gepubliceerd op 12 mei 2017
Decreet houdende instemming met de kaderconventie van de Raad van Europa over de waarde van het cultureel erfgoed voor de samenleving, opgesteld in Faro op 27 oktober 2005
27 APRIL 2017. - Decreet houdende instemming met de kaderconventie van de Raad van Europa over de waarde van het cultureel erfgoed voor de samenleving, opgesteld in Faro op 27 oktober 2005
De Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie heeft aangenomen en Wij, het College, bekrachtigen en verkondigen hetgeen volgt :
Artikel 1.Dit decreet regelt, in toepassing van artikel 138 van de Grondwet, aangelegenheden bedoeld in diens artikel 127.
Art. 2.De kaderconventie van de Raad van Europa over de waarde van het cultureel erfgoed voor de samenleving, opgesteld in Faro op 27 oktober 2005, zal volkomen uitwerking hebben.
Bijlage Kaderconventie van de Raad van Europa over de waarde van het cultureel erfgoed voor de samenleving (1) Voorafgaande overweging De Lidstaten van de Raad van Europa, ondertekenaars van deze Conventie, Overwegende dat het een van de doelstellingen van de Raad van Europa is om te zorgen voor een nauwere unie tussen zijn leden, met de bedoeling de idealen en de beginselen die hun oorsprong vinden in de rechten van de mens, de democratie en de rechtsstaat, die hun gemeenschappelijk erfgoed zijn, te vrijwaren en te bevorderen;
De noodzaak erkennende om het persoonlijke en de menselijke waarden centraal te plaatsen in een verbrede en transversale notie van cultureel erfgoed;
De waarde en het potentieel van het goed beheerde cultureel erfgoed als bron van duurzame ontwikkeling en levenskwaliteit in een voortdurend veranderende samenleving belichtende;
Erkennende dat elk persoon die de rechten en vrijheden van de anderen respecteert het recht heeft om uit eigen keuze deel te nemen aan het cultureel erfgoed als een aspect van het recht om vrij deel te nemen aan het culturele leven, vastgelegd door de Universele Verklaring van de rechten van de Verenigde Naties (1948) en gewaarborgd door het internationaal Pakt betreffende de economische, sociale en culturele rechten (1966);
Overtuigd van de noodzaak om eenieder te betrekken bij het voortdurende proces dat het cultureel erfgoed definieert en beheert;
Overtuigd van de gegrondheid van het beleid rond erfgoed en de pedagogische initiatieven die al het cultureel erfgoed gelijk behandelen en zo de dialoog tussen de culturen en de religies bevorderen;
Verwijzend naar de verschillende instrumenten van de Raad van Europa, in het bijzonder de Culturele Europese Conventie (1954), de Conventie ter vrijwaring van het architecturaal erfgoed van Europa (1985), de Europese Conventie ter bescherming van het archeologisch erfgoed (1992, herzien) en de Europese Landschapsconventie (2000);
Zeker van het belang om een pan-Europees kader voor samenwerking te creëren dat het dynamisch proces van de effectieve toepassing van deze beginselen komt te begunstigen;
Wordt overeengekomen wat volgt : TITEL I. - Doelstellingen, definities en beginselen
Artikel 1.- Doelstellingen van de Conventie De Partijen van onderhavige Conventie gaan akkoord : a te erkennen dat het recht op cultureel erfgoed inherent is aan het recht op deelname aan het culturele leven, zoals bepaald in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens; b een individuele en collectieve verantwoordelijkheid naar dit cultureel erfgoed toe te erkennen; c naar voor te brengen dat het beschermen van het cultureel erfgoed en diens duurzaam gebruik de menselijke ontwikkeling en de levenskwaliteit tot doel hebben; d de maatregelen te treffen die nodig zijn voor de toepassing van de bepalingen van onderhavige Conventie en dit wat betreft : - de bijdrage van het cultureel erfgoed aan het bouwen aan een vredevolle en democratische samenleving alsook aan het proces van duurzame ontwikkeling en bevordering van de culturele diversiteit; - de beste synergie tussen alle openbare, institutionele en private betrokken actoren.
