Etaamb.openjustice.be
Document
gepubliceerd op 30 augustus 2019

Beslissing van 1 februari 2007, gewijzigd door de beslissingen van 11 maart 2010, 23 september 2010, 14 en 28 maart 2019, tot vaststelling van de voorwaarden en procedure voor erkenning van vormingsinstanties en de vormingen die ze organiseren, de HOOFDSTUK I. - Voorwaarden voor erkenning van vormingsinstanties Artikel 1. In dit reglement die(...)

bron
federale overheidsdienst justitie
numac
2019041439
pub.
30/08/2019
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Beslissing van 1 februari 2007, gewijzigd door de beslissingen van 11 maart 2010, 23 september 2010, 14 en 28 maart 2019, tot vaststelling van de voorwaarden en procedure voor erkenning van vormingsinstanties en de vormingen die ze organiseren, de minimale vormingsprogramma's voor erkende bemiddelaars en de evaluaties tot het bekomen van een erkenning HOOFDSTUK I. - Voorwaarden voor erkenning van vormingsinstanties

Artikel 1.In dit reglement dient begrepen te worden onder : 1) "Instantie" : de fysieke persoon of rechtspersoon die een erkende vorming wenst aan te bieden als vormingsinstantie;2) "Opleider-erkend bemiddelaar" : de erkende bemiddelaar die over de competenties en ervaring beschikt zoals voorzien in artikel 9.

Art. 2.De vormingsinstanties die één of meerdere gemeenschappelijke gedeeltes van de vorming en/of gespecialiseerde vormingen wensen aan te bieden, dienen erkend te zijn als vormingsinstantie.

Hierna genoemd "de kandidaten".

Art. 3.De kandidaten dienen bij de Federale Bemiddelingscommissie een aanvraag tot erkenning in per betrokken type vorming.

De kandidaten dienen bij de Federale Bemiddelingscommissie een programma voor te leggen dat voldoet aan de voorwaarden omschreven in hoofdstuk II. Indien deze kandidaten tevens de wens hebben om permanente vorming te organiseren, dienen zij daartoe een bijkomende aanvraag in bij de Federale Bemiddelingscommissie met minstens één programma van een permanente vorming dat voldoet aan de voorwaarden omschreven in hoofdstuk III.

Art. 4.Bij hun aanvraag voegen de kandidaten het reglement betreffende de wijze van evaluatie en de regels voor aflevering van het vormingscertificaat.

Art. 5.De verzoeken tot erkenning van één of meerdere vormingen voor bemiddelaars zijn slechts ontvankelijk indien ze worden ingediend door een erkende vormingsinstantie of tezelfdertijd worden ingediend met een verzoek tot erkenning als vormingsinstantie.

De kandidaten die enkel een erkenning wensen te bekomen voor het geven van permanente vormingen, dienen enkel een programma voor te leggen aan de Federale Bemiddelingscommissie dat voldoet aan de voorwaarden omschreven in hoofdstuk III. HOOFDSTUK II. - Voorwaarden voor erkenning van vormingen georganiseerd door de vormingsinstanties Afdeling 1. - Structuur van het vormingsprogramma

Art. 6.Wijzigingen aangebracht aan het programma van een erkende vorming mogen niet afwijken van de in dit hoofdstuk vastgelegde criteria en worden onmiddellijk meegedeeld aan de Federale Bemiddelingscommissie.

Art. 7.§ 1. De vormingen van bemiddelaars omvatten minimum 130 uur, verdeeld over een gemeenschappelijk gedeelte en een specialisatieprogramma voor één van de domeinen van bemiddeling, zoals voorzien in de artikelen 13-17. § 2. Het gemeenschappelijk gedeelte omvat minimaal 100 uur, waarvan minstens 40 uur theoretische vorming en minstens 40 uur praktische vorming. § 3. Uitgezonderd de gespecialiseerde vorming in familiale zaken die minstens 60 u dient te omvatten, omvat ieder gespecialiseerd vormingsprogramma minstens 30 uur.

Art. 8.Een vrijstelling voor één of meerdere onderdelen van de vorming kan door de erkende vormingsinstantie slechts worden toegestaan indien het verzoek gesteund is op deelname aan vroegere bemiddelingsvormingen.

De vormingsinstanties hebben de plicht om een programma op te maken dat voldoet aan de minimale normen van duurtijd en kwaliteit.

Het vormingsprogramma kan uiteraard meer uitgebreid zijn.

De vormingsinstanties hebben de mogelijkheid om enkele variaties te voorzien met betrekking tot de tijd besteed aan elk aspect van de vorming, rekening houdend met het profiel of de kennis van de personen die de vorming zullen volgen.

Art. 9.Het vak "Bemiddelingsproces" waarvan sprake in artikel 10 en alle praktische oefeningen waarvan sprake in artikel 11 worden gegeven en omkaderd door een opleider-erkend bemiddelaar.

