Etaamb.openjustice.be
Decreet van 24 april 2014
gepubliceerd op 19 januari 2015

Decreet betreffende het bestuur en de transparantie in de uitvoering van de openbare mandaten

bron
franse gemeenschapscommissie van het brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2014031574
pub.
19/01/2015
prom.
24/04/2014
ELI
eli/decreet/2014/04/24/2014031574/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

24 APRIL 2014. - Decreet betreffende het bestuur en de transparantie in de uitvoering van de openbare mandaten


De Raad van de Franse Gemeenschapscommissie hecht zijn goedkeuring aan : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Krachtens artikel 138 van de Grondwet, regelt dit decreet een aangelegenheid zoals bedoeld in de artikelen 127 en 128 van deze Grondwet.

Art. 2.Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder : 1° "openbaar mandaat" : elk mandaat, oorspronkelijk of afgeleid, van overheidsbestuurder, overheidsbeheerder, commissaris van het College;2° "openbaar mandataris" : elke persoon die houder is van minstens één openbaar mandaat, voor zover zij is benoemd of aangewezen binnen een instelling : - hetzij door het College in het kader van een oorspronkelijk mandaat, of op voorstel, advies of akkoord van het College, of door een instelling die afhangt van de Franse Gemeenschapscommissie, overeenkomstig het decreet, het besluit of de statuten houdende oprichting van de publiek- of privaatrechtelijke rechtspersoon waaronder het mandaat valt, of overeenkomstig de meerderheidsrechten van het College in zijn aandeelhouderschap; - hetzij in het kader van een afgeleid mandaat; 3° "instelling" : de rechtspersoon waarin een openbaar mandataris zijn openbaar mandaat uitoefent;4° "overheidsbestuurder" : elke openbare mandataris, of diens plaatsvervanger, die zetelt in het bestuursorgaan van een instelling en die : - niet van rechtswege bestuurder is van het bestuursorgaan van de instelling - niet benoemd is in het bestuursorgaan, door toedoen van derden die over deze bevoegdheid beschikken, al dan niet samen met het College, met uitsluiting van het Brussels Franstalig Parlement;5° "overheidsbeheerder" : iedere openbare mandataris die, in tegenstelling tot een overheidsbestuurder, belast is met het dagelijkse bestuur of handelt binnen het orgaan belast met het dagelijkse bestuur van de instelling;6° "bestuursorgaan" : de raad van bestuur van de rechtspersoon of, bij ontstentenis, ieder ander orgaan ongeacht diens benaming, die over bevoegdheden beschikt die normaal gezien worden toegekend aan een raad van bestuur en noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van de opdracht of het maatschappelijk doel van de rechtspersoon;7° "afgeleid mandaat" : elk openbaar mandaat dat een openbaar mandataris uitoefent binnen een publiek- of privaatrechtelijke rechtspersoon of een feitelijke vereniging en dat aan hem werd toevertrouwd omwille van zijn oorspronkelijke openbaar mandaat, hetzij door de rechtspersoon waarin hij het mandaat uitoefent, hetzij op enige andere wijze;8° "bestuurder van rechtswege" : iedere natuurlijke of rechtspersoon waarvan de benoeming als bestuurder in een instelling voortvloeit uit het decreet of het besluit tot oprichting van de bedoelde instelling of uit de statuten van de instelling, waarvoor er geen benoeming nodig is om haar effectief te maken;9° "controleorgaan" : de deontologische en ethische commissie belast met de controle op de naleving van de bepalingen van dit decreet;10° "commissaris van het College" : iedere openbare mandataris die door het College is aangewezen om zijn voogdij over een instelling uit te oefenen. HOOFDSTUK II. - Beperking van het cumul van openbare mandaten en van de bezoldigingen verbonden aan de uitoefening van deze mandaten

Art. 3.Geen enkele openbaar mandataris mag meer dan drie openbare mandaten tegelijk uitoefenen.

