar kan brengen;7° aan de wets- en reglementsbepalingen betreffende de taalregeling voldoen;8° zijn kandidatuur in de vorm en binnen de termijn hebben ingediend die in de oproep tot de kandidaten vastgelegd zijn. De godsdienstleerkrachten worden door de inrichtende macht tijdelijk aangesteld op voordracht van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst, indien die instantie bestaat. Ze worden eveneens door de inrichtende macht van hun ambt als godsdienstleerkracht ontheven op voordracht of met de toestemming van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst, indien die instantie bestaat.

De inrichtende macht mag een tijdelijk personeelslid slechts aanstellen indien de reglementering inzake terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking en reaffectatie in acht wordt genomen.

Art. 34.Voor een aanstelling in een wervingsambt wordt uiterlijk bij de indiensttreding een schriftelijke, door beide partijen ondertekende overeenkomst in twee exemplaren opgesteld waarvan één aan het personeelslid wordt overhandigd.

Deze overeenkomst vermeldt : 1° de benaming van de inrichtende macht van de school of van het PMS-centrum;2° de identiteit van het personeelslid;3° het uit te oefenen ambt, alsmede de kenmerken en de omvang van de opdracht;4° of de betrekking al dan niet vacant is en, als zij niet vacant is, de naam van de titularis van de betrekking en, in voorkomend geval, de naam van het personeelslid dat de titularis tijdelijk vervangt;5° in voorkomend geval de aanvullende verplichtingen bedoeld bij artikel 21 en de onverenigbaarheden bedoeld bij artikel 25. Bij gebrek aan geschreven tekst opgesteld overeenkomstig de leden 1 en 2 wordt het personeelslid geacht slechts onder de bij dit decreet vastgelegde voorwaarden in het ambt, voor de opdracht of in de betrekking aangesteld te zijn dat/die het werkelijk uitoefent.

Onderafdeling 2. - Voorrangsregels

Art. 35.§ 1 - Voor een aanstelling als tijdelijk personeelslid in een bij een inrichtende macht vacante betrekking heeft het personeelslid voorrang dat : 1° zich kandidaat heeft gesteld;2° het grootste aantal volledige eenheden van 360 dagen dienstanciënniteit kan doen gelden in het bedoelde ambt, als hoofdambt uitgeoefend;3° houder is, voor dit ambt, van een dienovereenkomstig bekwaamheidsbewijs bedoeld in artikel 2 en vastgelegd door de Regering. § 2 - Wat de toewijzing van een ambt van de categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel betreft, genieten de personeelsleden met de vereiste bekwaamheidsbewijzen de voorrang voor het geheel van de vakken waarvoor ze deze bekwaamheidsbewijzen bezitten, met uitsluiting van de cursussen godsdienst of niet-confessionele zedenleer.

De personeelsleden met een bekwaamheidsbewijs dat zonder voorwaarde noch duurbeperking recht geeft op de toekenning van een toelage, genieten - voor de toewijzing van dat ambt - dezelfde voorrang 1° voor de vakken die tijdens ten minste 360 dagen bij de betrokken inrichtende macht onderwezen werden;2° voor de vakken behorend tot dezelfde specialiteit wanneer het gaat om technische vakken, om technische vakken en beroepspraktijk, of om beroepspraktijk;3° voor een opleiding behorend tot dezelfde afdeling wanneer het gaat om de algemene en sociale vorming in het buitengewoon onderwijs;4° voor de algemene en de beroepsvorming behorend tot dezelfde afdeling, wat het onderwijs met beperkt leerplan betreft. § 3 - In afwijking van § 1 geldt de voorrang ook voor betrekkingen die niet vacant zijn maar waarvan de titularis of het personeelslid dat hem tijdelijk vervangt voor een ononderbroken periode van ten minste vijftien weken moet vervangen worden. § 4 - Op straffe van verlies van hun voorrangsrecht voor het betrokken schooljaar moeten de kandidaten die van hun recht gebruik wensen te maken, vóór 1 juni hun kandidatuur per aangetekende brief of per brief met ontvangstbewijs indienen bij de inrichtende macht.

Deze brief vermeldt o.a. de ambten waartoe de kandidatuur betrekking heeft en desgevallend de school, de scholen, het PMS-centrum of de PMS-centra waarvoor ze geldt.

De brief waarmee de kandidaat zijn voorrang doet gelden, geldt voor het volgende schooljaar.

De kandidaat die de betrekking niet aanvaardt die hem overeenkomstig de voorrangsregels aangeboden wordt, mag tijdens het lopende schooljaar zijn voorrang voor deze betrekking niet meer doen gelden, voor zover de betrekking door dezelfde persoon bekleed blijft. § 5 - Onder de kandidaten voor een bepaald ambt wijst de inrichtende macht een kandidaat naar eigen keuze aan in de groep van de kandidaten met het grootste aantal « eenheden ».

Art. 36.§ 1 - Voor een aanstelling als tijdelijk personeelslid in een bij een inrichtende macht vacante betrekking heeft het personeelslid voorrang dat 1° zich kandidaat heeft gesteld;2° in een hoofdambt het grootste aantal volledige eenheden van 360 dagen dienstanciënniteit, gespreid over ten minste drie schooljaren, kan doen gelden met een minimum van twee volledige eenheden.De dienstprestaties mogen in welk ambt dan ook bij dezelfde inrichtende macht of bij een andere inrichtende macht van een gesubsidieerde vrije onderwijsinrichting van hetzelfde karakter geleverd zijn; 3° houder is, voor dit ambt, van een dienovereenkomstig bekwaamheidsbewijs bedoeld in artikel 2 en vastgelegd door de Regering. § 2 - Op straffe van verlies van hun voorrangsrecht voor het betrokken schooljaar moeten de kandidaten die van hun recht gebruik wensen te maken, vóór 1 juni hun kandidatuur per aangetekende brief of per brief met ontvangstbewijs bij de inrichtende machten van hun keuze indienen.

Deze brief vermeldt o.a. de ambten waartoe de kandidatuur betrekking heeft en desgevallend de school, de scholen, het PMS-centrum of de PMS-centra waarvoor ze geldt. Bovendien moeten de toereikende diensten bewezen worden door de in artikel 45 bedoelde attesten bij te voegen.

De brief waarmee de kandidaat zijn voorrang doet gelden, geldt voor het volgende schooljaar.

De kandidaat die de betrekking niet aanvaardt die hem overeenkomstig de voorrangsregels aangeboden wordt, mag tijdens het lopende schooljaar zijn voorrang voor deze betrekking niet meer doen gelden, voor zover de betrekking door dezelfde persoon bekleed blijft. § 3 - Onder de kandidaten voor een bepaald ambt wijst de inrichtende macht een kandidaat naar eigen keuze aan in de groep van de kandidaten met het grootste aantal « eenheden ».

Art. 37.Voor de toewijzing van een ambt worden de in artikel 36 bedoelde kandidaten pas in aanmerking genomen als de lijst van de in artikel 35 bedoelde kandidaten uitgeput is.

Art. 38.De dienstanciënniteit bedoeld in artikel 35, § 1, 2° en § 2, lid 2, 1° alsmede in artikel 36, § 1, 2° wordt op 30 april van het lopende schooljaar berekend, zoals in artikel 55, § 1, 2°, § 2, § 3 en § 4 bepaald.

Diensten waaraan een einde gemaakt is door ontslag worden niet in aanmerking genomen om de dagen dienstanciënniteit te berekenen die in artikel 35, § 1, 1° en 2° en § 2, lid 2, 1° alsmede in artikel 36, § 1, 2° bedoeld zijn en bij de inrichtende macht gepresteerd werden die aan het ambt een einde heeft gemaakt, tenzij deze inrichtende macht het ontslagen personeelslid weer aanstelt. Behalve bij ontslag om een dringende reden komen ze altijd in aanmerking bij een andere inrichtende macht van het gesubsidieerd vrij onderwijs.

Art. 39.Binnen veertien dagen na ingang van de vacature of na de dag waarop in een niet vacante betrekking voor een minimale periode van vijftien weken moet worden voorzien, deelt de inrichtende macht aan de Gemeenschaps- en Gewestelijke Dienst voor beroepsopleiding en arbeidsbemiddeling (FOREM/GRABA) de betrekkingen mede, voor zover ze niet aan prioritaire kandidaten zoals bedoeld in artikel 35 kunnen worden toegewezen.

Binnen een termijn van veertien dagen na 1 februari deelt de inrichtende macht de lijst met alle betrekkingen die op 1 februari in de verschillende centra en scholen vacant zijn aan het Ministerie mede. Binnen de veertien dagen delen de inrichtende machten aan het Ministerie alle betrekkingen schriftelijk mede die tussen 1 februari en 15 juni vacant worden. Bovendien delen ze ten laatste op 30 juni de betrekkingen mede die tot 1 september worden geacht vacant te worden.

Het Ministerie vult dan de bovenvermelde lijst aan.

Op schriftelijk verzoek van de kandidaten deelt hen het Ministerie of de inrichtende macht de in het tweede lid bedoelde lijst mede.

Op gewoon verzoek van een belanghebbende kandidaat geeft het inrichtingshoofd of de directeur van het PMS-centrum inlichtingen over de in artikel 45 bedoelde dienstattesten van de personeelsleden aangesteld bij toepassing van artikel 35.