Een opleider- erkend bemiddelaar moet : -een erkend bemiddelaar zijn; - blijk geven, op basis van een dossier, van de nodige competenties en pedagogische ervaring; - blijk geven van een minimale praktijkervaring van 3 jaar als bemiddelaar.

Elke wijziging van opleider dient onmiddellijk aan de Federale Bemiddelingscommissie gemeld te worden. Afdeling 2. - Gemeenschappelijk gedeelte en evaluaties

Art. 10.§ 1. De theoretische vorming van het gemeenschappelijk gedeelte omvat minimaal de volgende onderwerpen : 1. Noties over conflict.2. Kennismaking met bemiddeling : - analytische studie van de verschillende minnelijke en gerechtelijke vormen van conflictoplossing, met daarbij inbegrepen de specifieke rollen van de juridische actoren met het oog op informatieverstrekking en verjaring; - definitie van bemiddeling; - algemene principes van bemiddeling; - kennismaking met beredeneerd onderhandelen. 3. Recht in verband met bemiddeling. - bemiddeling in Internationaal recht; - bemiddeling in Europees recht; - titel 9 van de wet van 18 juni 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 18/06/2018 pub. 02/07/2018 numac 2018012858 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing sluiten en het zevende deel van het Gerechtelijk Wetboek; - verbintenissenrecht, contractenrecht, zakelijk recht in het kader van bemiddeling, met inbegrip van o.a. het onderscheid tussen openbare orde, dwingend recht en aanvullende bepalingen; - aansprakelijkheidsrecht en verzekeringsrecht in het kader van bemiddeling - de administratieve, fiscale en sociale verplichtingen van een erkend bemiddelaar. 4. Sociologie in het kader van bemiddeling.5. Psychologie in het kader van bemiddeling en voor de bemiddelaar.6. Communicatie in het kader van bemiddeling.7. Deontologie en ethiek.8. Het bemiddelingsproces : - van verzoek tot bemiddeling tot eventuele rechterlijke homologatie van het akkoord; - de rol van de bemiddelaar, inclusief het verschil tussen informeren en adviseren; - bijdrage en rol van de partijen, advocaten in de bemiddeling, experten en andere mogelijke tussenkomende partijen. - het beheer van het kader. § 2. De verdeling van het aantal uren tussen de acht vermelde materies vervat in paragraaf 1 van het huidige artikel, wordt aan de vrije beoordeling van de vormingsinstanties gelaten. Zij beslissen in functie van hun doelpubliek en de gebruikte pedagogische methode. § 3. De vormingsinstanties waken erover dat de inhoud van iedere vorming rechtstreeks verband houdt met bemiddeling en deze link met bemiddeling wordt voorzien in de verschillende lessen.

Het is aangewezen voor de vormingsinstanties dat minstens één opleider-erkend bemiddelaar de coördinatie van het gemeenschappelijk gedeelte van de vorming onder hen verzekert. § 4 Opdat de kandidaat-bemiddelaars "het kennen, het kunnen en het zijn" zouden kunnen integreren, is het aangewezen om niet meer dan 7 uur vorming (zonder pauzes) per dag te voorzien en het gemeenschappelijk gedeelte van de vorming te spreiden over meer dan 6 maanden.

Art. 11.§ 1. De praktijkoefeningen georganiseerd in het kader van het gemeenschappelijk gedeelte omvatten minimaal de volgende onderwerpen : 1. De communicatievaardigheden;2. De vaardigheden op het vlak van onderhandelen;3. De stappen in een bemiddelingsproces;4. De vaardigheden op het vlak van het bemiddeling;5. De interventies in concrete situaties;6. De toepassing van de bemiddelingsprincipes;7. Rollenspelen en gevallenstudies. § 2. Het volgen van een stage bij een erkend bemiddelaar van minstens 20u, waarbij deelgenomen wordt aan een volledig bemiddelingstraject, is aangewezen. De waardering en evaluatie van deze (actieve of passieve ) stage behoort tot de beoordelingsbevoegdheid van de erkende bemiddelaar.

Art. 12.§ 1. De evaluatiemethode van de deelnemers aan het gemeenschappelijk gedeelte wordt aan de vrije beoordeling gelaten van de erkende vormingsinstanties, in functie van hun doelpubliek en de gebruikte pedagogische methode.