Voor de toepassing van deze beperking wordt geen rekening gehouden : 1° met de afgeleide mandaten waarvan de bezoldiging terugbetaald wordt;2° met een openbaar mandaat dat hetzij voltijds, hetzij in hoofdberoep wordt uitgeoefend in het kader van een arbeidsbetrekking, met een bezoldigd, zelfstandig of statutair statuut;3° met niet-bezoldigde mandaten waarvan de uitoefening de aanstelling vereist van eenzelfde vertegenwoordiger in meerdere publiek- of privaatrechtelijke rechtspersonen die tot eenzelfde bedrijfstak behoren.Het College bepaalt de lijst van deze mandaten en deelt deze mee aan de Raad.

Wanneer een persoon reeds drie openbare mandaten uitoefent en benoemd wordt voor een vierde mandaat, beschikt hij over een termijn van een maand, ingaand op de dag waarop de benoeming wordt bekendgemaakt, om de toestand in orde te brengen en af te zien van een van zijn openbare mandaten. Hij brengt het controleorgaan hiervan onverwijld op de hoogte.

Art. 4.Behalve voor de mandatarissen die al zijn onderworpen aan de maximumbezoldigingen vastgesteld door de bijzondere wet van 4 mei 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 04/05/1999 pub. 28/07/1999 numac 1999000422 bron ministerie van binnenlandse zaken Bijzondere wet tot beperking van de cumulatie van het mandaat van lid van de Vlaamse Raad, van de Franse Gemeenschapsraad, van de Waalse Gewestraad en van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad met andere ambten sluiten tot beperking van de cumulatie van het mandaat van lid van de Raad van de Franse Gemeenschap, de Waalse Gewestraad, de Vlaamse Raad en de Brusselse Hoofdstedelijke Raad met andere ambten, en door artikel 20bis van de Nieuwe Gemeentewet, mag de som van de bezoldigingen die worden ontvangen als tegenprestatie voor de uitoefening van de openbare of afgeleide mandaten door openbare mandatarissen, niet meer bedragen dan vijftig procent van het bedrag va de parlementaire vergoeding die wordt ontvangen door de leden van het Brusselse Parlement.

Om na te gaan of de som van de door de openbare mandatarissen ontvangen bezoldigingen niet meer bedraagt dan het in het vorige lid vastgestelde plafond, wordt rekening gehouden met : alle bezoldigingen, erelonen, vergoedingen en voordelen van alle aard die voortvloeien uit de uitoefening van openbare mandaten, met uitsluiting van de terugbetalingen van de reële gemaakte kosten op basis van verantwoordingsstukken.

Om na te gaan of de som van de door de openbare mandatarissen ontvangen bezoldigingen niet meer bedraagt dan het in het vorige lid vastgestelde plafond, wordt geen rekening gehouden met : - de bezoldigingen die worden terugbetaald aan een van de betrokken instellingen; - de bezoldigingen die werden ontvangen omwille van een openbaar mandaat dat in hoofdberoep wordt uitgeoefend in het kader van een arbeidsbetrekking, rechtstreeks of onrechtstreeks.

Indien het in het vorige lid vastgestelde plafond wordt overschreden binnen één maand vanaf de bekendmaking van de benoeming of aanstelling voor het openbaar mandaat waaruit deze overschrijding voortvloeit, beslist de openbaar mandataris welke bezoldigingen en welke voordelen van alle aard moeten worden afgetrokken. Bij ontstentenis worden de bezoldigingen en voordelen van alle aard voortvloeiend uit de uitoefening van een openbaar mandaat verminderd tot het passende beloop, te beginnen met de hoogste bezoldiging of het hoogste voordeel van alle aard. De openbaar mandataris brengt hiervan het controleorgaan op de hoogte.

Art. 5.§ 1. Het College bepaalt, per instelling en rekening houdend met de bedrijfssector ervan, de vorm en de nadere regels voor de bezoldiging van de openbare mandatarissen.

