Etaamb.openjustice.be
Document van 06 juni 2024
gepubliceerd op 30 oktober 2024

Besluit van de Regering tot vaststelling van bepaalde financieringsregels voor de woonzorgcentra voor ouderen voor de jaren 2024 tot 2029

bron
ministerie van de duitstalige gemeenschap
numac
2024204958
pub.
30/10/2024
prom.
06/06/2024
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

6 JUNI 2024. - Besluit van de Regering tot vaststelling van bepaalde financieringsregels voor de woonzorgcentra voor ouderen voor de jaren 2024 tot 2029


De Regering van de Duitstalige Gemeenschap, Gelet op het decreet van 13 december 2018Relevante gevonden documenten type decreet prom. 13/12/2018 pub. 28/05/2019 numac 2019200641 bron ministerie van de duitstalige gemeenschap Decreet betreffende het aanbod aan diensten voor ouderen en personen met ondersteuningsbehoefte, alsook betreffende palliatieve zorg sluiten betreffende het aanbod aan diensten voor ouderen en personen met ondersteuningsbehoefte, alsook betreffende palliatieve zorg, artikel 79, § § 1 en 3, en artikel 100, § 2, vijfde lid, vervangen bij het decreet van 8 mei 2024;

Gelet op het besluit van de Regering van 20 juni 2017 betreffende mobiliteitshulpmiddelen;

Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 22 april 2024;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister-President, bevoegd voor Begroting, d.d. 22 april 2024;

Gelet op het advies van de Adviescommissie voor de ondersteuning van ouderen, gegeven op 3 mei 2024;

Gelet op beslissing CO-A-2024-161 van de Gegevensbeschermingsautoriteit van 17 mei 2024 om te verwijzen naar het standaardadvies 65/2023 van 24 maart 2023;

Gelet op advies 76.256/3 van de Raad van State, gegeven op 27 mei 2024, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Overwegende het besluit van 25 mei 2023 tot subsidiëring van de infrastructuurprojecten inzake woonstructuren voor ouderen;

Overwegende het besluit van 29 februari 2024 tot bepaling van minimale personeelsnormen in woonzorgcentra voor ouderen;

Op de voordracht van de minister bevoegd voor het Ouderenbeleid;

Na beraadslaging, Besluit :

HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Dit besluit stelt bepaalde financieringsregels voor de woonzorgcentra voor ouderen voor de jaren 2024 tot en met 2029 vast ter uitvoering van artikel 100, § 2, van het decreet van 13 december 2018Relevante gevonden documenten type decreet prom. 13/12/2018 pub. 28/05/2019 numac 2019200641 bron ministerie van de duitstalige gemeenschap Decreet betreffende het aanbod aan diensten voor ouderen en personen met ondersteuningsbehoefte, alsook betreffende palliatieve zorg sluiten betreffende het aanbod aan diensten voor ouderen en personen met ondersteuningsbehoefte, alsook betreffende palliatieve zorg.

De financiering die op grond van dit besluit wordt toegekend, geschiedt in de vorm van een forfaitaire subsidie en wordt ten vroegste op 29 juni 2024 als eenmalig bedrag aan de begunstigden uitbetaald.

Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder: 1° decreet: het decreet van 13 december 2018Relevante gevonden documenten type decreet prom. 13/12/2018 pub. 28/05/2019 numac 2019200641 bron ministerie van de duitstalige gemeenschap Decreet betreffende het aanbod aan diensten voor ouderen en personen met ondersteuningsbehoefte, alsook betreffende palliatieve zorg sluiten betreffende het aanbod aan diensten voor ouderen en personen met ondersteuningsbehoefte, alsook betreffende palliatieve zorg;2° besluit van 22 juni 2001: het besluit van de Regering van 22 juni 2001 tot vaststelling van de berekeningsgrondslagen voor de subsidiëring van de personeelskosten in de sectoren "sociale aangelegenheden" en "gezondheid";3° besluit van 20 juni 2017: het besluit van de Regering van 20 juni 2017 betreffende mobiliteitshulpmiddelen;4° besluit van 25 mei 2023: het besluit van de Regering van 25 mei 2023 tot subsidiëring van de infrastructuurprojecten inzake woonstructuren voor ouderen;5° besluit van 29 februari 2024: het besluit van de Regering van 29 februari 2024 tot bepaling van minimale personeelsnormen in woonzorgcentra voor ouderen;6° administratie: het departement van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap dat bevoegd is voor Ouderen;7° dienstverrichter: de dienstverrichter van een woonzorgcentrum voor ouderen.