Onderafdeling 3. - Einde van de overeenkomst

Art. 40.Een tijdelijke aanstelling in een wervingsambt eindigt van rechtswege voor het geheel of een deel van de opdracht : 1° bij de terugkeer van de titularis van de betrekking of van het personeelslid dat hem tijdelijk vervangt;2° op het ogenblik dat de betrekking van het tijdelijk personeelslid geheel of gedeeltelijk wordt toegewezen aan een ander personeelslid : a) door toepassing van de reglementering inzake terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking en reaffectatie;b) door mutatie;c) door definitieve aanstelling;3° op het ogenblik dat het uitgeoefende ambt, om redenen die onafhankelijk zijn van de inrichtende macht, voor het geheel of voor een gedeelte ervan niet meer kan worden gesubsidieerd;4° uiterlijk op de laatste dag van het lopende schooljaar waarin de aanstelling gebeurde wat de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend personeel, van het paramedisch personeel, van het psychologisch personeel en van het sociaal personeel der onderwijsinrichtingen betreft of op 31 augustus wat de leden van het administratief personeel van een onderwijsinrichting en de leden van een PMS-centrum betreft;5° vanaf de ontvangst van het advies van de socio-medische dienst van de Staat waarbij het tijdelijk personeelslid definitief ongeschikt wordt verklaard.

Art. 41.§ 1 - Een tijdelijk aangesteld personeelslid kan met inachtneming van een opzeggingstermijn van veertien dagen ontslagen worden. De afdanking moet met redenen omkleed worden. § 2 - Het inrichtingshoofd of de directeur van het PMS-centrum overhandigt het personeelslid het schriftelijk vastgesteld voorstel tot afdanking in tweevoud.

Het personeelslid dateert het voorstel, ondertekent het om te bekrachtigen dat het het voorstel ter kennis heeft genomen en geeft op dezelfde dag een exemplaar terug aan het inrichtingshoofd of aan de directeur van het PMS-centrum. Is het personeelslid het niet eens met het voorstel tot afdanking, dan vermeldt het er « ben er niet mee eens » op.

Op dezelfde dag laat het inrichtingshoofd of de directeur van het PMS-centrum dit voorstel aan de inrichtende macht toekomen die binnen tien dagen het voorstel verwerpt of aan het personeelslid per aangetekende brief betekent. § 3 - Het personeelslid aan wie de afdanking betekend is en wie met toepassing van de artikels 35 of 36 tijdelijk aangesteld is, mag binnen tien dagen na de betekening een beroep bij de inrichtende macht per aangetekende brief aantekenen. De inrichtende macht zendt het beroep onmiddellijk aan de bevoegde raad van beroep met een verzoek om een met redenen omkleed advies.

Binnen 45 dagen na de dag waarop de raad van beroep het beroep heeft ontvangen, betekent hij de inrichtende macht zijn met redenen omkleed advies.

Binnen 14 dagen na ontvangst van het advies van de raad van beroep deelt de inrichtende macht haar beslissing per aangetekende brief aan het personeelslid mede. De inrichtende macht vermeldt in voorkomend geval de redenen waarom het advies niet gevolgd is. § 4 - Indien het een godsdienstleerkracht betreft, is steeds het advies van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst vereist, indien die instantie bestaat.

Art. 42.§ 1 - De inrichtende macht kan elk tijdelijk aangesteld personeelslid, zonder opzegging, wegens zware schuld afdanken.

Onder zware schuld wordt elke tekortkoming verstaan die de professionele samenwerking tussen het personeelslid en de inrichtende macht onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt. § 2 - Vanaf het ogenblik dat de inrichtende macht kennis heeft gekregen van feiten die een zware schuld kunnen uitmaken, roept ze het personeelslid per aangetekende brief op voor een verhoor dat ten vroegste vijf en ten laatste tien dagen na het opsturen van de oproepingsbrief moet plaatshebben. § 3 - Indien de inrichtende macht na het verhoor van oordeel is dat voldoende feiten op de zware schuld wijzen, kan ze binnen de drie dagen na dit verhoor de afdanking uitspreken. Op straffe van nietigheid wordt de afdanking aan het personeelslid betekend, hetzij door een gerechtsdeurwaarderexploot, hetzij per aangetekende brief, die uitwerking heeft op de derde werkdag na de verzendingsdatum. De afdanking wordt door het feit gerechtvaardigd dat de inrichtende macht een dringende reden inroept. § 4 - Tijdens het verhoor mag het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een afgevaardigde van een representatieve vakbond, door een advocaat of door een verdediger gekozen onder de leden van het gesubsidieerd vrij onderwijs die in actieve dienst, in terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden die aan de pensionering voorafgaat of op rust gesteld zijn.

Art. 43.Een tijdelijk aangesteld personeelslid kan eenzijdig zijn overeenkomst opzeggen met inachtneming van een opzeggingstermijn van acht dagen.

De opzegging wordt aan de inrichtende macht per aangetekende brief betekend, welke uitwerking heeft op de derde werkdag na de verzendingsdatum.

Art. 44.Onder voorbehoud van het ontslag om een dringende reden, zoals bepaald in artikel 42, moet de akte waarmee één van de partijen eenzijdig een einde aan de overeenkomst maakt, op straffe van nietigheid, aan de andere partij betekend worden, hetzij door een gerechtsdeurwaarderexploot, hetzij per aangetekende brief, welke uitwerking heeft op de derde werkdag na de verzendingsdatum.

Op straffe van nietigheid moet de betekening de datum vanaf welke de opzegging begint te lopen en de duur ervan vermelden.

Indien de overeenkomst in onderlinge overeenstemming der partijen een einde neemt, wordt deze overeenstemming vastgesteld door een geschrift dat de datum vermeldt waarop het personeelslid zijn toestemming heeft gegeven.

Art. 45.Op het einde van elke activiteitsperiode levert het inrichtingshoofd of de directeur van het PMS-centrum het tijdelijk personeelslid een attest af met vermelding voor elk uitgeoefend ambt van de gepresteerde diensten, de begin- en einddatum ervan, de aard van het ambt en de omvang van de opdracht. Afdeling 3. - Definitieve aanstelling en mutatie

Art. 46.De inrichtende macht stelt een personeelslid definitief in een vacante betrekking van een wervingsambt aan, behalve : 1° als ze door de vigerende bepalingen inzake reaffectatie of wedertewerkstelling verplicht is in deze betrekking een personeelslid aan te stellen dat wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gesteld werd;2° als ze een personeelslid in deze betrekking aanstelt ingevolge een mutatie overeenkomstig de in artikel 48 bepaalde voorwaarden, voor zover de bepalingen bedoeld in 1° hem geen verplichting qua aanstelling opleggen.

Art. 47.Een personeelslid van een inrichtende macht dat in een ambt definitief is aangesteld maar in een vacante betrekking van een ander ambt wenst definitief aangesteld te worden, moet in het beoogde ambt ten minste 360 dagen dienstanciënniteit hebben die bij de betrokken inrichtende macht gepresteerd werden.

Het verwittigt schriftelijk de inrichtende macht ervan vóór 1 februari.

De inrichtende macht deelt hem, in de loop van het tweede trimester, de in artikel 50 bedoelde oproep tot de kandidaten mede.

Het personeelslid dient zijn kandidatuur in onder dezelfde voorwaarden als de tijdelijke personeelsleden.

De definitieve aanstelling kan op 1 oktober van het volgende schooljaar plaatsvinden, voor zover het personeelslid op dat ogenblik aan alle in artikel 49 vastgelegde voorwaarden voldoet.

Art. 48.Indien geen enkel lid van haar personeel prioritair is krachtens de artikels 35 of 53, lid 1, kan de inrichtende macht die een vacante betrekking in een wervingsambt moet begeven de mutatie toekennen aan een definitief aangesteld personeelslid dat erom verzoekt.

Bij de mutatieaanvraag van een godsdienstleerkracht moet het gunstig advies van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst, indien die instantie bestaat, gevoegd worden.

Niemand mag in een betrekking van een wervingsambt gemuteerd worden, indien hij in het gesubsidieerd vrij onderwijs niet definitief aangesteld is in het wervingsambt waartoe de vacante betrekking behoort.

De inrichtende macht is verplicht het personeelslid definitief aan te stellen op het ogenblik van de mutatie, ongeacht de datum ervan.

Het gemuteerde personeelslid moet in de onderwijsinrichting die het verlaat ontslag nemen voor de opdracht of het opdrachtgedeelte die/dat het daar uitoefent en waarvoor het de mutatie heeft aangevraagd. De overgang van de ene inrichting naar de andere gebeurt zonder onderbreking.

Art. 49.§ 1 - Onverminderd de voorwaarden die van toepassing zijn voor een definitieve aanstelling in het hoger onderwijs van het korte type mag niemand definitief worden aangesteld, indien hij op het ogenblik van de aanstelling niet aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° Belg zijn of onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie;een afwijking kan worden toestaan door de Regering; 2° een onberispelijk gedrag hebben;3° de politieke en burgerlijke rechten genieten;4° aan de dienstplichtwetten hebben voldaan;5° houder zijn van één der in artikel 2 bepaalde bekwaamheidsbewijzen, vastgelegd door de Regering, dat hem zonder duurbeperking toegang verleent tot de uitoefening van het ambt als definitief aangesteld personeelslid;6° aan de wets- en reglementsbepalingen betreffende de taalregeling voldoen;7° de lichamelijke geschiktheid bezitten die door de Regering vastgesteld werd voor de tot de stage in het Gemeenschapsonderwijs toegelaten personeelsleden;8° ten minste 360 dagen dienstanciënniteit tellen die gespreid zijn over ten minste drie schooljaren en waarvan 240 dagen in meer dan één schooljaar bij dezelfde inrichtende macht werden gepresteerd of, in het geval van artikel 54, bij een andere inrichtende macht van een onderwijsinrichting met hetzelfde karakter;9° het ambt als hoofdambt uitoefenen;10° zijn kandidatuur in de vorm en binnen de termijn hebben ingediend die in de oproep tot de kandidaten vastgelegd zijn. § 2 - De godsdienstleerkrachten worden op voordracht van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst, indien die instantie bestaat, door de inrichtende macht definitief aangesteld. Ze worden eveneens op voordracht of met de toestemming van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst, indien die instantie bestaat, van hun ambt als godsdienstleerkracht door de inrichtende macht ontheven.

