gepubliceerd op 14 september 2002
Decreet betreffende gelijke onderwijskansen-I
28 JUNI 2002. - Decreet betreffende gelijke onderwijskansen-I (1)
Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen Artikel I.1 Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.
Artikel I.2 De bepalingen van dit decreet zijn, tenzij anders vermeld, van toepassing op het basisonderwijs, zijnde het gewoon en buitengewoon basisonderwijs en het secundair onderwijs, zijnde het gewoon voltijds secundair onderwijs, het buitengewoon secundair onderwijs en het deeltijds beroepssecundair onderwijs, gefinancierd of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap en de centra voor leerlingenbegeleiding.
Artikel I.3 De bepalingen van dit decreet moeten worden gelezen in het licht van het realiseren van optimale leer- en ontwikkelingskansen voor alle leerlingen, het vermijden van uitsluiting, segregatie en discriminatie en het bevorderen van sociale cohesie.
De rechten bepaald in dit decreet moeten worden uitgeoefend met respect voor de fundamentele vrijheden van de school, inzonderheid het recht om een eigen pedagogisch project en een eigen schoolreglement te ontwikkelen, de belangen van de schoolgemeenschap en het recht op onderwijs van de individuele leerling. HOOFDSTUK II. - Algemene bepaling Artikel II.1 Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder : 1° aanvullende lestijden : de lestijden bedoeld in artikel 3, 1°, van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997;2° anderstalige nieuwkomer : de leerling bedoeld in artikel 2, 2°, van het besluit van de Vlaamse regering van 17 juni 1997 betreffende de personeelsformatie in het gewoon basisonderwijs, respectievelijk artikel 4, § 1, van het besluit van de Vlaamse regering van 6 september 1995 betreffende de organisatie van een onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers in het voltijds secundair onderwijs;3° inrichtende macht : de rechtspersoon of de natuurlijke persoon die verantwoordelijk is voor één of meer scholen, in het basisonderwijs wordt hiermee het schoolbestuur bedoeld.Wat het gemeenschapsonderwijs betreft, worden met inrichtende macht inzonderheid de bestuursorganen bedoeld die zijn vermeld, naargelang van het geval, in het bijzonder decreet van 19 december 1988 betreffende de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs, respectievelijk in het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs; 4° integratiesector : de integratiecentra en de integratiediensten bedoeld in artikel 2, 9° en 10°, van het decreet van 28 april 1998 inzake het Vlaamse beleid ten aanzien van etnisch-culturele minderheden;5° leerling : elke onderwijszoekende die voldoet aan de bij of krachtens wet of decreet bepaalde toelatingsvoorwaarden of overeenkomstig artikel 48, 2°, van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II als vrije leerling wordt beschouwd;6° neveninstromer : de leerling die a) in het betrokken schooljaar ingeschreven is in een leerjaar van de tweede of derde graad van het beroepssecundair onderwijs, respectievelijk het technisch secundair onderwijs;en b) het voorafgaand schooljaar niet in de school ingeschreven was;en c) het voorafgaand schooljaar een oriënteringsattest B of C behaalde;7° onthaalbureau : de rechtspersoon die aangeduid wordt voor het realiseren van inburgeringstrajecten in het kader van het Vlaamse inburgeringsbeleid;8° onthaaljaar : het onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers bedoeld in artikel 50, § 5, 7°, van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II;9° ouders : de personen die het ouderlijk gezag uitoefenen of in rechte of in feite de leerling onder hun bewaring hebben.In het geval de leerling meerderjarig is, wordt onder dit begrip de meerderjarige leerling verstaan; 10° pedagogisch project : het geheel van de fundamentele uitgangspunten voor een school en haar werking;11° puntenwaarden : de puntenwaarden bedoeld in afdeling 2 van titel XI van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs;12° relatieve aanwezigheid in de vestigingsplaats/school : de procentuele verhouding tussen het aantal leerlingen voor wie de thuistaal niet het Nederlands is en het totaal aantal leerlingen in een vestigingsplaats/school, berekend op 1 februari van het voorafgaande schooljaar;13° relatieve aanwezigheid in het werkingsgebied de procentuele verhouding tussen het aantal leerlingen voor wie de thuistaal niet het Ne derlands is en het totaal aantal leerlingen in de scholen binnen het werkingsgebied van een lokaal overlegplatform, berekend op 1 februari van het voorafgaande schooljaar;14° school : een pedagogisch geheel, waar onderwijs georganiseerd wordt en dat onder leiding staat van één directeur;15° schoolse achterstand : het niet meer op leeftijd zitten van een leerling in het betrokken leerjaar;16° structuuronderdeel : een eerste leerjaar A, een eerste leerjaar B, een basisoptie, één of een combinatie van twee beroepenvelden, een optie van de tweede of de derde graad van een bepaalde onderwijsvorm van het voltijds secundair onderwijs;17° trekkende bevolking : de binnenschippers, de kermis- en circusexploitanten en -artiesten en de woonwagenbewoners bedoeld in artikel 2, 3°, van het decreet van 28 april 1998 inzake het Vlaamse beleid ten aanzien van etnisch-culturele minderheden;18° uren-leraar : uren-leraar zoals bedoeld in artikel 56 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II;19° vervangingsinkomen : een vergoeding voor blijvende ongeschiktheid, een invaliditeitsuitkering, een vergoeding voor volledige werkloosheid, een inkomensvervangende tegemoetkoming aan gehandicapten, een bestaansminimum of leefloon, een gewaarborgd inkomen voor bejaarden of de door de Vlaamse regering opgelijste diverse voordelen van dezelfde aard;20° vestigingsplaats : het gebouw of gebouwencomplex waarin een school of een gedeelte van een school gevestigd is. HOOFDSTUK III. - Recht op inschrijving en keuze van de vestigingsplaats Afdeling 1. - Recht op inschrijving
Onderafdeling 1. - Beginsel Artikel III.1 § 1. Elke leerling heeft vanaf het schooljaar 2003-2004 een recht op inschrijving in de school, gekozen door zijn ouders. Is de leerling 12 jaar of ouder, dan gebeurt de schoolkeuze in samenspraak met de leerling. § 2. Voorafgaand aan een eerste inschrijving stelt de inrichtende macht de ouders en de leerling in kennis van het pedagogisch project en het schoolreglement van de school. Het pedagogisch project en het schoolreglement eerbiedigen de internationaalrechtelijke en grondwettelijke beginselen inzake de rechten van de mens en van het kind in het bijzonder.
De inschrijving wordt genomen na instemming van de ouders met dit project en dit reglement.
Onderafdeling 2. - Weigering Artikel III.2 Een inrichtende macht weigert de inschrijving van een onderwijszoekende die niet voldoet aan de bij of krachtens wet of decreet bepaalde toelatingsvoorwaarden. Deze bepaling doet geen afbreuk aan het recht van de inrichtende macht om een leerling als vrije leerling in de zin van artikel 48, 2°, van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II te beschouwen.
Artikel III.3 Een inrichtende macht kan : 1° elke bijkomende inschrijving weigeren wanneer deze volgens de inrichtende macht omwille van materiële omstandigheden de veiligheid van de leerlingen in het gedrang brengt;2° de inschrijving weigeren in een school waar de betrokken leerling het vorige of het daaraan voorafgaande schooljaar definitief werd uitgesloten. Onderafdeling 3. - Doorverwijzing Artikel III.4 Een inrichtende macht van een school voor gewoon onderwijs kan bij inschrijving elke bijkomende leerling waarvan de thuistaal niet of - afhankelijk van het geval - wél het Nederlands is, doorverwijzen om de vooropgestelde verhouding tussen beide leerlingengroepen te waarborgen.
De thuistaal is de taal die gebruikt wordt voor de gangbare communicatie in het gezin, bewezen aan de hand van een verklaring op eer door de ouders. Leerlingen die in het bezit zijn van een getuigschrift basisonderwijs, behaald in het Nederlandstalig onderwijs, worden beschouwd als leerlingen waarvan de thuistaal het Nederlands is.
Als voorwaarde voor de doorverwijzing geldt dat : - taalvaardigheidsonderwijs Nederlands deel uitmaakt van de schoolpraktijk en het nascholingsbeleid van de school; en - de school een werking ontplooit met ouders van leerlingen waarvan de thuistaal niet het Nederlands is; en - de relatieve aanwezigheid in de school ten minste 20 % bedraagt en 10 % hoger ligt dan de relatieve aanwezigheid in het werkingsgebied.