Art. 3.§ 1 - Elk jaar, hierna: jaar N+1, dan wel op de tijdstippen vermeld in artikel 13, controleert de administratie de benutting van de overeenkomstig dit besluit uitbetaalde subsidies en de naleving van de voorwaarden voor de berekening en de toekenning tijdens het aan de controle voorafgaande jaar, hierna: jaar N, respectievelijk tijdens de perioden vermeld in artikel 13.

Met behoud van de toepassing van artikel 48 van het besluit van de Regering van 20 juni 2017 betreffende mobiliteitshulpmiddelen stelt de administratie, op basis van die controle, voor de toepassing van elk hoofdstuk een verslag op waaruit blijkt of er voor het jaar N een recht op nabetaling dan wel een verplichting tot terugbetaling bestaat, en de administratie bezorgt dat verslag uiterlijk in de maand april van het jaar N + 1 aan de betrokken dienstverrichter.

Binnen een termijn van dertig dagen, te rekenen vanaf de datum van het verslag, kan de dienstverrichter zijn standpunt daaromtrent te kennen geven en, indien nodig, aanvullende bewijzen en bewijsstukken over de benutting van de subsidies indienen bij de administratie. § 2 - Op basis van de overeenkomstig paragraaf 1 opgestelde verslagen stelt de administratie uiterlijk in augustus 2030 een hoofdstukoverschrijdende eindafrekening op over de rechten op nabetaling en de verplichtingen tot terugbetaling voor de periode van 1 januari 2024 tot en met 31 december 2029. Voor zover daaruit blijkt dat er een recht op nabetaling en tegelijk een verplichting tot terugbetaling bestaat, kunnen de overeenkomstige bedragen met elkaar worden verrekend. De Regering zal het daaruit voortvloeiende saldo op 1 september 2030 nabetalen of terugvorderen. § 3 - Dit artikel is niet van toepassing op hoofdstuk 2.

HOOFDSTUK 2. - Subsidie ter harmonisering van de dagforfaits

Art. 4.De subsidie ter harmonisering van de dagforfaits die in artikel 100, § 2, eerste lid, 1°, van het decreet wordt vermeld, is het verschil tussen: 1° enerzijds de bewonersgebonden subsidiëring bepaald in de overeenkomst die op grond van artikel 100, § 1, derde lid, van het decreet moet worden gesloten;2° anderzijds de vermenigvuldiging van de in artikel 5 vermelde dagforfaits voor de ondersteuningscategorie of voor kortverblijven met de jaarlijkse aanwezigheidsdagen van een woonzorgcentrum voor ouderen, rekening houdend met de ondersteuningscapaciteit van de instelling, die wordt bepaald overeenkomstig artikel 25 van het decreet. Voor de toepassing van het eerste lid wordt de subsidie berekend op basis van een volledige bezetting van de instelling gedurende de gehele subsidieperiode van 1 januari 2024 tot en met 31 december 2029.

De aanwezigheidsdagen vermeld in het eerste lid, 2°, worden berekend: 1° voor de categorie 'extra ondersteuning', door de jaarlijkse openingsdagen van het woonzorgcentrum voor ouderen te vermenigvuldigen met de in artikel 25 van het decreet bepaalde ondersteuningscapaciteit voor ouderen aan wie de categorie 'extra ondersteuning' is toegekend;2° voor de categorie 'geringe ondersteuning', door de jaarlijkse openingsdagen van het woonzorgcentrum voor ouderen te vermenigvuldigen met de in artikel 25 van het decreet bepaalde ondersteuningscapaciteit voor ouderen aan wie de categorie 'geringe ondersteuning' is toegekend;3° voor de kortverblijven, door de jaarlijkse openingsdagen van het woonzorgcentrum voor ouderen te vermenigvuldigen met de in artikel 25 van het decreet bepaalde ondersteuningscapaciteit voor ouderen aan wie de categorie 'geringe ondersteuning' is toegekend en die gebruikmaken van een kortverblijf.