Art. 50.In de loop van het tweede trimester van elk schooljaar doet de inrichtende macht, na 1 februari, een oproep tot de kandidaten voor een definitieve aanstelling.

De oproep bevat de lijst met de te begeven vacante betrekkingen, welke op basis van de situatie op 1 februari vóór de oproep bepaald worden.

Het bericht dat aard en omvang van de vacante betrekkingen, de vereiste voorwaarden vanwege de kandidaten alsmede de vorm en de termijn voor het indienen van de kandidaturen aangeeft, wordt samen met een bewijs van ontvangst aan alle tijdelijke personeelsleden gestuurd die in dienst van de inrichtende macht zijn.

De definitieve aanstellingen gebeuren elk jaar op 1 oktober voor de betrekkingen bedoeld in het tweede lid die op die datum nog vacant zijn.

Art. 51.De definitieve aanstelling en de mutatie in een wervingsambt worden niet toegelaten in een betrekking die deel uitmaakt van een inrichting, een afdeling, een vestiging, een graad of een andere onderverdeling die bij toepassing van de rationalisatieregels in een proces van geleidelijke sluiting verkeert, of in een betrekking die deel uitmaakt van een inrichting welke krachtens een beslissing van de Regering, die vooraf aan de inrichtende macht wordt bekendgemaakt, slechts voor een bepaalde tijd gesubsidieerd wordt.

Art. 52.De persoon die zich in verschillende ambten kandidaat stelt voor een definitieve aanstelling moet voor elk ambt een afzonderlijke kandidatuur indienen.

Art. 53.Indien één of meerdere personeelsleden in een ambt met onvolledige prestaties definitief aangesteld worden, moet hen de inrichtende macht de voorrang geven om hun uurrooster aan te vullen.

De verplichte definitieve aanstelling geldt slechts voor de personeelsleden die hun kandidatuur binnen de maand na de bekendmaking van de in artikel 50 bedoelde oproep aangetekend hebben.

Wordt geen personeelslid met toepassing van het eerste lid definitief aangesteld, dan heeft het personeelslid dat op 30 april een dienstanciënniteit van ten minste 720 dagen telt die bij de inrichtende macht en in één of meerdere ambten van de betrokken categorie gepresteerd werden, voorrang - bij een definitieve aanstelling - op een kandidaat die deze anciënniteit niet heeft.

Art. 54.Bij gebrek aan kandidaten die tot haar personeel behoren en aan de voorwaarden van artikel 49 voldoen, kan een inrichtende macht een personeelslid van een onderwijsinrichting met hetzelfde karakter op zijn verzoek aanstellen, indien het aan de voorwaarden van bovenvermeld artikel voldoet, met uitzondering van de voorwaarde gesteld onder 10°.

Art. 55.§ 1 - Voor de berekening van de anciënniteit : 1° worden enkel in aanmerking genomen de tot 30 april gesubsidieerde diensten die bij de inrichtende macht als hoofdambt gepresteerd zijn, voor zover de kandidaat houder is van het dienovereenkomstig bekwaamheidsbewijs, bedoeld in artikel 2 en bepaald door de Regering;2° bestaat het aantal als tijdelijk personeelslid of als gesubsidieerd contractueel personeelslid in een ambt met volledige prestaties in het gesubsidieerd vrij onderwijs gepresteerde dagen uit al de dagen berekend vanaf het begin tot het einde van de ononderbroken periode van actieve dienst, met inbegrip van het ontspanningsverlof alsook de kerst- en paasvakantie, het bevallingsverlof, het verlof voor de opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij of de overeenkomstig de wettelijke en reglementaire bepalingen toegekende uitzonderlijke verloven, indien ze in deze periode vallen.Dit aantal dagen wordt met 1,2 vermenigvuldigd, behalve voor het berekenen van de dienstanciënniteit van het technisch personeel van de PMS-centra en van het administratief personeel van de onderwijsinrichtingen. De dagen gepresteerd als definitief personeelslid in een ambt met volledige prestaties worden opgeteld van het begin tot het einde van een ononderbroken periode van actieve dienst, met inbegrip van de zomervakantie. § 2 - De diensten die gepresteerd werden in een ambt met onvolledige prestaties en ten minste de helft van het aantal uren vereist voor het ambt met volledige prestaties omvatten, worden in aanmerking genomen zoals diensten gepresteerd in een ambt met volledige prestaties.

Het aantal dagen verworven in een ambt met onvolledige prestaties dat niet de helft van het aantal uren vereist voor het ambt met volledige prestaties omvat, wordt gehalveerd. § 3 - Het aantal dagen verworven in twee of meer tegelijkertijd uitgeoefende ambten met volledige of onvolledige prestaties mag nooit het aantal dagen overschrijden dat in een gedurende dezelfde periode uitgeoefend ambt met volledige prestaties verworven is. § 4 - De diensten die in een ambt van godsdienstleerkracht gepresteerd zijn, worden voor de berekening van de anciënniteit in aanmerking genomen. HOOFDSTUK IV. - Toegang tot de selectieambten

Art. 56.De inrichtende macht kan een personeelslid in een vacante betrekking van een selectieambt in vast verband benoemen, behoudens : 1° indien ze door de vigerende bepalingen inzake reaffectatie of wedertewerkstelling verplicht is voor deze betrekking een personeelslid aan te stellen dat wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gesteld werd;2° indien ze een personeelslid in deze betrekking aanstelt ingevolge een mutatie overeenkomstig de in artikel 57 bepaalde voorwaarden, voor zover de bepalingen bedoeld in 1° hem geen verplichting qua aanstelling opleggen.

Art. 57.De inrichtende macht die een vacante betrekking in een selectieambt moet begeven, kent de mutatie toe aan een personeelslid dat erom verzoekt.

Niemand mag in een betrekking van een selectieambt gemuteerd worden, indien hij in het gesubsidieerd vrij onderwijs niet definitief aangesteld is in het selectieambt waartoe de vacante betrekking behoort.

De inrichtende macht is ertoe verplicht het personeelslid definitief aan te stellen op het ogenblik van de mutatie, ongeacht de datum ervan.

Het gemuteerde personeelslid moet in de inrichting die het verlaat ontslag nemen voor de opdracht die het daar uitoefent en waarvoor het de mutatie heeft aangevraagd. De overgang van een inrichting naar de andere gebeurt zonder onderbreking.

Art. 58.De definitieve aanstelling en de mutatie in een selectieambt worden niet toegelaten in een betrekking die deel uitmaakt van een inrichting, een afdeling, een vestiging, een graad of een andere onderverdeling die bij toepassing van de rationalisatieregels in een proces van geleidelijke sluiting verkeert, of in een betrekking die deel uitmaakt van een inrichting welke krachtens een beslissing van de Regering, die vooraf aan de inrichtende macht wordt bekendgemaakt, slechts voor een bepaalde tijd gesubsidieerd wordt.

Art. 59.Niemand kan definitief aangesteld worden in een selectieambt, indien hij op het ogenblik van de aanstelling niet aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° sinds ten minste zes jaar titularis zijn van een wervings-, selectie- of bevorderingsambt in het gesubsidieerd vrij onderwijs of in het gesubsidieerd vrij PMS-centrum, waarvan ten minste twee jaar met een definitieve aanstelling voor ten minste een halve opdracht;2° houder zijn van een in artikel 2 bedoeld bekwaamheidsbewijs dat door de Regering bepaald is voor een wervingsambt dat tot het selectieambt toegang verleent.

Art. 60.§ 1 - Een selectieambt kan tijdelijk toegewezen worden aan een definitief aangesteld personeelslid dat aan de in artikel 59, 2° bepaalde voorwaarde voldoet en ofwel een ambt uitoefent dat ten minste met een halve opdracht overeenstemt ofwel sinds ten hoogste twee jaar wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gesteld is : 1° indien de titularis van het ambt tijdelijk afwezig is;2° in het bij artikel 58 bedoelde geval;3° in afwachting van een definitieve aanstelling. Tijdens deze periode blijft het personeelslid aan wie dat ambt tijdelijk toegewezen is titularis van het ambt waarin het definitief aangesteld is.

In de hypothese bedoeld in lid 1, 3° en uiterlijk twee jaar na de datum waarop het selectieambt vacant is geworden, wordt het personeelslid in het betrokken ambt definitief aangesteld, indien het op dat ogenblik aan alle voorwaarden van artikel 59 voldoet en voor zover de inrichtende macht het niet ervan heeft ontlast. § 2 - Kan het selectieambt een definitief aangesteld personeelslid tijdelijk, overeenkomstig § 1, niet toegewezen worden, dan kan de inrichtende macht het voorlopig aan één van haar tijdelijk aangestelde personeelsleden toewijzen dat aan de in artikel 59, 2° bepaalde voorwaarde voldoet en een ambt uitoefent dat ten minste met een halve opdracht overeenstemt.

Na zes jaar activiteit kan het personeelslid in dat selectieambt definitief aangesteld worden. § 3 - De tijdelijke aanstelling in een selectieambt is slechts mogelijk na toepassing van de bepaling van artikel 56, 1°. § 4 - De tijdelijke aanstelling in een selectieambt neemt een einde, voor het geheel of voor een deel van de opdracht, overeenkomstig de bepalingen van artikel 40, lid 1, 1°, 2°, 3° en 5°.