Er wordt inzonderheid voorzien dat de bezoldiging van de openbare mandatarissen hen niet volledig overgemaakt kan worden als hij, in de loop van eenzelfde werkjaar, zonder verantwoording afwezig bleef van meer dan 30 % van de regelmatig bijeengeroepen vergaderingen van het bestuursorgaan. § 2. Het College bepaalt, per instelling en rekening houdend met de bedrijfssector ervan, een minimum- en een maximumbedrag tussen welke de bezoldigingen van de openbare mandatarissen moeten worden vastgesteld. § 3. Bij de vaststelling van de bezoldiging van een openbaar overheidsbestuurder, houdt de instelling rekening met het feit dat die bestuurder daarenboven voorzitter of ondervoorzitter is van het bestuursorgaan, of voorzitter of lid van een comité of van een orgaan opgericht door het bestuursorgaan. § 4. Bij de vaststelling van de bezoldiging van een overheidsbeheerder, houdt de instelling inzonderheid rekening met de volgende elementen : 1° zijn verantwoordelijkheidsniveau;2° zijn beroepsanciënniteit;3° zijn ervaring;4° zijn activiteitsdomein. § 5. De bedragen bedoeld in paragraaf 2 zijn gekoppeld aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 1 maart 1977Relevante gevonden documenten type wet prom. 01/03/1977 pub. 05/03/2009 numac 2009000107 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld.

Die bedragen worden gekoppeld aan spilindex 138,01 van 1 januari 1990, met inbegrip van de voordelen van alle aard. § 6. De instellingen mogen hun openbare mandatarissen geen kredietkaart geven. De instellingen mogen hun openbare mandatarissen geen groepsverzekering geven. De instellingen mogen hun openbare mandatarissen geen maaltijdcheques geven.

Over de toekenning van representatiekosten aan een openbaar mandataris, moet een beslissing worden genomen door het bestuursorgaan van de instelling.

Deze beslissing moet met redenen worden omkleed en op de eerstvolgende algemene vergadering van de instelling worden bekendgemaakt.

In ieder geval mogen de representatiekosten, indien ze worden toegekend, enkel toegekend worden aan openbare mandatarissen die het ambt van voorzitter van het bestuursorgaan uitoefenen en aan de overheidsbeheerders.

De representatiekosten worden a posteriori terugbetaald na voorlegging van een verantwoordingsstuk. Dat verantwoordingsstuk is een modelformulier vastgesteld door het College. Het bevat volledige informatie over het bedrag van de uitgave en de reden ervan.

Over de organisatie van een reis door elke instelling waaraan een openbaar mandataris deelneemt in het kader van de uitoefening van zijn functies, moet een met redenen omklede beslissing worden genomen door het bestuursorgaan, dat de beslissing overmaakt aan het controleorgaan. HOOFDSTUK III. - Onverenigbaarheden

Art. 6.§ 1. Onverminderd andere beperkingen bepaald bij of krachtens een wet, een decreet, een besluit of de statuten van de instelling, is het mandaat van overheidsbestuurder onverenigbaar met het mandaat of het ambt van : 1° lid van de Regering van de Federale Staat, een Gewest of een Gemeenschap of lid van het College van de Franse Gemeenschapscommissie, de Vlaamse Gemeenschapscommissie of de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;2° lid van het Europees Parlement, de federale wetgevende kamers of een parlement van het Gewest of de Gemeenschap;3° provinciegouverneur of vicegouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, of lid van een deputatie of een provinciaal college;4° personeelslid van de instelling of van een van de dochtermaatschappijen ervan, met uitzondering van de verantwoordelijke(n) voor het dagelijks bestuur;5° extern raadgever of regelmatige adviesgever van de instelling; Het mandaat van overheidsbestuurder is ook onverenigbaar met : - elk ambt dat een persoonlijk of functioneel belangenconflict kan doen ontstaan, omwille van de uitoefening van het ambt of het houden van belangen in een vennootschap of een organisatie die een activiteit uitoefent die rechtstreeks concurreert met die van de instelling; - het lidmaatschap of de deelname aan de activiteiten van een vereniging die de democratische beginselen niet respecteert die in het bijzonder zijn opgesomd door het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, door de wet van 30 juli 1981Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/07/1981 pub. 20/05/2009 numac 2009000343 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden en door de wet van 23 maart 1995 tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide de tijdens de Tweede Wereldoorlog door het Duitse nationaal-socialistische regime is gepleegd of van elke andere vorm van genocide. § 2. Indien de overheidsbestuurder in de loop van zijn mandaat aanvaardt om een ambt of mandaat bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 1 tot 4° uit te oefenen, wordt zijn mandaat van rechtswege opgeschort.