Het is aangewezen dat de vormingsinstanties de roosters voor "Self-assessment voor de bemiddelaar" en "eindevaluatie van de kandidaat bemiddelaar", opgesteld door de Federale Bemiddelingscommissie en gepubliceerd op onze website, gebruiken. § 2 Een attest van het met succes voltooien van het gemeenschappelijk gedeelte kan enkel afgeleverd worden, indien de deelnemer effectief 100 lesuren conform artikel 7 § 2 heeft gevolgd en de deelnemer minstens een gelijkwaardig cijfer van 10/20 of meer op elk van de acht onderwerpen zoals voorzien in artikel 10, § 1 heeft behaald. Afdeling 3. - Gespecialiseerde vormingen in functie van diverse

bemiddelingsdomeinen en hun evaluaties § 1. Gespecialiseerd vormingsprogramma voor de bemiddeling in familiale zaken

Art. 13.Het gespecialiseerd vormingsprogramma voor bemiddeling in familiale zaken bedraagt minimum 60 uur en omvat de volgende minimale onderwerpen : * Minimale theoretische onderwerpen : 1. Recht - Huwelijk, wettelijke samenwoning, feitelijke samenwoning; - Echtscheiding en scheiding van tafel en bed, feitelijke scheiding; - Financiële aspecten en aangelegenheden met betrekking tot de kinderen (bijvoorbeeld ouderlijk gezag, persoonlijke relaties, modaliteiten van huisvesting van de kinderen, onderhoudsverplichtingen, verdeling van het vermogen, procedures, fiscale en sociale aspecten, levensonderhoud, enz.); - Onderhoudsverplichtingen tussen meerderjarigen; - Huwelijksvermogensrecht en erfrecht; - Gerechtelijke procedures in familiezaken. 2. Psychologie en sociologie - Psychologie en sociologie van families; - Psychologische effecten van familiale conflicten (lijden, rouw, enz.); - Familiale verhoudingen en -dynamieken (daaronder begrepen degene die voortvloeien uit de vooruitgang van de geneeskunde, meemoederschap, enz.); - Bijzondere situaties : geweld binnen de familie, verslavingsvormen, interculturele dimensie, nieuwe vormen van ouderschap, enz.; - Plaats van het kind, de jongere in de bemiddeling, enz. (waarde van het akkoord). * Minimale praktische onderwerpen : 3. Bemiddeling in familiezaken - Specifieke vormen, begripsinhoud en oefeningen (onder meer echtscheiding en scheiding, ouderlijk gezag, huisvesting van de kinderen, recht op persoonlijke relaties, financiële aspecten (ten aanzien van de kinderen, de andere partner), verdeling van het vermogen, seniorenbemiddelling, intergenerationele bemiddeling, enz.); - Bemiddeling in het kader van de familiale verhoudingen (genogram); - Bemiddeling in bijzondere situaties : gezinsherenigingen, geweld, mishandeling, verslaving, overlijden, culturele diversiteit, enz.; - Bemiddeling en jeugdbescherming; - Praktische oefeningen inzake bemiddeling in familiezaken; - Kennismaking met internationale familiale bemiddeling. § 2. Gespecialiseerd vormingsprogramma voor bemiddeling in burgerlijke zaken

Art. 14.Het gespecialiseerd vormingsprogramma voor bemiddeling in burgerlijke zaken bedraagt minimum 30 uur en omvat de volgende minimale onderwerpen : * Minimale theoretische onderwerpen : 1. Specifieke vragen van verbintenissenrecht in verband met bemiddeling (specifieke contracten : verkoop, mandeligheid, onderneming, architectuur, huur, enz.; burgerlijke aansprakelijkheid); 2. Specifieke vragen van zakenrecht in verband met bemiddeling : (mede-) eigendom (waarbij inbegrepen de gemeenschap), erfdienstbaarheden, andere zakelijke rechten m.b.t. vastgoed, overschrijving op hypotheekkantoor, conflicten tussen buren (met inbegrip van de stedenbouwkundige aspecten van het geschil), enz.; 3. Specifieke vragen van consumentenbescherming in verband met bemiddeling; 4. Theorie en praktijk m.b.t. tussenkomende betalende derden(verzekeraar en anderen) * Minimale praktische onderwerpen : 1. Specifieke kenmerken van interpersoonlijke bemiddelingen en collectieve bemiddelingen (groepsdynamiek, de begrippen "leiderschap" en "macht", delegatie van bevoegdheden, etc.); 2. Rol en beheer van de partijen;3. Tussenkomst, rol en beheer van de raadslieden van partijen;4. Tussenkomst, rol en beheer van de experten; 5. Tussenkomst, rol en beheer van andere mogelijke tussenkomende personen (derden, getuigen, enz.); 6. Praktische oefeningen inzake bemiddeling in burgerlijke zaken;7. Kennismaking met internationale burgerlijke bemiddeling. § 3. Gespecialiseerd vormingsprogramma voor bemiddeling in ondernemingszaken.

