Etaamb.openjustice.be
Decreet van 22 maart 2019
gepubliceerd op 13 mei 2019

Kaderdecreet betreffende de bestuurlijke handhaving

bron
vlaamse overheid
numac
2019040957
pub.
13/05/2019
prom.
22/03/2019
ELI
eli/decreet/2019/03/22/2019040957/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

22 MAART 2019. - Kaderdecreet betreffende de bestuurlijke handhaving (1)


Het VLAAMS PARLEMENT heeft aangenomen en Wij, REGERING, bekrachtigen hetgeen volgt: Kaderdecreet betreffende de bestuurlijke handhaving HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen en definities

Artikel 1.Dit decreet, aan te halen als kaderdecreet Bestuurlijke Handhaving van 22 maart 2019, regelt een gemeenschaps- en gewestaangelegenheid.

Art. 2.In dit decreet wordt verstaan onder: 1° beboetingsinstantie: de ambtenaren of de entiteiten van de Vlaamse overheid die hetzij binnen eenzelfde beleidsdomein, hetzij voor eenzelfde regelgeving door de Vlaamse Regering belast zijn met het opleggen van bestuurlijke sancties voor bepaalde misdrijven of inbreuken;2° bestuurlijke opsporingsagent: de personen die bevoegd zijn voor het bestuurlijk opsporen op grond van dit decreet;3° bestuurlijke sanctie: een sanctie, andere dan een tuchtsanctie, die gericht is op leedtoevoeging en opgelegd wordt door een bestuur;4° bestuurlijk opsporingsonderzoek: het geheel van de handelingen die ertoe strekken bestuurlijk sanctioneerbare feiten, hun daders en de bewijzen ervan op te sporen en gegevens te verzamelen die dienstig zijn voor de bestuurlijke vervolging;5° bestuurlijk sanctiedossier: het dossier dat door de vervolgingsinstantie aan de beboetingsinstantie wordt bezorgd met het oog op de bestuurlijke vervolging van daartoe geïdentificeerde personen;6° beveiligde zending: een van de volgende betekeningswijzen: a) een aangetekende brief;b) een afgifte tegen ontvangstbewijs;c) elke andere door de Vlaamse Regering toegelaten betekeningswijze waarbij de datum van kennisgeving met zekerheid kan worden vastgesteld;7° inbreuk: feiten die op grond van Vlaamse regelgeving uitsluitend met bestuurlijke sancties gesanctioneerd kunnen worden;8° maatregel: een door het bestuur op te leggen of voor de rechter te vorderen maatregel die gericht is op het voorkomen van misdrijven, inbreuken of normschendingen, het voorkomen of tegengaan van daarmee gepaard gaande veiligheids- en gezondheidsrisico's en schade aan het algemeen belang, het herstel van dergelijke schade of van andere illegale gevolgen van de normschending, de inbreuk of het misdrijf;9° misdrijf: feiten die op grond van Vlaamse regelgeving met straffen gesanctioneerd worden;10° normschending: feiten die strijdig zijn met de Vlaamse regelgeving, zonder dat ze een misdrijf of een inbreuk uitmaken;11° OLAF: het Europees Bureau voor Fraudebestrijding, opgericht bij besluit van de Commissie 1999/352/EG, EGKS, EURATOM van 28 april 1999 houdende oprichting van het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF);12° sanctionerend ambtenaar: de territoriaal bevoegde sanctionerende ambtenaar, vermeld in artikel 6 van de wet van 24 juni 2013 betreffende de gemeentelijke administratieve sancties;13° straf: een sanctie die gericht is op leedtoevoeging en die door een rechter is opgelegd;14° strafrechtelijk opsporingsonderzoek: het opsporingsonderzoek, vermeld in het Wetboek van Strafvordering;15° toezichthouder: een persoon die bevoegd is voor het uitoefenen van bestuurlijk toezicht als vermeld in dit decreet;16° verordening 2185/96: verordening (Euratom, EG) nr.2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden; 17° vervolgingsinstantie: de ambtenaren of de entiteiten van de Vlaamse overheid die hetzij binnen eenzelfde beleidsdomein, hetzij voor eenzelfde regelgeving door de Vlaamse Regering belast zijn met de bestuurlijke vervolging van bepaalde misdrijven of inbreuken;18° Vlaamse inspectiedienst: een entiteit van de Vlaamse overheid die hetzij binnen eenzelfde beleidsdomein, hetzij voor eenzelfde regelgeving belast is met het toezicht op of de handhaving van Vlaamse regelgeving;19° Vlaamse regelgeving: de normen die rechtstreeks op de rechtsonderhorige van toepassing zijn en die een aangelegenheid regelen waarvoor het Vlaamse Gewest of de Vlaamse Gemeenschap bevoegd is.

Art. 3.Dit decreet is geheel of gedeeltelijk van toepassing op Vlaamse regelgeving, voor zover dit bij decreet wordt bepaald en volgens de voorwaarden die naar aanleiding daarvan worden gesteld.

Dit decreet is niet van toepassing bij de uitoefening van het administratief toezicht, vermeld in artikel 7 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.

In afwijking van het eerste lid zijn de artikelen 39, 77 en 80 onmiddellijk van toepassing op alle Vlaamse regelgeving.

Art. 4.De bestuurlijke handhaving verloopt selectief, slagvaardig, onafhankelijk, transparant, professioneel en op basis van samenwerking en in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

Art. 5.Behoudens afwijkende bepalingen gebeuren de kennisgevingen die door dit decreet worden opgelegd en het aanvangspunt vormen van een vervaltermijn, altijd met een beveiligde zending.

Behoudens afwijkende bepalingen neemt de termijn, vermeld in het eerste lid, een aanvang de dag na de ontvangst van de beveiligde zending.

De beveiligde zending met een aangetekende brief wordt geacht te zijn ontvangen op de derde werkdag na de afgifte bij de post, behalve als het tegendeel wordt bewezen.

Art. 6.§ 1. Het bestuurlijk opsporingsonderzoek is geheim zolang het niet is afgesloten door een beslissing in de zin van artikel 37, § 2, eerste lid, 2° en 3°, of, bij gebrek hieraan, tot aan het verval van de mogelijkheid tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie. § 2. In afwijking van paragraaf 1 kan de vervolgingsinstantie de personen die er het voorwerp van vormen, op hun met redenen omkleed verzoek inzage verlenen in de stukken van het bestuurlijk opsporingsonderzoek, of een afschrift ervan ter beschikking stellen.

Uiterlijk zestig dagen na de ontvangst van het verzoek bezorgt de vervolgingsinstantie haar beslissing met een beveiligde zending aan de verzoeker.

Bij overschrijding van die termijn, of bij gehele of gedeeltelijke weigering van de gevraagde inzage, kan de verzoeker binnen vijftien dagen na het verstrijken van de termijn of na de ontvangst van de weigering met een gemotiveerd verzoekschrift beroep instellen bij de politierechter. Een kopie van het verzoekschrift wordt door de griffie onverwijld aan de vervolgingsinstantie gezonden.