Art. 61.De tijdelijke of definitieve aanstelling in een selectieambt mag slechts gebeuren, indien de betrekking als hoofdambt uitgeoefend wordt.

Art. 62.Elke aanstelling in een selectieambt moet overeenkomstig de bepalingen van artikel 34 schriftelijk vastgesteld worden. HOOFDSTUK V. - Toegang tot de bevorderingsambten

Art. 63.De inrichtende macht kan in een vacante betrekking van een bevorderingsambt definitief aanstellen, behalve : 1° indien ze door de bepalingen inzake reaffectatie of wedertewerkstelling verplicht is in deze betrekking een personeelslid aan te stellen dat wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gesteld werd;2° indien ze een personeelslid in deze betrekking aanstelt ingevolge een mutatie overeenkomstig de in artikel 64 bepaalde voorwaarden, voor zover de bepalingen bedoeld in 1° hem geen verplichting qua aanstelling opleggen.

Art. 64.De inrichtende macht die een vacante betrekking in een bevorderingsambt moet begeven, kent de mutatie toe aan een personeelslid dat erom verzoekt.

Niemand mag in een betrekking van een bevorderingsambt gemuteerd worden, indien hij in het gesubsidieerd vrij onderwijs niet definitief aangesteld is in het bevorderingsambt waartoe de vacante betrekking behoort.

De inrichtende macht is verplicht het personeelslid definitief aan te stellen op het ogenblik van de mutatie, ongeacht de datum ervan.

Het gemuteerde personeelslid moet in de inrichting die het verlaat ontslag nemen voor de opdracht die het daar uitoefent en waarvoor het de mutatie heeft aangevraagd. De overgang van een inrichting naar de andere gebeurt zonder onderbreking.

Art. 65.De definitieve aanstelling en de mutatie in een bevorderingsambt worden niet toegelaten in een betrekking die deel uitmaakt van een inrichting, een afdeling, een vestiging, een graad of een andere onderverdeling die bij toepassing van de rationalisatieregels in een proces van geleidelijke sluiting verkeert, of in een betrekking die deel uitmaakt van een inrichting welke krachtens een beslissing van de Regering, die vooraf aan de inrichtende macht wordt bekendgemaakt, slechts voor een bepaalde tijd gesubsidieerd wordt.

Art. 66.Een personeelslid mag slechts in een bevorderingsambt definitief aangesteld worden, indien het aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° sinds ten minste zes jaar titularis zijn van een wervings-, selectie- of bevorderingsambt in het gesubsidieerd vrij onderwijs of bij het gesubsidieerd vrij PMS-centrum, waarvan ten minste twee jaar met een definitieve aanstelling voor een halve opdracht;2° houder zijn van een in artikel 2 bedoeld bekwaamheidsbewijs dat door de Regering bepaald is voor een wervings- of selectiesambt dat toegang verleent tot dat bevorderingsambt. De in het vorig lid, 1°, vastgestelde voorwaarden zijn niet vereist voor het ambt van werkplaatsleider.

In het basisonderwijs mag de dienstanciënniteit bedoeld in lid 1, 1°, slechts in het basisonderwijs verworven zijn.

Art. 67.§ 1 - Een bevorderingsambt kan tijdelijk toegewezen worden aan een definitief aangesteld personeelslid dat aan de in artikel 66, lid 1, 2° bepaalde voorwaarde voldoet en ofwel een ambt uitoefent dat ten minste met een halve opdracht overeenstemt ofwel sinds ten hoogste twee jaar wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gesteld is : 1° indien de titularis van het ambt tijdelijk afwezig is;2° in het bij artikel 65 bedoelde geval;3° in afwachting van een definitieve aanstelling. Tijdens deze periode blijft het personeelslid aan wie dat ambt tijdelijk toegewezen is titularis van de betrekking waarin het definitief aangesteld is.

In de hypothese bedoeld in lid 1, 3° en uiterlijk twee jaar na de datum waarop het bevorderingsambt vacant is geworden, wordt het personeelslid in het betrokken ambt definitief aangesteld, indien het op dat ogenblik aan alle voorwaarden van artikel 66 voldoet en voor zover de inrichtende macht het niet ervan heeft ontlast.

Deze beperking tot 2 jaar is niet toepasselijk op de basisscholen met een enige klas lager onderwijs voor zover geen personeelslid van de inrichtende macht dat aan de voorwaarden voldoet zijn kandidatuur heeft gesteld. § 2 - Kan het bevorderingsambt een definitief aangesteld personeelslid tijdelijk, overeenkomstig § 1, niet toegewezen worden, dan kan de inrichtende macht het voorlopig aan één van haar tijdelijk aangestelde personeelsleden toewijzen dat aan de in artikel 66, lid 1, 2° bepaalde voorwaarden voldoet en een ambt uitoefent dat ten minste met een halve opdracht overeenstemt.

Na zes jaar activiteit kan het personeelslid in dat bevorderingsambt definitief aangesteld worden. § 3 - De tijdelijke aanstelling in een bevorderingsambt is slechts mogelijk na toepassing van de bepaling van artikel 63, 1°. § 4 - De tijdelijke aanstelling in een bevorderingsambt neemt een einde overeenkomstig de bepalingen van artikel 40, lid 1, 1°, 2°, 3° en 5°.

Art. 68.De tijdelijke of definitieve aanstelling in een bevorderingsambt mag slechts gebeuren, indien de betrekking als hoofdambt uitgeoefend wordt.

Art. 69.Elke aanstelling in een bevorderingsambt moet overeenkomstig de bepalingen van artikel 34 schriftelijk vastgesteld worden. HOOFDSTUK VI. - Schorsing van de aanstelling

Art. 70.De uitvoering van de aanstelling wordt geschorst : 1° tijdens de werkonderbreking en het verlof wegens bevalling;2° tijdens de tijd die het personeelslid nodig heeft om als raadsheer of rechter in sociale zaken bij een arbeidsrechtbank of -hof te zetelen;3° tijdens de oproeping of wederoproeping van het personeelslid onder de wapens;4° tijdens de duur van het verblijf van het personeelslid in een wervings- en selectiecentrum;5° tijdens een observatieverblijf in een inrichting van de gezondheidsdienst van het leger;6° tijdens het verblijf in een militair ziekenhuis ten gevolge van een ongeval gebeurd of een ziekte opgelopen of verslechterd tijdens het geneeskundig onderzoek of de selectieproeven;7° voor de duur van de dienst bij de civiele bescherming;8° tijdens de aan de gewetensbezwaarden opgelegde dienst;9° tijdens de periode waarin het personeelslid zijn werk niet kan uitvoeren wegens ziekte of ongeval.

Art. 71.Ten vroegste vanaf de zevende week vóór de vermoedelijke datum van de bevalling is de inrichtende macht er op verzoek van het personeelslid toe gehouden, haar verlof te geven.

Uiterlijk acht weken vóór de vermoedelijke datum van de bevalling overhandigt het personeelslid een geneeskundig attest houdende bekrachtiging van deze datum aan de inrichtende macht.

Indien de bevalling na de door de geneesheer bepaalde datum gebeurt, wordt het verlof tot de werkelijke bevallingsdatum verlengd.

Vanaf de zevende dag vóór de vermoedelijke datum van de bevalling tot na afloop van een periode van acht weken die op de dag van de bevalling ingaat, mag het personeelslid geen werk uitvoeren.

Op verzoek van het personeelslid wordt de werkonderbreking na de achtste week verlengd met een periode van dezelfde duur als de periode tijdens welke het personeelslid vanaf de zevende week vóór de werkelijke bevallingsdatum bleef werken. In geval van voortijdige geboorte wordt deze periode met het aantal dagen verminderd waar het personeelslid gewerkt heeft in de loop van de zeven dagen vóór de bevallingsdatum.

Moet het kind echter ten minste acht weken na zijn geboorte in het ziekenhuis blijven, kan het personeelslid de verlenging van de werkonderbreking waarop het recht heeft, uitstellen totdat het kind thuis terugkomt.

Te dien einde overhandigt het personeelslid aan de inrichtende macht : 1° bij de werkhervatting : een attest van het ziekenhuis waaruit blijkt dat het pasgeboren kind sinds minstens acht weken in het ziekenhuis werd opgenomen;2° bij de aanvraag om verlenging van de werkonderbreking : een attest van het ziekenhuis tot bekrachtiging van de datum waarop het kind het ziekenhuis verlaat. Het personeelslid behoudt het recht op uitstel van de verlenging van de werkonderbreking, wanneer het kind in het jaar na zijn geboorte sterft. HOOFDSTUK VII. - Administratieve standen Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 72.Het personeelslid bevindt zich geheel of gedeeltelijk in een van de volgende administratieve standen : 1° dienstactiviteit;2° non-activiteit;3° terbeschikkingstelling. Afdeling 2. - Dienstactiviteit

Art. 73.Een personeelslid bevindt zich altijd in dienstactiviteit, behoudens een uitdrukkelijke bepaling die het in een andere administratieve stand plaatst.

Art. 74.Behoudens tegenstrijdige bepaling heeft een personeelslid in dienstactiviteit recht op een wedde en op de desbetreffende verhoging in wedde.

Een personeelslid kan van de inrichtende macht verlof bekomen onder dezelfde voorwaarden als in het Gemeenschapsonderwijs.

