gepubliceerd op 24 juni 2004
Besluit van de Regering betreffende het vakantiegeld toegekend aan de personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs en van het gesubsidieerd onderwijs
8 JANUARI 2004. - Besluit van de Regering betreffende het vakantiegeld toegekend aan de personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs en van het gesubsidieerd onderwijs
De Regering van de Duitstalige Gemeenschap, Gelet op de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, zoals gewijzigd;
Gelet op de wet van 1 april 1960 betreffende de psycho-medisch-sociale centra, zoals gewijzigd;
Gelet op de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut van de personeelsleden van het Rijksonderwijs, inzonderheid op artikel 1, gewijzigd bij de wetten van 31 maart 1967, 6 juli 1970, 27 juli 1971, 11 juli 1973, 19 december 1974, 18 februari 1977, 2 juli 1981, bij de koninklijke besluiten nr. 296 van 31 maart 1984 en nr. 456 van 10 september 1986, alsmede bij het decreet van 17 februari 1992;
Gelet op het protocol nr. S6/2003 OSUW2/2003 van 5 december 2003 houdende de conclusies van de onderhandelingen gevoerd in een gemeenschappelijke zitting van het Sectorcomité XIX van de Duitstalige Gemeenschap en van het subcomité bepaald in artikel 17, § 2, 3°, van het koninklijk besluit van 28 september 1984;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 12 december 2003;
Gelet op het akkoord van de Minister-President, bevoegd inzake Begroting en Personeel, gegeven op 23 december 2003;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat de dringende noodzakelijkheid door het feit gerechtvaardigd is dat de nieuwe regeling voor de berekening van het vakantiegeld onverwijld moet worden aangenomen opdat het desbetreffende punt van de sectorale overeenkomst 2001/2002 conform wordt omgezet en de desbetreffende rechtsbasis bestaat;
Op de voordracht van de Minister bevoegd inzake Onderwijs;
Na beraadslaging, Besluit : Toepassingsgebied
Artikel 1.Voorliggend besluit is toepasselijk op 1° de personeelsleden van de onderwijsinrichtingen en psycho-medisch-sociale centra die door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd worden;2° de gesubsidieerde personeelsleden van de onderwijsinrichtingen en psycho-medisch-sociale centra die door de Duitstalige Gemeenschap gesubsidieerd worden. Definities
Art. 2.Voor de toepassing van voorliggend besluit dient te worden verstaan onder : 1° referentiejaar : het jaar vóór het jaar waarin de jaarlijkse vakanties toegekend worden;2° lopend jaar : het jaar waarin de jaarlijkse vakanties toegekend worden;3° bezoldiging : de bezoldiging, de wedde, de vergoeding of de met de bezoldiging of wedde gelijkgestelde toelage, de haard- of standplaatstoelage inbegrepen;4° volledige maand : maand waar de gepresteerde diensten van het begin tot het einde van de maand lopen;5° deeltijdse prestaties : prestaties waarvan de uurregeling een normale beroepsactiviteit niet volkomen in beslag neemt. Berekening van het vakantiegeld
Art. 3.§ 1 - De personeelsleden hebben recht op een vakantiegeld, berekend op grond van de volgende formules : 1° bij volledige maanden tijdens het referentiejaar (G x Y/12 ) x P 2° bij niet volledige maanden tijdens het referentiejaar (G x Z/30xm) x P 3° bij volledige en niet volledige maanden tijdens het referentiejaar (G x Y/12 + G x Z/30xm ) x P G = bezoldiging van het personeelslid voor de maand maart van het lopende jaar bij volledige prestaties Y = aantal volledige maanden van het referentiejaar Z = som van alle dagen van de niet volledige maanden van het referentiejaar m = aantal niet volledige maanden van het referentiejaar P = percentage dat voor de personeelsleden van de verschillende niveaus als volgt is vastgelegd : 1° voor de niveaus IV en III a) 70 % in 2003 b) 75 % in 2004 c) 80 % in 2005 d) 85 % vanaf 2006 2° voor het niveau II a) 70 % in 2004 b) 75 % in 2005 c) 80 % in 2006 d) 85 % vanaf 2007 3° voor het niveau II+ a) 70 % in 2005 b) 75 % in 2006 c) 80 % vanaf 2007 