Hij wordt tijdens de duur van zijn mandaat of de uitoefening van het daarmee onverenigbare ambt vervangen, in voorkomend geval door zijn plaatsvervanger of door een overheidsbestuurder die overeenkomstig artikel 7 benoemd of voorgedragen wordt.

Bij beëindiging van de onverenigbaarheid kan de overheidsbestuurder van wie het mandaat werd opgeschort zijn mandaat weer opnemen binnen drie maanden vanaf het einde van de onverenigbaarheid. § 3. Indien de overheidsbestuurder in de loop van zijn mandaat aanvaardt om een ambt of mandaat bedoeld in paragraaf 1, eerste lidr, 5° en tweede lid uit te oefenen, wordt zijn mandaat van rechtswege beëindigd.Hij wordt vervangen door een overheidsbestuurder die overeenkomstig artikel 7 benoemd of voorgedragen wordt. § 4. Indien het mandaat van overheidsbestuurder bestaat in het voorzitterschap of het vicevoorzitterschap van het bestuursorgaan van de instelling, is dit mandaat onverenigbaar met het ambt van kabinetsdirecteur of adjunct-kabinetsdirecteur van een lid van het College van de Franse Gemeenschapscommissie. § 5. Het mandaat van commissaris van het College in een instelling is onverenigbaar met elk ander mandaat of ambt in dezelfde instelling. § 6. Het mandaat van overheidsbeheerder is onverenigbaar met de uitoefening van een mandaat van burgemeester, schepen, O.C.M.W.-voorzitter of lid van het pronvinciaal college. HOOFDSTUK IV. - Aanstelling en afzetting van de overheidsbestuurder

Art. 7.Voorafgaand aan de aanstelling of van het voorstel tot aanstelling overeenkomstig artikel 2, 2°, gaat het College na : 1° of de kandidaat voldoende beschikbaar is om zijn mandaat uit te oefenen;2° aan de hand van een motivatiebrief die de nuttige bevoegdheden en ervaringen meedeelt;3° aan de hand van een uittreksel uit het strafblad bedoeld in de artikelen 595 en 596 van het Wetboek van Strafvordering, of de kandidaat voorheen geen strafrechtelijke veroordelingen heeft opgelopen die onverenigbaar zijn met de uitoefening van het mandaat van overheidsbestuurder, of bij gebrek hieraan middels een verklaring op erewoord dat hij een dergelijke veroordeling niet heeft opgelopen;4° of de kandidaat middels een schriftelijke verklaring op erewoord stelt dat hij zich niet in een van de hypotheses bevindt zoals bedoeld in artikel 6;5° of bij de kandidaat geen persoonlijk rechtstreeks of onrechtstreeks belangenconflict bestaat als gevolg van de uitoefening van een activiteit of van belangen in een rechtspersoon die een activiteit uitoefent die met deze van de instelling concurreert.

Art. 8.Onverminderd de bepalingen tot regeling van de voorlopige vervanging van de overheidsbestuurder in geval van een openstaand mandaat, vervat in het decreet of de beslissing van het College tot oprichting van de instelling, in diens statuten of in het Wetboek van Vennootschappen, waakt het College er in geval van een openstaand mandaat van een overheidsbestuurder over dat deze zo spoedig mogelijk vervangen wordt of dat de vervanging zo spoedig mogelijk voorgesteld wordt, volgens de in artikel 7 bedoelde procedure.

