Etaamb.openjustice.be
Decreet van 30 maart 2000
gepubliceerd op 25 mei 2000

Decreet tot bevestiging van de eindtermen en vereiste algemene kennis op het einde van de kwalificatie-afdeling, de eindtermen en vereiste kennis inzake lichamelijke opvoeding op het einde van de kwalificatie-afdeling en de minimale bekwaamheden inzake communicatie in een andere moderne taal dan het Frans, op het einde van de kwalificatie-afdeling, indien het aanleren van een moderne taal voorkomt in het studieprogramma

bron
ministerie van de franse gemeenschap
numac
2000029204
pub.
25/05/2000
prom.
30/03/2000
ELI
eli/decreet/2000/03/30/2000029204/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

30 MAART 2000. - Decreet tot bevestiging van de eindtermen en vereiste algemene kennis op het einde van de kwalificatie-afdeling, de eindtermen en vereiste kennis inzake lichamelijke opvoeding op het einde van de kwalificatie-afdeling en de minimale bekwaamheden inzake communicatie in een andere moderne taal dan het Frans, op het einde van de kwalificatie-afdeling, indien het aanleren van een moderne taal voorkomt in het studieprogramma (1)


De Raad van de Franse Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen het volgende :

Artikel 1.De in bijlage I bedoelde eindtermen en vereiste algemene kennis op het einde van de kwalificatie-afdeling worden bevestigd overeenkomstig artikel 35 van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren.

Art. 2.De in bijlage II bedoelde eindtermen en vereiste kennis inzake lichamelijke opvoeding op het einde van de kwalificatie-afdeling worden bevestigd overeenkomstig artikel 35 van hetzelfde decreet.

Art. 3.De in bijlage III op het einde van de kwalificatie-afdeling bedoelde minimale bekwaamheden inzake communicatie in een andere moderne taal dan het Frans, indien het aanleren van een moderne taal voorkomt in het studieprogramma, worden bevestigd overeenkomstig artikel 35, § 1, 3°, van hetzelfde decreet.

Art. 4.Onderhavig decreet treedt in werking op de dag dat het in het Belgisch Staatsblad verschijnt.

Verkondigen dit decreet, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad moet verschijnen.

Brussel, 30 maart 2000.

De Minister-President, belast met Internationale Betrekkingen, H. HASQUIN De Minister van Begroting, Cultuur en Sport, R. COLLIGNON De Minister van Kinderwelzijn, belast met Lager Onderwijs, het Onthaal en de Opdrachten aan ONE, J.-M. NOLLET De Minister van Secuncair Onderwijs, Kunsten en Letteren, P. HAZETTE De Minister van Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek, F. DUPUIS De Minister van de Audiovisuele Sector, C. DE PERMENTIER De Minister van Jeugdzaken, Openbaar Ambt en Onderwijs voor Sociale Promotie, Y. YLIEFF De Minister van Jeugdzorg en Gezondheid, N. MARECHAL _______ Nota (1) Zitting 1999-2000. Documenten van de Raad. - Ontwerpdecreet, nr. 50-1. - Amendementen van de Commissie, nr. 50-2. - Verslag, nr. 50-3.

Integraal verslag. - Bespreking en aanneming. Zitting van 14 maart 2000.

Bijlage I Eindtermen en vereiste algemene kennis op het einde van de kwalificatie-afdeling VOORWOORD De beroeps- en technische humaniora geven een humanistische vorming waarbij bijzondere aandacht wordt geschonken aan : - de persoonlijke ontplooiing van de leerlingen, door elkeen te helpen om : - zich te situeren in tijd en ruimte; - hun eigen cultuur te leren; - de gepaste communicatie- en denkmethodes aan te leren; - zich bewust te zijn van de gevolgen van hun keuzes; - de studie van het milieu, de technologie en de wetenschappen; - de vorming om actief te kunnen deelnemen aan het economisch en sociaal leven; - de vorming van burgerschap in een democratische, solidaire, pluralistische maatschappij die open staat voor andere culturen.