Art. 5.Het dagforfait voor de categorie 'extra ondersteuning' wordt voor de jaren 2024 tot 2029 als volgt vastgesteld: 1° voor het jaar 2024: 118,05 euro;2° voor het jaar 2025: 119,53 euro;3° voor het jaar 2026: 121,02 euro;4° voor het jaar 2027: 122,53 euro;5° voor het jaar 2028: 124,06 euro;6° voor het jaar 2029: 125,61 euro. Het dagforfait voor de categorie 'geringe ondersteuning' wordt voor de jaren 2024 tot 2029 als volgt vastgesteld: 1° voor het jaar 2024: 59,03 euro;2° voor het jaar 2025: 59,77 euro;3° voor het jaar 2026: 60,51 euro;4° voor het jaar 2027: 61,27 euro;5° voor het jaar 2028: 62,04 euro;6° voor het jaar 2029: 62,81 euro. Het dagforfait voor de kortverblijven wordt voor de jaren 2024 tot 2029 als volgt vastgesteld: 1° voor het jaar 2024: 88,54 euro;2° voor het jaar 2025: 89,65 euro;3° voor het jaar 2026: 90,77 euro;4° voor het jaar 2027: 91,90 euro;5° voor het jaar 2028: 93,05 euro;6° voor het jaar 2029: 94,21 euro.

Art. 6.De administratie controleert de werkelijke aanwezigheidsdagen voor elk kwartaal op basis van de volgende gegevens over de oudere: 1° naam en voornaam;2° rijksregisternummer;3° geboortedatum;4° gebruikt aanbod;5° het bestaan van een adviesattest en de datum van afgifte ervan;6° waarde van de BelRAI-screener en de dienovereenkomstig toegewezen ondersteuningscategorie, alsook de datum van de toewijzing van de ondersteuningscategorie;7° aankomstdatum en, indien van toepassing, vertrekdatum. Uiterlijk op de laatste dag van de maand die volgt op het kwartaal in kwestie deelt de dienstverrichter de gegevens vermeld in het eerste lid mee aan de administratie. De gegevens betreffende het laatste kwartaal van een jaar moeten uiterlijk op 20 januari van het daaropvolgende jaar worden meegedeeld.

Art. 7.Indien uit de overeenkomstig artikel 6 uitgevoerde controle blijkt dat er, rekening houdend met artikel 57, § 3, van het decreet, voor een jaar N geen volledige bezetting is of dat de indeling van de bewoners niet overeenstemt met de indeling bepaald in artikel 25 van het decreet, maakt de administratie een overeenkomstige berekening op basis van artikel 4, eerste lid. Met de daaruit voortvloeiende terugvordering voor het jaar N+1 moet rekening worden gehouden bij het opstellen van de jaarovereenkomst overeenkomstig artikel 100, § 1, derde lid, van het decreet.

HOOFDSTUK 3. - Personeelsgebonden subsidiëring

Art. 8.Voor de berekening van de personeelsgebonden subsidie vermeld in artikel 100, § 2, eerste lid, 2°, van het decreet worden voor elke dienstverrichter de premies voor bijzondere beroepskwalificaties en eindeloopbaanmaatregelen in aanmerking genomen die voortvloeien uit de artikelen 13.5 en 13.6 van het besluit van 22 juni 2001.

In afwijking van artikel 1, tweede lid, 2°, van hetzelfde besluit van 22 juni 2001 is het eerste lid ook van toepassing op woonzorgcentra van publiekrechtelijke organen.

Art. 9.Onder voorbehoud van de regularisatie bepaald in artikel 10 wordt de personeelsstam van een woonzorgcentrum voor ouderen van het jaar 2022 als basis genomen voor de berekening van de in artikel 8 vermelde forfaitaire subsidiëring voor de jaren 2024 tot 2029.

De in het eerste lid vermelde basis voor de jaarlijkse personeelskosten wordt voor de aldaar genoemde periode vanaf 2025 jaarlijks verhoogd met een vast percentage van 2 %.

De Regering bepaalt jaarlijks een percentage voor de definitieve indexering van de subsidie die werd berekend op basis van het eerste lid en voor de dienstverrichter als verworven geldt.

Art. 10.Uiterlijk in februari van elk jaar N+1 controleert de administratie de overeenstemming tussen de op basis van artikel 9 bepaalde personeelsstam en de overeenkomstige subsidiëring overeenkomstig de artikelen 8 en 9, en de werkelijke personeelsstam van het jaar N. Het definitieve recht op de subsidie vloeit voort uit de toepassing van artikel 8 en artikel 9, eerste lid, op de werkelijke personeelsstam van het jaar N. Het definitieve recht op de indexering vermeld in artikel 9, tweede lid, vloeit voort uit het verschil tussen de op de subsidie toegepaste forfaitaire indexering en het door de Regering vastgestelde percentage.