Art. 9.§ 1. Onverminderd de bepalingen met betrekking tot het afzettingsrecht vervat in het decreet of de beslissing van het College tot oprichting van de instelling, diens statuten of in het Wetboek van Vennootschappen, kan het College, in voorkomend geval na advies of op voordracht van een commissaris van het College of het controleorgaan, de overheidsbestuurder afzetten of zijn afzetting voorstellen aan het bevoegde orgaan indien blijkt dat de overheidsbestuurder : 1° een fout of een ernstige nalatigheid begaan heeft in de uitoefening van zijn mandaat;2° zich in een van de veronderstellingen bedoeld in artikel 6 bevindt;3° de voorwaarden bepaald in artikel 7, 3° tot 5°, niet meer vervult; Onverminderd de bepalingen met betrekking tot het afzettingsrecht vervat in het decreet of de beslissing van het College tot oprichting van de instelling, diens statuten of in het Wetboek van Vennootschappen, kan het College, in voorkomend geval na advies of op voordracht van een commissaris van het College of het controleorgaan, de overheidsbestuurder afzetten of zijn afzetting voorstellen aan het bevoegde orgaan indien blijkt dat de overheidsbestuurder : 1° bewust een handeling gepleegd heeft die onverenigbaar is met de opdracht of het maatschappelijk doel van de instelling;2° in de loop van eenzelfde jaar zonder verantwoording afwezig was op meer dan 30 % van de gewone en regelmatig bijeengeroepen vergaderingen van het bestuursorgaan van de instelling;3° een van de bepalingen van dit decreet schendt. § 2. Het College roept de overheidsbestuurder op en informeert hem over het voornemen of het voorstel tot afzetting bedoeld in paragraaf 1 en over de feiten die hem verweten worden en die kaderen in de veronderstellingen genoemd in paragraaf 1. Op de vastgestelde datum hoort het College de overheidsbestuurder die tijdens zijn verhoor kan worden bijgestaan door de persoon van zijn keuze.

Art. 10.Het College kan een procedure van voorlopige schorsing vaststellen indien er ernstige aanwijzingen bestaan dat een persoon die een openbaar mandaat uitoefent de bepalingen zich in een van de hypothesen bedoeld in artikel 9, § 1 bevindt. HOOFDSTUK V. - Verplichtingen van de overheidsbestuurder

Art. 11.De overheidsbestuurder houdt zich op de hoogte van de evolutie van de wet- en regelgeving en van algemene en sectorale evoluties die verband houden met zijn statuut, zijn ambt, evenals met de opdrachten of het maatschappelijk doel van de instelling.

Art. 12.Onverminderd de verplichting die hem opgelegd wordt bij artikel 16, kan de overheidsbestuurder de inlichtingen waarvan hij in het kader van zijn ambt kennis heeft gekregen niet gebruiken of verspreiden indien het gebruik of de verspreiding ervan de belangen van de instelling schade kan berokkenen. HOOFDSTUK VI. - Gelijke vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in het openbaar leven

Art. 13.§ 1. Wanneer de Raad, het College of een van zijn leden een natuurlijke persoon, met of zonder tussenkomst van een derde, aanwijst of aanstelt, of zijn aanwijzing of aanstelling voordraagt om binnen het bestuursorgaan van een rechtspersoon te zetelen, en dit overeenkomstig het decreet of het besluit tot oprichting van de rechtspersoon of zijn statuten, moeten de volgende verplichtingen tot bevordering van de gelijke vertegenwoordiging van mannen en vrouwen nageleefd worden.