Art. 15.Het gespecialiseerd vormingsprogramma voor bemiddeling in ondernemingszaken bedraagt minimum 30 uur en omvat de volgende minimale onderwerpen : * Minimale theoretische onderwerpen : 1. Specifieke vragen van economisch recht en vennootschapsrecht in verband met bemiddeling;2. Contractuele relaties binnen de onderneming;3. De grens aan contractuele vrijheid binnen het economisch recht (beperkingen aan de mogelijkheid om een dading op te stellen);4. Vertegenwoordiging van rechtspersonen;5. Combinatie van geschillenoplossingsmethodes ter beschikking van de ondernemingen (bv.Med.-Arb., getrapte clausules, enz.). * Minimale praktische onderwerpen : 1. Specifieke kenmerken van de bemiddeling in ondernemingen (plaats van de bemiddeling, zittingen / sessies, machtposities, adviezen, caucus, meerpartijenoverleg, nieuwe technologieën, enz.); 2. Theorie en praktijk van de beredeneerde onderhandeling (herhaling);3. Uitdrukking van emoties;4. Rol en beheer van de partijen;5. Tussenkomst, rol en beheer van de raadslieden;6. Tussenkomst, rol en beheer van de experten; 7. Tussenkomst, rol en beheer van andere mogelijke tussenkomende personen (derden, getuigen, enz.); 8. Praktische oefeningen;9. Kennismaking met internationale bemiddeling in ondernemingen. § 4. Gespecialiseerd vormingsprogramma voor bemiddeling in arbeidsrelaties en sociale zekerheid

Art. 16.Het gespecialiseerd vormingsprogramma voor bemiddeling in arbeidsrelaties en sociale zekerheid bedraagt minimum 30 uur en omvat de volgende minimale onderwerpen : * Minimale theoretische onderwerpen : 1. Noties van het arbeidsrecht (individueel en collectief), de sociale zekerheid en maatschappelijke integratie (bv.OCMW, uitkeringen voor gehandicapten, werkloosheid, ziekteverzekering, pensioen, uitkeringen, arbeidsongeval), rechten en verplichtingen van werknemers en werkgevers; 2. Verzoeningsprocedure bij de arbeidsrechtbank en bemiddeling;3. De grenzen aan autonomie van de actoren binnen sociale geschillenoplossing; 4. Verschillende dimensies in de arbeidsomgeving : - Menselijk, individueel, subjectief (uitdrukking van emoties, enz.); - Relationeel, de uitwisselingen tussen individuen of groepen van individuen; - Materieel, structureel, tactisch; - Milieu gerelateerd; 5. De verschillende logica's van de actoren in de organisaties en de bedrijfscultuur; 6. Welzijn op het werk (pesterijen, burn-out, enz.) en de arbeidsgeneeskunde; 7. Interpersoonlijke en collectieve conflicten op het werk. * Minimale praktische onderwerpen : 1. Groeps- en teamdynamiek in de arbeidswereld (interpersoonlijke, collectieve communicatie);2. Naast elkaar bestaande paradigma's (dynamische spiraal);3. Terugkerend gedrag, grondbestanddelen, bronnen van conflicten op het werk;4. Autoriteit en machtsverhoudingen;5. Rol van de raadslieden van partijen bij de bemiddeling;6. Bemiddeling in de arbeidsrelaties (voor - tijdens - na de procedure) - bijzondere technieken - interpersoonlijke aspecten van de communicatie;7. Praktische oefeningen inzake bemiddeling in arbeidsrelaties;8. Kennismaking met internationale sociale bemiddeling. § 5. Gespecialiseerd vormingsprogramma voor bemiddeling met de overheid

Art. 17.Het gespecialiseerd vormingsprogramma voor bemiddeling met de overheid bedraagt minimum 30 uur en omvat de volgende minimale onderwerpen : * Minimale theoretische onderwerpen : 1. De objectieve "bemiddelbaarheid" van conflicten met de overheid (domein van bemiddeling, grenzen aan wettelijkheid van akkoorden); 2. Veranderingen in de verhouding tussen de administratie en de burger (meer horizontale en wederkerige relatie, mondige burger die zich verdedigt tegen de overheid, onderhandelende administratie, ...); 3. Wat is er typisch aan conflicten met de overheid (koude conflicten, snelle juridisering, machtspositie overheid, kloof tussen de benadering van de overheid en de leefwereld van de burger, ...); 4. Juridisch kader van de bemiddeling met de overheid, grote principes van het publiek en administratief recht (overheid kan publiekrechtelijk en privaatrechtelijk optreden, legaliteitsbeginsel, specialiteitsbeginsel, publiciteit van administratieve aktes, mogelijkheid om een akkoord te sluiten via vertegenwoordiging, waarde, wettelijkheid en uitvoering van een bemiddelingsovereenkomst, homologatie, enz.); 5. Beleidsmatig kader van de bemiddeling met de overheid (invloed van vastgesteld beleid);6. Financieel kader van de bemiddeling met de overheid (budgettaire controles en beperkingen). * Minimale praktische onderwerpen : 1. Waar lopen ambtenaren tegenaan als ze in een bemiddeling stappen ? (bv.Gebondenheid aan instructies, reflex om direct naar de regels terug te grijpen, op veilig willen spelen, persoonlijke eigenschappen die bemiddeling uitdagender maken, ...); 2. Waar lopen burgers tegenaan als ze in een bemiddeling met de overheid stappen ? (bv.weinig inzicht in werking overheid, de onbeweeglijke overheid, niet verder kunnen kijken dan het individueel belang, ...); 3. Wanneer is bemiddeling met de overheid al of niet aangewezen ?;4. Enkele specifieke thema's (naar keuze van de vormingsinstanties) : bv.bemiddeling in leefmilieu en ruimtelijke ordening, in ambtenarenzaken/in arbeidsrelaties, bij bouwprojecten met de overheid, in publieke ziekenhuizen, in het gemeenschapsonderwijs, bij handhaving, enz. 5. Te nemen voorzorgen (informatie door te geven door de bemiddelaar, verjaringstermijnen, enz.); 6. Deelname in de kosten van de bemiddeling. § 6. Inhoud lessen in verband met bemiddeling, aanbevelingen en evaluaties