De relatieve aanwezigheid in het werkingsgebied wordt berekend door het lokaal overlegplatform. Indien de school niet gelegen is in het werkingsgebied van een lokaal overlegplatform, wordt deze evenwel in voorkomend geval berekend door de Vlaamse regering op het niveau van de gemeente.
De relatieve aanwezigheid in het werkingsgebied kan over verschillende deelgebieden worden berekend indien de demografische samenstelling van de scholen binnen een deelgebied sterk verschilt van deze binnen een ander deelgebied.
Voor het secundair onderwijs worden de relatieve aanwezigheden berekend binnen het vergelijkbaar structuuronderdeel.
Deze doorverwijzingsgrond kan niet worden ingeroepen zo de inschrijving een onthaaljaar of een studierichting in het secundair onderwijs betreft die binnen het werkingsgebied van het lokaal overleg slechts in één school wordt aangeboden.
Onderafdeling 4. - Gezamenlijke bepalingen Artikel III.5 In de gevallen bedoeld onder artikel III.3, 1°, en III.4 wordt het verloop van de aanmeldingen en inschrijvingen van de school onderworpen aan een controle door het departement Onderwijs van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.
Artikel III.6 Een inrichtende macht die een leerling weigert of doorverwijst, deelt dit binnen een termijn van vier kalenderdagen bij aangetekend schrijven of tegen afgiftebewijs mee aan de ouders van de leerling en aan de voorzitter van het lokaal overlegplatform.
De motivering bevat zowel de feitelijke als de juridische grond van de beslissing tot weigeren of tot doorverwijzen.
De ouders krijgen op hun verzoek toelichting bij de beslissing van de inrichtende macht.
Onderafdeling 5. - Overgangsmaatregel Artikel III.7 § 1. Het in artikel III.1 bedoelde recht op inschrijving geldt onverkort voor leerlingen die blijkens een inschrijvingsverslag georiënteerd worden naar een type van het buitengewoon onderwijs.
Tot de inwerkingtreding van door het Vlaams Parlement vastgestelde aangepaste maatregelen inzake de samenwerking tussen gewoon en buitengewoon onderwijs wordt dit recht evenwel uitgeoefend rekening houdend met de in § 2 bedoelde modaliteiten. § 2. Een inrichtende macht van een school voor gewoon onderwijs kan overeenkomstig de bepalingen van dit decreet een in § 1, eerste lid, bedoelde leerling doorverwijzen wanneer de draagkracht van de school onvoldoende is om tegemoet te komen aan de specifieke noden van de leerling inzake onderwijs, therapie en verzorging.
De inrichtende macht beslist in overleg met de ouders en met inachtneming van : 1° de beschikbare ondersteunende maatregelen;2° een overleg binnen de participatieraad of de schoolraad;3° een advies van het centrum voor leerlingenbegeleiding waardoor de school begeleid wordt.Deze doorverwijzingsgrond geldt niet ten aanzien van leerlingen die blijkens een inschrijvingsverslag georiënteerd worden naar het type 8 van het buitengewoon onderwijs. Afdeling 2. - Keuze van de vestigingsplaats
Artikel III.8 Rekening houdend met het onderwijsaanbod brengt de inrichtende macht de leerling onder in de vestigingsplaats, gekozen door zijn ouders. Is de leerling 12 jaar of ouder, dan gebeurt de keuze in samenspraak met de leerling.
De inrichtende macht kan van de in het eerste lid bedoelde keuze afwijken : 1° wanneer de veiligheid van de leerlingen in het gedrang zou worden gebracht omwille van materiële omstandigheden in een vestigingsplaats, of 2° teneinde de relatieve aanwezigheid in een vestigingsplaats meer in evenwicht te brengen met de relatieve aanwezigheid in de school.De relatieve aanwezigheid in de vestigingsplaats dient daartoe ten minste 20 % te bedragen en 10 % hoger te liggen dan de relatieve aanwezigheid in de school. HOOFDSTUK IV. - Institutionele bepalingen Afdeling 1. - De lokale overlegplatforms
Onderafdeling 1. - Oprichting en samenstelling Artikel IV.1 Voor de toepassing van dit decreet worden lokale overlegplatforms voor het basisonderwijs en lokale overlegplatforms voor het secundair onderwijs opgericht.
Artikel IV.2 § 1. Het werkingsgebied van een lokaal overlegplatform stemt in beginsel overeen met het grondgebied van een gemeente.
De Vlaamse regering kan dit werkingsgebied beperken tot het grondgebied van de op basis van artikel 41 van de Grondwet opgerichte binnengemeentelijke territoriale organen of uitbreiden tot het grondgebied van verschillende aangrenzende gemeenten.
Een wijkgerichte werking van het lokaal overlegplatform leidt niet tot het oprichten van een lokaal overlegplatform op wijkniveau. § 2. De Vlaamse regering bepaalt de gemeenten of regio's waar bij prioriteit een lokaal overlegplatform moet worden opgericht.
Voor de toepassing van dit decreet kunnen eveneens lokale overlegplatforms worden ingericht in andere dan de in het eerste lid bedoelde gemeenten of regio's, voorzover zij aan alle voorwaarden van deze afdeling voldoen.
Artikel IV.3 § 1. Een lokaal overlegplatform omvat alle ondergenoemde participanten die in het werkingsgebied aanwezig zijn en zich aanmelden : 1° de directies en inrichtende machten van alle in het werkingsgebied gelegen scholen;2° directies en inrichtende machten van de niet in het werkingsgebied gelegen scholen voor buitengewoon onderwijs wanneer tussen deze scholen en de in het werkingsgebied gelegen scholen frequent leerlingenstromen bestaan;3° de directies en inrichtende machten van de centra voor leerlingenbegeleiding die de in het werkingsgebied gelegen scholen begeleiden;4° een vertegenwoordiger van elke representatieve vakorganisatie die de beroepsbelangen van het personeel van de in het werkingsgebied gelegen scholen behartigt;5° twee vertegenwoordigers van erkende ouderverenigingen;6° twee vertegenwoordigers van leerlingenraden, indien het gaat om lokale overlegplatforms voor het secundair onderwijs;7° ten hoogste vier vertegenwoordigers van lokale socio-culturele en/of -economische partners;8° twee vertegenwoordigers van organisaties van etnisch-culturele minderheden in de zin van artikel 1, 7°, van het besluit van de Vlaamse regering van 29 juni 1999 houdende de erkenning en subsidiëring van het forum van organisaties van etnisch-culturele minderheden;9° twee vertegenwoordigers van een vereniging waar armen het woord nemen;10° een vertegenwoordiger van de integratiesector.Wanneer in het werkingsgebied zowel een integratiecentrum als een integratiedienst werkzaam zijn, wordt vanuit beide organisaties in een vertegenwoordiger voorzien; 11° een vertegenwoordiger van elk van de in het werkingsgebied gelegen onthaalbureaus;12° een vertegenwoordiger van het schoolopbouwwerk. De Vlaamse regering bepaalt welke organen worden belast met de coördinatie van het aanduiden van de in het eerste lid, 4°, 5°, 6°, 8°, 9° en 10°, bedoelde participanten.
De in het eerste lid, 1°, 2°, 3°, 4°, 5°, 6°, 8°, 9°, 10° en 11°, bedoelde participanten duiden bij een eerste samenkomst de in het eerste lid, 7° en 12°, bedoelde participanten aan. Zij worden daartoe samengeroepen door de in § 3 bedoelde deskundige. § 2. De Vlaamse regering stelt na overleg met het lokaal overlegplatform een voorzitter aan, die vertrouwd is met het ruime onderwijsveld. De voorzitter zetelt niet in een inrichtende macht en is geen personeelslid van één van de betrokken scholen, scholengroepen, scholengemeenschappen of centra voor leerlingenbegeleiding.
De Vlaamse regering bepaalt de wijze waarop de voorzitter wordt vergoed. § 3. De Vlaamse regering voorziet, rekening houdend met artikel IV.2, § 2, eerste lid, in de financiering of subsidiëring van een deskundige die de inhoudelijke en organisatorische ondersteuning van het lokaal overlegplatform waarneemt. Zij bepaalt de nadere aanwervings- en functioneringsvoorwaarden van de deskundige.