Wanneer voor aanwijzing of aanstelling : 1° twee personen aangesteld of voorgedragen worden : moeten die personen van verschillend geslacht zijn;2° drie personen of meer aangesteld of voorgedragen worden : moet minstens een derde, afgerond naar de hogere eenheid, van het aantal voorgedragen of aangestelde personen van het andere geslacht zijn dan dat van de andere personen die zijn voorgedragen door de Raad, het College of een van zijn leden; Wanneer een derde aan de Raad, het College of aan een van zijn leden de aanwijzing of aanstelling voorstelt, binnen het bestuursorgaan van een in het eerste lid bedoelde rechtspersoon, 1° van twee personen : dan moeten die personen van verschillend geslacht zijn;2° van drie personen of meer : dan moet minstens een derde, afgerond naar de hogere eenheid, van het aantal door derden voorgedragen personen van het andere geslacht zijn dan dat van de andere personen die zijn voorgedragen door de derde; De derde kan van die verplichtingen afwijken door aan de Raad, het College of een van zijn leden de redenen mee te delen waarom de verplichtingen niet kunnen worden nageleefd. § 2. Deze verplichtingen zijn respectievelijk van toepassing voor de aanwijzing of aanstelling van de werkende en in voorkomend geval plaatsvervangende leden. Wanneer echter slechts één persoon als werkend lid en één persoon als plaatsvervangend lid door de Raad, het College of een van zijn leden moet aangewezen of aangesteld worden, of door de derde moet voorgedragen worden, moeten zij van verschillend geslacht zijn. § 3. Minstens een derde van de overheidsbestuurders van de rechtspersoon is van het andere geslacht dan dat van de andere overheidsbestuurders.

Voor de toepassing van deze bepaling, wordt het vereiste minimumaantal van deze leden van het andere geslacht afgerond naar de hogere eenheid. Indien het aantal overheidsbestuurders van het andere geslacht niet het minimum bereikt dat is vastgesteld in deze bepaling, is de volgende aangestelde overheidsbestuurder van dit geslacht. Bij ontstentenis is de aanstelling nietig. Hetzelfde geldt als een aanstelling tot gevolg heeft dat het aantal van deze overheidsbestuurders van het andere geslacht onder dit vereiste minimumaantal daalt. § 4. Een evaluatie van de toepassing van de procedure bedoeld in de paragrafen 1 tot 3, van de maatregelen voor de bevordering van de gelijke vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in de bestuursorganen, aangewezen of aangesteld door de Franse Gemeenschapscommissie of door een rechtspersoon die wordt gecontroleerd door de Franse Gemeenschapscommissie, en van de verdeling tussen beide geslachten van de beklede mandaten, zal om de twee jaar gebeuren en opgenomen worden in het activiteitenverslag of beheersverslag bedoeld in artikel 15, § 1. § 5. Als overgangsmaatregel zullen de verplichtingen bedoeld in dit decreet, voor de rechtspersonen waarvan het bestuursorgaan opgericht en samengesteld werd vóór de inwerkingtreding van dit decreet, van toepassing zijn bij de volgende gedeeltelijke of gehele hernieuwing van de mandaten binnen het bestuursorgaan. § 6. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op het openbaar mandaat dat hetzij voltijds, hetzij in hoofdberoep wordt uitgeoefend in het kader van een arbeidsbetrekking, met een bezoldigd, zelfstandig of statutair statuut. HOOFDSTUK VII. - Informatieplichten van de instellingen

Art. 14.Indien zij beschikken over een eigen website, publiceren de instellingen op hun regelmatig bijgewerkte site, de organieke wetgeving die op hen van toepassing is, evenals de wetgeving die ze meer in het bijzonder moeten toepassen.

De instellingen publiceren op hun regelmatig bijgewerkte website hun begrotings- en boekhoudkundige documenten, evenals hun beheerscontracten en ondernemingsplannen, behoudens in de gevallen van afwijking toegekend door het College, die daarvan het in artikel 2, 8° bedoelde controleorgaan op de hoogte brengt, omwille van een strategisch belang of de naleving van de regels betreffende eerlijke concurrentie en zakengeheim.

Art. 15.§ 1. De instellingen delen de diensten van het College en het controleorgaan jaarlijks hun activiteitenrapport mee of, bij ontstentenis, hun beheersverslag.