Met toepassing van artikel 3, § 1, stelt de administratie een verslag op over het feit of: 1° de subsidie met toepassing van artikel 13.5 en artikel 13.6 van het besluit van 22 juni 2001 verhoogd of verlaagd moet worden op grond van de berekening van de definitieve personeelsgebonden subsidiëring voor een jaar N; 2° een personeelslid in het jaar N niet voldoet aan een of meer van de voorwaarden voor het krijgen van een van de premies voor bijzondere beroepstitels en bijzondere beroepskwalificaties overeenkomstig artikel 13.5 van het besluit van 22 juni 2001 of voor het krijgen van de eindeloopbaanvoordelen overeenkomstig artikel 13.6 van hetzelfde besluit en de subsidie dienovereenkomstig teruggevorderd moet worden; 3° de dienstverrichter in het jaar N niet voldoet aan de voorwaarden van de vervanging van vrijgestelde uren in het kader van de eindeloopbaanvoordelen overeenkomstig artikel 13.6 van het besluit van 22 juni 2001 en de subsidie dienovereenkomstig teruggevorderd moet worden; 4° het bedrag dat overeenkomstig artikel 9, tweede lid, voortvloeit uit de verrekening van de forfaitaire indexering en de door de Regering te bepalen indexering, nabetaald of teruggevorderd moet worden.

Art. 11.De controle bepaald in artikel 10, eerste lid, geschiedt op grond van de volgende gegevens over het personeel van een dienstverrichter: 1° naam en voornaam;2° rijksregisternummer;3° geboortedatum;4° geslacht;5° titel of kwalificatie en datum van de erkenning;6° begin van de overeenkomst;7° gegevens over het aantal uren dat volgens de overeenkomst per week moet worden gepresteerd;8° gegevens over het tijdstip, de aard en de omvang van de gepresteerde uren. De dienstverrichter deelt de gegevens vermeld in het eerste lid voor elk kwartaal mee aan de administratie en dit uiterlijk op de laatste dag van de maand die volgt op het kwartaal in kwestie. De gegevens betreffende het laatste kwartaal van een jaar moeten uiterlijk op 20 januari van het daaropvolgende jaar worden meegedeeld.

HOOFDSTUK 4. - Subsidiëring van mobiliteitshulpmiddelen

Art. 12.Voor de toepassing van artikel 100, § 2, eerste lid, 3°, van het decreet wordt de forfaitaire subsidie vermeld in artikel 47 van het besluit van 20 juni 2017 voor de jaren 2024 tot 2029 toegekend in de vorm van een eenmalige subsidie.

Voor de berekening van die forfaitaire subsidie wordt rekening gehouden met de op 1 januari 2024 goedgekeurde opvangcapaciteit van een woonzorgcentrum voor ouderen.

Art. 13.Voor de toepassing van artikel 48 van het besluit van 20 juni 2017 dient de dienstverrichter alle dienstige bewijsstukken over de aanwending van de forfaitaire subsidie vermeld in artikel 12 in januari 2026 en in januari 2029 in bij de administratie.

Art. 14.Met toepassing van artikel 3, § 1, stelt de administratie een verslag op over het feit of: 1° het deel van het subsidiebedrag dat niet is gebruikt voor de aanschaffing, de vernieuwing, de uitlening en het onderhoud van standaardhulpmiddelen, moet worden teruggevorderd indien uit de overeenkomstig artikel 13 ingediende bewijsstukken blijkt dat het woonzorgcentrum voor ouderen in de driejarige periodes 2023-2025 en 2026-2028 minder dan 90 % van het totale subsidiebedrag aan die doeleinden heeft besteed;2° de toepassing van artikel 47, tweede lid, van het besluit van 20 juni 2017 ertoe leidt dat het jaarlijkse subsidiebedrag in het jaar N verhoogd en dus nabetaald moet worden. HOOFDSTUK 5. - Subsidiëring van ADL-begeleiders Afdeling 1. - In de instelling werkzame ADL-begeleiders


Art. 15.Voor de berekening van de subsidie voor ADL-begeleiders in functie vermeld in artikel 100, § 2, eerste lid, 4°, van het decreet worden voor elke dienstverrichter de personeelskosten overeenkomstig de hoofdstukken I tot III van het besluit van 22 juni 2001 in aanmerking genomen.