De deskundige kan niet worden aangesteld als voorzitter. § 4. Een vertegenwoordiger van het betrokken gemeentebestuur of de betrokken gemeentebesturen - in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad : van de Vlaamse Gemeenschapscommissie - dient het lokaal overlegplatform van advies over gemeentelijke aangelegenheden die een nauwe band vertonen met de in artikel IV.4, eerste lid, bedoelde bevoegdheden. Deze persoon treedt niet op in de hoedanigheid van vertegenwoordiger van de gemeente, respectievelijk de Vlaamse Gemeenschapscommissie als inrichtende macht.
Onderafdeling 2. - Bevoegdheid Artikel IV.4 Een lokaal overlegplatform heeft volgende opdrachten : 1° het opmaken van een omgevingsanalyse inzake ongelijke onderwijskansen binnen het werkingsgebied.De participanten van het lokaal overleg leveren daartoe de noodzakelijke kwantitatieve en kwalitatieve gegevens; 2° het maken van afspraken inzake het nastreven van de in artikel I.3, eerste lid, bedoelde doelstellingen. In het bijzonder besteedt het overlegplatform aandacht aan : - het uitwerken van instrumenten aan de hand waarvan scholen met een gering aantal leerlingen die beantwoorden aan ten minste één van de in artikel VI.2, § 1, respectievelijk VI.11, § 1, bedoelde gelijkekansenindicatoren een groter aantal van deze leerlingen kunnen inschrijven; - de coördinatie van overeenkomsten inzake doorverwijzing tussen scholen die voldoen aan de in artikel III.4 bedoelde criteria en scholen die daar niet aan voldoen; 3° het maken van afspraken inzake de opvang, het aanbod en de toeleiding van leerlingen naar het onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers; 4° het berekenen van de relatieve aanwezigheid in het werkingsgebied, overeenkomstig de bepalingen van artikel III.4, derde lid, derde streepje; 5° het maken van afspraken inzake de uitoefening van de bemiddelingsbevoegdheid bedoeld in artikel V.1, § 1 en § 2, tweede lid, en V.5 en de opvang van leerlingen na een weigering of doorverwijzing; 6° het bemiddelen inzake het recht op toegang, overeenkomstig de bepalingen van artikel V.1, § 1 en § 2, tweede lid, en V.5.
Een lokaal overlegplatform kan beslissen om bijkomende opdrachten op te nemen.
Onderafdeling 3. - Werking Artikel IV.5 De werking van een lokaal overlegplatform wordt geregeld in een bij consensus tot stand gekomen huishoudelijk reglement dat : 1° voorziet in de oprichting van een orgaan dat de besprekingen en beslissingen van het lokaal overlegplatform voorbereidt en dat gemachtigd kan worden de bevoegdheden van het lokaal overlegplatform uit te oefenen.Het huishoudelijk reglement bepaalt op welke wijze de verschillende participanten in dit orgaan worden vertegenwoordigd; 2° voldoet aan de door de Vlaamse regering bepaalde minimale eisen.De regering waakt erover dat de administratieve planlast voor de scholen en de centra voor leerlingenbegeleiding niet wordt verzwaard.
Onderafdeling 4. - Overgangsmaatregel Artikel IV.6 Tot 1 januari 2003 neemt de bemiddelings- en beoordelingscommissie, bedoeld in 11.8 van de gemeenschappelijke verklaring van 15 juli 1993 inzake een non-discriminatiebeleid in het onderwijs, de bemiddeling inzake het recht op toegang overeenkomstig de vigerende regelgeving waar. Afdeling 2. - De Commissie inzake leerlingenrechten
Onderafdeling 1. - Oprichting en samenstelling Artikel IV.7 Bij het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap wordt een onafhankelijke commissie ingesteld, "Commissie inzake leerlingenrechten" genaamd, verder genoemd "de Commissie".
Artikel IV.8 § 1. De Commissie bestaat uit een voorzitter en zes leden en wordt bijgestaan door een ambtenaar van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, die fungeert als secretaris.
De voorzitter is een jurist.
Twee leden zijn vertrouwd met de onderwijsregelgeving en het ruime onderwijsveld.
Twee leden hebben een bijzondere kennis of verdienste op het vlak van de kinderrechtenbescherming.
Twee leden zijn vertrouwd met het grondwettelijk en administratief recht. § 2. De leden van de Commissie genieten de burgerlijke en politieke rechten en bieden alle waarborgen met het oog op een onafhankelijke uitoefening van hun opdracht.
Het lidmaatschap van de Commissie is onverenigbaar met : 1° het lidmaatschap van een wetgevende vergadering, een provincieraad, een gemeenteraad of een raad van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, van een regering, een bestendige deputatie, of de hoedanigheid van burgemeester;2° de hoedanigheid van personeelslid van het onderwijs of van een centrum voor leerlingenbegeleiding, het hoger onderwijs uitgezonderd;3° het lidmaatschap van een inrichtende macht of van een centrum voor leerlingenbegeleiding, het hoger onderwijs uitgezonderd; 4" de hoedanigheid van personeelslid van de pedagogische begeleidingsdiensten; 5° de hoedanigheid van verantwoordelijk leider, vast gevolmachtigde of vast afgevaardigde van een vakorganisatie die de beroepsbelangen van het personeel van het onderwijs behartigt;6° de hoedanigheid van personeelslid van de onderwijsinspectie van de Vlaamse Gemeenschap. § 3. De Vlaamse regering stelt de leden en hun plaatsvervangers aan en bepaalt de wijze waarop zij vergoed worden.
Onderafdeling 2. - Bevoegdheid Artikel IV.9 De Commissie adviseert en oordeelt naar recht inzake het recht op inschrijving, overeenkomstig de bepalingen van artikel V.1, § 2, V.2 en V.3. Tegen een uitspraak van de Commissie staat geen beroep open bij de Vlaamse regering.
Onderafdeling 3. - Werking Artikel IV.10 De Commissie stelt binnen een maand na haar instelling haar reglement van orde op. Zij garandeert daarbij de hoorplicht. Het reglement wordt bekrachtigd door de Vlaamse regering.
Artikel IV.11 De zittingen van de Commissie zijn openbaar, tenzij de openbaarheid gevaar oplevert voor de openbare orde of de goede zeden. HOOFDSTUK V. - Rechtsbescherming Afdeling 1. - Doorverwijzing
Artikel V.1 § 1. Het lokaal overlegplatform, gevat over een doorverwijzingsbeslissing, bemiddelt binnen een termijn van tien kalenderdagen, die ingaat op de dag na die van de in artikel III.6, eerste lid, bedoelde betekening of afgifte, tussen de leerling en zijn ouders en de inrichtende machten van de scholen binnen het werkingsgebied, met het oog op een definitieve inschrijving van de leerling in een school. § 2. Wanneer het lokaal overlegplatform binnen de in § 1 bedoelde termijn geen definitieve inschrijving realiseert, wordt de Commissie gevat om haar oordeel uit te spreken over de gegrondheid van de doorverwijzingsbeslissing. De Commissie formuleert dit oordeel binnen een termijn van vijf kalenderdagen, die ingaat de dag na het verstrijken van de in § 1 bedoelde termijn.
Indien de Commissie de beslissing gegrond acht, schrijven de ouders de leerling in in een andere school. De ouders worden bij het zoeken naar een andere school bijgestaan door het lokaal overlegplatform, inzonderheid de centra voor leerlingenbegeleiding die de in het werkingsgebied gelegen scholen begeleiden. De leerling wordt uit de doorverwijzende school uitgeschreven op het moment van inschrijving in de nieuwe school en uiterlijk één maand, vakantieperioden niet inbegrepen, na de betekening van het oordeel van de Commissie.
Indien de Commissie de beslissing ongegrond acht, blijft de leerling ingeschreven in de doorverwijzende school.