De vervolgingsinstantie kan een rapport richten aan de politierechter binnen dertig dagen na de ontvangst van het verzoekschrift. De politierechter kan beslissen om de verzoeker, de vervolgingsinstantie of hun advocaten afzonderlijk te horen.

De politierechter doet uitspraak zonder debat binnen zestig dagen na de neerlegging van het verzoekschrift. Tegen de beslissing van de politierechter is geen beroep mogelijk.

Art. 7.De toezichthouders, de bestuurlijke opsporingsagenten en de agenten en officieren van gerechtelijke politie, aangesteld op grond van dit decreet, bewaren de persoonsgegevens die ze bij de uitoefening van hun opdracht verwerken, niet langer dan nodig is voor de uitoefening van die opdracht, met een maximum van dertig jaar vanaf de datum van de verwerking.

De vervolgingsinstantie bewaart de persoonsgegevens die ze op grond van dit decreet ontvangt maar niet bezorgt aan de beboetingsinstantie met het oog op vervolging, gedurende de periode, vermeld in artikel 75, § 2.

De beboetingsinstantie bewaart de persoonsgegevens die ze op grond van dit decreet ontvangt met het oog op vervolging, gedurende de periode, vermeld in artikel 75, § 2. HOOFDSTUK 2. - Het bestuurlijk toezicht

Art. 8.Het bestuurlijk toezicht heeft als doel de naleving van Vlaamse regelgeving te controleren en die naleving te bevorderen, te beveiligen en te herstellen.

Art. 9.§ 1. Met behoud van de toepassing van de bevoegdheden van de politiediensten, vermeld in artikel 2 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, bepaalt de Vlaamse Regering de voorwaarden waaronder personen kunnen worden aangesteld als toezichthouder.

De Vlaamse Regering kan voorzien in specifieke opleidings- en ervaringsvereisten, en de toezichtsopdracht van categorieën van toezichthouders inhoudelijk, geografisch of temporeel beperken. § 2. Het aanstellingsbesluit omschrijft de toezichtsopdracht van de toezichthouder. § 3. Met behoud van de toepassing van de bepalingen van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, draagt de toezichthouder bij de uitoefening van zijn taak een legitimatiebewijs bij zich, dat wordt uitgegeven door de overheid of de entiteit waar hij werkzaam is.

De toezichthouder toont onmiddellijk zijn legitimatiebewijs als hij daarom verzocht wordt. § 4. Binnen de perken van zijn toezichtsopdracht beschikt de toezichthouder over de bevoegdheden, vermeld in dit hoofdstuk.

Toezichtrechten kunnen nooit met geweld of enige andere dwang op de persoon worden afgedwongen.

Een toezichthouder maakt van zijn bevoegdheden alleen gebruik als dat redelijkerwijs nodig is voor de vervulling van zijn taak.

Onverminderd artikel 9.1 van de verordening 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming), mag het gebruik van toezichtrechten de intimiteit van een persoon niet schenden, noch gericht zijn op het inwinnen van informatie over de filosofische, religieuze, politieke, syndicale gezindheid, etnische of sociale origine, het seksuele leven of de gezondheidstoestand, noch gericht zijn op de verwerking van genetische gegevens of de verwerking van biometrische gegevens met het oog op de unieke identificatie van een persoon.

Art. 10.§ 1. Behalve in de gevallen, vermeld in paragraaf 2, heeft de toezichthouder het recht om bij dag en bij nacht, zonder voorafgaande aankondiging, elke plaats, met inbegrip van vervoermiddelen, vrij te betreden. § 2. De toezichthouder heeft toegang tot de bewoonde ruimtes in een van de volgende gevallen: 1° de persoon die het werkelijk genot heeft van de ruimte heeft er voorafgaandelijk en schriftelijk zijn toestemming voor gegeven;2° de politierechter heeft daarvoor vooraf een machtiging tot betreding verleend.Betreding is enkel mogelijk tussen 5 uur en 21 uur, tenzij de rechter op gemotiveerd verzoek de betreding ook buiten die uren heeft toegestaan, met opgave van de toezichtrechten die daarbij mogen worden ingezet en de bijzondere redenen waarom dit enkel doelmatig kan buiten die uren.

De bedrijfsruimten worden gelijkgesteld met bewoonde ruimtes als vermeld in het eerste lid, als de daar ontwikkelde activiteiten een privékarakter vertonen.

De politierechter bepaalt de geldigheidsduur van de machtiging. De toezichthouder toont onmiddellijk de machtiging die voor de betreding verleend is. § 3. De toezichthouder heeft altijd toegang tot bewoonde ruimtes als dat noodzakelijk is om dringende redenen bij nakend onheil of ramp. § 4. Naar aanleiding van een betreding op grond van de tweede en derde paragraaf wordt een volledige lijst van alle tijdens de betreding uitgeoefende toezichtrechten opgenomen in het proces-verbaal of verslag van vaststelling dat naar aanleiding daarvan wordt opgesteld, of, bij gebrek daaraan, in een betredingsrapport.

Art. 11.De toezichthouder kan met betrekking tot vervoermiddelen: 1° de technische karakteristieken onderzoeken;2° de lading onderzoeken;3° de wettelijk voorgeschreven vervoersdocumenten laten voorleggen, inzien en kopiëren;4° de bestuurders en begeleiders bevelen het vervoermiddel stil te houden en over te brengen naar een door hem aangewezen plaats.

Art. 12.De toezichthouder heeft het recht: 1° de identiteit op te nemen en de te identificeren personen daarvoor staande te houden;2° de voorlegging van officiële identiteitsdocumenten te vorderen;3° als de identiteit niet kan worden vastgesteld conform punt 1° of 2°, de identiteit te achterhalen met de hulp van niet-officiële documenten die hen vrijwillig worden voorgelegd wanneer de te identificeren personen geen officiële identificatiedocumenten kunnen voorleggen of wanneer aan de authenticiteit ervan of aan de identiteit van deze personen wordt getwijfeld.Hij kan eveneens, met toepassing van artikel 17, de identiteit van deze personen trachten te achterhalen door middel van beeldmateriaal, ongeacht de drager ervan.

De documenten, vermeld in het eerste lid, 2°, worden onmiddellijk na de verificatie van de identiteit teruggegeven aan de betrokkene.

Art. 13.De toezichthouder heeft het recht om inlichtingen te vorderen van iedere persoon die betrokken is bij of kennis heeft of kan hebben van de feiten die worden gecontroleerd.

Art. 14.§ 1. De toezichthouder heeft het recht om zonder voorafgaande waarschuwing de onmiddellijke voorlegging te vorderen van alle informatie, documenten en informatiedragers in geschreven, digitale of analoge vorm, met betrekking tot gereglementeerde, gesubsidieerde of van overheidswege gefinancierde activiteiten of verplichtingen.