Artikel 2.- Definities Voor de toepassing van onderhavige Conventie, a omvat het cultureel erfgoed een reeks uit het verleden overgeërfde hulpbronnen die personen, voorbij het stelsel van het bezit van goederen, beschouwen als een weerspiegeling en uitdrukking van hun waarden, overtuigingen en kennis die voortdurend evolueren. Daartoe behoren ook alle aspecten van de omgeving die resulteren uit de interactie in de tijd tussen personen en plaatsen; b een erfgoedgemeenschap bestaat uit personen die waarde hechten aan specifieke aspecten van het cultureel erfgoed die zij in het kader van de beleidsinitiatieven wensen te behouden en over te brengen op de toekomstige generaties.
Artikel 3.- Gemeenschappelijk erfgoed van Europa De Partijen gaan akkoord de erkenning van het gemeenschappelijk erfgoed van Europa te bevorderen. Dit gemeenschappelijk erfgoed omvat : a al het cultureel erfgoed in Europa dat in z'n geheel een gedeelde bron van herinnering, begrip, identiteit, cohesie en creativiteit is; en, b de idealen, de beginselen en de waarden die resulteren uit de ervaring uit de vooruitgang en de conflicten uit het verleden, die de ontwikkeling van een samenleving met vrede en stabiliteit, gebaseerd op de inachtneming van de Rechten van de Mens, de democratie en de Rechtsstaat, bevorderen.
Artikel 4.- Rechten en verantwoordelijkheden betreffende het cultureel erfgoed De Partijen erkennen : a dat ieder persoon, alleen of gemeenschappelijk, het recht heeft om te genieten van het cultureel erfgoed en bij te dragen tot de verrijking ervan; b dat het de verantwoordelijkheid is van ieder persoon, alleen of gemeenschappelijk, om zowel het cultureel erfgoed van anderen als zijn eigen erfgoed en bijgevolg het gemeenschappelijk erfgoed van Europa te respecteren; c dat de uitoefening van het recht op het cultureel erfgoed enkel het voorwerp mag zijn van de beperkingen die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn om het openbaar nut, de rechten en de vrijheden van de anderen te vrijwaren.
Artikel 5.- Recht en beleid van het cultureel erfgoed De Partijen verbinden zich ertoe : a het openbaar nut dat verbonden is aan de elementen van het cultureel erfgoed in functie van hun belang voor de samenleving te erkennen; b het cultureel erfgoed te waarderen door het te identificeren, te bestuderen, te interpreteren, te beschermen, te bewaren en voor te stellen; c het bestaan van wetgevende maatregelen betreffende de uitvoeringsmodaliteiten van het recht op cultureel erfgoed, bepaald in artikel 4, in de bijzondere context van elke Partij te verzekeren; d een economische en sociale omgeving te bevorderen die de deelname aan activiteiten in verband met het cultureel erfgoed begunstigt; e de bescherming van het cultureel erfgoed als een van de belangrijkere elementen van de gecombineerde doelstellingen van de duurzame ontwikkeling, de culturele verscheidenheid en de hedendaagse creatie te bevorderen; f de waarde van het cultureel erfgoed op de grondgebieden waar zij voor de rechtsspraak verantwoordelijk zijn te erkennen, wat de oorsprong van deze waarde ook is; g geïntegreerde strategieën uit te werken om de verwezenlijking van de bepalingen uit onderhavige Conventie te vergemakkelijken.
Artikel 6.- Gevolgen van de Conventie Geen enkele van de bepalingen uit onderhavige Conventie zal geïnterpreteerd worden : a als een beperking op of indruisend tegen de Rechten van de Mens en de Fundamentele vrijheden die door internationale instrumenten, met name de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en de Conventie tot vrijwaring van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, gevrijwaard zouden kunnen worden; b als zijnde een invloed op de meer gunstige bepalingen betreffende het cultureel erfgoed en de omgeving die in andere juridische nationale of internationale instrumenten zijn opgenomen; c als schepping van afdwingbare rechten.
TITEL II - Bijdrage van het cultureel erfgoed tot de samenleving en de menselijke ontwikkeling
Artikel 7.- Cultureel erfgoed en dialoog De Partijen verbinden zich, via actie van de overheid en van de andere bevoegde organen, tot : a het aanmoedigen van reflectie over de ethiek van en de manier waarop het cultureel erfgoed voorgesteld wordt alsook van het respect voor de diversiteit van de interpretaties; b het creëren van bemiddelingsprocedures om op een billijke manier de situaties te regelen waarin tegenstrijdige waarden door verschillende gemeenschappen aan hetzelfde erfgoed worden toegekend; c het vergroten van de kennis over het cultureel erfgoed als hulpmiddel om het vreedzaam samenleven te vergemakkelijken en het vertrouwen en wederzijds begrip te bevorderen, met de bedoeling conflicten op te lossen en te voorkomen; d het integreren van deze acties in alle aspecten van opvoeding en permanente vorming.