Artikel V.2 Het oordeel van de Commissie wordt uiterlijk de laatste dag van de in artikel V.1, § 2, eerste lid, bedoelde termijn bij aangetekend schrijven verstuurd naar de betrokkenen. Afdeling 2. - Weigering
Artikel V.3 § 1. De Commissie oordeelt binnen een termijn van vijf kalenderdagen, die ingaat de dag na die van betekening of van poststempel, over de gegrondheid van schriftelijke klachten van belanghebbenden inzake weigeringen tot inschrijving. Klachten die na verloop van een termijn van dertig kalenderdagen na de vaststelling van de betwiste feiten ingediend worden, zijn onontvankelijk. § 2. Indien de Commissie de weigering niet of niet afdoende gemotiveerd acht, dient zij de Vlaamse regering van advies over het terugvorderen of inhouden van een bedrag op de werkingsmiddelen van de school.
Een weigering op grond van artikel III.3, 1°, is enkel dan niet afdoende gemotiveerd wanneer overeenkomstig artikel III.5 wordt vastgesteld dat na kwestieuze inschrijving bijkomende inschrijvingen werden genomen. § 3. Het oordeel van de Commissie wordt uiterlijk de laatste dag van de in § 1 bedoelde termijn bij aangetekend schrijven verstuurd naar de betrokkenen. De voorzitter van het lokaal overlegplatform wordt onverwijld in kennis gesteld.
Artikel V.4 § 1. De Commissie stelt de Vlaamse regering onverwijld in kennis van het in artikel V.3, § 2, eerste lid, bedoelde advies. § 2. Binnen een termijn van veertien kalenderdagen, die ingaat de dag na de ontvangst van het advies, beslist de Vlaamse regering naar recht en in het algemeen belang over het opleggen van een financiële sanctie.
Voorafgaandelijk aan het opleggen van een sanctie gaat de Vlaamse regering na of de betrokken leerling alsnog in de school van aanmelding werd ingeschreven. § 3. De in artikel V.3, § 2, eerste lid, bedoelde terugvordering of inhouding : 1° kan niet meer bedragen dan tien procent van het werkingsbudget van de school;2° kan er niet toe leiden dat het aandeel in de werkingsmiddelen dat bestemd is voor personeelsaangelegenheden in absolute cijfers kleiner wordt dan wanneer de maatregel niet zou zijn getroffen. Artikel V.5 Een geweigerde en nog niet ingeschreven leerling wordt bij het zoeken naar een andere school bijgestaan door het lokaal overlegplatform. Het lokaal overlegplatform bemiddelt binnen een termijn van tien kalenderdagen, die ingaat de dag na die van de beslissing van de Commissie, tussen de inrichtende machten van de overige scholen binnen het werkingsgebied. Afdeling 3. - Gezamenlijke bepalingen
Artikel V.6 Indien de school niet gelegen is in het werkingsgebied van een lokaal overlegplatform, wordt de in artikel V.1, § 1 en § 2, tweede lid, en V5 bedoelde bemiddeling waargenomen door de voorzitter of deskundige van een bestaand overlegplatform en een onderwijsinspecteur, die allen door de Vlaamse regering worden aangeduid.
Artikel V.7 De Vlaamse regering bepaalt de nadere procedureregelen. Zij garandeert daarbij de hoorplicht. HOOFDSTUK VI. - Geïntegreerd ondersteuningsaanbod Afdeling 1. - Basisonderwijs en eerste graad van het secundair
onderwijs Artikel VI.1 De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing op het gewoon basisonderwijs, op de eerste graad van het gewoon secundair onderwijs en op het structuuronderdeel anderstalige nieuwkomers.
Onderafdeling 1. - Gelijkekansenindicatoren Artikel VI.2 § 1. Voor de toepassing van deze afdeling gelden volgende indicatoren, verder genoemd "gelijkekansenindicatoren" : 1° het gezin leeft van een vervangingsinkomen;2° de leerling is tijdelijk of permanent buiten het eigen gezinsverband opgenomen door een gezin of persoon, een voorziening of een sociale dienst, bedoeld in de gecoördineerde decreten van 4 april 1990 inzake bijzondere jeugdbijstand, met uitzondering van de internaten gefinancierd of gesubsidieerd door het departement Onderwijs van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;3° de ouders behoren tot de trekkende bevolking;4° de moeder is niet in het bezit van een diploma van het secundair onderwijs, een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs of van een daarmee gelijkwaardig studiebewijs;5° de taal die gebruikt wordt voor de gangbare communicatie in het gezin is niet het Nederlands. § 2. Het beantwoorden aan de in § 1, 1°, 3°, 4° en 5°, bedoelde gelijkekansenindicatoren wordt bewezen aan de hand van een verklaring op eer door de ouders. De Vlaamse regering bepaalt de wijze waarop het beantwoorden aan de in § 1, 2°, bedoelde gelijkekansenindicator wordt vastgesteld en legt de procedure vast volgens dewelke de gegevens worden gemeld aan het departement Onderwijs van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Zij houdt daarbij rekening met de vigerende regelgeving inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
De documenten of verklaringen die aantonen dat leerlingen beantwoorden aan één of meer van de gelijkekansenindicatoren worden ten minste vijf jaar bewaard in de school. § 3. De Vlaamse regering kent aan elke gelijkekansenindicator een gewicht toe. Zij bepaalt tevens het maximum van de gecumuleerde gewichten, dat ten minste gelijk is aan het hoogste gewicht dat aan een gelijkekansenindicator wordt toegekend en ten hoogste gelijk is aan anderhalf maal dit hoogste gewicht.
De hoogste gewichten worden toegekend aan de in § 1, 2° en 3°, bedoelde gelijkekansenindicatoren. De in § 1, 5°, bedoelde gelijkekansenindicator wordt enkel gewogen in combinatie met andere gelijkekansenindicatoren.
Onderafdeling 2. - Toekenning van de middelen Artikel VI.3 Scholen kunnen voor een periode van drie schooljaren aanvullende lestijden of extra uren-leraar krijgen, voorzover ze aan alle onderstaande voorwaarden voldoen : 1° op 1 februari van het voorafgaand schooljaar ten minste 10 % regelmatige leerlingen tellen die beantwoorden aan één of meer van de in artikel VI.2, § 1, 1°, 2°, 3° en 4°, bedoelde gelijkekansenindicatoren; en 2° overeenkomstig de bepalingen van artikel VI.4 batig gerangschikt zijn onder de in 1° bedoelde scholen en ten minste zes aanvullende lestijden of extra uren-leraar genereren.
Wanneer een school op 1 januari 2002 vestigingsplaatsen heeft die niet in eenzelfde of aangrenzende gemeente of in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad gelegen zijn, worden de verschillende vestigingsplaatsen voor de toepassing van de bepalingen van het eerste lid en van artikel VI.4 als school beschouwd.
Artikel VI.4 § 1. De toekenning van de middelen gebeurt voor het basisonderwijs enerzijds en voor de eerste graad van het secundair onderwijs anderzijds driejaarlijks als volgt : 1° de in artikel VI.3 bedoelde scholen worden gerangschikt volgens het percentage leerlingen die beantwoorden aan één of meer van de in artikel VI.2. § 1, 1°, 2°, 3° en 4°, bedoelde gelijkekansenindicatoren. Binnen eenzelfde percentage worden de scholen volgens het absoluut aantal van deze leerlingen gerangschikt; 2° de leerlingen genereren op basis van het gewicht van de gelijkekansenindicatoren die op hen van toepassing zijn een aantal punten; 3° het aantal punten van scholen met ten minste 80 % leerlingen die aan één of meer van de in artikel VI.2, § 1, 1°, 2°, 3° en 4°, bedoelde gelijkekansenindicatoren beantwoorden, wordt vermenigvuldigd met een door de Vlaamse regering vastgelegde coëfficiënt, die ten minste gelijk is aan 1 en ten hoogste gelijk is aan 1,5; 4° het aantal punten van scholen in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad wordt vermenigvuldigd met een door de Vlaamse regering vastgelegde coëfficiënt, die ten minste gelijk is aan 1 en ten hoogste gelijk is aan 1,5. § 2. De Vlaamse regering bepaalt binnen de beschikbare begrotingskredieten hoeveel aanvullende lestijden of extra uren-leraar een punt vertegenwoordigt.
De Vlaamse regering bepaalt tevens de regelen inzake de toekenning of herverdeling, tijdens een lopende periode van drie schooljaren, van nieuwe of vrijkomende aanvullende lestijden of extra uren-leraar.