De voorlegging gebeurt in een verstaanbare, leesbare en kopieerbare vorm.

De voorlegging gebeurt op het kantoor van de toezichthouder, op de plaats die de toezichthouder aanwijst of ter plaatse. De voorlegging gebeurt ter plaatse als de bij het toezicht betrokken persoon redelijkerwijze aanvaardbaar maakt dat een voorlegging op het kantoor of op de aangewezen plaats niet mogelijk is. § 2. De toezichthouder heeft het recht om inzage te nemen in de informatie, gegevens, documenten en informatiedragers, vermeld in paragraaf 1. § 3. De toezichthouder kan zich kosteloos een kopie laten bezorgen in de vorm die hij vraagt of zelf een kopie maken.

Als kopiëren ter plaatse niet mogelijk is, mag de toezichthouder tegen een door hem af te geven schriftelijk bewijs de informatiedrager en documenten bij zich houden of meenemen tijdens een periode die vereist is om ze te kopiëren of te onderzoeken. Deze periode mag niet langer duren dan twee weken, tenzij de toezichthouder de betrokkenen voor het verstrijken ervan de bijzondere redenen heeft meegedeeld die een langere duur verantwoorden.

Art. 15.§ 1. De toezichthouder heeft het recht om: 1° de aard en de omvang van de goederen of van de verrichte activiteiten, met inbegrip van de productie-, verpakkings- en verzendingssystemen en methoden te controleren en te verifiëren;2° monsters te nemen of te laten nemen en metingen, proeven en analyses uit te voeren of te laten uitvoeren;3° de stand van uitvoering van de gefinancierde werkzaamheden en investeringen, en het gebruik en de bestemming van de uitgevoerde investeringen te controleren en te verifiëren;4° de financiële en technische uitvoering van gesubsidieerde projecten te controleren en te verifiëren. Als de controles, verificaties of monsternemingen niet ter plaatse kunnen worden uitgevoerd, mag de toezichthouder de zaken, vermeld in het eerste lid, tegen een door hem af te geven schriftelijk bewijs meenemen tijdens de periode die vereist is om het onderzoek uit te voeren.

De toezichthouder mag de technische middelen en het personeel om de controle, bemonstering of verificatie uit te voeren kosteloos opvorderen van de houder van de te onderzoeken zaken.

De toezichthouder heeft het recht gedurende de tijd die noodzakelijk is voor het onderzoek het vervoer, het gebruik en de verwerking van zaken te verbieden zonder dat daarvoor kosten kunnen worden aangerekend.

De onderzoeksmaatregelen, vermeld in het tweede tot en met vierde lid van deze paragraaf, mogen niet langer duren dan twee weken, tenzij de toezichthouder de betrokkenen voor het verstrijken van deze termijn de bijzondere redenen heeft meegedeeld die een langere duur verantwoorden. § 2. De toezichthouder is bevoegd verpakkingen te openen bij de uitoefening van de rechten, vermeld in paragraaf 1.

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de monsterneming en de verificatie ervan, met inbegrip van het recht van de gecontroleerde om de afname van een tegenstaal te eisen. De Vlaamse Regering kan regels bepalen voor de erkenning van laboratoria en deskundigen.

Art. 16.Binnen de termijn die door de toezichthouder wordt bepaald, verleent iedereen aan de toezichthouder alle medewerking die redelijkerwijze kan worden gevraagd bij de uitoefening van zijn toezichtrechten.

Art. 17.De toezichthouder kan vaststellingen doen met audiovisuele middelen.

De audiovisuele opname mag niet worden vervormd of gemanipuleerd.

De identificatie van het gebruikte audiovisuele middel, de start en het einde van een opname worden vermeld in het verslag van vaststelling of het proces-verbaal waarbij de opname gevoegd wordt.

Tenzij het bestuurlijk toezicht daardoor in het gedrang zou komen, wordt iedereen die betrokken is in een onderzoek op de hoogte gebracht van de inzet van audiovisuele middelen. Die kennisgeving gebeurt voorafgaand aan of op het ogenblik van het gebruik van de audiovisuele middelen.

De audiovisuele vaststellingen van de toezichthouder mogen voor andere doeleinden dan die waarvoor die gegevens zijn verzameld alleen worden gebruikt als de verwerking verenigbaar is met de doeleinden waarvoor de audiovisuele gegevens aanvankelijk zijn verzameld. De audiovisuele vaststellingen hebben alleen bewijswaarde op voorwaarde dat ze in afdoende mate steun vinden in andersoortige bewijsmiddelen.

De toepassing van dit artikel mag nooit leiden tot de observatie of het direct afluisteren, bedoeld in artikel 47sexies en 90ter van het Wetboek van Strafvordering.

Art. 18.§ 1. De toezichthouder heeft het recht om voorwerpen, dragers van informatie en documenten in welke vorm ook in bewaring te nemen of op een andere wijze in zekerheid te brengen als ze voor het bewijs van een misdrijf of inbreuk van belang kunnen zijn of het voorwerp kunnen uitmaken van een strafrechtelijk beslag of van een bestuurlijk beslag als vermeld in hoofdstuk 8. De toezichthouder kan daarvoor tot verzegeling overgaan.

De houder van de voorwerpen, dragers of documenten is verplicht om die op het eerste verzoek van de toezichthouder aan hem voor te leggen en te overhandigen. § 2. De toezichthouder maakt zo spoedig mogelijk en als dat mogelijk is ter plaatse, een akte van bewaring op met vermelding van de voorwerpen, dragers en documenten die in bewaring worden genomen of op een andere wijze in zekerheid worden gebracht. De toezichthouder bezorgt de houder onmiddellijk een afschrift van de akte en deelt hem mee waar de voorwerpen, dragers en documenten worden bewaard of in zekerheid gebracht. De akte vermeldt of de houder kennis heeft genomen van de akte en of hij al dan niet zijn akkoord verleent met de bewaring of verzekering. § 3. De voorwerpen, dragers en documenten worden teruggegeven aan de rechthebbende of de houder als de maatregel van bewaring niet binnen twee weken is omgezet naar een strafrechtelijk of bestuurlijk beslag.

Art. 19.Bij de uitoefening van zijn opdrachten kan de toezichthouder de bijstand vorderen van: 1° de lokale en federale politie;2° deskundigen;3° andere personen die daarvoor door de toezichthouder zijn aangewezen.

Art. 20.§ 1. Met behoud van de toepassing van artikel 21 en artikel 62, tweede lid, beëindigt de toezichthouder het toezicht als hij redelijkerwijze kan vermoeden dat een misdrijf of inbreuk in de zin van de Vlaamse regelgeving waarop hij toezicht houdt, is gepleegd, zo nodig na het bewijs ervan te hebben verzekerd als vermeld in artikel 18.