De inrichtende macht moet elk verzoek om verlof waarvoor in het Gemeenschapsonderwijs een beslissing van de Regering nodig is om verder de wedde te kunnen genieten, aan de Regering ter goedkeuring voorleggen. Afdeling 3. - Non-activiteit

Art. 75.Een personeelslid bevindt zich in non-activiteit in geval van : 1° schorsing bij tuchtmaatregel 2° niet-activiteit bij tuchtmaatregel;3° veroorloofde langdurige afwezigheid om familiale redenen. Een personeelslid dat zich in de toestand van niet-activiteit bevindt, mag zijn aanspraak op een aanstelling in een selectie- of bevorderingsambt niet doen gelden. Afdeling 4. - Terbeschikkingstelling

Art. 76.Een definitief aangesteld personeelslid kan : 1° wegens ontstentenis van betrekking;2° wegens bijzondere opdracht;3° wegens ziekte of gebrekkigheid;4° om persoonlijke redenen;5° wegens persoonlijke aangelegenheden die aan de pensionering voorafgaan;6° wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst ter beschikking gesteld worden.

Art. 77.§ 1 - De terbeschikkingstelling gebeurt onder dezelfde voorwaarden als in het Gemeenschapsonderwijs, met uitzondering van de terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst. Dit geldt eveneens voor de toekenning van een wachtweddetoelage.

De inrichtende macht moet elke terbeschikkingstelling waarvoor in het Gemeenschapsonderwijs een beslissing van de Regering of van haar afgevaardigde nodig is om verder een wachtwedde te genieten, aan de Regering ter goedkeuring voorleggen. § 2 - Een personeelslid dat met toepassing van artikel 76, 1°, 2° en 3° ter beschikking werd gesteld mag tijdens de eerste twee jaar zijn aanspraken op een aanstelling in een selectie- of bevorderingsambt doen gelden. § 3 - Met uitzondering van de terbeschikkingstelling wegens bijzondere opdracht mag geen personeelslid ter beschikking gesteld worden of in disponibiliteit blijven na afloop van de maand waar het de leeftijd van 60 jaar bereikt en 30 pensioenaanspraakverlenende dienstjaren telt.

Art. 78.§ 1 - De inrichtende macht moet de terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst aan de Regering ter goedkeuring voorleggen.

Vooraf betekent de inrichtende macht het personeelslid een voorstel tot terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst per aangetekende brief; die aangetekende brief heeft uitwerking op de derde werkdag na de verzendingsdatum.

Binnen twintig dagen na die betekening kan het personeelslid - vóór de bevoegde raad van beroep - een beroep aantekenen tegen het voorstel tot terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst. Dit beroep is opschortend. § 2 - Binnen negentig dagen na de datum van ontvangst van het door het personeelslid aangetekend beroep stuurt de raad van beroep een met redenen omkleed advies aan het personeelslid en aan de inrichtende macht.

De inrichtende macht vermeldt in voorkomend geval de redenen waarom het advies niet gevolgd is. § 3 - Indien het een godsdienstleerkracht betreft mag de terbeschikkingstelling slechts met de toestemming van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst gebeuren, indien die instantie bestaat. § 4 - Het wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst ter beschikking gestelde personeelslid geniet een wachtwedde berekend op grond van de in het Gemeenschapsonderwijs van toepassing zijnde bepalingen. § 5 - De Regering bepaalt de voorwaarden waaronder de inrichtende macht haar de terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst ter goedkeuring voorlegt. HOOFDSTUK VIII. - Einde van de overeenkomst

Art. 79.De overeenkomsten gesloten met de tijdelijk of definitief aangestelde personeelsleden nemen ambtshalve en zonder opzegging een einde wanneer laatstgenoemden : 1° niet meer voldoen aan één van de volgende voorwaarden : a) Belg zijn of onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie, behalve afwijking toegestaan door de Regering;b) de politieke en burgerlijke rechten genieten;c) aan de dienstplichtwetten voldoen.2° na een veroorloofde afwezigheid, zonder geldige reden hun dienst niet hervatten en gedurende een ononderbroken periode van meer dan 10 dagen afwezig blijven;3° zonder geldige reden hun betrekking verlaten en gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen afwezig blijven;4° zich in de gevallen bevinden waarin de toepassing van de strafwetten de ambtsneerlegging ten gevolge heeft;5° wegens een overeenkomstig de wet of het reglement erkende blijvende arbeidsongeschiktheid niet meer in staat zijn hun ambt onbeperkt te vervullen;6° na hun terugroeping in dienstactiviteit zonder geldige reden weigeren de door de inrichtende macht toegewezen betrekking te bekleden. De inrichtende macht verwittigt het personeelslid hetzij door een gerechtsdeurwaarderexploot, hetzij per aangetekende brief, die uitwerking heeft op de derde werkdag na de verzendingsdatum, van de opzegging van de overeenkomst. Hij vermeldt in elk geval de redenen waarom de overeenkomst opgezegd wordt.

Art. 80.De overeenkomsten gesloten met definitief aangestelde personeelsleden nemen een einde : 1° door ontslagneming van het personeelslid, met inachtneming van een opzeggingstermijn van ten minste veertien dagen;2° door oppensioenstelling wegens het bereiken van de leeftijdsgrens;3° door ontslag om een dringende reden;4° wanneer geen beroep werd aangetekend tegen de betekening van de vaststelling van een onverenigbaarheid of wanneer de onverenigbaarheid wordt vastgesteld door een oordeel of een definitief vonnis van een arbeidsgerecht;5° vanaf het ogenblik dat hun definitieve aanstelling, die onregelmatig is gebleken, door een oordeel of een definitief vonnis van een arbeidsgerecht vernietigd wordt voor zover de onregelmatigheid niet ten laste van de inrichtende macht kan gelegd worden. De ontslagneming bedoeld in lid 1, 1°, wordt de inrichtende macht per aangetekende brief betekend; zij heeft uitwerking op de derde werkdag na de verzendingsdatum. Om geldig te zijn moet de betekening de duur van de opzeggingstermijn alsmede de begindatum ervan vermelden.

De overeenkomst neemt effectief een einde binnen de tien dagen na de betekening aan het personeelslid van de in lid 1, 4° bedoelde definitieve beslissing.

In het onder lid 1, 5° bedoelde geval behoudt het personeelslid de verworven rechten verbonden aan zijn voorafgaande toestand.

Wanneer de opzegging van de overeenkomst de toepassing van artikel 10 van de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen met zich brengt, stort de Duitstalige Gemeenschap het in dit artikel bepaald bedrag aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid. HOOFDSTUK IX. - Tuchtregeling Afdeling 1. - Tuchtmaatregelen

Art. 81.§ 1 - Indien de definitief aangestelde personeelsleden hun plichten niet nakomen, kunnen zij één van de volgende tuchtstraffen oplopen : 1° de terechtwijzing;2° de blaam;3° de inhouding van wedde;4° de schorsing bij tuchtmaatregel;5° de op non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel;6° het ontslag om een dringende reden. § 2 - Indien het een godsdienstleerkracht betreft, kan de tuchtstraf slechts op voordracht van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst, indien die instantie bestaat, of met haar toestemming op voordracht van de inrichtende macht opgelegd worden.

Art. 82.§ 1 - De tuchtmaatregelen worden op voordracht van het inrichtingshoofd of van de directeur van het PMS-centrum door de inrichtende macht van de inrichting uitgesproken waar het personeelslid definitief aangesteld is.

Vooraf betekent het inrichtingshoofd of de directeur van het PMS-centrum aan het personeelslid, na hem gehoord te hebben, het voorstel tot tuchtstraf per aangetekende brief welke uitwerking heeft op de derde werkdag na de verzendingsdatum.

In afwijking van de leden 1 en 2 stelt de inrichtende macht de maatregel voor als het gaat om een maatregel tegen het schoolhoofd of de directeur van het PMS-centrum.

Binnen twintig dagen na de betekening kan het personeelslid, vóór de bevoegde raad van beroep, een beroep aantekenen tegen het voorstel tot tuchtstraf.

Het beroep is opschortend. § 2 - Binnen negentig dagen na de datum van ontvangst van het door het personeelslid aangetekend beroep stuurt de raad van beroep een met redenen omkleed advies aan het personeelslid en aan de inrichtende macht. § 3 - Indien het een godsdienstleerkracht betreft, is steeds het advies van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst vereist, indien die instantie bestaat. § 4 - Ten laatste 30 dagen na ontvangst van het advies van de raad van beroep deelt de inrichtende macht het personeelslid haar beslissing mede ofwel bij een gerechtsdeurwaarderexploot ofwel bij een aangetekende brief welke uitwerking heeft op de derde werkdag na de verzendingsdatum. Zij vermeldt, in voorkomend geval, de redenen waarom het advies niet gevolgd is.

Art. 83.Een inhouding van wedde wordt toegepast gedurende ten minste één maand en ten hoogste drie maanden en mag niet meer dan één vijfde van het brutobedrag van de laatste activiteitswedde of van de wachtwedde bedragen.

Art. 84.De schorsing bij tuchtmaatregel wordt uitgesproken voor ten hoogste één jaar. Het personeelslid wordt uit zijn ambt verwijderd en geniet de helft van het brutobedrag van zijn laatste activiteitswedde of van zijn wachtwedde.

Art. 85.De op non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel mag niet minder dan één jaar en niet meer dan 5 jaar duren.

Het personeelslid wordt uit zijn ambt verwijderd en geniet de eerste twee jaar een wachtwedde die gelijk is aan de helft van zijn activiteitswedde. Zonder dat dit bedrag mag worden overschreden, wordt de wachtwedde vervolgens vastgesteld op het bedrag van het pensioen dat de betrokkene zou bekomen als hij voortijdig op pensioen was gesteld.

Na de helft van de duur van zijn straf mag het personeelslid erom vragen, opnieuw in het onderwijs te worden opgenomen.