Onderafdeling 3. - Aanwending van de middelen Artikel VI.5 § 1. Een school die aanvullende lestijden of extra uren-leraar krijgt, werkt in het eerste trimester van het eerste schooljaar een gelijkekansenbeleid uit. Vanuit een analyse van haar beginsituatie geeft de school aan : 1° welke concrete doelstelling zij op het vlak van leerlingen, van personeelsleden, respectievelijk van school wil bereiken.De Vlaamse regering bepaalt doelstellingen die kunnen worden gekozen binnen volgende themata : a) de preventie en remediëring van ontwikkelings- en leerachterstanden, b) taalvaardigheidsonderwijs, c) intercultureel onderwijs, d) doorstroming en oriëntering, e) socio-emotionele ontwikkeling, f) leerlingen- en ouderparticipatie; en 2° op welke manier zij deze doelstellingen wil bereiken;en 3° op welke manier zij zichzelf in de loop van het tweede trimester van het tweede schooljaar evalueert.De Vlaamse regering kan een model van zelfevaluatie vastleggen. § 2. De aanvullende lestijden of extra uren-leraar kunnen enkel worden aangewend om de in § 1 bedoelde doelstellingen te bereiken.
Artikel VI.6 De scholen betrekken in het ontwikkelen en realiseren van de in artikel VI.5, § 1, bedoelde doelstellingen het centrum voor leerlingenbegeleiding waardoor zij worden begeleid en de in artikel VI.21 bedoelde extra begeleiding.
Artikel VI.7 De scholen werken mee aan driejaarlijkse evaluaties aan de hand van steekproeven die het departement Onderwijs van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap uitvoert. De evaluaties meten de doelmatigheid, op macroniveau, van het geïntegreerd ondersteuningsaanbod.
Artikel VI.8 § 1. De onderwijsinspectie gaat telkens in de loop van het derde schooljaar na of, en in welke mate, de doelstellingen werden bereikt.
Het bereiken van de doelstellingen wordt afgewogen tegenover de schoolcontext en de kenmerken van de schoolpopulatie.
Bij positieve evaluatie kan de school voor een nieuwe periode van drie schooljaren aanvullende lestijden of extra uren-leraar krijgen indien opnieuw aan alle voorwaarden van artikel VI.3 voldaan is.
Bij negatieve evaluatie verliest de school elk recht op de in artikel VI.3 bedoelde aanvullende lestijden of op extra uren-leraar voor de volgende periode van drie schooljaren. § 2. De Vlaamse regering legt de nadere criteria en procedurele bepalingen volgens dewelke de controle door de onderwijsinspectie geschiedt, vast.
Zij voorziet in een beroepsmogelijkheid voor de school tegen een negatieve evaluatie. Het beroep wordt ingesteld bij een college van inspecteurs.
Onderafdeling 4. - Overgangsmaatregelen Artikel VI.9 De Vlaamse regering voorziet voor het schooljaar 2002-2003 in overgangsmaatregelen.
In functie van deze overgangsmaatregelen wordt het aantal extra lestijden of uren-leraar onderwijsvoorrang en/of zorgverbreding dat een school in het schooljaar 2001-2002 kreeg, vergeleken met het aantal aanvullende lestijden of uren-leraar verkregen in toepassing van artikel VI.3 en VI.4.
Voor scholen met een vastgelegd percentage leerlingen die aan één of meer van de in artikel VI.2, § 1, 1°, 2°, 3° en 4°, bedoelde gelijkekansenindicatoren voldoen, wordt het verlies van een vastgelegd aantal lestijden of uren-leraar aangepast volgens een door de Vlaamse regering bepaalde sleutel.
Voor scholen met een vastgelegd percentage leerlingen die aan één of meer van de in artikel VI.2, § 1, 1°, 2°, 3° en 4°, bedoelde gelijkekansenindicatoren voldoen, wordt de winst aan lestijden of urenleraar aangepast volgens een door de Vlaamse regering bepaalde sleutel. Afdeling 2. - Tweede en derde graad van het secundair onderwijs
Artikel VI.10 De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing op de tweede en derde graad van het gewoon secundair onderwijs.
Onderafdeling 1. - Gelijkekansenindicatoren Artikel VI.11 § 1. Voor de toepassing van deze afdeling gelden volgende indicatoren, verder genoemd "gelijkekansenindicatoren" : 1° de leerling heeft een schoolse achterstand van ten minste twee jaar;2° de leerling is een neveninstromer;3° de leerling volgde het voorafgaande schooljaar onthaalonderwijs. § 2. De Vlaamse regering kent aan de in § 1, 2° en 3°, bedoelde gelijkekansenindicatoren telkens één gewicht toe. Zij kent aan de in § 1, 1°, bedoelde gelijkekansenindicator meerdere gewichten toe, die trapsgewijs stijgen volgens het aantal jaren schoolse achterstand.
Het hoogste gewicht wordt toegekend aan meer dan vier jaar schoolse achterstand.
Onderafdeling 2. - Toekenning van de middelen Artikel VI.12 Scholen kunnen voor een periode van drie schooljaren extra uren-leraar/puntenwaarden krijgen, voorzover ze aan alle onderstaande voorwaarden voldoen : 1° op 1 februari van het voorafgaand schooljaar ten minste 25 % regelmatige leerlingen tellen die beantwoorden aan één of meer gelijkekansenindicatoren en 2° overeenkomstig de bepalingen van artikel VI.13 batig gerangschikt zijn onder de in 1° bedoelde scholen.
De inrichtende machten bepalen of de extra ondersteuning uren-leraar en/of puntenwaarden betreft.
Artikel VI.13 § 1. De toekenning van de extra uren-leraar/puntenwaarden gebeurt driejaarlijks als volgt : 1° de in artikel VI.12 bedoelde scholen worden gerangschikt volgens het percentage leerlingen die beantwoorden aan één of meer gelijkekansenindicatoren. Binnen eenzelfde percentage worden de scholen volgens het absoluut aantal van deze leerlingen gerangschikt; 2° de leerlingen genereren op basis van het gewicht van de gelijkekansenindicatoren die op hen van toepassing zijn een aantal punten;3° het aantal punten van scholen met meer dan 80 % leerlingen die aan één of meer gelijkekansenindicatoren beantwoorden, wordt vermenig vuldigd met een door de Vlaamse regering vastgelegde coëfficiënt. § 2. De Vlaamse regering bepaalt binnen de beschikbare begrotingskredieten hoeveel extra urenleraar/puntenwaarden een punt vertegenwoordigt. De Vlaamse regering bepaalt tevens de regelen inzake de toekenning of herverdeling, tijdens een lopende periode van drie schooljaren, van nieuwe of vrijkomende extra uren-leraar/puntenwaarden.
Onderafdeling 3. - Aard van de middelen Artikel VI.14 De extra uren-leraar worden uitgeoefend in het ambt van leraar. Met de puntenwaarden worden halftijdse of voltijdse betrekkingen opgericht in het ambt van opvoeder.
De personeelsleden die fungeren in de betrekkingen opgericht op basis van de extra urenleraar/puntenwaarden worden aangesteld als tijdelijk personeelslid. Bedoelde betrekkingen kunnen niet vacant worden verklaard. De inrichtende macht kan in deze betrekkingen geen personeelsleden vast benoemen, affecteren of muteren.
Bedoelde tijdelijken kunnen ook ingezet worden om vastbenoemden of andere tijdelijken te vervangen, indien deze laatsten voor het geïntegreerd ondersteuningsaanbod worden ingezet.
Onderafdeling 4. - Aanwending van de middelen Artikel VI.15 § 1. Een school die extra uren-leraar/puntenwaarden krijgt, werkt in het eerste trimester van het eerste schooljaar een gelijkekansenbeleid uit. Vanuit een analyse van haar beginsituatie geeft de school aan : 1° welke concrete doelstelling zij op het vlak van leerlingen, van personeelsleden, respectievelijk van school wil bereiken.De Vlaamse regering bepaalt doelstellingen die kunnen worden gekozen binnen volgende themata : a) de preventie en remediëring van studie- en gedragsproblemen, b) taalvaardigheidsonderwijs, c) intercultureel onderwijs, d) de oriëntering bij instroom en uitstroom, e) leerlingen- en ouderparticipatie; en 2° op welke manier zij deze doelstellingen wil bereiken, en 3° op welke manier zij zichzelf in de loop van het tweede trimester van het tweede schooljaar evalueert.De Vlaamse regering kan een model van zelfevaluatie vastleggen. § 2. De extra uren-leraar/puntenwaarden kunnen enkel worden aangewend om de in § 1 bedoelde doelstellingen te bereiken.