INHOUDSOPGAVE 1. Persoonlijke ontplooiing 1.1. Situering in tijd en ruimte a) in de tijd b) in de ruimte 1.2. De eigen cultuur leren kennen 1.3. Communicatie- en denkmethodes aanleren 1.3.1. Informatie vergaren en verwerken 1.3.2. Hun kennis toepassen en organiseren 1.3.3. Communiceren 1.3.4. Leren kennis verwerven 1.4. Zich bewust zijn van de gevolgen van hun keuzes 2. Milieu en technologieën 2.1. Zich situeren ten aanzien van het milieu 2.2. Zich situeren ten aanzien van de technologieën en wetenschappen 3. Economisch en sociaal milieu 3.1. Leren hun beroepskeuzes voorbereiden 3.2. Zich openstellen voor de socioculturele verscheidenheid 3.3. Handelen als individuele verantwoordelijke consumenten 4. Burgerschap in een democratische, solidaire, pluralistische maatschappij die openstaat voor andere culturen 1.PERSOONLIJKE ONTPLOOIING 1.1. Situering in tijd en ruimte P.S. : De situering in tijd en ruimte zijn nauw met elkaar verbonden.

Deze twee aspecten worden hier enkel apart behandeld voor de goede verstaanbaarheid en voorstelling. a) De tijd De leerlingen moeten kennis verwerven en vaardigheden aanleren die hen in staat moeten stellen : - hun `roots' te kennen; - zich bewust te zijn van de `roots' van hun samenleving; - het heden te begrijpen; - te kunnen handelen als burgers.

Daarom moet hun kritische zin aangescherpt worden waarbij ze zelf vragen stellen en antwoorden trachten te vinden. Door zelf aan te leren zullen ze de wereld, met zijn verleden en heden, beter begrijpen.

Dit wil zeggen dat zij gebruik moeten kunnen maken van een tijdsbalk en daarop de voornaamste periodes uit de maatschappelijke evolutie kunnen weergeven, zoals : 1. de prehistorie : - de mens die zijn nomadenleven achter zich laat en zich op een vaste plaats vestigt;2. de Oudheid : - de eerste steden in het Nabije Oosten; - de Atheense stad; - het Romeine Rijk; - de geboorte van het christendom; 3. de Middeleeuwen : - de val van het Romeinse Rijk; - de opkomst van de islam; - de feodale vorstendommen; - de emancipatie van de steden; 4. de Moderne Tijden : - de geografische, wetenschappelijke en technische vooruitgang; - de indeling van de wereld; - de opsplitsing van de christelijke Kerken; - de absolute monarchie in Frankrijk, de parlementaire monarchie in Engeland, een Régime in onze contreien; - de opkomst van de Verlichte Despoten (Encyclopedia); 5. Hedendaagse tijd : - 1e deel (1789-1914) : - de volksopstanden, de landbouw- en industriële revoluties, - de politieke en sociale revoluties (1789, 1830, 1848), - de kolonialisatie en de nieuwe indeling van de wereld. - 2e deel (van 1914 tot heden) : - de twee wereldoorlogen, - de Russiche revolutie, - het nationaal-socialisme in Duitsland, - de Verklaring van de Rechten van de Mens, - de start van de dekolonialisatie, - de start van de Europese eenmaking, - de overgang naar een federaal België (1980), - de val van de Berlijnse Muur.