Met betrekking tot de vermoede misdrijven, en met behoud van de toepassing van artikel 22, vat de toezichthouder onmiddellijk het strafrechtelijk opsporingsonderzoek aan, in de mate waarin hij daarvoor bevoegd is en nadat hij de persoon die het voorwerp uitmaakte van het toezicht hiervan heeft verwittigd.

Met betrekking tot de vermoede inbreuken, en met behoud van de toepassing van artikel 22, vat de toezichthouder onmiddellijk het bestuurlijk opsporingsonderzoek aan, in de mate waarin hij daarvoor bevoegd is en nadat hij de persoon die het voorwerp uitmaakte van het toezicht hiervan heeft verwittigd. § 2. Ongeacht zijn bevoegdheden op het vlak van opsporing, kan de toezichthouder van de feiten die hij in het kader van zijn toezicht heeft vastgesteld en op basis waarvan een vermoeden van misdrijf is gerezen, een proces-verbaal opmaken dat wordt gericht aan het openbaar ministerie. De toezichthouder bezorgt ook een afschrift van het proces-verbaal aan de vervolgingsinstantie.

Voor de vaststellingen, vermeld in het eerste lid, geldt het proces-verbaal tot het bewijs van het tegendeel. Een afschrift ervan kan altijd worden bezorgd aan de persoon of de personen ten laste van wie het is opgesteld. § 3. Ongeacht zijn bevoegdheden op het vlak van opsporing, kan de toezichthouder van de feiten die hij in het kader van zijn toezicht heeft vastgesteld en op basis waarvan een vermoeden van inbreuk is gerezen, een verslag van vaststelling opmaken, dat wordt gericht aan de vervolgingsinstantie, of, voor de gevallen, vermeld in artikel 62, eerste lid, de sanctionerend ambtenaar.

De mogelijkheid, vermeld in het eerste lid, geldt voor de feiten die een normschending uitmaken, met dien verstande dat het verslag van vaststelling wordt gericht aan de overheid, vermeld in paragraaf 5, tweede lid.

Voor de vaststellingen, vermeld in het eerste en tweede lid, geldt het verslag van vaststelling tot het bewijs van het tegendeel. Een afschrift ervan kan altijd worden gericht aan de persoon of de personen ten laste van wie het is opgesteld. § 4. Van feiten die zowel misdrijven als inbreuken of normschendingen doen vermoeden wordt een proces-verbaal opgemaakt, dat geldt als verslag van vaststelling. § 5. De toezichthouder kan een afschrift van het proces-verbaal of het verslag van vaststelling op verzoek of op eigen initiatief bezorgen aan personen die bevoegd zijn voor de opsporing van de vermoede misdrijven of inbreuken, respectievelijk volgens de richtlijnen van het openbaar ministerie of de beleidslijnen van de vervolgingsinstantie.

Als het vermoede misdrijf of de vermoede inbreuk mogelijk maatregelen of andere beslissingen van burgerlijke of administratieve aard noodzaken, stuurt de toezichthouder een afschrift van het proces-verbaal of het verslag van vaststelling naar de overheid die daarover oordeelt. § 6. Behalve voor de misdrijven, vermeld in artikel 82, kan de bevoegdheid tot het opstellen van een proces-verbaal of een verslag van vaststelling met betrekking tot misdrijven en inbreuken worden uitgesloten in de toezichtopdracht van de toezichthouder. In dat geval doet de toezichthouder die tijdens de uitoefening van zijn toezichtopdracht een vermoedelijk misdrijf of een vermoedelijke inbreuk vaststelt, daarvan aangifte bij respectievelijk het openbaar ministerie of de vervolgingsinstantie. Bij de aangifte voegt de toezichthouder een administratief verslag van zijn bevindingen.

De toezichthouder kan een afschrift van de aangifte op verzoek of op eigen initiatief bezorgen aan personen die bevoegd zijn voor de opsporing van de vermoede misdrijven of inbreuken, respectievelijk volgens de richtlijnen van het openbaar ministerie of de vervolgingsinstantie.

Als het vermoede misdrijf of de vermoede inbreuk mogelijk maatregelen of andere beslissingen van burgerlijke of administratieve aard noodzaken, stuurt hij een afschrift van de aangifte naar de overheid die daarover oordeelt.

Art. 21.Met het oog op het opleggen of doen opleggen van maatregelen of het nemen van andere beslissingen van burgerlijke of administratieve aard op grond van Vlaamse regelgeving, die niet als straf worden beschouwd in de zin van artikel 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, kunnen toezichthouders de bevoegdheden, vermeld in dit hoofdstuk, blijven aanwenden ook nadat het vermoeden, vermeld in artikel 20, is ontstaan.

Art. 22.§ 1. Toezichthouders kunnen alle raadgevingen geven die zij nuttig achten om dreigende inbreuken of misdrijven te voorkomen. § 2. In overeenstemming met de beleidslijnen voor opsporing en vervolging, vermeld in hoofdstuk 15, kan de toezichthouder een waarschuwing richten tot de overtreder, met het verzoek zich binnen een bepaalde termijn in regel te stellen, de schadelijke gevolgen van het misdrijf, de inbreuk of de normschending te herstellen, en het bewijs daarvan te verschaffen. In dat geval wordt alleen een proces-verbaal of verslag van vaststelling opgesteld of aangifte gedaan, als hetzij de termijn tot regularisatie, hetzij de bewijsvoering over de regularisatie wordt genegeerd.

De termijn, vermeld in het eerste lid, kan zo nodig worden opgedeeld in fases. Bij de vaststelling van meerdere misdrijven, inbreuken of normschendingen, kunnen er zo nodig verschillende termijnen voor elk misdrijf, elke inbreuk of elke normschending worden opgelegd.

De Vlaamse Regering kan bepalen dat een afschrift van de waarschuwing wordt bezorgd aan de overheden die zij aanduidt. HOOFDSTUK 3. - Het strafrechtelijk opsporingsonderzoek

Art. 23.§ 1. De Vlaamse Regering bepaalt de opleidings- en ervaringsvereisten en andere voorwaarden waaronder volgende personen kunnen worden aangesteld als agent van gerechtelijke politie: 1° de personeelsleden van het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Gemeenschap;2° de personeelsleden van de gemeente, die daarvoor worden aangewezen door het college van burgemeester en schepenen;3° de personeelsleden van een intergemeentelijk samenwerkingsverband, die daarvoor worden aangewezen door het college van burgemeester en schepenen;4° de personeelsleden van de provincie, aangewezen door de gouverneur. § 2. De Vlaamse Regering wijst onder de personeelsleden, vermeld in paragraaf 1, 1°, diegenen aan die de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, of officier van gerechtelijke politie - hulpofficier van de procureur des Konings, verkrijgen. § 3. Contractuele personeelsleden kunnen maar gebruikmaken van de hen op basis van dit artikel verleende bevoegdheden als ze beëdigd zijn. § 4. De Vlaamse Regering kan de opsporingsopdracht van categorieën van agenten en officieren van gerechtelijke politie inhoudelijk, geografisch of temporeel beperken.