Artikel VI.16 De scholen betrekken in het ontwikkelen en realiseren van de in artikel VI.15, § 1, bedoelde doelstellingen het centrum voor leerlingenbegeleiding waardoor zij worden begeleid en de in artikel VI.21 bedoelde extra begeleiding.
Artikel VI.17 De scholen werken mee aan driejaarlijkse evaluaties aan de hand van steekproeven die het departement Onderwijs van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap uitvoert. De evaluaties meten de doelmatigheid, op macroniveau, van het geïntegreerd ondersteuningsaanbod.
Artikel VI.18 § 1. De onderwijsinspectie gaat telkens in de loop van het derde schooljaar na of, en in welke mate, de doelstellingen werden bereikt.
Het bereiken van de doelstellingen zal worden afgewogen tegenover de schoolcontext en de kenmerken van de schoolpopulatie.
Bij positieve evaluatie kan de school voor een nieuwe periode van drie schooljaren extra uren-leraar/puntenwaarden krijgen indien opnieuw aan alle voorwaarden van artikel VI.12 voldaan is.
Bij negatieve evaluatie verliest de school elk recht op de in artikel VI.12 bedoelde extra urenleraar/puntenwaarden voor de volgende periode van drie schooljaren. § 2. De Vlaamse regering legt de nadere criteria en procedurele bepalingen volgens dewelke de controle door de onderwijsinspectie geschiedt vast.
Zij voorziet in een beroepsmogelijkheid voor de school tegen een negatieve evaluatie. Het beroep wordt ingesteld bij een college van inspecteurs.
Onderafdeling 5. - Overgangsmaatregelen Artikel VI.19 De Vlaamse regering voorziet voor het schooljaar 2002-2003 in overgangsmaatregelen.
In functie van deze overgangsmaatregelen wordt het aantal extra uren-leraar onderwijsvoorrang en/of het aantal in uren-leraar omgezette extra betrekkingen in het kader van het tijdelijk project "bijzondere noden" die een school in het schooljaar 2001-2002 kreeg, vergeleken met het aantal extra uren-leraar verkregen in toepassing van artikel VI.12 en VI.13.
Het verlies/de winst van een vastgelegd aantal uren-leraar wordt aangepast volgens een door de Vlaamse regering bepaalde sleutel. Afdeling 3. - Tijdelijke maatregel
Artikel VI.20 De Vlaamse regering voorziet voor de schooljaren 2002-2003 en 2003-2004 in een tijdelijke maatregel voor de scholengemeenschappen.
In functie van deze tijdelijke maatregel wordt : 1° het aantal extra uren-leraar onderwijsvoorrang en/of het aantal in uren-leraar omgezette extra betrekkingen in het kader van het tijdelijk project "bijzondere noden" die werden verkregen in het schooljaar 2001-2002, op het niveau van de scholengemeenschap vergeleken met het aantal extra uren-leraar, verkregen in toepassing van dit decreet voor het schooljaar 2002-2003;2° het aantal extra uren-leraar, verkregen in toepassing van dit decreet voor het schooljaar 2002-2003 op het niveau van de scholengemeenschap vergeleken met het aantal extra uren-leraar, verkregen in toepassing van dit decreet voor het schooljaar 2003-2004. Het verlies aan uren-leraar wordt in 2002-2003 en in 2003-2004 binnen de beschikbare begrotingskredieten aangepast volgens een door de Vlaamse regering bepaalde sleutel. De aldus verkregen urenleraar worden verdeeld over de scholen overeenkomstig de bepalingen van artikel 71, 4°, van het decreet houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs. Afdeling 4. - Extra begeleiding
Artikel VI.21 De Vlaamse regering voorziet voor de schooljaren 2002-2003, 2003-2004 en 2004-2005 in een extra begeleiding om de scholen en de centra voor leerlingenbegeleiding bij de implementatie van dit hoofdstuk te ondersteunen.
De Vlaamse regering verleent daartoe een verlof of een terbeschikkingstelling aan personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs en de gesubsidieerde onderwijsinstellingen en centra voor leerlingenbegeleiding. HOOFDSTUK VII. - Aanvullende lestijden voor het voeren van een zorgbeleid Artikel VII.1 De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op het gewoon basisonderwijs.
Artikel VII.2 De Vlaamse regering kent aan de scholen jaarlijks aanvullende lestijden voor het voeren van een zorgbeleid toe.
De aanvullende lestijden worden aangewend voor initiatieven inzake : 1° de preventie en remediëring van ontwikkelingsen leerachterstanden en/of 2° de begeleiding inzake socio-emotionele problemen en/of 3° het gericht differentiëren in het curriculum. Artikel VII.3 De aanvullende lestijden worden toegekend binnen de beschikbare begrotingskredieten en op basis van het aantal regelmatige leerlingen ingeschreven op de eerste schooldag van februari van het voorgaand schooljaar. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regelen inzake de wijze van berekening.
Artikel VII.4 De onderwijsinspectie evalueert de werking en doelmatigheid van de aanvullende lestijden aan de hand van de schooldoorlichtingen. HOOFDSTUK VIII. - Tijdelijk project kunstinitiatie Artikel VIII.1 De Vlaamse regering kent gedurende de schooljaren 2002-2003, 2003-2004 en 2004-2005 extra lestijden en/of uren-leraar en/of middelen toe in het kader van projecten inzake kunstinitiatie voor kansarme en/of allochtone minderjarigen.
De projecten beogen de toeleiding, op experimentele basis, van deze minderjarigen naar het deeltijds kunstonderwijs.
Artikel VIII.2 De in artikel VIII.1, tweede lid, bedoelde doelstelling wordt verwezenlijkt door : 1° een individuele artistieke begeleiding van de betrokken minderjarigen door kunstenaars;en/of 2° de professionalisering van leerkrachten van een school voor basisonderwijs of secundair onderwijs inzake de integratie van muzische vorming in een interculturele schoolomgeving;en/of 3° de organisatie van een kunstinitiatie die nauw aansluit bij de leefwereld van de betrokken minderjarigen. Artikel VIII.3 De in artikel VIII.I, eerste lid, bedoelde ondersteuning kan worden toegekend aan : 1° een erkende professionele culturele organisatie;2° een school voor basisonderwijs of secundair onderwijs;3° een instelling voor deeltijds kunstonderwijs. De middelen kunnen ingezet worden in het kader van een samenwerkingsovereenkomst tussen in het eerste lid bedoelde organisaties en/of scholen en/of instellingen.
Artikel VIII.4 Personeelsleden die fungeren in de in artikel VIII.1, eerste lid, bedoelde extra lestijden of urenleraar, worden aangesteld als tijdelijke.
Bedoelde tijdelijken kunnen ook ingezet worden om vastbenoemden of andere tijdelijken te vervangen, indien deze laatsten het project uitvoeren.
Een inrichtende macht kan in geen geval personeelsleden vast benoemen in de extra lestijden of uren-leraar.