Art. 18.§ 1. De vormingsinstanties waken erover dat de inhoud van iedere les binnen de gespecialiseerde vormingen direct verband houdt met bemiddeling en deze link met bemiddeling wordt voorzien in de verschillende lessen.

Het is aangewezen voor de vormingsinstanties dat minstens één opleider-erkend bemiddelaar de coördinatie van de gespecialiseerde vormingen onder hen verzekert. § 2. Opdat de kandidaat-bemiddelaars "het kennen, het kunnen en het zijn" zouden kunnen integreren, is het aangewezen om niet meer dan 7 uur vorming (zonder pauzes) per dag te voorzien en de gespecialiseerde vorming te spreiden over meer dan 2 maanden.

Art. 19.§ 1. De evaluatiemethode van de deelnemers aan de gespecialiseerde vorming wordt aan de vrije beoordeling gelaten van de erkende vormingsinstanties, in functie van hun doelpubliek en de gebruikte pedagogische methode.

Het is aangewezen dat de vormingsinstanties de roosters voor "Self-assessment voor de bemiddelaar" en "eindevaluatie van de kandidaat bemiddelaar", opgesteld door de Federale Bemiddelingscommissie en gepubliceerd op onze website, gebruiken. § 2. Een attest van het met succes voltooien van de gespecialiseerde vorming kan enkel afgeleverd worden, indien de deelnemer effectief de minimale lesuren conform artikel 7 § 2 en § 3 heeft gevolgd en de deelnemer minstens een gelijkwaardig cijfer van 10/20 of meer heeft behaald op de inhoud van iedere les die het minimale programma uitmaken van de desbetreffende gespecialiseerde vorming. HOOFDSTUK III. - Voorwaarden voor erkenning van permanente vormingen

Art. 20.Permanente vorming kan bestaan uit theoretische vorming (de follow-up van cursussen, congressen, conferenties, cycli van congressen, symposium, seminar, studiedag, e-seminar, en andere workshops) of praktische vorming (gevallenstudies, supervisie, rollenspelen of intervisie).

Indien de vormingsinstantie een intervisie organiseert, dient zij toe te zien op het ernstige verloop ervan.

De theoretische vorming dient een direct nut te hebben voor de bemiddelingspraktijk.

De praktijkoefeningen worden in principe gegeven en omkaderd door een erkend bemiddelaar-opleider, zoals omschreven in artikel 9.

Intervisie is een gedachtewisseling van een aantal collega bemiddelaars over bemiddelingscases. Voorafgaand aan de intervisie worden door de deelnemers de spelregels, de doelstellingen en de werkwijze afgesproken.

Een intervisie kan pas in aanmerking genomen worden wanneer deze is gehouden met minimaal vijf deelnemers, waarvan de meerderheid erkende bemiddelaars.

Supervisie is een uitwisseling georganiseerd door een ervaren verantwoordelijke, die door middel van een kritische en constructieve blik, helpt om één of meerdere professionelen de kwaliteit van hun werk te verbeteren. De supervisie steunt op concrete, door de deelnemers meegemaakte, situaties. De supervisie heeft in het bijzonder tot doel dat de bemiddelaar inzicht krijgt in zijn persoonlijk functioneren als hij geconfronteerd wordt met conflicten en personen in conflict en hij nadenkt over zijn opgewekte indrukken, zijn weerstanden, zijn vooroordelen, zijn associaties.