Het aanstellingsbesluit omschrijft de opsporingsopdracht van de agent of officier van gerechtelijke politie.

Art. 24.Processen-verbaal, opgesteld door agenten of officieren van gerechtelijke politie die op grond van dit decreet worden aangesteld, gelden tot bewijs van het tegendeel. Een afschrift van het proces-verbaal kan altijd worden bezorgd aan de persoon of de personen ten laste van wie het is opgesteld.

Art. 25.§ 1. De toezichthouders, bedoeld in artikel 20, § 1, tweede lid, kunnen naast de bevoegdheden die hen als agenten of officieren van gerechtelijke politie worden toegekend door dit hoofdstuk en het Wetboek van Strafvordering, voor de strafrechtelijke opsporing ook gebruikmaken van hun bevoegdheden als toezichthouder, met inbegrip van de visitatie, vermeld in artikel 30, voor wat de officieren van gerechtelijke politie betreft. Ze maken van hun bevoegdheden alleen gebruik als dat redelijkerwijs nodig is voor de vervulling van hun taak.

Naar aanleiding van een visitatie als vermeld in artikel 30 wordt een volledige lijst van alle tijdens de visitatie gestelde opsporingshandelingen opgenomen in het proces-verbaal dat naar aanleiding daarvan wordt opgesteld. § 2. De verdachte is in het kader van de toepassing van toezichtrechten op grond van de eerste paragraaf nooit verplicht om belastende verklaringen af te leggen over zijn deelname aan het misdrijf.

De verdachte is in het kader van de toepassing van toezichtrechten op grond van de eerste paragraaf alleen verplicht om die documenten, informatiedragers en ander materiaal te verschaffen waar specifiek om wordt verzocht en die een bestaan kennen onafhankelijk van zijn wil. HOOFDSTUK 4. - Het bestuurlijk opsporingsonderzoek

Art. 26.§ 1. De Vlaamse Regering bepaalt de opleidings- en ervaringsvereisten en andere voorwaarden waaronder volgende personen kunnen worden aangesteld als bestuurlijke opsporingsagent: 1° de personeelsleden van het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Gemeenschap;2° de personeelsleden van de gemeente, die daarvoor worden aangewezen door het college van burgemeester en schepenen;3° de personeelsleden van een intergemeentelijk samenwerkingsverband, die daarvoor worden aangewezen door het college van burgemeester en schepenen;4° de personeelsleden van de provincie, aangewezen door de gouverneur. De Vlaamse Regering kan de opsporingsopdracht van categorieën van bestuurlijke opsporingsagenten inhoudelijk, geografisch of temporeel beperken. § 2. Het aanstellingsbesluit omschrijft de opsporingsopdracht van de bestuurlijke opsporingsagent. § 3. De personeelsleden van de politiediensten, vermeld in artikel 2 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, zijn bevoegd voor de bestuurlijke opsporing van de inbreuken en misdrijven die de Vlaamse regelgeving aanduidt, onder de voorwaarden die ze stelt. § 4. Met behoud van de toepassing van de bepalingen van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, draagt de bestuurlijke opsporingsagent bij de uitoefening van zijn taak een legitimatiebewijs bij zich, dat wordt uitgegeven door de overheid of de entiteit waar hij werkzaam is.

De bestuurlijke opsporingsagent toont onmiddellijk zijn legitimatiebewijs, behalve wanneer de omstandigheden het niet toelaten. § 5. Binnen de perken van zijn opsporingsopdracht beschikt de bestuurlijke opsporingsagent over de bevoegdheden, vermeld in dit hoofdstuk.

Een bestuurlijk opsporingsagent maakt van zijn bevoegdheden alleen gebruik als dat redelijkerwijs nodig is voor de vervulling van zijn taak. § 6. Alle bestuurlijke opsporingsagenten kunnen handelen op eigen initiatief conform de beleidslijnen voor opsporing en vervolging, bedoeld in hoofdstuk 15.

Art. 27.Het bestuurlijk opsporingsonderzoek vangt aan: 1° voor wat misdrijven betreft: zodra de vervolgingsinstantie daartoe beslist als vermeld in artikel 37, § 2, eerste lid, 1° ;2° voor wat inbreuken betreft: zodra er na het ontstaan van een redelijk vermoeden van een inbreuk handelingen worden gesteld als vermeld in artikel 2, 4°. Alle handelingen die regelmatig worden gesteld in het voorafgaande strafrechtelijke opsporingsonderzoek, worden vanaf de beslissing, vermeld in artikel 37, § 2, eerste lid, 1°, gelijkgesteld met regelmatige handelingen van bestuurlijk opsporingsonderzoek.

Het bestuurlijk opsporingsonderzoek wordt afgesloten door een beslissing van de vervolgingsinstantie tot bestuurlijk sepot of tot bestuurlijke vervolging.

Art. 28.§ 1. Naast de andere bevoegdheden, vermeld in dit hoofdstuk, beschikken de bestuurlijke opsporingsagenten voor het bestuurlijk opsporingsonderzoek over de bevoegdheden, vermeld in hoofdstuk 2. Zij maken van hun bevoegdheden alleen gebruik als dat redelijkerwijs nodig is voor de vervulling van hun taak. § 2. De verdachte is in het kader van een bestuurlijk opsporingsonderzoek evenwel nooit verplicht om belastende verklaringen over zijn deelname aan het misdrijf of de inbreuk af te leggen.

De verdachte is in het kader van een bestuurlijk opsporingsonderzoek alleen verplicht om documenten, informatiedragers en ander materiaal te verschaffen waar specifiek om wordt verzocht en die een bestaan kennen onafhankelijk van zijn wil.

Art. 29.§ 1. De bestuurlijke opsporingsagent kan verdachten en getuigen verhoren. § 2. De uitnodiging voor een verhoor van een verdachte wordt ten minste tien werkdagen van tevoren toegezonden. Die termijn kan worden verkort met de uitdrukkelijke instemming van de verdachte of wegens gemotiveerde redenen van spoedeisendheid van het onderzoek. In het laatste geval mag die termijn in geen geval minder dan 24 uur bedragen.