In afwijking van artikel 1, tweede lid, 2°, van hetzelfde besluit van 22 juni 2001 is het eerste lid ook van toepassing op de berekening van de forfaitaire subsidie voor woonzorgcentra van publiekrechtelijke organen. Voor de berekening van de verworven subsidie gelden de weddeschalen die op dat tijdstip van toepassing zijn voor de openbare sector.

Onder voorbehoud van de regularisatie vermeld in artikel 16 worden de personeelskosten berekend op basis van het bedrag voor een dienstanciënniteit van 10 jaar voltijds vermeld in kolom 8 van de tabel van bijlage 1 van hetzelfde besluit van 22 juni 2001.

Voor de berekening van het nodige aantal ADL-begeleiders gelden de vereisten gesteld in de artikelen 10 en 13 van het besluit van 29 februari 2024 en wordt het totaalaantal subsidieerbare ADL-begeleiders in functie voor het Duitse taalgebied beperkt tot 54.

Het overeenkomstig het eerste tot vierde lid berekende forfaitaire bedrag wordt bovendien als volgt geïndexeerd: 1° voor het jaar 2025 wordt het brutobasisloon in afwijking van artikel 2, vijfde lid, van het besluit van 22 juni 2001 vermenigvuldigd met coëfficiënt 2,1223;2° vanaf het jaar 2026 wordt het brutobasisloon in afwijking van artikel 2, vijfde lid, van het besluit van 22 juni 2001 vermenigvuldigd met coëfficiënt 2,1223 en elk jaar geïndexeerd met een vast percentage van 2 %.De Regering bepaalt jaarlijks het percentage voor de definitieve indexering van de subsidie die werd berekend op basis van het eerste tot vierde lid en voor de dienstverrichter als verworven geldt.

Art. 16.Uiterlijk in de maand februari van elk jaar N+1 controleert de administratie de overeenstemming tussen de op basis van artikel 15 berekende subsidie voor in de instelling werkzame ADL-begeleiders en de werkelijk tewerkgestelde ADL-begeleiders en hun werkelijke beroepservaring in het jaar N. Het definitieve recht op de subsidie vloeit voort uit de toepassing van artikel 15, eerste tot vierde lid, op de werkelijk tewerkgestelde ADL-begeleiders en hun werkelijke beroepservaring in het jaar N. Het definitieve recht op de indexering vermeld in artikel 15, vijfde lid, vloeit voort uit het verschil tussen de op de subsidie toegepaste forfaitaire indexering en het door de Regering vastgestelde percentage.

Met toepassing van artikel 3, § 1, stelt de administratie een verslag op over het feit of: 1° de overeenkomstig het besluit van 22 juni 2001 erkende dienstjaren of het arbeidsstelsel van de ADL-begeleider in het jaar N afwijken van hetgeen in aanmerking genomen werd in de berekening en de subsidie dienovereenkomstig verhoogd of teruggevorderd moet worden;2° de verrekening van de forfaitaire indexering en de door de Regering te bepalen indexering overeenkomstig artikel 15, vijfde lid, uitmondt in een bedrag dat nabetaald of teruggevorderd moet worden.

Art. 17.Uiterlijk op 31 december 2024 en bij iedere nieuwe aanstelling bezorgt de dienstverrichter aan de administratie, in de door haar opgegeven vorm, de volgende gegevens over de ADL-begeleider voor de controle overeenkomstig artikel 16: de identificatiegegevens, de functie, de in aanmerking genomen dienstanciënniteit, de datum van indiensttreding en het arbeidsstelsel.

De dienstverrichter deelt elke verandering in de arbeidsverhouding met de ADL-begeleider onmiddellijk mee aan de administratie. Afdeling 2. - ADL-begeleiders in opleiding


Art. 18.Voor de berekening van de subsidie voor ADL-begeleiders in opleiding vermeld in artikel 100, § 2, eerste lid, 4°, van het decreet worden voor elke dienstverrichter de personeelskosten overeenkomstig het besluit van 22 juni 2001 in aanmerking genomen.

In afwijking van artikel 1, tweede lid, 2°, van hetzelfde besluit van 22 juni 2001 is het eerste lid ook van toepassing op woonzorgcentra van publiekrechtelijke organen. Voor de berekening van de verworven subsidie gelden de weddeschalen die op dat tijdstip van toepassing zijn voor de openbare sector.