De supervisie moet omkaderd worden door een expert (al dan niet bemiddelaar), die beschikt over minstens een professionele ervaring van 5 jaar (aan te tonen door de voorlegging van een C.V.), hetzij in een bepaald deelaspect van bemiddeling, hetzij in het geven van supervisies.

Supervisie kan individueel of collectief georganiseerd worden.

Het aanwezigheidsattest bevat : - het aantal uren intervisie of supervisie; - de behandelde onderwerpen; - de naam en hoedanigheid van de deelnemers (opleider, al dan niet erkend bemiddelaar).

Het attest is ondertekend door alle deelnemers.

In geval van een intervisie bevat het aanwezigheidsattest in bijlage een document dat de spelregels, de doelstellingen en de werkwijze van de intervisie verduidelijkt. HOOFDSTUK IV. - Procedure voor erkenning van de vormingsinstanties en van de vormingen die zij organiseren

Art. 21.§ 1. De kandidaten voor erkenning als vormingsinstantie dienen per specifiek domein van bemiddeling een aanvraag in te dienen bij het secretariaat van de Federale Bemiddelingscommissie. § 2. Indien zij de bedoeling hebben een programma van permanente vorming te organiseren, leggen de kandidaten tegelijkertijd een verzoek daartoe neer met minstens één programma van een permanente vorming.

Indien de kandidaat een erkenning bekomt als vormingsinstantie voor één of meerdere specifieke domeinen van bemiddeling én voor permanente vorming, dan worden alle verdere initiatieven van permanente vorming die door die instantie worden georganiseerd gedurende de twee jaar die volgen op de erkenning geacht erkende vormingen te zijn voor het aantal uren dat zal worden opgegeven door de vormingsinstantie.

Art. 22.De kandidaten die enkel een erkenning aanvragen voor één of meerdere permanente vormingen dienen een aanvraag in bij het secretariaat van de Federale Bemiddelingscommissie, met een één of meerdere programma's die voldoen aan de voorwaarden omschreven in hoofdstuk III. Het programma van elke permanente vorming vermeldt het aantal uren waarvoor een erkenning wordt gevraagd.

De vormingen die aldus erkend werden, kunnen verschillende keren georganiseerd worden, zolang het programma of de lesgevers niet veranderen.

Elk nieuw programma van permanente vorming dient het voorwerp uit te maken van een nieuwe aanvraag tot erkenning.

Art. 23.Bij de aanvraag wordt een administratief dossier gevoegd dat minstens de volgende stukken bevat : 1. de statuten of oprichtingsakte met aanduiding van de publicatie en, desgevallend, het reglement van inwendige orde (in het geval van een erkenning als vormingsinstantie);2. de identiteit van de contactpersoon;3. de regels betreffende de wijze van evaluatie en de aflevering van het vormingscertificaat.Het vormingscertificaat dient te attesteren over de aanwezigheid van de kandidaat en over de kwalitatieve beoordeling van de kandidaat. De kandidaat moet het gemeenschappelijk gedeelte en een gespecialiseerde vorming met succes hebben gevolgd.

Art. 24.De kandidaten dienen tezelfdertijd een inhoudelijk dossier in dat de volgende stukken bevat : 1. de beschrijving van de vormingsprogramma's, conform de vereisten van artikelen 10 tot 11, alsook conform artikelen13-17 per specifiek domein van bemiddeling met voor elk onderdeel de vermelding van het aantal uren dat er aan besteed zal worden en de naam van de opleider of opleiders;2. het Curriculum Vitae van de opleiders vermeld in de beschrijving van het programma;3. de beschrijving van de evaluatiemethodes waarvan sprake in artikel 12 en artikel 19;4. desgevallend de beschrijving van de programma's van permanente vorming, voorgesteld conform punt 1 en met de Curriculum Vitae voorzien in punt 2.

Art. 25.De aanvragen voor vorming worden onderzocht door de Bijzondere Commissie bevoegd voor het domein van bemiddeling waarvoor de erkenning wordt gevraagd. Indien dit voor een permanente vorming niet duidelijk is, wordt de aanvraag onderzocht door alle Bijzondere Commissies.

Indien zij het nuttig acht nodigt de Bijzondere Commissie de kandidaat uit om gehoord te worden.

De Bijzondere Commissie maakt een gemotiveerd advies over aan de Algemene Commissie die op haar beurt, indien zij het nuttig acht, de kandidaat kan horen.

De Algemene Commissie neemt een gemotiveerde beslissing.

Art. 26.De kandidaten voor de erkenning als vormingsinstantie verbinden er zich toe om elke twee jaar spontaan hun verslag neer te leggen van alle vormingen die door hen werden georganiseerd, op straffe van verval van de erkenning als vormingsinstantie. Iedere erkende vormingsinstantie dient minstens één gemeenschappelijk gedeelte of één gespecialiseerde vorming per twee jaar te organiseren om haar erkenning te behouden.