4° voor het niveau I a) 70 % in 2006 b) 75 % vanaf 2007. Voor de berekening van het vakantiegeld worden in aanmerking genomen de perioden gedurende welke het personeelslid : 1° zijn bezoldiging geheel of gedeeltelijk heeft genoten;2° met ouderschapsverlof was;3° afwezig is geweest in het kader van een geboorte, zoals bepaald in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971;4° afwezig is geweest wegens georganiseerde werkonderbreking;5° niet in dienst kon treden of zijn ambtsverrichtingen heeft geschorst krachtens de dienstplichtwetten, gecoördineerd op 30 april 1962, of krachtens de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980, met uitsluiting van de wederoproeping om tuchtredenen. Gaat het om een personeelslid dat op het einde van het referentiejaar nog geen 25 jaar oud is, dan wordt de periode tussen 1 januari van het referentiejaar en de indiensttreding eveneens in aanmerking genomen, indien het personeelslid uiterlijk in dienst is getreden op de laatste werkdag van de vier maanden volgend op de datum waarop het studies heeft beëindigd die het recht op kinderbijslag openen of op de datum waarop zijn leerovereenkomst een einde heeft genomen. § 2 - Indien in de loop van het referentiejaar slechts een gedeelte van de bezoldiging werd uitbetaald tijdens bepaalde periodes wegens deeltijdse prestaties, dan wordt het in § 1 bepaalde bedrag, voor deze periodes, naar rato verminderd door het percentage van de werkelijke prestaties t.o.v. de voltijdse prestaties als verminderingscoëfficiënt toe te passen. § 3 - Het vakantiegeld bepaald met toepassing van de §§ 1 en 2 wordt desgevallend naar de hogere eurocent afgerond. § 4 - De klassering van de personeelsleden in de niveaus vermeld in § 1 gebeurt in de bijlage bij dit besluit door middel van de weddeschalen verbonden aan de graden van het personeel.
Tijdstip van de uitbetaling
Art. 4.Het vakantiegeld wordt in mei of juni van het lopende jaar uitbetaald.
Inhouding
Art. 5.Op het bruto bedrag van het vakantiegeld wordt 13,07 % ingehouden.
Overgangsbepalingen
Art. 6.§ 1 - Indien het met toepassing van vorige artikelen toegekend vakantiegeld niet hoger ligt dan het bedrag toegekend krachtens het koninklijk besluit van 30 januari 1979 betreffende de toekenning van een vakantiegeld aan het personeel van 's lands algemeen bestuur, dan wordt het hogere percentage bepaald in artikel 3, § 1, voor het niveau van het betrokken personeelslid toegepast om dit bedrag te overschrijden. § 2 - In 2003 verkrijgen de personeelsleden van niveau II verder het vakantiegeld krachtens de bepalingen van het koninklijk besluit van 30 januari 1979 betreffende de toekenning van een vakantiegeld aan het personeel van 's lands algemeen bestuur.
In 2003 en 2004 verkrijgen de personeelsleden van niveau II+ verder het vakantiegeld krachtens de bepalingen van het koninklijk besluit van 30 januari 1979 betreffende de toekenning van een vakantiegeld aan het personeel van 's lands algemeen bestuur.
In 2003, 2004 en 2005 verkrijgen de personeelsleden van niveau I verder het vakantiegeld krachtens de bepalingen van het koninklijk besluit van 30 januari 1979 betreffende de toekenning van een vakantiegeld aan het personeel van 's lands algemeen bestuur.
Inwerkingtreding
Art. 7.Voorliggend besluit heeft uitwerking op 1 mei 2003.
Uitvoering
Art. 8.De Minister bevoegd inzake Onderwijs is belast met de uitvoering van dit besluit.
Eupen, 8 januari 2004.
Voor de Regering van de Duitstalige Gemeenschap : De Minister-President, Minister van Werkgelegenheid, Gehandicaptenbeleid, Media en Sport, K.-H. LAMBERTZ De Minister van Onderwijs en Vorming, Cultuur en Toerisme, B. GENTGES
Bijlage bij het besluit van 8 januari 2004 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van 8 januari 2004.
Voor de Regering van de Duitstalige Gemeenschap : De Minister-President, Minister van Werkgelegenheid, Gehandicaptenbeleid, Media en Sport, K.-H. LAMBERTZ De Minister van Onderwijs en Vorming, Cultuur en Toerisme, B. GENTGES.