In de uitnodiging van een verdachte of getuige wordt op een beknopte wijze kennis gegeven van de feiten waarover hij zal worden verhoord en wordt hem meegedeeld dat: 1° hij niet verplicht kan worden zichzelf te beschuldigen;2° zijn verklaringen als bewijs in rechte kunnen worden gebruikt;3° hij kan vragen dat alle vragen die hem worden gesteld en alle antwoorden die hij geeft, worden genoteerd in de gebruikte bewoordingen;4° hij kan vragen dat een bepaalde opsporingshandeling wordt verricht of een bepaald verhoor wordt afgenomen;5° hij gebruik mag maken van de documenten in zijn bezit, zonder dat daardoor het verhoor wordt uitgesteld en dat hij, tijdens de ondervraging of later, mag vragen dat deze documenten bij het proces-verbaal van het verhoor of bij het dossier worden gevoegd. In de uitnodiging van een verdachte wordt bovendien meegedeeld dat: 1° hij als verdachte wordt verhoord en dat hij het recht heeft om voor het verhoor een vertrouwelijk overleg te hebben met een advocaat of een persoon naar keuze, en zich door hem kan laten bijstaan tijdens het verhoor;2° hij de keuze heeft na bekendmaking van zijn identiteit om een verklaring af te leggen, te antwoorden op de hem gestelde vragen of te zwijgen. § 3. De uitnodiging voor een verhoor van een getuige wordt ten minste 24 uur van tevoren toegezonden. Die termijn kan worden verkort met de uitdrukkelijke instemming van de getuige of wegens gemotiveerde redenen van spoedeisendheid van het onderzoek. § 4. Verklaringen die de verdachte aflegt naar aanleiding van een verhoor als getuige, mogen alleen gebruikt worden in het kader van zijn bestuurlijke vervolging als hij in de gelegenheid is gesteld die verklaringen te voorzien van opmerkingen. § 5. Als tijdens het onderhoud blijkt dat een getuige een verdachte zou kunnen zijn, wordt het onderhoud beëindigd. De getuige wordt onmiddellijk geïnformeerd over zijn rechten als verdachte en ontvangt op zijn verzoek een afschrift van opgetekende, in het verleden door hem afgelegde verklaringen. § 6. Het verhoorverslag vermeldt nauwkeurig het tijdstip waarop het verhoor wordt aangevat, en waarop het eventueel wordt onderbroken en hervat, alsook wanneer het wordt beëindigd. Het vermeldt nauwkeurig de identiteit van de personen die in het verhoor, of in een gedeelte daarvan, tussenkomen, en het tijdstip van hun aankomst en vertrek. Het vermeldt ook de bijzondere omstandigheden en alles wat een bijzonder licht kan werpen op de verklaring of de omstandigheden waarin ze is afgelegd.

Aan het einde van het verhoor laat de bestuurlijke opsporingsagent het verslag van zijn verhoor lezen aan de verhoorde persoon, tenzij hij vraagt dat het hem wordt voorgelezen. Er wordt hem gevraagd of hij zijn verklaringen wil verbeteren of daaraan iets wil toevoegen. Aan het einde van zijn verhoor wordt het verslag aan de verhoorde persoon ter ondertekening aangeboden.

De bestuurlijke opsporingsagent deelt de verhoorde persoon mee dat hij kosteloos een kopie van de tekst van het verhoor kan verkrijgen. Die kopie wordt hem onmiddellijk of binnen een maand na het verhoor overhandigd of toegezonden. § 7. Als de verhoorde persoon zich in een andere taal dan het Nederlands wil uitdrukken, wordt ofwel een beroep gedaan op een beëdigde tolk, ofwel worden zijn verklaringen genoteerd in zijn taal, ofwel wordt hem gevraagd zelf zijn verklaring te noteren. Als het verhoor plaatsvindt met bijstand van een tolk, worden de identiteit en de hoedanigheid van de tolk vermeld.

Art. 30.§ 1. De door de Vlaamse Regering aangewezen bestuurlijke opsporingsagenten kunnen na betrapping op heterdaad met betrekking tot misdrijven of inbreuken die tot hun opsporingsopdracht behoren, onmiddellijk overgaan tot de betreding, vermeld in artikel 10, zonder dat daarvoor toestemming of machtiging is vereist en zonder beperking voor het uur van de betreding. Zij staken de betreding van zodra de persoon, bedoeld in artikel 10, § 2, 1°, hen daarom verzoekt. § 2. Op uitdrukkelijk en gemotiveerd verzoek van de bestuurlijke opsporingsagenten, bedoeld in paragraaf 1, kan de politierechter een visitatie toestaan, die het mogelijk maakt om zich met behulp van de sterke arm en zo nodig met braak toegang te verschaffen tot de in artikel 10 bedoelde plaatsen en bewijzen in zekerheid te stellen in de zin van artikel 18. Artikel 44 van de wet op het politieambt is van toepassing.

De politierechter motiveert zijn machtiging, en vermeldt minstens de te bezoeken plaats, het onderzoek waarin de visitatie kadert, de bestuurlijke opsporingsagenten die er gebruik van kunnen maken en de geldigheidsduur van de machtiging.

De politierechter verleent enkel machtiging wanneer voldaan is aan volgende voorwaarden: 1° er zijn voldoende aanwijzingen dat op de te doorzoeken plaats bewijselementen kunnen worden aangetroffen van een misdrijf of een inbreuk die binnen de opsporingsbevoegdheid valt van de bestuurlijke opsporingsagent die om de machtiging verzoekt;2° de visitatie is noodzakelijk om het bewijs te leveren van het misdrijf of de inbreuk;3° de visitatie is proportioneel in het licht van de ernst van het misdrijf of de inbreuk. § 3. De bestuurlijke opsporingsagent toont onmiddellijk de machtiging die voor de visitatie verleend is.

De visitatie mag enkel plaatsvinden tussen 5 en 21 uur, tenzij de rechter op gemotiveerd verzoek van de bestuurlijke opsporingsagent, bedoeld in paragraaf 1, de visitatie ook buiten deze uren heeft toegestaan.

Het doorzoeken van de plaats is maar toegelaten in de mate waarin de machtiging daarin uitdrukkelijk voorziet, met specifieke aanduiding van de bewijselementen waarnaar gezocht mag worden.

Naar aanleiding van de visitatie wordt een volledige lijst van alle tijdens de visitatie gestelde opsporingshandelingen opgenomen in het verslag van vaststelling dat naar aanleiding daarvan wordt opgesteld. § 4. De bevoegdheden, vermeld in artikel 10 en de artikelen 13 tot en met 18, kunnen in een bestuurlijk opsporingsonderzoek dat betrekking heeft op de lokalen aangewend voor beroepsdoeleinden of de woonplaats van een advocaat of een geneesheer, op de zich daarin bevindende goederen en voorwerpen, evenals op hun documenten en informatiedragers, behalve met hun voorafgaandelijke toestemming, enkel worden uitgeoefend met een machtiging van de politierechter, waarvoor dezelfde voorwaarden gelden als vermeld in paragraaf 2.