Alle erkende vormingsinstanties en erkende vormingen worden gepubliceerd op de website van de Federale Bemiddelingscommissie.

Art. 27.De Algemene Commissie kan op gelijk welk ogenblik, hetzij op gemotiveerd advies van een Bijzondere Commissie, hetzij ingevolge een klacht, hetzij ambtshalve, de erkenning van een vormingsinstantie of van een vorming intrekken, na aan de betrokken instantie de mogelijkheid te hebben gegeven gehoord te worden. HOOFDSTUK V. - Inwerkingtreding en overgangsbepaling

Art. 28.De gecoördineerde beslissingen betreffende de vormingen van 13 september 2018, 11 oktober 2018 en 14 februari 2019 zijn, met uitzondering van de bepaling van het aantal uren van het gemeenschappelijk gedeelte en de gespecialiseerde vormingen, vervat in de beslissing van 13 september 2018, opgeheven.

Art. 29.De op 1 januari 2019 erkende vormingsinstituten mogen onder dezelfde voorwaarden en modaliteiten vormingen aanbieden conform de oude artikelen 1726 en 1727 Ger.W. tot 1 september 2019.

Op straffe van verval van hun erkenning, zijn de erkende vormingsinstanties verplicht om uiterlijk tegen 31 juli 2019 hun aangepaste programma(`s) vanaf 2 september 2019 conform deze beslissing mee te delen aan het secretariaat van de Federale Bemiddelingscommissie