Dit rapport bevat, nominatief, minstens de volgende gegevens : 1° de volledige informatie over de bezoldiging van de openbare mandatarissen, in het kader van hun openbare en afgeleide mandaten;2° de volledige informatie over de aanwezigheid van de openbare mandatarissen op de vergaderingen van het bestuursorgaan;3° de volledige informatie over de toepassing van de maatregelen ter bevordering van de gelijke vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in de bestuursorganen en de verdeling van de beklede mandaten tussen de beide geslachten. § 2. De informatie bedoeld in paragraaf 1 wordt bekendgemaakt en preciseert de bedragen waarop de openbare mandatarissen recht hebben, de ontvangen bedragen en de gevallen van terugbetaling. § 3. Het rapport bedoeld in paragraaf 1 is toegankelijk op eenvoudig verzoek. De vraag kan worden geweigerd in de gevallen bedoeld in artikel 8 van het decreet van 11 juli 1996 betreffende de openbaarheid van bestuur.

Art. 16.§ 1. De instellingen zien erop toe dat het College regelmatig wordt geïnformeerd over de uitvoering van hun opdrachten. § 2. Onverminderd de bepalingen van het Wetboek van Vennootschappen, legt het bestuursorgaan op elke algemene vergadering een rapport voor over de verwezenlijking van de doelstellingen die werden vastgesteld voor het beschouwde werkjaar.

Onverminderd de bepalingen van het Wetboek van Vennootschappen, ziet het bestuursorgaan erop toe dat op de algemene vergaderingen alle gepaste toelichtingen worden verstrekt bij de agendapunten. HOOFDSTUK VIII. - Wijzigingsbepalingen

Art. 17.Lid 2 van artikel 5 en de artikelen 13, 21 en 30 van het decreet van 17 maart 1994 van de Franse Gemeenschapscommissie tot oprichting van het Franstalig Brussels Instituut voor de Beroepsopleiding, worden opgeheven.

Art. 18.In hetzelfde decreet wordt een nieuw artikel 6bis ingevoerd dat luidt als volgt : "Art. 6bis.Voorafgaand aan de aanstelling of het voorstel tot aanstelling, gaat het College na : 1° of de kandidaat voldoende beschikbaar is om zijn mandaat uit te oefenen;2° aan de hand van een motivatiebrief die de nuttige bevoegdheden en ervaringen meedeelt;3° aan de hand van een uittreksel uit het strafblad bedoeld in de artikelen 595 en 596 van het Wetboek van Strafvordering, of de kandidaat voorheen geen strafrechtelijke veroordelingen heeft opgelopen die onverenigbaar zijn met de uitoefening van het mandaat van overheidsbestuurder, of bij gebrek hieraan middels een verklaring op erewoord dat hij een dergelijke veroordeling niet heeft opgelopen;4° of de kandidaat middels een schriftelijke verklaring op erewoord stelt dat hij zich niet in een van de hypothesen bevindt zoals bedoeld in artikel 7bis;5° of bij de kandidaat geen persoonlijk rechtstreeks of onrechtstreeks belangenconflict bestaat als gevolg van de uitoefening van een activiteit of van belangen in een rechtspersoon die een activiteit uitoefent die met deze van de instelling concurreert.".

Art. 19.In hetzelfde decreet wordt een nieuw artikel 7bis toegevoegd dat luidt als volgt : "