Art. 86.De inhouding van wedde of de toekenning van een wachtwedde mag niet tot gevolg hebben dat de wedde van het personeelslid minder bedraagt dan de werkloosheidsuitkering waarop het recht zou hebben in het stelsel van de maatschappelijke zekerheid voor werknemers.

Art. 87.Een strafprocedure schorst de tuchtprocedure op die tot dezelfde feiten betrekking heeft.

De inrichtende macht beslist over de toepassing van een tuchtprocedure, welk het resultaat van de strafprocedure ook mag zijn. Afdeling 2. - Doorhaling van de tuchtmaatregelen

Art. 88.De doorhaling van een tuchtmaatregel geschiedt van ambtswege na een termijn waarvan de duur is vastgelegd op : 1° 1 jaar voor de terechtwijzing en de blaam;2° 3 jaar voor de inhouding van wedde;3° 5 jaar voor de schorsing bij tuchtmaatregel;4° 7 jaar voor de op non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel. De termijn loopt vanaf de datum waarop de tuchtstraf is uitgesproken.

Onverminderd de uitvoering van de tuchtstraf heeft de doorhaling tot gevolg dat met de doorgehaalde tuchtstraf geen rekening meer mag worden gehouden, inzonderheid voor het recht op een selectie- of bevorderingsambt. De doorgehaalde tuchtstraf wordt in het dossier van het personeelslid geschrapt. HOOFDSTUK X. - De raden van beroep

Art. 89.De Regering richt voor het gesubsidieerd vrij confessioneel onderwijs enerzijds en voor het gesubsidieerd vrij niet-confessioneel onderwijs anderzijds één raad van beroep op, bevoegd voor alle onderwijsniveaus en belast met de beroepen bedoeld in de artikels 41, § 3, 78, § 1 en 82, § 1.

Art. 90.§ 1 - De raden van beroep zijn samengesteld uit : 1° een gelijk aantal vertegenwoordigers van de inrichtende machten en van de personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs.Voor elke categorie zijn er evenveel plaatsvervangers als werkende leden; 2° een voorzitter en twee plaatsvervangende voorzitters;3° een secretaris en een adjunct-secretaris. De werkende leden en de plaatsvervangers van de raad van beroep worden door de Regering benoemd op voordracht van de groeperingen van de inrichtende machten en van de groeperingen van het personeel van het gesubsidieerd vrij onderwijs en van de gesubsidieerde vrije PMS-centra, aangesloten bij een in de Nationale Arbeidsraad vertegenwoordigde vakvereniging. Bij gebrek aan overeenstemming in die groeperingen kan de Regering beslissen.

De Regering kiest de voorzitter en de plaatsvervangende voorzitters onder de magistraten in actieve dienst. § 2 - Het aantal leden van elke raad van beroep en de duur van hun mandaat worden door de Regering bepaald; elke raad omvat ten minste 4 werkende leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en 4 werkende leden die de personeelsleden vertegenwoordigen. § 3 - Elke raad van beroep maakt zijn huishoudelijk reglement op, dat hij ter goedkeuring aan de Regering voorlegt.

Art. 91.Zodra een zaak voorgelegd is aan de raad van beroep, deelt de voorzitter aan het personeelslid en aan de inrichtende macht de lijst mee van de werkende leden en plaatsvervangers. Binnen 10 dagen na de ontvangst van die lijst kan zowel het personeelslid als de inrichtende macht ten hoogste 3 leden wraken. Zij mogen evenwel niet tegelijkertijd een werkend lid en zijn plaatsvervanger wraken.

Een lid mag om ontlasting verzoeken als het van oordeel is dat het ter zake morele belangen heeft of als het vreest dat zijn onpartijdigheid in twijfel kan worden getrokken. De voorzitter spreekt zich over dat verzoek uit. Hij kan ook een lid om dezelfde redenen ontlasten.

De voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters, de werkende leden en de plaatsvervangers mogen geen zitting hebben in een zaak die betrekking heeft op hun echtgenoot of een bloed- of aanverwant tot en met de vierde graad.

Art. 92.Binnen 20 dagen na de ontvangst van het beroep worden de partijen door de voorzitter opgeroepen.

Het personeelslid en de inrichtende macht worden door de raad van beroep gehoord.

Het personeelslid kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een afgevaardigde van een representatieve vakbond, door een advocaat of door een verdediger gekozen onder de personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs die in dienstactiviteit, in terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden die aan de pensionering voorafgaat of op rust gesteld zijn.

De inrichtende macht kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen onder de leden van de inrichtende machten van een onderwijsinrichting met hetzelfde karakter of door een afgevaardigde van een vereniging die de belangen van deze inrichtende machten behartigt.

De raad van beroep kan een aanvullend onderzoek bevelen en getuigen horen.

Het niet-verschijnen van het personeelslid of zijn vertegenwoordiger of van de inrichtende macht of de vertegenwoordiger ervan belet in geen geval de raad van beroep uitspraak te doen.

Art. 93.De raad van beroep mag slechts geldig beraadslagen, indien ten minste twee leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en twee leden die de personeelsleden vertegenwoordigen, aanwezig zijn. Er moeten evenveel vertegenwoordigers van de inrichtende machten als vertegenwoordigers van het personeel aan de stemming deelnemen. In voorkomend geval wordt de pariteit hersteld door uitschakeling van een of meer bij loting aangewezen leden.

Als het in vorig lid bedoelde quorum van aanwezigen niet bereikt wordt, roept de voorzitter binnen veertien dagen een nieuwe vergadering bijeen. Op die vergadering kan beslist worden, ongeacht het aantal aanwezige leden van elke groep.

De vertegenwoordigers van de inrichtende machten en van de personeelsleden zijn stemgerechtigd.

Het met redenen omkleed advies wordt uitgebracht na geheime stemming, bij gewone meerderheid van de stemmen. Bij staking van stemmen is die van de voorzitter beslissend.

Art. 94.Het met redenen omkleed advies van de raad van beroep wordt binnen 5 dagen na de vergadering waarop de raad zijn advies heeft uitgebracht per aangetekende brief aan de partijen betekend.

Art. 95.De werkingskosten van de raad van beroep komen ten laste van de Gemeenschap.

De Regering bepaalt de vergoedingen waarop de voorzitter en de plaatsvervangende voorzitters aanspraak hebben. HOOFDSTUK XI. - Preventieve schorsing

Art. 96.§ 1 - De preventieve schorsing is een administratieve, geen disciplinaire maatregel. Zij verwijdert het personeelslid uit zijn ambt.

In de volgende gevallen kan elk personeelslid preventief geschorst worden als het belang van de dienst of van het onderwijs dat vereist : 1° bij strafvervolgingen;2° bij tuchtprocedure;3° vanaf het moment waarop de aangetekende brief uitwerking heeft waarmee de inrichtende macht het personeelslid daarvan verwittigt dat een onverenigbaarheid vastgesteld is;4° vanaf het moment waarop de aangetekende brief uitwerking heeft waarmee de inrichtende macht het voorstel tot terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst aan het personeelslid meedeelt. § 2 - Vóór elke maatregel houdende preventieve schorsing wordt het personeelslid door de inrichtende macht voor een verhoor opgeroepen.

De oproeping alsmede de motivering van de preventieve schorsing worden aan het personeelslid betekend ofwel per aangetekende brief welke uitwerking heeft op de derde werkdag na de verzending ofwel per brief met ontvangstbewijs welke uitwerking heeft op de datum vermeld op het ontvangstbewijs. Het verhoor vindt plaats ten vroegste op de tweede werkdag na de dag waarop de oproeping uitwerking heeft.

Tijdens het verhoor mag het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een afgevaardigde van een representatieve vakbond, door een advocaat of door een verdediger gekozen onder de personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs die in actieve dienst, in terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden die aan de pensionering voorafgaat of op rust gesteld zijn.

Binnen de drie werkdagen na de dag waarop het verhoor gepland is, deelt de inrichtende macht haar beslissing per aangetekende brief aan het personeelslid mede, zelfs als het personeelslid of zijn vertegenwoordiger bij het verhoor niet verschenen is. Gaat het om een preventieve schorsing, dan heeft ze uitwerking op de derde werkdag na de verzending van de aangetekende brief. § 3 - In afwijking van § 2, lid 1 kan een personeelslid in de volgende gevallen onmiddellijk uit zijn ambt verwijderd worden : 1° bij zware schuld met ontdekking op heterdaad;2° wanneer de ten last gestelde feiten zo ernstig zijn dat zijn aanwezigheid op school in het belang van de dienst of van de inrichting niet wenselijk is. De maatregel bedoeld in het eerste lid wordt ten laatste op de derde werkdag na de dag genomen waarop de inrichtende macht van de feiten kennis neemt.

Ten laatste de derde werkdag na de dag waarop de inrichtende macht de maatregel bedoeld in het eerste lid heeft genomen, past ze de procedure bedoeld in § 2 toe, zo niet eindigt de verwijdering uit het ambt na afloop van die termijn. Het personeelslid kan dan slechts met toepassing van de procedure bedoeld in § 2 opnieuw voor dezelfde feiten uit zijn ambt verwijderd worden. § 4 - De duur van de preventieve schorsing mag één jaar niet overschrijden. Dit geldt niet voor het geval waar de betrokkene het voorwerp is van strafrechtelijke vervolgingen of een beroep tegen de vaststelling van een onverenigbaarheid heeft aangetekend vóór de arbeidsrechtbank.