Naast de bovenstaande kennis moeten de leerlingen ook een aantal concepten en essentiële begrippen onder knie hebben, zoals : - urbanisatie en stedenbouw; - organisatie van de Staten : stad, republiek, keizerrijk; - absolutisme en parlementarisme; - democratie, autoritarisme, totalitarisme; - imperialisme en kolonialisme; - nationalisme; - sociale stratificatie; - migratie en rassenvermenging; - stichting en organisatie van religies; - liberalisme, socialisme; - grote culturele en kunststromingen; - fasen in de wetenschappelijke en technische vooruitgang; - mondialisering. b) de ruimte Ruimte innemen en indelen behoort tot de hoofdzorgen van een maatschappij.Leerlingen moeten zich bewust zijn van dit ruimtelijk belang, hier en elders, zowel op lokaal als mondiaal vlak. Zij moeten de logica en waarden erachter begrijpen, opdat ze individueel en gezamenlijk verantwoordelijk zouden handelen. Dit veronderstelt dat : - zij zich kunnen oriënteren en verplaatsen met behulp van een plan of kaart; - op verschillende schalen, het desbetreffend gebied en/of probleem kunnen situeren : - het op een kaart op gepaste schaal kunnen terugvinden; - het situeren aan de hand van duidelijke geografische herkenningspunten; - zij juiste geografische herkenningspunten kunnen gebruiken : - punten : * de twee polen : * de grote Belgische steden, de voornaamste wereldsteden; - lijnen : * de evenaar, de tropen, de poolcirkels, de meridiaan van Greenwich; * de Belgische rivieren en hun belangrijkste zijrivieren, enkele grote rivieren in de wereld; * de grote Europese verkeers- en spoorwegen; - oppervlakten : * de continenten, oceanen en de voornaamste kuststreken; * de politieke en administratieve indelingen : de drie Belgische gewesten en gemeenschappen, de tien provincies, de landen van de Europese Unie, de grote landen uit de wereld (naar grootte, bevolking, economische slagkracht); * de grote bergketens; * de grote klimaatgebieden; * de twee grote economische werelddelen (Noord en Zuid); - zij natuurlijke en menselijke onderdelen uit een landschap, grondgebied of probleem kunnen identificeren; - zij weten hoe te lezen om de verbanden tussen deze onderdelen te leggen : - de bodembezetting- of bestemming; - de natuurlijke context : troeven, gebreken en beperkingen van het reliëf, klimaat, hydrografie, ondergrond, . ; - de actoren (individuen, verenigingen, bedrijven, politieke overheden, . ) : menselijke, sociale, politieke en economische troeven, gebreken en beperkingen; - de dynamieken (groei, verval, stromingen). 2.2. Hun eigen cultuur leren kennen Om dichter bij andere mensen te staan, hun waarden te begrijpen en zich te doen gelden, leren de leerlingen : - de verschillende manieren herkennen om zich artistiek te uiten; - hun gevoeligheid op te wekken en aan te scherpen door verschillende artistieke expressievormen te ontdekken; - zich bewust te worden van het bestaan van esthetische criteria en hun relatief karakter; - dat iedere artistieke expressie een visie op de wereld is, een persoonlijke interpretatie; - de verschillende artistieke expressies en hun sociaal-historische context met elkaar in verband te brengen; - hun verbeelding de vrije loop te gaan door zelf te creëren; - toegang te krijgen tot de literatuur uit het heden en verleden; - zich bewust te worden van het bestaan van ethische criteria en van hun relatief karakter. 1.3. Communicatie- en denkmethodes aanleren Om meer kennis te vergaren, moeten de leerlingen : 1.3.1. Informatie vergaren en verwerken en kritisch leren zijn - Vragen stellen aan anderen en aan zichzelf. - Gebruik maken van bronnen die informatie langs verschillende kanalen verschaffen, dus ook via nieuwe informatie- en communicatietechnologieën. - Bronnen kiezen, informatie selecteren naargelang het doel. - Achterhalen welk taalgebruik de media hanteert (tekst, geluid en hun combinaties). - Zich bewust worden van de complexiteit van de boodschappen die de media verkondigen. - Zich bewust zijn van de relevantie van informatie en de plausibiliteit ervan achterhalen. - De organisatie van de media begrijpen. 1.3.2. Hun kennis toepassen en organiseren - Een logische redenering opbouwen om tot een geargumenteerde conclusie te komen. - Gebruik maken van verschillende soorten redeneringen of benaderingswijzen : analogie, inductie, deductie, systematiek, dialectiek, algoritmisch denken, . - Bij het oplossen van een probleemsituatie, verschillende (wetenschappelijke, technische, economische, socioculturele en ethische) standpunten in aanmerking nemen en combinerend gebruiken. - In verschillende communicatietechnieken omzetten : tabel, grafiek, schema, geschrift, mondeling, . - Hun kennis opnieuw aanspreken in nieuwe probleemsituaties. 1.3.3. Communiceren - Relaties aanknopen met anderen : - zich durven uitdrukken; - argumenten aanhalen; - anderen aanspreken zonder agressief te zijn, hen laten spreken en naar hen luisteren; - leren nuanceren, afstand nemen van dualistische houdingen; - non-verbale expressietekens begrijpen én hun invloed op de communicatie, zich bewust zijn van de voordelen die zij bieden om de communicatie vlotter te laten verlopen; - vorm en inhoud van de boodschap bij de ontvanger aanpassen; - onderhandeling als waarde aanvaarden; - alternatieven voorstellen; - het belang van eenieders bijdrage aan de groep erkennen; - leren werken in team, samenwerken om een project tot een goed einde te brengen. - Frans spreken : - de taal duidelijk leren gebruiken door zich te specialiseren in de belangrijkste communicatiesituaties; - hun lexicon uitbreiden, de voornaamste grammaticale regels toepassen om zich zo verstaanbaar mogelijk uit te drukken; - de gewone taal aanvullen met specifiek taalgebruik (disciplinair of vakjargon); - lezen, schrijven, luisteren en spreken in uiteenlopende communicatiesituaties. 1.3.4. Leren kennis verwerven - Leren hoe kennis te vergaren, te begrijpen, te bekritiseren en om te zetten. - Zijn kennis, potentieel, aanleertechnieken, korte en middellange termijn doelstellingen in vraag stellen. 1.4. Zich bewust zijn van de gevolgen van hun keuzes Het welzijn van iedere leerling, zowel lichamelijk, geestelijk als sociaal welzijn, hangt af van de mate waarin men zich bewust is van zijn keuzes. Dit wil zeggen dat hij zichzelf kent, alsook zijn behoeften, zijn waarden definieert, filisofische standpunten inneemt, zijn plaats kent ten aanzien van de anderen en in de maatschappij een band heeft met deze anderen.