Bijlage I Gedetailleerd programma van hoe het gemeenschappelijk gedeelte zou kunnen samengesteld worden : Onderdeel "conflict" (12u) 1. Begrip, onderscheid en identificatie van het ontstaan en de escalatie van het conflict (ontwikkeling van het conflict);2. Standpunten en reacties van alle partijen (bemiddelden en bemiddelaar) ten aanzien van het conflict;3. Aanpak van het conflict overeenkomstig de begrippen angst, verdediging, verlangen;4. Verduidelijking en beheer van het conflict;5. Interventiestrategieën naargelang het soort conflict, interpersoonlijke en collectieve conflicten;6. Bijdragen uit diverse theorieën, zoals systeemdenken en het constructivisme voor de notie van het probleem. Kennismaking met "bemiddeling" (10u) 1. Algemene bemiddelingsprincipes (ethiek/filosofische, psychosociale benadering van de bemiddeling, enz.); 2. Kader, proces, houding, rol, uitdagingen, enz.; 3. Analytische studie van de verschillende vormen van conflictoplossing (ADR); 4. Gebruik van de term "bemiddeling" in verschillende domeinen (zoals bijvoorbeeld familiale zaken, burengeschillen, arbeidsverhoudingen, interculturele verhoudingen, ondernemingszaken, met de overheid, enz.); 5. Grenzen aan de interventie van de bemiddelaar, plaats van de deelnemers aan het bemiddelingstraject en alle actoren in de bemiddeling;6. Beredeneerd onderhandelen;7. Filosofische en psychosociale toolbox om de menselijke relaties te analyseren en in dit perspectief actie te ondernemen : de analytische beginselen en paradigma's, de concepten "psychosociale actor" en "psychosociale verhoudingen", het symbolisch interactionisme (Goffman), de theorie van het communicatieve handelen (Habermas), de rechtvaardigingstheorie (Boltanski en Thévenot), de erkenningstheorie (Honneth) en anderen. Onderdeel "recht in verband met bemiddeling" (12u) 1. Rechtsbronnen (Belgisch, Europees en internationaal recht); 2. Grondige analyse van titel 9 van de wet van 18 juni 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 18/06/2018 pub. 02/07/2018 numac 2018012858 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing sluiten en van het zevende deel van het gerechtelijk wetboek (algemene principes, met inbegrip van de samenstelling en rol van de FBC, vertrouwelijkheid en vrijwillig karakter van bemiddeling, specifieke regels gerechtelijke/buitengerechtelijke bemiddeling) en noties Gerechtelijk Recht (aanvraagmogelijkheden gerechtelijke homologatie, bevoegdheid, gedwongen tenuitvoerlegging, enz.); 3. Verbintenissenrecht (onder meer : juridische bekwaamheid, verschil tussen openbare orde - dwingende bepalingen - aanvullende bepalingen; contractenrecht met inbegrip van onder meer bemiddelingsclausules, mandaat, dading, bemiddelingsakkoord; verzekeringen en aansprakelijkheid, enz.); 4. Administratieve, fiscale en sociale verplichtingen van de erkende bemiddelaar. Onderdeel "psychologie in verband met bemiddeling en voor de bemiddelaar" (12u) 1. Begrippen "het kunnen zijn/savoir-être", attitude en auto-discipline; 2. Begrippen uit de psychologie en de psychopathologie (manipulatie/persoonlijkheden, enz.); 3. Begrippen van groepsdynamiek en -psychologie;4. Begrijpen en duiden van de psychologische posities van personen in conflict (slachtoffer/beul/redder), de conflicten en de persoonlijke problemen; 5. Psychologische theorieën over de rol van de bemiddelaar en zijn verschillende posities (onderscheid met therapie, coaching, sociaal werk, management, enz.); 6. Grote psychologische stromingen;7. Analysemodellen ter voorstelling van culturen en menselijke conflicten;8. Verdedigingsmechanismen in conflictsituaties en emotionele redenen daarvoor, begrip rouw, gesocialiseerde uitdrukking van het conflict. Onderdeel "sociologie in verband met bemiddeling" (6u) 1. Analyse van situaties waarmee de bemiddelaar te maken krijgt (naast elkaar bestaande paradigma's - dynamische spiraal - context van multiculturele/interculturele of normatieve evoluties;begrip "probleem", sociale en relationele opbouw van problemen); 2. Het vergroten van het denkvermogen ten aanzien van uiteenzettingen (distantiëring, metapositie, enz.), de voorzieningen en de bemiddelingspraktijken; 3. Historisch-geografische oorsprong van bemiddeling, referentiekaders, concepten om verschillende dimensies te onderscheiden, actiestrategieën en/of vormen in de bemiddelingspraktijk of andere vormen van conflictoplossing, tools voor de sociologische analyse van sociale verhoudingen;4. Groepsaffiniteiten, sociale identiteiten en conflicten;5. Theorie van de autoritaire persoonlijkheid (Adorno);6. Zondeboktheorie (Dollard & Miller);7. Sociale leertheorie (Bandura & Mischel);8. Realistische conflicttheorie (Sheriff) en theorie van de sociale identiteit (Tajfel & Turner);9. Groepsanalyse, structurering van overeenkomsten en verschillen. Onderdeel "Communicatie in verband met bemiddeling (15u) 1. Theorieën en praktijken (systemische, non-gewelddadige communicatie en andere); 2. Ideeën en methodes van communicatie, pijlers van de communicatie (vragen/ontvangen, geven/weigeren, enz.); 3. Beheer van relaties en percepties;4. Kritische overweging over de manier van communiceren als bemiddelaar;5. Strategieën en wisselwerking in communicatie;6. Obstakels van communicatie;7. Veranderingstheorie (Type I-II).(Morris, Berlo, Newcomb, Barlund e.a.); 8. Communicatietheorie (context, het impliciete, de argumentatie, e.a.); 9. Groepsdynamiek en groepen in de arbeidswereld (interpersoonlijke en collectieve communicatie). Onderdeel "ethiek en deontologie" (9u) 1. Onderscheid ethiek, moraal en wetgeving;2. Definities en principes;3. Concepten gelijkheid, billijkheid en rechtvaardigheid;4. Specifieke deontologische regels voor de erkende bemiddelaar;5. Respect voor de wil van de partijen;6. Uitgebreide bevoegdheid en macht van de bemiddelaar;7. Deontologische vragen gelinkt aan het bemiddelingsproces en praktijkcasussen (geen protocol, verlies erkenning tijdens de bemiddeling, schenden van de vertrouwelijkheid, onverenigbaarheden, enz);8. Pluraliteit van deontologische codes en regels van een ander beroep dan bemiddelaar. Onderdelen "bemiddelingsproces" (24u) 1. Van aanvraag tot eventueel rechterlijke homologatie van het akkoord;2. Rol en houding van de bemiddelaar (met inbegrip van het verschil tussen informeren en adviseren);3. Nazicht van de kwaliteit (partij, mandataris, advocaat of anderen), de juridische omvang en bevoegdheid om zich te verbinden;4. Inbreng, rol en beheer van de partijen, hun advocaten, de experten en andere tussenkomen personen;5. Beheer van het kader (agenda, plaats, logistiek, caucus, emoties, eventueel gebruik van nieuwe technologieën,) enz. 6. Toepassen communicatieregels en beredeneerd onderhandelen (onderscheid personen en de onderliggende conflicten, onderscheid posities en belangen, identificatie van de noden en behoeftes zowel individueel en/of gemeenschappelijk, enz.); Bemiddelingsmodellen 7. Opvang en beheer van emoties;8. Pogingen van manipulatie het hoofd bieden;9. Voorstelling van de diverse bemiddelingsmodellen; 10. Gebruik van specifieke tools van de bemiddelaar (actief luisteren, distantiëring (van de eigen persoon en het proces), observatie, uitwerking van hypotheses, sociogram, genogram, creativiteit, enz.); 11. Toepassen theoretische inbreng (het "kunnen zijn" en "kunnen doen").

^