Onder voorbehoud van de regularisatie vermeld in artikel 19 worden de personeelskosten berekend op basis van het bedrag voor een dienstanciënniteit van 10 jaar voltijds vermeld in kolom 2 van de tabel van bijlage 1 van hetzelfde besluit van 22 juni 2001.

Voor de berekening van het nodige aantal ADL-begeleiders geldt dat er per wooneenheid van een woonzorgcentrum voor ouderen twee ADL-begeleiders in opleiding zijn. Bovendien gelden de vereisten gesteld in de artikelen 10 en 13 van het besluit van 29 februari 2024 en wordt het totaalaantal subsidieerbare ADL-begeleiders in opleiding voor het Duitse taalgebied beperkt tot 54.

Het overeenkomstig het eerste tot vierde lid berekende forfaitaire bedrag wordt bovendien als volgt geïndexeerd: 1° voor het jaar 2025 wordt het brutobasisloon in afwijking van artikel 2, vijfde lid, van het besluit van 22 juni 2001 vermenigvuldigd met coëfficiënt 2,1223;2° vanaf het jaar 2026 wordt het brutobasisloon in afwijking van artikel 2, vijfde lid, van het besluit van 22 juni 2001 vermenigvuldigd met coëfficiënt 2,1223 en elk jaar geïndexeerd met een vast percentage van 2 %.De Regering bepaalt jaarlijks het percentage voor de definitieve indexering van de subsidie die werd berekend op basis van het eerste tot vierde lid, die voor de dienstverrichter als verworven geldt.

Art. 19.Uiterlijk in de maand februari van elk jaar N+1 controleert de administratie de overeenstemming tussen de op basis van artikel 18 berekende subsidie voor ADL-begeleiders in opleiding en de werkelijk voorhanden ADL-begeleiders en hun werkelijke beroepservaring in het jaar N. Het definitieve recht op de subsidie vloeit voort uit de toepassing van artikel 18, eerste tot vierde lid, op de werkelijk voorhanden ADL-begeleiders en hun werkelijke beroepservaring in het jaar N+1. Het definitieve recht op de indexering vermeld in artikel 18, vijfde lid, vloeit voort uit het verschil tussen de op de subsidie toegepaste forfaitaire indexering en het door de Regering vastgestelde percentage.

Met toepassing van artikel 3, § 1, stelt de administratie een verslag op over het feit of: 1° de overeenkomstig het besluit van 22 juni 2001 erkende dienstjaren of het arbeidsstelsel van de ADL-begeleider in opleiding in het jaar N afwijken van hetgeen in aanmerking genomen werd in de berekening en de subsidie dienovereenkomstig verhoogd of teruggevorderd moet worden;2° de verrekening van de forfaitaire indexering en de door de Regering te bepalen indexering overeenkomstig artikel 18, vijfde lid, uitmondt in een bedrag dat nabetaald of teruggevorderd moet worden.

Art. 20.Uiterlijk op 31 december 2024 en bij iedere nieuwe aanstelling bezorgt de dienstverrichter aan de administratie, in de door haar opgegeven vorm, de volgende gegevens over de ADL-begeleider in opleiding voor de controle overeenkomstig artikel 19: de identificatiegegevens, de functie, de in aanmerking genomen dienstanciënniteit, de datum van indiensttreding en het arbeidsstelsel.

De dienstverrichter deelt elke verandering in de arbeidsverhouding met de ADL-begeleider onmiddellijk mee aan de administratie.

HOOFDSTUK 6. - Subsidiëring van uitrusting

Art. 21.De toekenning van de forfaitaire subsidie voor uitrustingsgoederen vermeld in artikel 100, § 2, eerste lid, 5°, van het decreet is onderworpen aan de voorwaarden die zijn vastgelegd in artikel 3, § 2, van het besluit van 25 mei 2023.

Art. 22.Voor de toepassing van artikel 21 en voor de berekening van deze forfaitaire subsidie voor de jaren 2025 tot 2029 wordt de in artikel 3, § 2, tweede lid, van het besluit van 25 mei 2023 bepaalde periode van 20 jaar onderverdeeld in periodes van 5 jaar.

Voor de periode van 2025 tot 2029 bedraagt het maximumbedrag van de subsidie 1000 euro per plaats in een woonzorgcentrum voor ouderen, waarbij het maximumbedrag van de subsidieerbare uitgaven onderworpen is aan artikel 43 van het decreet van 18 maart 2002Relevante gevonden documenten type decreet prom. 18/03/2002 pub. 10/07/2002 numac 2002033050 bron ministerie van de duitstalige gemeenschap Decreet betreffende de Infrastructuur sluiten betreffende de Infrastructuur en vermeerderd wordt met de van toepassing zijnde belasting over de toegevoegde waarde.