De bevoegdheden, vermeld in de artikelen 10, 14 en 18, kunnen enkel worden uitgeoefend in aanwezigheid van: 1° de stafhouder of zijn afgevaardigde wanneer het onderzoek betrekking heeft op een advocaat;2° een vertegenwoordiger van de provinciale orde van geneesheren wanneer het onderzoek betrekking heeft op een geneesheer. Wanneer de stafhouder of zijn afgevaardigde of de vertegenwoordiger van de provinciale orde van geneesheren van oordeel is dat informatie, documenten of informatiedragers onder het beroepsgeheim vallen, worden ze niet opgenomen in de lijst, vermeld in paragraaf 3, maar in een verzegelde omslag toegevoegd aan een afschrift van het verslag van vaststelling dat aan de politierechter wordt verzonden. Wanneer de politierechter, na de advocaat of geneesheer te hebben gehoord, oordeelt dat de informatie, documenten of informatiedragers noodzakelijk zijn voor de beoordeling tot bestuurlijke vervolging en sanctionering zendt hij ze, samen met zijn bemerkingen, in een verzegelde omslag naar de bevoegde vervolgingsinstantie. In het andere geval zendt hij ze terug naar de betrokken advocaat of geneesheer. § 5. De bevoegdheden, vermeld in de artikelen 14 en 18, kunnen, wanneer ze betrekking hebben op een informaticasysteem of in een deel ervan dat zich op een andere plaats bevindt dan daar waar het onderzoek plaatsvindt, enkel worden uitgeoefend na een machtiging van de politierechter, waarvoor dezelfde voorwaarden gelden als vermeld in paragraaf 2.

Het onderzoek kan zich enkel uitstrekken tot de gegevens die opgeslagen zijn op het informaticasysteem dat met toepassing van artikel 18 in bewaring kan worden genomen. Met het oog daarop wordt elke externe verbinding van dit informaticasysteem verhinderd, alvorens het onderzoek wordt aangevat.

De uitbreiding naar een informaticasysteem of een deel ervan dat zich op een andere plaats bevindt dan daar waar het onderzoek plaatsvindt is enkel mogelijk: 1° indien deze uitbreiding noodzakelijk is om de waarheid aan het licht te brengen ten aanzien van de inbreuk of het misdrijf dat het voorwerp uitmaakt van het onderzoek;en 2° indien andere maatregelen disproportioneel zouden zijn, of indien er een risico bestaat dat zonder deze uitbreiding bewijselementen verloren gaan. De uitbreiding van het onderzoek in een informaticasysteem mag zich niet verder uitstrekken dan tot de informaticasystemen of de delen ervan waartoe de personen die gerechtigd zijn het onderzochte informaticasysteem te gebruiken, in het bijzonder toegang hebben.

In geval van uiterst dringende noodzakelijkheid kan de politierechter de uitbreiding van het onderzoek mondeling bevelen. Dit bevel wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk bevestigd, met vermelding van de redenen van de uiterst dringende noodzakelijkheid.

Teneinde de maatregelen bedoeld in deze paragraaf mogelijk te maken, kan, te allen tijde, ook zonder de toestemming van hetzij de eigenaar of zijn rechthebbende, hetzij de gebruiker: 1° elke beveiliging van de betrokken informaticasystemen tijdelijk worden opgeheven, desgevallend met behulp van technische hulpmiddelen, valse signalen, valse sleutels of valse hoedanigheden;2° technische middelen in de betrokken informaticasystemen worden aangebracht teneinde de door dat systeem opgeslagen, verwerkte of doorgestuurde gegevens te ontcijferen en te decoderen. Indien in de betrokken informaticasystemen opgeslagen gegevens aangetroffen worden die in aanmerking komen om in bewaring te worden genomen met toepassing van artikel 18, maar de bewaarneming van de drager daarvan evenwel niet wenselijk is, worden deze gegevens, evenals de gegevens noodzakelijk om deze te kunnen verstaan, gekopieerd op dragers, die toebehoren aan de overheid. In geval van dringendheid of om technische redenen, kan gebruikgemaakt worden van dragers, die ter beschikking staan van personen die gerechtigd zijn om het informaticasysteem te gebruiken.

Bij het gebruik van de bevoegdheden, bedoeld in deze paragraaf, worden steeds de passende technische middelen aangewend om de toegang tot deze gegevens in het informaticasysteem, evenals tot de kopieën daarvan die ter beschikking staan van personen die gerechtigd zijn om het informaticasysteem te gebruiken, te verhinderen en hun integriteit te waarborgen.

Indien de gegevens het voorwerp van de inbreuk of het misdrijf vormen of voortgekomen zijn uit de inbreuk of het misdrijf of indien ze een gevaar opleveren voor de integriteit van informaticasystemen of gegevens die door middel daarvan worden opgeslagen, verwerkt of overgedragen, worden alle passende technische middelen aangewend om deze gegevens ontoegankelijk te maken of, na hiervan kopie te hebben genomen, te verwijderen. In andere gevallen kan het verdere gebruik van het geheel of een deel van deze gegevens worden toegestaan, wanneer dit geen gevaar voor de vervolging oplevert.

Tenzij diens identiteit of woonplaats redelijkerwijze niet achterhaald kan worden, wordt de verantwoordelijke van het informaticasysteem zo spoedig mogelijk op de hoogte gebracht van het onderzoek van het informaticasysteem of van de uitbreiding ervan. Hij ontvangt in voorkomend geval een samenvatting van de gegevens die zijn gekopieerd, ontoegankelijk gemaakt of verwijderd.

De passende technische middelen worden aangewend om de integriteit en de vertrouwelijkheid van deze gegevens te waarborgen en om ze te bewaren. Hetzelfde geldt, wanneer gegevens die worden opgeslagen, verwerkt of overgedragen in een informaticasysteem, samen met hun drager in bewaring worden genomen.

Bij het opsporen van de inbreuken en misdrijven kan, wanneer er redenen bestaan om aan te nemen dat gegevens die opgeslagen, verwerkt of overgedragen worden door middel van een informaticasysteem bijzonder kwetsbaar zijn voor verlies of voor wijziging, bij een met redenen omklede en schriftelijke beslissing aan een of meerdere natuurlijke personen of rechtspersonen worden bevolen de gegevens die in hun bezit zijn of waarover zij controle hebben op een veilige manier te bewaren en de integriteit ervan te waarborgen. De met redenen omklede en schriftelijke beslissing vermeldt: 1° de naam en hoedanigheid van de bestuurlijke opsporingsagent die om de bewaring verzoekt;2° de inbreuk of het misdrijf waarop het verzoek betrekking heeft;3° de gegevens die bewaard moeten worden;4° de duur van bewaring van de gegevens, die niet langer mag zijn dan negentig dagen.Deze termijn kan schriftelijk worden verlengd.

In spoedeisende gevallen kan de opdracht tot bewaring mondeling worden gegeven. De opdracht moet zo spoedig mogelijk schriftelijk worden bevestigd. HOOFDSTUK 5. - Onmiddellijke inning, consignatie en inhouding

Art. 31.Dit hoofdstuk is alleen van toepassing op de inbreuken en misdrijven die de Vlaamse regelgeving aanduidt, onder de voorwaarden die ze stelt.