Iedere leerling moet leren om : - zijn lichaam te kennen, zijn grenzen te bepalen en te aanvaarden, en dit te beschermen.

Kennis vergaren omtrent elementaire begrippen uit de biologie (hygiëne, . ), menselijke anatomie en psychologie (spijsvertering, voorplanting, . ) maakt het mogelijk om, zowel preventief als curatief, keuzes te maken die zijn aangepast aan de gezondheidsbehoeften. Dit veronderstelt het bijbrengen van de begrippen eigen aan de voeding, het gebruik van medicijnen of andere substanties, seksualiteit, . - weten hoe men reageert in bepaalde situaties, deze reacties karakteriseren (onderscheiden, niet onderschikken).

Kennis vergaren omtrent begrippen uit de psychologie (mentaal evenwicht, persoonlijke ontplooiing, liefdesrelaties, dominerende relaties, . ) maakt het mogelijk om zijn reacties te identificeren, emoties en wensen te uiten, zijn grenzen te kennen, zijn gedrag in vraag te stellen om nadien keuzes te maken die het best aansluiten bij zijn situatie. - zichzelf situeren ten aanzien van de anderen en hun verschillen eerbiedigen, dit in een gegeven maatschappelijk kader.

Kennis vergaren omtrent begrippen uit de sociale wetenschappen (verscheidenheid van de culturen en hun waarden, klassenstrijd, . ) en uit de filosofie maakt het mogelijk om verantwoorde gezondheidskeuzes te maken, dit wil zeggen met eerbied voor anderen. 2. MILIEU EN TECHNOLOGIEEN 2.1. Zich situeren ten aanzien van het milieu Om zichzelf te kunnen situeren in hun omgeving en deze te begrijpen, moeten de leerlingen volgende kennis en knowhow in pacht hebben : - de evenwichten van het milieu (met name de cycli van het water en van kooldioxide) en hun invloed op de weers- en klimatologische omstandigheden; - de invloed van politieke, industriële en technologische beslissingen op het ecosysteem; - het aannemen van een milieuvriendelijke leef- en consumptiestijl; - de opzet van een interdisciplinaire vertegenwoordiging van het milieu. 2.2. Zich situeren ten aanzien van de technologieën en wetenschappen Om de technisch-wetenschappelijke wereld te begrijpen en er hun plaats te kennen, moeten de leerlingen volgende knowhow en kennis in pacht hebben : - het verband kunnen leggen tussen het technische en het maatschappelijke in de werking van een technologie; - het vermogen om zich vragen te stellen bij de gevolgen van technologieën om keuzes te kunnen maken en deze weldoordacht te gebruiken; - het vermogen om wetenschappelijke en technische modellen te kunnen gebruiken om hun leefomgeving in te richten en ongevallen te vermijden; - wetenschappelijke, sociaal-economische en basistechnologische kennis verwerven die hen in staat stellen deel te nemen aan maatschappelijke debatten over de uitvinding en gevolgen van technologische systemen (bijvoorbeeld energiebronnen, vervuiling, afvalverwerking, genetische manipulatie, drugscontrole, informaticasystemen, verstedelijking, . ); - de uitbouw van een interdisciplinaire weergave van de technologische ontwikkelingen. 3. ECONOMISCHE EN SOCIALE OMGEVING Om zich op de toekomst leren voor te bereiden, zich open te stellen voor de sociale en culturele verscheidenheid, zich een relationeel gedrag aan te meten, zich te gedragen als verantwoordelijke consumenten, moeten de leerlingen volgende knowhow en kennis in pacht hebben : 3.1. Leren hun beroepskeuzes te maken - Zich bewust worden van hun motivatie en capaciteiten. - Zich bewust worden van het belang van de lessen voor hun toekomst. - Zich voorbereiden op verandering. - Informatie vergaren en gebruiken zodat zij keuzes kunnen maken en opleidingsprojecten en/of professionele plannen (Voltijds Hoger Onderwijs of Onderwijs voor Sociale Promotie, IFPME, . ) tot een goed einde kunnen brengen. 