Art. 7bis.§ 1. Het mandaat van lid van het Beheerscomité is onverenigbaar met het mandaat of de ambten van : 1° lid van de Regering van de Federale Staat, een Gewest of een Gemeenschap of lid van het College van de Franse Gemeenschapscommissie, de Vlaamse Gemeenschapscommissie of de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;2° lid van het Europees Parlement, de federale wetgevende kamers of een parlement van het Gewest of de Gemeenschap;3° provinciegouverneur, vicegouverneur of gouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad;4° lid van een deputatie of een provinciaal college;5° personeelslid van de instelling of van een van de dochtermaatschappijen ervan, met uitzondering van de verantwoordelijke(n) voor het dagelijks bestuur;6° elk ambt dat een persoonlijk of functioneel belangenconflict kan doen ontstaan, omwille van de uitoefening van het ambt of het houden van belangen in een vennootschap of een organisatie die een activiteit uitoefent die rechtstreeks concurreert met die van de instelling;7° extern raadgever of regelmatige adviesgever van de instelling;8° het lidmaatschap of de deelname aan de activiteiten van een vereniging die de democratische beginselen niet respecteert die in het bijzonder zijn opgesomd door het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, door de wet van 30 juli 1981Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/07/1981 pub. 20/05/2009 numac 2009000343 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden en door de wet van 23 maart 1995 tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide de tijdens de Tweede Wereldoorlog door het Duitse nationaal-socialistische regime is gepleegd of van elke andere vorm van genocide. § 2. Indien het lid van het beheerscomité in de loop van zijn mandaat aanvaardt om een ambt of mandaat bedoeld in paragraaf 1, 1 tot 4° uit te oefenen, wordt zijn mandaat van rechtswege opgeschort. Hij wordt tijdens de duur van zijn mandaat of de uitoefening van het daarmee onverenigbaar ambt, in voorkomend geval vervangen door zijn plaatsvervanger of door een lid van het beheerscomité dat overeenkomstig artikel 6bis aangesteld of voorgedragen wordt.

Bij beëindiging van de onverenigbaarheid kan het lid van het beheerscomité van wie het mandaat werd opgeschort zijn mandaat weer opnemen binnen drie maanden vanaf het einde van de onverenigbaarheid. § 3. Indien het lid van het beheerscomité in de loop van zijn mandaat aanvaardt om een ambt of mandaat bedoeld in paragraaf 1, 5 tot 8° uit te oefenen, wordt zijn mandaat van rechtswege beëindigd. Hij wordt vervangen door een lid van het beheerscomité dat overeenkomstig artikel 6bis aangesteld of voorgedragen wordt. § 4. Indien het mandaat van overheidsbestuurder bestaat in het bekleden van het voorzitterschap van het bestuursorgaan van de instelling, is dit mandaat onverenigbaar met het ambt van kabinetsdirecteur of adjunct-kabinetsdirecteur van een lid van het College van de Franse Gemeenschapscommissie.". HOOFDSTUK IX. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 20.Bij wijze van overgangsmaatregel worden de bevoegdheden van het in artikel 2 bedoelde controleorgaan, tot aan de dag van de inwerkingtreding van het decreet houdende oprichting van de Deontologische Commissie, uitgeoefend door de algemeen bestuurder van de Franse Gemeenschapscommissie die jaarlijks een rapport voorlegt aan het College, die dit rapport binnen 60 dagen meedeelt aan het Parlement.

Art. 21.De instellingen waarbinnen openbare mandaten worden uitgeoefend, zien erop toe om hun statuten in overeenstemming te brengen met de bepalingen van dit decreet, en dit binnen één jaar vanaf de datum van inwerkingtreding ervan.

Art. 22.De personen die, op de dag van inwerkingtreding van dit decreet, zich niet houden aan de cumulatievoorwaarden vastgesteld in artikel 3 en aan de loonbeperkingsvoorwaarden vastgesteld in artikel 4, of die zich in een van de hypothesen van onverenigbaarheid bevinden die zijn voorzien in artikel 6, krijgen twaalf maanden de tijd om hun situatie te regulariseren.

Art. 23.Dit decreet treedt in werking vanaf de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.

Brussel, 24 april 2014.

Door het College : De voorzitter van het College bevoegd voor Begroting, Onderwijs en Toerisme, C. DOULKERIDIS Het lid van het College bevoegd voor Sociale Cohesie, R. VERVOORT Het lid van het College bevoegd voor Openbaar Ambt, Gezondheidsbeleid en Beroepsopleiding voor de Middenstand, Mevr. C. FREMAULT Het lid van het College bevoegd voor het Beleid inzake Bijstand aan Personen met een Handicap, Mevr. E. HUYTEBROECK Het lid van het College bevoegd voor Beroepsopleiding, Cultuur, Schoolvervoer, Sociale Actie, Gezin en Sport, R. MADRANE

^