Artikel VIII.5 De Vlaamse regering bepaalt : 1° de nadere beginselen inzake de doelstelling en doelgroep van de tijdelijke projecten;2° de wijze waarop de extra uren-leraar en/of extra middelen worden aangewend. Artikel VIII.6 De onderwijsinspectie evalueert de projecten op het einde van het schooljaar 2004-2005 en formuleert de resultaten daarvan in een advies aan de Vlaamse regering dat voorgelegd wordt aan het Vlaams Parlement. HOOFDSTUK IX. - Wijzigingsbepalingen Afdeling 1. - Basisonderwijs
Artikel IX.1 Aan artikel 3 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, gewijzigd bij de decreten van 14 juli 1998 en 22 december 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° 1° wordt vervangen door wat volgt : « 1° aanvullende lestijden : lestijden toegekend voor godsdienst, niet-confessionele zedenleer, cultuurbeschouwing, lestijden voor het voeren van een gelijkekansenbeleid, voor het voeren van een zorgbeleid, voor bewegingsopvoeding in het kleuteronderwijs en voor specifieke behoeften;"; 2° 36° wordt opgeheven; 3° er wordt een 52°bis toegevoegd, dat luidt als volgt : « 52°bis trekkende bevolking : binnenschippers, kermis- en circusexploitanten en -artiesten en woonwagenbewoners, bedoeld in artikel 2, 3°, van het decreet van 28 april 1998 inzake het Vlaamse beleid ten aanzien van etnisch-culturele minderheden;"; 4° er wordt een 55°bis toegevoegd, dat luidt als volgt : « 55°bis vervangingsinkomen : een vergoeding voor blijvende ongeschiktheid, een invaliditeitsuitkering, een vergoeding voor volledige werkloosheid, een inkomensvervangende tegemoetkoming aan gehandicapten, een bestaansminimum of leefloon, een gewaarborgd inkomen voor bejaarden of de door de regering opgelijste diverse voordelen van dezelfde aard;".
Artikel IX.2 Artikel 31 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.
Artikel IX.3 In artikel 37 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 13 juli 2001, wordt § 4 vervangen door wat volgt : « § 4. De inrichtende macht informeert de ouders schriftelijk over het schoolreglement voorafgaand aan de eerste inschrijving van hun kind en bij elke wijziging van het reglement. » Artikel IX.4 Aan artikel 62 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 14 juli 1998 en 1 december 1998, wordt een 11° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 11° in het geheel van haar werking de internationaalrechtelijke en grondwettelijke beginselen inzake de rechten van de mens en van het kind in het bijzonder eerbiedigt. » Artikel IX.5 Aan artikel 68, § 1, van hetzelfde decreet wordt een 3° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 3° deelnemen aan en samenwerken binnen een lokaal overlegplatform opgericht overeenkomstig artikel IV.2, § 2, eerste lid, van het decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke onderwijskansen-I. Onder "samenwerken" wordt verstaan : - de in artikel IV.4, eerste lid, 1°, van hetzelfde decreet bedoelde gegevens leveren en - de in het kader van artikel IV.4, eerste lid, van hetzelfde decreet gemaakte afspraken naleven. » Artikel IX.6 Aan hetzelfde decreet wordt een artikel 71bis toegevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 71bis . De regering kan de financiering of subsidiëring geheel of gedeeltelijk inhouden wanneer een gefinancierde of gesubsidieerde school niet meer voldoet aan de voorwaarden bepaald in artikel 68, § 1, 3°. » Artikel IX.7 In artikel 125 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 20 oktober 2000, wordt § 1 opgeheven.
Artikel IX.8 In hoofdstuk IX, afdeling 2, onderafdeling B, van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° artikel 138 en 139 vormen sectie 1, met als opschrift : "Algemene bepalingen";2° aan artikel 138, § 1, worden een 6° en 7° toegevoegd, die luiden als volgt : « 6° lestijden voor het voeren van een gelijkekansenbeleid;7° lestijden voor het voeren van een zorgbeleid.»; 3° artikel 139 wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 139.De regering bepaalt de voorwaarden tot het verkrijgen van aanvullende lestijden bedoeld in artikel 138, 1°, 2°, 3°, 4° en 5°, alsook het aantal ende wijze van berekening ervan. »; 4° er wordt een sectie 2, bestaande uit artikel 139bis tot en met 139novies toegevoegd, die luidt als volgt : "Sectie 2.- Lestijden voor het voeren van een gelijkekansenbeleid
Artikel 139bis.§ 1. Voor de toepassing van deze sectie gelden volgende indicatoren, verder genoemd "gelijkekansenindicatoren" : 1° het gezin leeft van een vervangingsinkomen;2° de leerling is tijdelijk of permanent buiten het eigen gezinsverband opgenomen door een gezin of persoon, een voorziening of een sociale dienst, bedoeld in de gecoördineerde decreten van 4 april 1990 inzake bijzondere jeugdbijstand, met uitzondering van de internaten gefinancierd of gesubsidieerd door het departement Onderwijs van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;3° de ouders behoren tot de trekkende bevolking;4° de moeder is niet in het bezit van een diploma van het secundair onderwijs, een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs of van een daarmee gelijkwaardig studiebewijs 5° de taal die gebruikt wordt voor de gangbare communicatie in het gezin is niet het Nederlands. § 2. Het beantwoorden aan de in § 1, 1°, 3°, 4° en 5°, bedoelde gelijkekansenindicatoren wordt bewezen aan de hand van een verklaring op eer door de ouders. De regering bepaalt de wijze waarop het beantwoorden aan de in § 1, 2°, bedoelde gelijkekansenindicator wordt vastgesteld en legt de procedure vast volgens dewelke de gegevens worden gemeld aan het departement Onderwijs van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Zij houdt daarbij rekening met de vigerende regelgeving inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
De documenten of verklaringen die aantonen dat leerlingen beantwoorden aan één of meer van de gelijkekansenindicatoren worden ten minste vijf jaar bewaard in de school. § 3. De regering kent aan elke gelijkekansenindicator een gewicht toe.
Zij bepaalt tevens het maximum van de gecumuleerde gewichten, dat ten minste gelijk is aan het hoogste gewicht dat aan een gelijkekansenindicator wordt toegekend en ten hoogste gelijk is aan anderhalf maal dit hoogste gewicht.
De hoogste gewichten worden toegekend aan de in § 1, 2° en 3°, bedoelde gelijkekansenindicatoren. De in § 1, 5°, bedoelde gelijkekansenindicator wordt enkel gewogen in combinatie met andere gelijkekansenindicatoren.
Artikel 139ter.Scholen kunnen voor een periode van drie schooljaren aanvullende lestijden krijgen, voorzover ze aan alle onderstaande voorwaarden voldoen : 1° op 1 februari van het voorafgaand schooljaar ten minste 10 % regelmatige leerlingen tellen die beantwoorden aan één of meer van de in artikel 139bis , § 1, 1°, 2°, 3° en 4°, bedoelde gelijkekansenindicatoren, en 2° overeenkomstig de bepalingen van artikel 139quater batig gerangschikt zijn onder de in 1° bedoelde scholen en ten minste zes aanvullende lestijden genereren. Wanneer een school op 1 januari 2002 vestigingsplaatsen heeft die niet in eenzelfde of aangrenzende gemeente of in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad gelegen zijn, worden de verschillende vestigingsplaatsen voor de toepassing van de bepalingen van het eerste lid en van artikel VI.4 als school beschouwd.
Artikel 139quater.§ 1. De toekenning van de middelen gebeurt driejaarlijks als volgt : 1° de in artikel 139ter bedoelde scholen worden gerangschikt volgens het percentage leerlingen die beantwoorden aan één of meer van de in artikel 139bis , § 1, 1°, 2°, 3° en 4°, bedoelde gelijkekansenindicatoren.Binnen eenzelfde percentage worden de scholen volgens het absoluut aantal van deze leerlingen gerangschikt; 2° de leerlingen genereren op basis van het gewicht van de gelijkekansenindicatoren die op hen van toepassing zijn een aantal punten;3° het aantal punten van scholen met ten minste 80 % leerlingen die aan één of meer van de in artikel 139bis , § 1, 1°, 2°, 3° en 4°, bedoelde gelijkekansenindicatoren beantwoorden, wordt vermenigvuldigd met een door de regering vastgelegde coëfficiënt, die ten minste gelijk is aan 1 en ten hoogste gelijk is aan 1,5;4° het aantal punten van scholen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad wordt vermenigvuldigd met een door de regering vastgelegde coëfficiënt, die ten minste gelijk is aan 1 en ten hoogste gelijk is aan 1,5. § 2. De regering bepaalt binnen de beschikbare begrotingskredieten hoeveel aanvullende lestijden een punt vertegenwoordigt.
De regering bepaalt tevens de regelen inzake de toekenning of herverdeling, tijdens een lopende periode van drie schooljaren, van nieuwe of vrijkomende aanvullende lestijden.