Dit bedrag wordt vanaf 2025 elk jaar tot 2029 geïndexeerd met een vast percentage van 2 %. Artikel 3, § 2, derde lid, van het besluit van 25 mei 2023 is jaarlijks toepasbaar op het niet-opgevraagde gedeelte van de subsidie. Zodra dat gedeelte opgevraagd werd, is de aldaar vermelde indexering definitief verworven door de dienstverrichter.

Art. 23.Op de aanschaffing van uitrusting door de dienstverrichter is de wetgeving inzake de gunning van overheidsopdrachten van toepassing.

Voor de controle van de aanwending van de forfaitaire subsidie dient de dienstverrichter jaarlijks uiterlijk op 20 januari van het jaar N+1 de volgende documenten in bij de administratie: 1° een gedetailleerde beschrijving van de aangeschafte uitrusting en een bewijs dat de uitrusting nuttig en nodig is;2° een bewijs dat de aanschaffing van de uitrusting heeft plaatsgevonden rekening houdend met de bepalingen vermeld in het eerste lid;3° het bewijsstuk voor de eventuele aftrekbaarheid van de btw;4° de factuur voor de aangeschafte uitrusting en een betalingsbewijs. Met toepassing van artikel 3, § 1, stelt de administratie een verslag op over het feit of uit de controle vermeld in het tweede lid blijkt dat de voorwaarden vermeld in het eerste lid of in artikel 3, § 1, van het besluit van 25 mei 2023 niet werden nageleefd. Als dat het geval is, gelden de daaraan bestede bedragen als niet-opgevraagd gedeelte van de subsidie. De dienstverrichter is verplicht tot terugbetaling van het gedeelte van de subsidie dat niet is opgevraagd aan het einde van de periode vermeld in artikel 3, § 2.

HOOFDSTUK 7. - Subsidie voor de financiering van extra personeel Afdeling 1. - Extra personeel


Art. 24.De in artikel 100, § 2, eerste lid, 7°, van het decreet vermelde subsidie dient als bijdrage in de kosten voor de aanstelling en tewerkstelling van: 1° een wooneenheidsassistent in de zin van artikel 15 van het besluit van 29 februari 2024;2° zorgkundigen voor de naleving van de voorwaarden bepaald in artikel 21 van hetzelfde besluit van 29 februari 2024. De subsidie die dient als bijdrage in de personeelskosten van de wooneenheidsassistent, is onderworpen aan de nadere regels die zijn vastgelegd in afdeling 2. De subsidie die dient als bijdrage in de personeelskosten van de zorgkundige, is onderworpen aan de nadere regels die zijn vastgelegd in afdeling 3. Afdeling 2. - Wooneenheidsassistenten


Art. 25.De dienstverrichter ontvangt voor de aanstelling en tewerkstelling van een voltijdsequivalent wooneenheidsassistent een forfaitaire subsidie van 59.878 euro per jaar voor de periode van 2024 tot 2029, waarbij het totaalaantal subsidieerbare wooneenheidsassistenten voor het Duitse taalgebied beperkt wordt tot 27.

Art. 26.Uiterlijk op 31 december 2024 en bij iedere nieuwe aanstelling bezorgt de dienstverrichter aan de administratie, in de door haar opgegeven vorm, de volgende gegevens over de wooneenheidsassistent voor de controle van de werkelijke tewerkstelling en de aanstellingsomvang van de wooneenheidsassistent: de identificatiegegevens, de functie, de in aanmerking genomen dienstanciënniteit, de datum van indiensttreding en het arbeidsstelsel.

Met toepassing van artikel 3, § 1, stelt de administratie een verslag op over het feit of de voorwaarden vermeld in artikel 25 niet vervuld zijn en de subsidie dienovereenkomstig verhoogd of teruggevorderd moet worden. Afdeling 3. - Personeelsbezetting met zorgkundigen tussen 21.00 en

7.00 uur

Art. 27.Voor de berekening van de subsidie voor de zorgkundigen vermeld in artikel 24, eerste lid, 2°, worden voor elke dienstverrichter de personeelskosten overeenkomstig het besluit van 22 juni 2001 in aanmerking genomen.