De preventieve schorsing verstrijkt alleszins na 45 dagen, indien het voorstel tot tuchtstraf bedoeld in artikel 82, § 1, leden 2 en 3 niet binnen die termijn aan het personeelslid betekend is. Zij verstrijkt eveneens op de laatste dag waarop de inrichtende macht met toepassing van artikel 82, § 4 een beslissing moet nemen na ontvangst van het advies van de raad van beroep. § 5 - Om de drie maanden vanaf de datum waarop de preventieve schorsing uitgesproken in het kader van een tuchtprocedure uitwerking heeft, wordt ze door de inrichtende macht schriftelijk bekrachtigd.

Die bekrachtiging wordt aan de betrokkene per aangetekende brief betekend. Bij ontstentenis ervan binnen de gestelde termijn mag het personeelslid zijn werk hervatten, indien het ten minste 10 werkdagen voordat het zijn werk effectief hervat de inrichtende macht per aangetekende brief ervan verwittigd heeft.

Na ontvangst van die mededeling kan de inrichtende macht het voortbestaan van de preventieve schorsing bekrachtigen volgens de hierboven beschreven procedure.

Art. 97.§ 1 - In de volgende gevallen wordt de wedde van een preventief geschorst personeelslid tot de helft van zijn activiteitswedde teruggebracht : 1° als het voorwerp is van strafrechtelijke vervolging en in beschuldiging gesteld is; 2° als hem het voorstel m.b.t. één van de tuchtmaatregelen betekend is die in artikel 81, § 1, 4°, 5° en 6° opgenomen zijn.

In het geval bedoeld in lid 1, 1° gebeurt de inhouding op de eerste dag van de maand volgende op degene waar het personeelslid in beschuldiging gesteld is.

In het geval bedoeld in lid 1, 2° gebeurt de inhouding op de dag waarop het voorstel betekend wordt. § 2 - De inhouding van wedde mag niet tot gevolg hebben dat de wedde van het personeelslid minder bedraagt dan de werkloosheidsuitkering waarop het recht zou hebben in het stelsel van de maatschappelijke zekerheid voor werknemers.

Art. 98.§ 1 - Na de tuchtprocedure of de gerechtelijke procedure wordt de inhouding van wedde ingetrokken behalve als één van de sancties bedoeld in artikel 81, § 1, 4°, 5° en 6° genomen wordt of als het personeel strafrechtelijk veroordeeld is.

Wordt de inhouding van wedde ingetrokken, dan verkrijgt het personeelslid - voor de duur van de schorsing - een bijkomende weddetoelage, verhoogd met de verwijlinteresten tegen de wettelijke rentevoet, berekend vanaf de dag van de inhouding. De inrichtende macht betaalt dit bijkomend bedrag aan de Gemeenschap. § 2 - Wordt een maatregel tot preventieve schorsing zonder inhouding van wedde in het kader van een tuchtprocedure genomen, betaalt de inrichtende macht aan de Gemeenschap een bedrag overeenstemmend met de helft van de weddetoelage die het personeelslid tijdens de schorsing heeft gekregen, indien : 1° geen tuchtmaatregel;2° geen van de in artikel 81, § 1, 1°, 2° en 3° bedoelde maatregelen genomen is. § 3 - Het personeelslid behoudt de wedde die het tijdens de preventieve schorsing verkregen heeft.

Als de schorsing bij tuchtmaatregel minder lang duurt dan de preventieve schorsing, ontvangt het personeelslid zijn volle wedde zodra de schorsing bij tuchtmaatregel een einde neemt.

Art. 99.De preventieve schorsing wordt ter kennis van de Regering gebracht met het oog op de onmiddellijke uitvoering van die maatregel.

TITEL II. - Paritaire comités

Art. 100.Na raadpleging van de groeperingen van de inrichtende machten en van de groeperingen van het personeel van het gesubsidieerd vrij onderwijs en van de gesubsidieerde vrije PMS-centra, aangesloten bij een vakvereniging die in de Nationale Arbeidsraad vertegenwoordigd is, richt de Regering : 1° voor het vrij confessioneel onderwijs en de PMS-centra een paritair comité op, bevoegd voor alle onderwijsniveaus en alle PMS-centra;2° voor het vrij niet-confessioneel onderwijs en de PMS-centra een paritair comité op, bevoegd voor alle onderwijsniveaus en alle PMS-centra. Het besluit van de Regering houdende oprichting van een paritair comité vermeldt de benaming, de bevoegdheid en de samenstelling ervan.

Art. 101.Het algemeen reglement van de paritaire comités wordt vastgesteld bij besluit van de Regering. Elk comité maakt een bijzonder huishoudelijk reglement op, dat de Regering ter goedkeuring wordt voorgelegd.

Art. 102.De paritaire comités omvatten : 1° een gelijk aantal vertegenwoordigers van de inrichtende machten en van de personeelsleden.Voor elke categorie zijn er evenveel plaatsvervangers als werkende leden; 2° een voorzitter en een ondervoorzitter;3° referendarissen;4° een secretaris en een adjunct-secretaris. De vertegenwoordigers van de inrichtende machten en die van de personeelsleden kunnen vergezeld zijn van technische adviseurs, wier maximumaantal door het in artikel 101 bedoeld huishoudelijk reglement vastgesteld is.

Het aantal leden van elk paritair comité en de duur van hun mandaat worden vastgesteld bij besluit van de Regering; elk comité omvat ten minste 4 werkende leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en 4 werkende leden die het personeel vertegenwoordigen.

Art. 103.De werkende leden en de plaatsvervangers worden door de Regering benoemd op voordracht van de in artikel 100 bedoelde groeperingen. Indien de groeperingen niet tot een overeenstemming komen, wordt het aantal mandaten dat elke groepering toegewezen wordt, door de Regering vastgelegd.

De voorzitter en de ondervoorzitter worden door de Regering aangewezen onder de ter zake bevoegde personen, die los staan van de belangen waarover de comités moeten beslissen. De Regering benoemt de referendarissen, de secretaris en de adjunct-secretaris.

De uitoefening van de functie van voorzitter of ondervoorzitter is onverenigbaar met een mandaat van parlementslid.

Art. 104.De paritaire comités hebben, ieder wat hem betreft, vooral als opdracht : 1° over de algemene arbeidsvoorwaarden te beraadslagen;2° elk geschil te voorkomen of bij te leggen dat zou kunnen rijzen of gerezen is tussen de inrichtende machten en de personeelsleden die onder de toepassing van dit decreet vallen;3° aanvullende regels vast te leggen bovenop de statutaire bepalingen van dit decreet;4° de evolutie van het sociaal recht te volgen en de aanvullende regels daaraan aan te passen. De Regering kan de comités erom verzoeken de in 3° bedoelde aanvullende regels vast te leggen binnen een termijn die ze bepaalt.

Art. 105.Indien niet in elke groep de meerderheid van de leden aanwezig is, komt het comité binnen veertien dagen opnieuw bijeen. Bij die vergadering mag een beslissing genomen worden, welk het aantal aanwezige leden van elke groep ook mag zijn, op voorwaarde echter dat de helft van de leden aanwezig zijn.

De beslissingen van de paritaire comités worden genomen bij eenparigheid van de aanwezige leden. De voorzitters, de ondervoorzitters, de referendarissen en de secretarissen zijn niet stemgerechtigd.

Art. 106.Op verzoek van het comité of van één der groeperingen bedoeld in artikel 100 kunnen de beslissingen door een besluit van de Regering bindend verklaard worden. Als ze niet bindend verklaard worden, deelt de Regering aan het comité mee waarom zij dat verzoek niet heeft ingewilligd.

Art. 107.Onverminderd de plichten van de officiers van de gerechtelijke politie wordt de uitvoering van de overeenkomstig artikel 106 bindend verklaarde beslissingen door ambtenaren gecontroleerd die de Regering aanwijst.

Art. 108.Bij overtreding maken de in artikel 107 bedoelde ambtenaren processen-verbaal op die zij aan de bevoegde Procureur des Konings overzenden en waarvan op straffe van nietigheid binnen de acht dagen een afschrift per aangetekende brief aan de overtreder gezonden wordt.

Art. 109.De in artikel 107 bedoelde ambtenaren hebben vrije toegang tot de lokalen waar de personeelsleden hun opdracht vervullen.

Het inrichtingshoofd of de directeur van het PMS-centrum en de leden van het administratief personeel moeten hun de inlichtingen bezorgen die voor hun opdracht noodzakelijk zijn.

Art. 110.Elke overtreding van de overeenkomstig artikel 106 bindend verklaarde beslissingen wordt bestraft met een boete van 100 tot 100 000 fr. De boete wordt zo dikwijls opgelopen als er personen tewerkgesteld werden in overtreding van die beslissingen, zonder dat de totale boete meer dan 200 000 fr. mag bedragen.

De in vorig lid bedoelde straffen gelden voor elk personeelslid dat dezelfde bepalingen overtreedt.

Art. 111.De inrichtende machten alsmede de personeelsleden bedoeld in artikel 1 die het krachtens dit decreet ingesteld toezicht belemmeren, lopen een boete van 26 tot 100 fr. op onverminderd de toepassing, in voorkomend geval, van de straffen vastgelegd in de artikelen 269 tot 274 van het Strafwetboek.

Art. 112.Wordt gestraft met een boete van 100 tot 100.000 fr. wie tijdens een onderzoek van de krachtens artikel 107 aangewezen ambtenaren onjuiste verklaringen aflegt om de bevoegde diensten te misleiden.

Art. 113.De inrichtende machten zijn burgerrechtelijk aansprakelijk voor de betaling van de boeten opgelegd ten laste van hun inrichtingshoofden of van hun directeurs.