3.2. Zich openstellen voor de sociale en culturele verscheidenheid en zich een relationeel gedrag aanmeten. - Zich bevragen over de verscheidenheid aan ideeën, culturen, geloofsovertuigingen, waarden, tradities. - Zich een Europese houding aanmeten. - Zich bewust worden van het belang van de bijdrage van andere beschavingen, bijvoorbeeld op het vlak van wiskunde en wetenschappen : de herkomst van onze cijfers, de evolutie van de astronomie, de algebra, de geneeskunde, . - De evolutie van de maatschappelijke structuur, de machtsverhoudingen, de uitvoeringsmechanismen, het bestaan van sociale ongelijkheid, armoede, uitsluiting begrijpen. - De solidariteitsmechanismen begrijpen (sociale zekerheid, de vakbonden, . ). - De bevolkingsevolutie, de migratie, de oorsprong van racisme begrijpen. - Eerbied hebben voor het individu ten aanzien van het groepsbelang en vice versa. - Op de hoogte zijn van de rechten van de mens, van de pogingen die worden ondernomen voor het behoud van de vrede. 3.3. Als individueel verantwoordelijke consumenten handelen - Reclameboodschappen lezen, analyseren en begrijpen en hen onderscheiden van andere soorten informatie. - Zorgen voor een evenwicht tussen hun behoeften, wensen en inkomens. - Het aankoopproces leren : een product analyseren, een etiket lezen, prijzen vergelijken, procentuele kortingen berekenen, de kassabon controleren. - Verhoudingen, percentages, koersen kunnen berekenen, buitenlandse valuta kunnen omzetten, rekening houden met de index, de regel van drie toepassen, een rekenmachine weldoordacht en vlot gebruiken. - Eigen belastingen kunnen berekenen, een loonbriefje controleren. - Hun geld vestandig beheren via sparen en kredieten (vb. de leen-, spaar-, verzekerings- en hypothecaire leningssystemen begrijpen). - Het aandeel van de vervoers-, voedings-, kledings-, recreatie- en woonkosten in het budget kunnen ramen. - In staat zijn om lengtes, oppervlakken, volumes op te meten en te berekenen en daardoor in staat zijn een bestek te kunnen controleren. - Het mechanisme achter loterijen en spelen begrijpen. 4. BURGERSCHAP IN EEN DEMOCRATISCHE, SOLIDAIRE, PLURALISTISCHE MAATSCHAPPIJ DIE OPENSTAAT VOOR ANDERE CULTUREN Om hun aanhorigheid bij hun gemeenschap door de kennis van de instellingen te rechtvaardigen, om dagelijks democratische waarden te doen gelden en zich te gedragen als een goed burger, moeten de leerlingen, naargelang de actualiteit, geleidelijk kennis verwerven over : - de politieke organisatie : de instellingen, de vertegenwoordiging, het burgerschap, de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke machten, de ideologieën, de politieke stromingen en partijen, het kiesstelsel; - de rol van de economische en sociale instellingen; - de gerechtelijke instellingen, de bestaansreden van wetten, de rechtsstaat, de rechten en plichten van de burgers; - de rol van het onderwijs; - de pressiegroepen, de verenigingen; - de opiniepeilingen of enquêtes (de verschillende gebruikelijke statistieken kennen); - het belang van een deelname aan het politiek debat om beslissingen te kunnen nemen over belangrijke maatschappelijke kwesties; - de inzet van een Europees burgerschap; - uitgaande van hun eigen cultuur, het belang onderschrijven om open te staan voor andere culturen.