In afwijking van artikel 1, tweede lid, 2°, van hetzelfde besluit van 22 juni 2001 is het eerste lid ook van toepassing op woonzorgcentra van publiekrechtelijke organen. Voor de berekening van de verworven subsidie gelden de weddeschalen die op dat tijdstip van toepassing zijn voor de openbare sector.

Onder voorbehoud van de regularisatie vermeld in artikel 28 worden de personeelskosten berekend op basis van het bedrag voor een dienstanciënniteit van 10 jaar voltijds vermeld in kolom 9 van de tabel van bijlage 1 van hetzelfde besluit van 22 juni 2001.

Voor de berekening van het nodige aantal zorgkundigen tussen 21.00 en 7.00 uur gelden de voorschriften van artikel 21 van het besluit van 29 februari 2024.

Het overeenkomstig het eerste tot vierde lid berekende forfaitaire bedrag wordt bovendien als volgt geïndexeerd: 1° voor het jaar 2025 wordt het brutobasisloon in afwijking van artikel 2, vijfde lid, van het besluit van 22 juni 2001 vermenigvuldigd met coëfficiënt 2,1223;2° vanaf het jaar 2026 wordt het brutobasisloon in afwijking van artikel 2, vijfde lid, van het besluit van 22 juni 2001 vermenigvuldigd met coëfficiënt 2,1223 en elk jaar geïndexeerd met een vast percentage van 2 %.De Regering bepaalt jaarlijks het percentage voor de definitieve indexering van de subsidie die werd berekend op basis van het eerste tot vierde lid, die voor de dienstverrichter als verworven geldt.

Art. 28.Uiterlijk in de maand februari van elk jaar N+1 controleert de administratie de overeenstemming tussen de op basis van artikel 27 berekende subsidie voor de zorgkundige vermeld in artikel 24, eerste lid, 2°, en de werkelijk ingezette zorgkundigen en hun werkelijke beroepservaring in het jaar N. Het definitieve recht op de subsidie vloeit voort uit de toepassing van artikel 27, eerste tot vierde lid, op de werkelijk voor de vervulling van artikel 21 van het besluit van de Regering van 29 februari 2024 ingezette zorgkundigen en hun werkelijke beroepservaring in het jaar N. Het definitieve recht op de indexering vermeld in artikel 27, vijfde lid, vloeit voort uit het verschil tussen de op de subsidie toegepaste forfaitaire indexering en het door de Regering vastgestelde percentage.

Met toepassing van artikel 3, § 1, stelt de administratie een verslag op over het feit of: 1° de overeenkomstig het besluit van 22 juni 2001 erkende dienstjaren of het arbeidsstelsel van de zorgkundige in het jaar N afwijken van hetgeen in aanmerking genomen werd in de berekening en of de zorgkundige niet ingezet werd voor de vervulling van artikel 21 van het besluit van de Regering van 29 februari 2024, en de subsidie dienovereenkomstig verhoogd of teruggevorderd moet worden;2° de verrekening van de forfaitaire indexering en de door de Regering te bepalen indexering overeenkomstig artikel 27, vijfde lid, uitmondt in een bedrag dat nabetaald of teruggevorderd moet worden.

Art. 29.Uiterlijk op 31 december 2024 en bij iedere nieuwe aanstelling bezorgt de dienstverrichter aan de administratie, in de door haar opgegeven vorm, de volgende gegevens over de zorgkundige voor de controle overeenkomstig artikel 28: de identificatiegegevens, de functie, de in aanmerking genomen dienstanciënniteit, de datum van indiensttreding, de werktijden en het arbeidsstelsel.

De dienstverrichter deelt elke verandering in de arbeidsverhouding met de zorgkundige onmiddellijk mee aan de administratie.

HOOFDSTUK 8. - Slotbepalingen

Art. 30.In artikel 47, eerste lid, van het besluit van de Regering van 20 juni 2017 betreffende mobiliteitshulpmiddelen, gewijzigd bij het besluit van 27 mei 2021, worden de woorden "jaarlijks een" vervangen door de woorden "een meerjarige".

Art. 31.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2024.

Art. 32.De minister bevoegd voor het Ouderenbeleid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Eupen, 6 juni 2024.

Voor de Regering van de Duitstalige Gemeenschap: De Minister-President, Minister van Lokale Besturen en Financiën, O. PAASCH De Viceminister-President, Minister van Gezondheid en Sociale Aangelegenheden, Ruimtelijke Ordening en Huisvesting, A. ANTONIADIS


^