TITEL III. - Wijzigingsbepalingen

Art. 114.Artikel 36 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, waarvan de huidige tekst § 1 vormt, wordt aangevuld met onderstaande § 2 : « § 2 - Wanneer de beslissing van de inrichtende macht van een gesubsidieerde vrije onderwijsinrichting of van een gesubsidieerd vrij PMS-centrum, die geheel of gedeeltelijk een einde maakt aan de opdracht van een in vast verband benoemd personeelslid, bij een definitief vonnis of arrest van een arbeidsgerecht strijdig verklaard wordt met de voorschriften van voorliggend decreet, dan wordt de wedde voor de volledige of gedeeltelijke opdracht waarvan het personeelslid ontlast werd, aan dat personeelslid betaald en wordt er geen weddetoelage toegekend aan de inrichtende macht voor het (de) personeelslid (-leden) aan wie de opdracht ten onrechte werd toegewezen.

Het verlies van de weddetoelage voor die betrekking neemt voor de inrichtende macht een einde : 1° op het ogenblik dat ze het personeelslid in zijn functie(s) herstelt;2° of op het ogenblik dat die of een andere inrichtende macht het benadeelde personeelslid met diens instemming in een functie aanstelt die identiek is of recht geeft op dezelfde weddetoelage;3° of op het ogenblik dat het benadeelde personeelslid, zonder een door de Regering geldig geachte reden te geven, een betrekking weigert in een identieke functie met dezelfde statutaire toestand, bij dezelfde of een andere inrichtende macht;4° of op het ogenblik dat het benadeelde personeelslid, om redenen die los van het geschil staan, in de stand van definitieve ambtsneerlegging verkeert. De weddetoelage toegekend aan de inrichtende macht tussen de willekeurige afdanking en de betekening van het vonnis of arrest aan de bevoegde Afdeling van het Ministerie wordt van die inrichtende macht teruggevorderd.

Het personeelslid ontvangt de wedde waarop het recht zou hebben gehad als het in actieve dienst was gebleven. Vanaf bovenvermelde betekening betaalt de Afdeling van het Ministerie de weddetoelage rechtstreeks aan het willekeurig afgedankte personeelslid tot er aan één van de vier bovenstaande voorwaarden voldaan is. » TITEL IV. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen

Art. 115.Opgeheven worden : 1° artikel 45 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, gewijzigd bij de wet van 11 juli 1973, wat het gesubsidieerd vrij onderwijs betreft;2° artikel 5 van de wet van 1 april 1960 betreffende de psycho-medisch-sociale centra;3° het koninklijk besluit van 18 juli 1933 betreffende de terbeschikkingstelling van de leden van het onderwijzend personeel, gewijzigd bij koninklijk besluit nr.132 van 28 februari 1935 en bij de wetten van 10 juni 1937, 23 juli 1952, 18 februari 1954 en 17 december 1956, wat het gesubsidieerd vrij onderwijs betreft; 4° het koninklijk besluit van 13 februari 1968 tot erkenning van de vaste benoeming van de personeelsleden van de gesubsidieerde officiële en vrije inrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, buitengewoon, secundair en hoger onderwijs van het korte en het lange type met volledig leerplan en van de tehuizen voor kinderen van wie de ouders geen vaste verblijfplaats hebben, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 5 augustus 1975, 12 januari 1976 en 8 januari 1980.

Art. 116.Met het oog op de overgang van de regeling geldig vóór dit decreet naar de voorliggende : 1° worden de gesubsidieerde in vast verband benoemde en de met hen gelijkgestelde personeelsleden, alsmede de gesubsidieerde personeelsleden wier benoeming erkend is, indien die erkenning vereist is, geacht definitief aangesteld te zijn zoals bedoeld in dit decreet;2° worden de gesubsidieerde personeelsleden, die door de inrichtende macht in vast verband benoemd werden en voor wie de erkenning van de benoeming vóór de datum van inwerkingtreding van dit decreet aangevraagd werd, geacht definitief erkend en definitief aangesteld te zijn zoals bedoeld in dit decreet, indien zij op de datum van hun benoeming door de inrichtende macht aan de erkenningsvoorwaarden voldeden en voor zover de betrekking waarin zij benoemd werden, op grond van de vigerende reglementering kon toegewezen worden door reaffectatie of wedertewerkstelling van een wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gesteld personeelslid;3° kunnen de gesubsidieerde personeelsleden die vóór de inwerkingtreding van dit decreet tijdelijk een vacante betrekking in een selectieambt bekleden, in dat ambt definitief aangesteld worden, zodra zij voldoen aan de voorwaarden bepaald in artikel 59, 1°, waarbij de vereiste anciënniteit ook kan verkregen worden door een ambt tijdelijk uit te oefenen, en voor zover zij de lichamelijke geschiktheid vereist in artikel 49, § 1, 7°, bezitten;4° kunnen de gesubsidieerde personeelsleden die vóór de inwerkingtreding van dit decreet tijdelijk een vacante betrekking in een bevorderingsambt bekleden, in dat ambt definitief aangesteld worden, zodra zij voldoen aan de voorwaarden bepaald in artikel 66, waarbij de vereiste anciënniteit ook kan verkregen worden door een ambt tijdelijk uit te oefenen, en voor zover zij de lichamelijke geschiktheid vereist in artikel 49, § 1, 7°, bezitten. De in 3° en 4° bedoelde aanstellingen mogen slechts geschieden in betrekkingen die, op grond van de vigerende reglementering, niet meer toegankelijk zijn door reaffectatie of wedertewerkstelling van een wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gesteld personeelslid.

In afwijking van artikel 35, § 2, en in afwachting van hun definitieve aanstelling kunnen de in 3° en 4° bedoelde personeelsleden het ambt, waarvoor zij tijdelijk aangewezen werden, blijven uitoefenen.

Art. 117.De personeelsleden op wie artikel 116 niet toepasselijk is, behouden hun rechten. Ze worden geacht als tijdelijke personeelsleden aangesteld te zijn zoals bedoeld in dit decreet, met dien verstande dat de na 1 september 1989 verstrekte diensten ook in aanmerking worden genomen om de anciënniteit bedoeld in de artikelen 35, 36, 49, § 1, 8°, en 53, tweede lid, te berekenen.

Art. 118.De personen wier benoeming erkend is, worden geacht definitief aangesteld te zijn zoals bedoeld in dit decreet.

Vanaf de inwerkingtreding van dit decreet dient onder "erkenning van de definitieve aanstelling" de definitieve aanstelling bedoeld in dit decreet verstaan te worden.

Art. 119.Zolang de Regering de bevoegdheid niet heeft uitgeoefend die haar door artikel 10, § 6, lid 1 van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs toegekend is, worden de personeelsleden die voor de betrokken specialiteit een dienstanciënniteit van ten minste 360 dagen, verspreid over twee schooljaren, kunnen bewijzen, geacht houder te zijn van de bijzondere bekwaamheidsbewijzen die in het hoger onderwijs van het korte type noodzakelijk zijn om functies uit te oefenen die tot de categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel behoren.

Voor dezelfde ambten geniet het personeelslid dat houder is van een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs van groep B en dat voldoet aan de voorwaarden bepaald in artikel 3 van het koninklijk besluit van 17 maart 1967 tot vaststelling van de bevoegdheidsbewijzen die voldoende geacht worden voor de leden van het personeel der vrije inrichtingen voor middelbaar en normaalonderwijs de voorrang bedoeld in artikel 38, voor zover die voorrang een specialiteit betreft die het gedurende ten minste 720 dagen, gespreid over drie opeenvolgende jaren onderwezen heeft, en waarvoor het een gunstig advies heeft gekregen.

Om recht te hebben op een definitieve aanstelling in een wervingsambt, moet het personeelslid houder zijn van een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs dat zonder meer en voor een onbepaalde duur recht geeft op een wachtwedde.

Om recht te hebben op een definitieve aanstelling in een wervingsambt, moet de houder van een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs van groep B het ambt waarop dat bewijs betrekking heeft, gedurende vijf opeenvolgende jaren uitgeoefend hebben.

Art. 120.De met toepassing van artikel 89 ingerichte raden van beroep zijn bevoegd om disciplinaire geschillen tussen personeelsleden en inrichtende macht te onderzoeken met het oog op het uitbrengen van een advies, voor zover het om een tuchtschorsing, een stelling in niet-activiteit bij tuchtmaatregel, of een afkondiging om dringende redenen betreft die vóór de inwerkingtreding van dit decreet opgetreden zijn en na de inwerkingtreding van dit decreet nog het onderwerp zijn van een gerechtelijke procedure.

Binnen drie maanden na de inwerkingtreding van dit decreet dient het personeelslid een dienovereenkomstig verzoek in bij de Regering die het aan de bevoegde raad van beroep overmaakt na deze met toepassing van artikel 89 ingericht te hebben.

De raad van beroep deelt zijn advies aan het personeelslid en aan de inrichtende macht mede binnen 90 dagen nadat zijn huishoudelijk reglement met toepassing van artikel 89 door de Regering is goedgekeurd.

Wat de procedure vóór de raad van beroep in het kader van het onderzoek van die geschillen betreft, zijn de bepalingen van de artikels 91 tot en met 94 van toepassing.

Art. 121.Dit decreet treedt in werking op de eerste dag van de eerste maand volgend op de maand waar het in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt wordt.

Gegeven te Eupen, op 14 december 1998.

J. MARAITE Minister-President van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap, Minister van Financiën, Internationale Betrekkingen, Gezondheid, Gezin en Bejaarden, Sport en Toerisme K.-H. LAMBERTZ Minister van Jeugd, Vorming, Media en Sociale Aangelegenheden W. SCHRÖDER Minister van Onderwijs, Cultuur, Wetenschappelijk Onderzoek, Monumenten en Landschappen.

^