Bijlage II Eindtermen en vereiste kennis op het vlak van de lichamelijke opvoeding op het einde van de kwalificatie-afdeling INHOUDSOPGAVE I. De algemene beginselen II. De definities III. Overzichtstabellen : - Domein van de lichamelijke conditie - Domein van de mimieke vaardigheden - Domein van de sociaal-motorische coördinatie I. DE ALGEMENE BEGINSELEN 1. Alle bekwaamheden die behoren tot deze drie disciplinaire gebieden (de lichamelijke conditie, de mimische vaardigheden, de sociaal-motorische coördinatie) moeten gegeven zijn op het einde van de schoolduur zodat de eerste doelstellingen van de lichamelijke opvoeding, namelijk de gezondheid, de veiligheid, de uiting en de motorische en sportieve ontwikkeling, bereikt worden.2. Om deze bekwaamheden te ontwikkelen, moet de leraar lichamelijke opvoeding uiteenlopende activiteiten organiseren die alle aspecten van de motoriek belichten (cognitieve, sensomotorische en sociale aspecten).3. Aangezien de te behalen niveaus niet genormeerd kunnen worden, kan de graad van beheersing van de bekwaamheden verschillen.In alle gevallen zullen alle leerlingen en leerlinges verplicht worden vooruitgang te boeken. 4. Om de verscheidenheid aan lichamelijke activiteiten in aanmerking te nemen, zal men van iedere leerling regelmatige vooruitgang eisen op het vlak van de uithouding en in twee andere bekwaamheden behorend tot het domein van de lichamelijke conditie alsook in minstens één bekwaamheid van ieder ander disciplinair gebied.5. Het aantal uren die zijn opgenomen in het programma lichamelijke opvoeding bepaalt de graad van beheersing die moet worden bereikt en niet de bekwaamheden die moeten worden ontplooid op de domeinen van mimische vaardigheden en sociomotorische coördinatie. Hoe meer uiteenlopende activiteiten men beoefent, hoe minder belangrijk de beheersingsgraad moet zijn. Het te bereiken niveau zal omgekeerd evenredig zijn met het aantal onthullende capaciteiten van een bekwaamheid. De verscheidenheid aan activiteiten mag evenwel niet leiden tot activiteitenmislukking.

II. DE DEFINITIES - Disciplinair gebied : deel van een referentiesysteem van disciplinaire vaardigheden. Op het vlak van de lichamelijk opvoeding onderscheiden we vier disciplinaire gebeiden : de psychomotoriek, de fysieke conditie, de mimische vaardigheden en de sociomotorische coördinatie. - Productie : geheel van gecontroleerde bewegingen of gebaren die uiting geven aan de vaardigheden op een of meerdere gebieden. - Niveau : beheersingsgraad van de bekwaamheden van een gebied naargelang de gekozen situatie om de productie te evalueren. - Verworvenheid : na eventuele training aan de hand van probleemoplossende oefeningen, zal de leerling, tijdens eenzelfde les, achtereenvolgende modellen kunnen toetsen. - Reproductie : uitvoering, tijdens opeenvolgende lessen, van een vroeger aangeleerd actiemodel. - Gebruik : uitvoering van bewegingen in andere fysieke en psychologische omstandigheden dan deze hun opleiding voorafgingen. - Toepassing van de basisvoorschriften in collectieve situaties : toepassing van de basisvoorschriften kleinere situaties met tussenkomst van minstens twee partners. - Integratie in kleine groepen : aannemen van een gemeenschappelijke basisstrategie in een collectieve situatie met tussenkomst van verschillende elementen (partners, tegenstanders, ruimte, machines, te bereiken doelen). - Integratie in kleine en grote organisaties : aannemen van een geschikte strategie in een complexe situatie.

III. OVERZICHTSTABELLEN De ontwikkeling van de motoriek draagt bij tot de opvoeding van de gezondheid, de veiligheid, de expressie, de communicatie en de sportieve opvoeding.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^