Artikel 8.- Omgeving, erfgoed en levenskwaliteit De Partijen verbinden zich tot het inzetten van alle erfgoedgerelateerde aspecten van de culturele omgeving : a om de processen van economische, politieke, sociale en culturele ontwikkeling en ruimtelijke ordening te verrijken door indien nodig een beroep te doen op studies naar de culturele weerslag en op strategieën ter beperking van de schade; b om een geïntegreerde benadering van het beleid met betrekking tot culturele, biologische, geologische en landschappelijke verscheidenheid ten gunste van een evenwicht tussen deze bestanddelen te bevorderen; c om de sociale cohesie te versterken door het gevoel van gedeelde verantwoordelijkheid voor de gemeenschappelijke leefomgeving te begunstigen; d om een doelstelling inzake kwaliteit voor hedendaagse creaties te promoten door zich in de omgeving te integreren zonder de culturele waarden in gevaar te brengen.
Artikel 9.- Duurzaam gebruik het cultureel erfgoed Om het cultureel erfgoed te bewaren, verbinden de Partijen zich tot : a het promoten van het respect voor de integriteit van het cultureel erfgoed door zich ervan te vergewissen dat de beslissingen tot aanpassingen worden ingegeven door een begrip van de culturele waarden die inherent zijn aan het erfgoed; b het definiëren en promoten van de beginselen van duurzaam beheer en het aanmoedigen van onderhoud; c het garanderen dat de specifieke noden voor het behoud van het cultureel erfgoed in alle algemene technische reglementeringen in aanmerking worden genomen; d het promoten van het gebruik van de materialen, technieken en knowhow uit de traditie, en het verkennen van hun potentieel in een hedendaagse productie; e het promoten van de hoge kwaliteit van de tussenkomsten via professionele kwalificatie- en accreditatiesystemen van personen, ondernemingen en instellingen.
Artikel 10.- Cultureel erfgoed en economische activiteit Met het oog op het valoriseren van het potentieel van het cultureel erfgoed als factor van duurzame economische ontwikkeling verbinden de Partijen zich ertoe : a de informatie over het economisch potentieel van het cultureel erfgoed uit te breiden en het te benutten; b Het specifieke karakter en de belangen van het cultureel erfgoed bij het uittekenen van de economische beleidslijnen in aanmerking te nemen; en c erop toe zien dat deze beleidslijnen de integriteit van het cultureel erfgoed respecteren zonder zijn intrinsieke waarden in gevaar te brengen.
TITEL III. - Gedeelde verantwoordelijkheid voor het cultureel erfgoed en de deelname van het publiek
Artikel 11.- Organisatie van de publieke verantwoordelijkheden inzake cultureel erfgoed In het beheer van het cultureel erfgoed verbinden de Partijen zich tot : a het promoten van een geïntegreerde en goed geïnformeerde benadering van de actie van de overheid in alle sectoren en op alle niveaus; b het ontwikkelen van de wettelijke, financiële en professionele kaders die een gecombineerde actie van de overheid, de experten, de eigenaars, de investeerders, de ondernemingen, de niet-gouvernementele organisaties en het middenveld mogelijk maken; c het ontwikkelen van innovatieve praktijken van samenwerking van de overheid met andere partijen; d het respecteren en aanmoedigen van de vrijwillige initiatieven als aanvulling op de opdracht van de overheid; e het aanmoedigen van de niet-gouvernementele organisaties die zich met erfgoedbescherming bezighouden om te handelen ten gunste van het openbaar nut.