Artikel 139quinquies.§ 1. Een school die aanvullende lestijden krijgt, werkt in het eerste trimester van het eerste schooljaar een gelijkekansenbeleid uit. Vanuit een analyse van haar beginsituatie geeft de school aan : 1° welke concrete doelstelling zij op het vlak van leerlingen, van personeelsleden, respectievelijk van school wil bereiken.De regering bepaalt doelstellingen die kunnen worden gekozen binnen volgende themata : a) de preventie en remediëring van ontwikkelings- en leerachterstanden, b) taalvaardigheidsonderwijs, c) intercultureel onderwijs, d) doorstroming en oriëntering, e) socio-emotionele ontwikkeling, f) leerlingen- en ouderparticipatie; en 2° op welke manier zij deze doelstellingen wil bereiken;en 3° op welke manier zij zichzelf in de loop van het tweede trimester van het tweede schooljaar evalueert.De regering kan een model van zelfevaluatie vastleggen. § 2. De aanvullende lestijden kunnen enkel worden aangewend om de in § 1 bedoelde doelstellingen te bereiken.
Artikel 139sexies.De scholen betrekken in het ontwikkelen en realiseren van de in artikel 139quinquies, § 1, bedoelde doelstellingen het centrum voor leerlingenbegeleiding waardoor zij worden begeleid en de in artikel VI.21 van het decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke onderwijskansen-I bedoelde extra begeleiding.
Artikel 139septies.De scholen werken mee aan driejaarlijkse evaluaties aan de hand van steekproeven die het departement Onderwijs van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap uitvoert. De evaluaties meten de doelmatigheid, op macroniveau, van het geïntegreerd ondersteuningsaanbod.
Artikel 139octies.§ 1. De onderwijsinspectie gaat telkens in de loop van het derde schooljaar na of, en in welke mate, de doelstellingen werden bereikt. Het bereiken van de doelstellingen wordt afgewogen tegenover de schoolcontext en de kenmerken van de schoolpopulatie.
Bij positieve evaluatie kan de school voor een nieuwe periode van drie schooljaren aanvullende lestijden krijgen indien opnieuw aan alle voorwaarden van artikel 139ter voldaan is.
Bij negatieve evaluatie verliest de school elk recht op de in artikel 139ter bedoelde aanvullende lestijden voor de volgende periode van drie schooljaren. § 2. De regering legt de nadere criteria en procedurele bepalingen volgens dewelke de controle door de onderwijsinspectie geschiedt vast.
Zij voorziet in een beroepsmogelijkheid voor de school tegen een negatieve evaluatie. Het beroep wordt ingesteld bij een college van inspecteurs.
Artikel 139novies.De regering voorziet voor het schooljaar 2002-2003 in overgangsmaatregelen voor scholen voor gewoon basisonderwijs.
In functie van deze overgangsmaatregelen wordt het aantal extra lestijden onderwijsvoorrang en/of zorgverbreding dat een school in het schooljaar 2001-2002 kreeg, vergeleken met het aantal aanvullende lestijden verkregen in toepassing van artikel 139ter en 139quater .
Voor scholen met een vastgelegd percentage leerlingen die aan één of meer van de in artikel 139bis , § 1, 1°, 2°, 3° en 4°, bedoelde gelijkekansenindicatoren voldoen, wordt het verlies van een vastgelegd aantal lestijden aangepast volgens een door de regering bepaalde sleutel.
Voor scholen met een vastgelegd percentage leerlingen die aan één of meer van de in artikel 139bis , § 1, 1°, 2°, 3° en 4°, bedoelde gelijkekansenindicatoren voldoen, wordt de winst aan lestijden aangepast volgens een door de regering bepaalde sleutel. » Artikel IX.9 Aan artikel 140 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 14 juli 1998, wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : "Op de leerlingen waarvan de ouders tot de trekkende bevolking behoren en die niet behoren tot de in het tweede lid bedoelde groepen, wordt eveneens de coëfficiënt 1,5 toegepast. De regering kan de modaliteiten bepalen waaronder dit gebeurt. » Artikel IX.10 Artikel 145 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.
Artikel IX.11 Artikel 156 van hetzelfde decreet wordt opgeheven. Afdeling 2. - Secundair onderwijs
Artikel IX.12 Artikel 6 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, gewijzigd bij het decreet van 24 juli 1996 en opgeheven door het decreet van 18 januari 2002 betreffende de eindtermen, de ontwikkelingsdoelen en de specifieke eindtermen in het voltijds gewoon en buitengewoon secundair onderwijs, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing : «
Artikel 6.Een onderwijsinstelling kan enkel erkend worden indien zij in het geheel van haar werking de internationaalrechtelijke en grondwettelijke beginselen inzake de rechten van de mens en van het kind in het bijzonder eerbiedigt. » Artikel IX.13 In artikel 6quater , derde lid, van dezelfde wet worden de woorden "het 1e lid" vervangen door de woorden "het 1e lid en artikel 6".
Artikel IX.14 Aan artikel 24, § 2, tweede lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 14 juli 1975 en het decreet van 31 juli 1990, wordt een 11° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 11° Deelnemen aan en samenwerken binnen een lokaal overlegplatform opgericht overeenkomstig artikel IV.2, § 2, eerste lid, van het decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke onderwijskansen-I. Onder "samenwerken" wordt verstaan : - de in artikel IV.4, eerste lid, 1°, van hetzelfde decreet bedoelde gegevens leveren, en - de in het kader van artikel IV.4, eerste lid, van hetzelfde decreet gemaakte afspraken naleven. » Afdeling 3. - Centra voor leerlingenbegeleiding
Artikel IX.15 Aan artikel 41 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding worden een 13° en 14° toegevoegd, die luiden als volgt : « 13° in het geheel van zijn werking de internationaalrechtelijke en grondwettelijke beginselen inzake de rechten van de mens en van het kind in het bijzonder eerbiedigen; 14° deelnemen aan en samenwerken binnen een lokaal overlegplatform opgericht overeenkomstig artikel IV.2, § 2, eerste lid, van het decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke onderwijskansen-I. Onder "samenwerken" wordt verstaan : - de in artikel IV.4, eerste lid, 1°, van hetzelfde decreet bedoelde gegevens leveren, en - de in het kader van artikel IV.4, eerste lid, van hetzelfde decreet gemaakte afspraken naleven. » HOOFDSTUK X. - Andere bepalingen Artikel X.1 In het schooljaar 2002-2003 behouden de scholen : 1° de extra lestijden of uren-leraar onderwijsvoorrang in het buitengewoon basisonderwijs, respectievelijk het buitengewoon secundair onderwijs die zij in het schooljaar 2001-2002 ontvingen;2° de extra lestijden die zij in het schooljaar 2001-2002 ontvingen in het kader van het besluit van de Vlaamse regering van 19 januari 1999 be treffende de toekenning van extra lestijden voor scholen van het basisonderwijs in de rand- en taalgrensgemeenten. HOOFDSTUK XI. - Inwerkingtreding Artikel XI.1 De bepalingen van dit decreet treden in werking op 1 september 2002, uitgezonderd : 1° artikel IV.4, 6°, IX.2, IX.3, IX.5, IX.6, IX.14 en IX.15, evenals de bepalingen van afdeling 2 van hoofdstuk IV en de bepalingen van hoofdstuk III en V, die alle in werking treden op 1 januari 2003; 2° de bepalingen van hoofdstuk VII, die in werking treden op 1 september 2003. Dit decreet wordt ten laatste tegen 1 september 2006 onderworpen aan een evaluatie.
Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Brussel, 28 juni 2002.
De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van onderwijs en Vorming, M. VANDERPOORTEN _______ Nota (1) Zitting 2001-2002. Stukken. - Ontwerp van decreet, 1143 - Nr. 1. - Advies van het Kinderrechten-commissariaat, 1143 - Nr. 2. - Verslagen over hoorzittingen, 1143 - Nrs. 3 en 4. - Amendementen, 1143 - Nr. 5. - Motie houdende verzoek tot raadpleging van de Raad van State, 1143 - Nr. 6. - Advies van de Raad van State, 1143 - Nr. 7. - Amendementen, 1143 - Nrs. 8 en 9. - Verslag, 1143 - Nr. 10. - Amendementen, 1143 - Nr. 11. - In eerste lezing door de plenaire vergadering aangenomen artikelen, 1143 - Nr. 12. - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering, 1143 - Nr. 13.
Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergadering van 19 juni 2002.