Artikel 12.- Toegang tot het cultureel erfgoed en deelname aan de democratie De Partijen verbinden zich ertoe : a ieder deel te nemen aan : - het proces waarin het cultureel erfgoed geïdentificeerd, bestudeerd, geïnterpreteerd, beschermd, bewaard en voorgesteld wordt; - de reflectie en de publieke debatten over de kansen en uitdagingen die het cultureel erfgoed te bieden heeft; b de waarde die aan het cultureel erfgoed wordt verbonden en aan de hand van dewelke de verschillende erfgoedgemeenschappen zich identificeren in aanmerking te nemen; c de rol van de vrijwilligersorganisaties, enerzijds als partner bij de tussenkomsten en anderzijds als factoren voor een constructieve kritiek op het beleid inzake cultureel erfgoed, te erkennen; d maatregelen te treffen om de toegankelijkheid van het erfgoed te verbeteren, in het bijzonder bij jongeren en armen, met het oog op sensibilisering over de waarde van erfgoed, de noodzaak het te onderhouden en te beschermen, en over de baten die het kan bieden.
Artikel 13.- Cultureel erfgoed en kennis De Partijen verbinden zich ertoe : a het opnemen van de dimensie van het cultuur erfgoed in alle onderwijsniveaus, niet noodzakelijk als specifiek studieobject maar als gedegen middel voor toegang tot andere kennisvelden, te vergemakkelijken; b de link tussen onderwijs over cultureel erfgoed en permanente vorming te verstevigen; c het interdisciplinair onderzoek rond cultureel erfgoed, de erfgoedgemeenschappen, de omgeving en hun verbanden aan te moedigen; d de professionele permanente vorming en het uitwisselen van kennis en knowhow binnen en buiten het onderwijssysteem aan te moedigen.
Artikel 14.- Cultureel erfgoed en informatiemaatschappij De Partijen verbinden zich tot het ontwikkelen van het gebruik van digitale technieken om de toegankelijkheid van het cultureel erfgoed en van de voordelen die eruit voortvloeien te verbeteren : a door de initiatieven aan te moedigen die de kwaliteit van de inhoud begunstigen en ernaar streven de diversiteit van de talen en culturen in de informatiemaatschappij te garanderen; b door op internationale schaal vergelijkbare normen te begunstigen in verband met het bestuderen, het bewaren, het valoriseren en beveiligen van het cultureel erfgoed en tegelijk te strijden tegen de smokkel van culturele goederen; c door ernaar te streven de hindernissen inzake de toegankelijkheid van de informatie over het cultureel erfgoed weg te werken, in het bijzonder met pedagogische doeleinden, en tegelijk de intellectuele eigendomsrechten te beschermen; d door zich er bewust van te zijn dat de creatie van digitale content betreffende het erfgoed de bescherming van het bestaande erfgoed niet in de weg zou moeten staan.
TITEL IV. - Opvolging en samenwerking
Artikel 15.- Verbintenis van de Partijen De Partijen verbinden zich ertoe : a via de Raad van Europa een opvolgingsfunctie inzake de wetgevingen, de beleidslijnen en de praktijken betreffende cultureel erfgoed te ontwikkelen, in overeenstemming met de beginselen die in onderhavige Conventie uiteen worden gezet; b een gedeeld informatiesysteem, dat publiek toegankelijk is en de beoordeling van de uitvoering door elke Partij van de verbintenissen die uit onderhavige Conventie voortvloeien, te onderhouden, te ontwikkelen en te voorzien van gegevens.
Artikel 16.- Opvolgingsmechanisme a Het Comité van Ministers zal, in overeenstemming met artikel 17 van het Statuut van de Raad van Europa, een geschikt comité in het leven roepen, of een reeds bestaand comité dat met de opvolging van de toepassing van de Conventie belast is en gemachtigd is om de modaliteiten voor de uitoefening van zijn opdracht te definiëren, aanstellen; b het aldus aangestelde comité : - stelt de procedureregels zo nodig vast; - houdt toezicht op het in artikel 15 bedoelde systeem van gedeelde informatie door een samenvattend verslag op te stellen over de uitvoering van de verbintenissen uit de Conventie; - formuleert een raadgevend advies betreffende elke vraag van één of meerdere Partijen in verband met de interpretatie van de Conventie en neemt daarbij alle juridische instrumenten van de Raad van Europa in aanmerking; - Maakt, op initiatief van één of meerdere Partijen, een beoordeling van het ene of het andere aspect van hun toepassing van de Conventie; - moedigt de transsectorale uitvoering van deze Conventie aan door met andere comités samen te werken en deel te nemen aan andere initiatieven van de Raad van Europa; - maakt verslag op van zijn activiteiten aan het Comité van Ministers.
Het comité kan experten en waarnemers verbinden aan zijn werkzaamheden.
Artikel 17.- Samenwerking in opvolgingsactiviteiten De Partijen verbinden zich ertoe onderling en in de Raad van Europa samen te werken voor de verwezenlijking van de doelstellingen en de beginselen van deze Conventie, in het bijzonder voor de promotie van de erkenning van het gemeenschappelijk erfgoed van Europa : a door samenwerkingsstrategieën aan te nemen die beantwoorden aan de prioriteiten die weerhouden worden in het opvolgingsproces; b door multilaterale en grensoverschrijdende activiteiten te promoten en door regionale samenwerkingsnetwerken te ontwikkelen voor de uitvoering van deze strategieën; c door de verspreiding van goede praktijken uit te wisselen, te ontwikkelen, te codificeren en te garanderen; d door het publiek te informeren over de doelstellingen en de uitvoering van de Conventie.
De Partijen kunnen, in onderling akkoord, financiële regelingen treffen om de internationale samenwerking te vergemakkelijken.
TITEL V. - Eindclausules
Artikel 18.- Ondertekening en inwerkingtreding a Onderhavige Conventie staat open voor ondertekening door de Lidstaten van de Raad van Europa. b Ze zal aan ratificatie, aanvaarding of goedkeuring worden onderworpen. De instrumenten voor ratificatie, aanvaarding of goedkeuring zullen bij de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa worden ingediend. c Onderhavige Conventie zal in werking treden op de eerste dag van de maand die volgt op het verlopen van een periode van drie maanden na de datum waarop tien Lidstaten van de Raad van Europa verklaren dat ze ermee hebben ingestemd verbonden te zijn aan de Conventie, in overeenstemming met de bepalingen uit het vorige lid. d Ze zal, voor elke Staat die ze ondertekent en er later mee zou instemmen dat ze eraan verbonden is, in werking treden op de eerste dag van de maand die volgt op het verlopen van een periode van drie maanden na de datum waarop het instrument voor ratificatie, aanvaarding of goedkeuring is ingediend.
Artikel 19.- Aansluiting a Na de inwerkingtreding van onderhavige Conventie zal het Comité van Ministers van de Raad van Europa elke niet-Lidstaat van de Raad van Europa alsook de Europese Gemeenschap kunnen uitnodigen om zich bij onderhavige Conventie aan te sluiten, en dit bij beslissing genomen door de meerderheid, voorzien in artikel 20d van het Statuut van de Raad van Europa, en met unanimiteit van de vertegenwoordigers van de contracterende Staten die gerechtigd zijn te zetelen in de Raad van Ministers. b Voor elke aansluitende Staat of voor de Europese Gemeenschap ingeval van aansluiting zal de Conventie in werking treden op de eerste dag van de maand die volgt op het verlopen van een periode van drie maanden na de datum waarop het instrument voor aansluiting is ingediend bij de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa.
Artikel 20.- Territoriale toepassing a Elke Staat kan op het moment van ondertekening of van indiening van zijn instrument voor ratificatie, aanvaarding of aansluiting, de/het grondgebied(en) aanduiden waarop onderhavige Conventie van toepassing is. b Elke Staat kan achteraf op elk moment via een verklaring, gericht aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa, onderhavige Conventie uitbreiden tot elk ander grondgebied dat in de verklaring wordt aangeduid. De Conventie zal voor dit grondgebied in werking treden op de eerst dag van de maand die volgt op het verlopen van een periode van drie maanden na de datum waarop de verklaring door de Secretaris-Generaal ontvangen is. c Elke verklaring die op grond van de twee vorige leden gebeurt, zal per kennisgeving gericht aan de Secretaris-Generaal kunnen worden teruggetrokken met betrekking tot elk grondgebied dat in deze verklaring is aangeduid. De terugtrekking zal van kracht zijn op de eerst dag van de maand die volgt op het verlopen van een periode van zes maanden na de datum waarop de kennisgeving door de Secretaris-Generaal ontvangen is.
Artikel 21.- Opzegging a Elke Partij kan onderhavige Conventie op elk moment opzeggen door een kennisgeving te richten aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa. b Opzegging zal van kracht zijn op de eerst dag van de maand die volgt op het verlopen van een periode van zes maanden na de datum waarop de kennisgeving door de Secretaris-Generaal ontvangen is.
Artikel 22.- Amendementen a Elke Partij en het comité dat vernoemd wordt in artikel 16 kunnen amendementen aan onderhavige Conventie voorstellen. b Van elk voorstel van amendement wordt kennisgegeven aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa, die het overmaakt aan de Lidstaten van de Raad van Europa, aan de andere Partijen en aan elke niet-Lidstaat en de Europese Gemeenschap die zijn uitgenodigd om zich aan te sluiten bij onderhavige Conventie, in overeenstemming met de bepalingen vervat in artikel 19. c Het comité onderzoekt elk voorgesteld amendement en legt aan het Comité van Ministers ter goedkeuring de tekst voor die weerhouden werd door een meerderheid bestaande uit drie vierden van de vertegenwoordigers van de Partijen. Na goedkeuring door het Comité van Ministers bij meerderheid, zoals voorzien in artikel 20 d van het Statuut van de Raad van Europa, en met unanimiteit van de Lidstaten die gerechtigd zijn te zetelen in het Comité van Ministers, zal de tekst ter aanvaarding verzonden worden naar de Partijen. d Elk amendement zal, voor de Partijen die het aanvaarden, in werking treden op de eerste dag van de maand die volgt op het verlopen van een periode van drie maanden na de datum waarop tien Lidstaten van de Raad van Europa de Secretaris-Generaal kennis zullen hebben gegeven van hun aanvaarding. Het amendement zal, voor elke Partij die later zijn aanvaarding zou uiten, in werking treden op de eerst dag van de maand die volgt op het verlopen van een periode van drie maanden na de datum waarop de kennisgeving van de aanvaarding door de Secretaris-Generaal ontvangen is.
Artikel 23.- Kennisgevingen De Secretaris-Generaal van de Raad van Europa zal aan de Lidstaten van de Raad van Europa, aan iedere Staat die aangesloten is of uitgenodigd is zich aan te sluiten bij onderhavige Conventie, en aan de Europese Gemeenschap die aangesloten is of uitgenodigd is om zich aan te sluiten, kennis geven van : a elke ondertekening; b het indienen van elk instrument van ratificatie, aanvaarding, goedkeuring of aansluiting; c elke datum van inwerkingtreding van onderhavige Conventie, in overeenstemming met diens artikels 18, 19 en 20; d elk voorgesteld amendement aan onderhavige Conventie, in overeenstemming met diens artikel 22, alsook de datum van inwerkingtreding van hetzelfde amendement; e elke andere akte, verklaring, kennisgeving of mededeling in verband met onderhavige Conventie.
Ten blijke waarvan de ondergetekenden, hiertoe behoorlijk gemachtigd, onderhavige Conventie hebben ondertekend.
Opgesteld in Faro, op 27 oktober 2005, in het Frans en in het Engels, de twee teksten als bewijs geldend, in één exemplaar dat in de archieven van de Raad van Europa wordt opgeslagen. De Secretaris-Generaal van de Raad van Europa zal er een eensluidend verklaard afschrift van aan elk van de Lidstaten van de Raad van Europa overmaken (1) Het verdrag van Lissabon tot wijziging van het verdrag over de Europese Unie en het verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is van kracht gegaan op 1 december 2009.Bijgevolg moet sinds die datum elke vermelding van de Europese Economische Gemeenschap gelezen worden als de Europese Unie.
Brussel, 31 maart 2017 De voorzitter, De Secretaris De Griffier Brussel, 27 april 2017.
Voor de Brusselse Franstalige Regering : F. LAANAN, Minister-presidente van de Brusselse Franstalige Regering, bevoegd voor de Begroting, het Onderwijs, het Schooltransport, de Kinderopvang, Sport en Cultuur.
R. VERVOORT, Minister van de Brusselse Franstalige Regering bevoegd voor de Sociale Samenhang en Toerisme.
Cécile JODOGNE, Minister van de Brusselse Franstalige Regering bevoegd voor het openbaar ambt, het gezondheidsbeleid.
D. GOSUIN, Minister van de Brusselse Franstalige Regering bevoegd voor de beroepsopleiding.
C. FREMAULT, Minister van de Brusselse Franstalige bevoegd voor het Hulpbeleid voor personen met een handicap, de Sociale Actie, het Gezin en internationale Betrekkingen.