Art. 32.§ 1. Bij de vaststelling van een misdrijf of een inbreuk kunnen de toezichthouders of bestuurlijke opsporingsagenten die daartoe gemachtigd zijn door de Vlaamse Regering, ter plaatse overgaan tot onmiddellijke inning van een bestuurlijke geldboete ten aanzien van de personen, vermeld in artikel 50. Zij doen dat in overeenstemming met de beleidslijnen voor opsporing en vervolging, bedoeld in hoofdstuk 15. § 2. De bestuurlijke geldboete is in dat geval gelijk aan het minimumbedrag van de bestuurlijke geldboete die door de beboetingsinstantie voor de inbreuk of het misdrijf kan worden opgelegd.

De bedragen, vermeld in het eerste lid, worden verdubbeld als de nieuwe inbreuk of het nieuwe misdrijf is gepleegd binnen een periode van drie jaar die volgt op de datum waarop aan de te beboeten persoon een definitieve bestuurlijke geldboete of een definitieve strafrechtelijke sanctie is opgelegd voor gelijksoortige inbreuken of misdrijven.

Art. 33.De betaling van de bestuurlijke geldboete in het kader van een onmiddellijke inning doet de strafvordering vervallen en maakt een bestuurlijke vervolging onmogelijk.

Art. 34.§ 1. Als noch de overtreder, noch de onderneming, vermeld in artikel 50, § 3, een woonplaats, vaste verblijfplaats of maatschappelijke zetel heeft in België en als ze niet instemmen met de onmiddellijke inning van de bestuurlijke geldboete, wordt het bedrag van de bestuurlijke geldboete verplicht in consignatie gegeven. § 2. Als de verplichte consignatie niet mogelijk is, kunnen zaken die gediend hebben of bestemd waren voor het plegen van het misdrijf of de inbreuk, er het voorwerp van hebben uitgemaakt of eruit voortkomen, op kosten en risico van de overtreder worden ingehouden tot het bedrag van de bestuurlijke geldboete in consignatie is gegeven en het bewijs geleverd wordt dat eventuele bewaringskosten voldaan zijn. § 3. De toezichthouder of de bestuurlijke opsporingsagent brengt de vervolgingsinstantie en, in geval van misdrijven, het openbaar ministerie op de hoogte van de consignatie en inhouding. Het openbaar ministerie kan beslissen tot de omzetting van de consignatie en inhouding naar strafrechtelijk beslag, zolang de strafvordering nog niet is vervallen. § 4. Na de definitieve beslissing over de strafvordering of de bestuurlijke vervolging worden het geconsigneerde bedrag of de ingehouden zaken teruggegeven als het bewijs wordt geleverd dat aan alle geldelijke verplichtingen is voldaan ingevolge die definitieve beslissing, met inbegrip van eventuele bewaarkosten. Tot teruggave wordt ook overgegaan als binnen het jaar na de consignatie of de inhouding geen vervolging is ingesteld.

In afwijking van het eerste lid verrekent de beboetingsinstantie in haar beslissing over de bestuurlijke vervolging het geconsigneerde bedrag met de bedragen die ze oplegt, en beveelt ze de teruggave van een eventueel batig saldo. § 5. Als de bedragen die in de definitieve beslissing worden opgelegd, met inbegrip van eventuele bewaarkosten, niet worden betaald binnen de betalingstermijn die daarvoor bepaald is, kunnen de ingehouden zaken worden verkocht tot delging van de openstaande schuld. Onverkoopbare zaken, met inbegrip van zaken waarvan de waarde de verwachte kosten van verkoop niet overstijgt, kunnen worden vernietigd op kosten van de overtreder. HOOFDSTUK 6. - De bestuurlijke vervolging

Art. 35.De vervolgingsinstantie beslist over de bestuurlijke vervolging en ziet toe op de volledigheid van het bestuurlijk sanctiedossier en de bewijsvoering à charge en à décharge. De vervolgingsinstantie vervult haar taken in overeenstemming met de beleidslijnen voor opsporing en vervolging, bedoeld in hoofdstuk 15.

Het gebruik van onregelmatig verkregen bewijselementen voor bestuurlijke vervolging is niet toegelaten wanneer: 1° dit gebruik in strijd is met het recht op een eerlijk proces;2° de begane onregelmatigheid de betrouwbaarheid van het bewijs heeft aangetast;3° de onregelmatigheid een op straffe van nietigheid voorgeschreven vormvoorwaarde betreft.

Art. 36.Om het bestuurlijk sanctiedossier te vervolledigen, heeft de vervolgingsinstantie het recht om bevoegde personen, met uitzondering van de politiediensten, vermeld in artikel 2 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, te vorderen om alle voor het bestuurlijk opsporingsonderzoek noodzakelijke handelingen te doen volbrengen.

Art. 37.§ 1. In geval van seponering als vermeld in artikel 28quater van het Wetboek van Strafvordering, bezorgt het openbaar ministerie de informatie die het heeft verkregen over de misdrijven, vermeld in Vlaamse regelgeving, samen met de reden voor de seponering, aan de vervolgingsinstantie. Dit gebeurt volgens de regels vastgesteld in een samenwerkingsakkoord, bedoeld in artikel 92bis van de bijzondere wet tot hervorming der instellingen. § 2. Op grond van de informatie, vermeld in paragraaf 1, kan de vervolgingsinstantie beslissen: 1° om een bestuurlijk opsporingsonderzoek op te starten;2° om over te gaan tot bestuurlijk sepot;3° om over te gaan tot bestuurlijke vervolging. De beslissingen, vermeld in het eerste lid, zijn niet vatbaar voor beroep. § 3. De vervolgingsinstantie stelt het openbaar ministerie in kennis van de beslissingen, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 1° tot en met 3°. § 4. Als het openbaar ministerie een misdrijf strafrechtelijk wil afhandelen, brengt het de vervolgingsinstantie daarvan op de hoogte binnen drie maanden na de ontvangst van het proces-verbaal waarin over die misdrijven wordt bericht. Bij gemotiveerde beslissing, genomen binnen de initiële drie maanden, kan het openbaar ministerie die termijn verlengen tot maximaal één jaar.

Het uitblijven van de kennisgeving, vermeld in het eerste lid, wordt voor de toepassing van dit artikel gelijkgesteld met een seponering als vermeld in paragraaf 1, en laat de vervolgingsinstantie toe een beslissing als vermeld in paragraaf 2, te nemen. De vervolgingsinstantie kan in dat geval het openbaar ministerie verzoeken de informatie, vermeld in paragraaf 1, te bezorgen, als ze dat nodig acht. § 5. De vervolgingsinstantie wordt onmiddellijk door het openbaar ministerie op de hoogte gebracht van de instelling van de strafvordering of het verval ervan. De tijdige en regelmatige instelling van de strafvordering of het verval ervan maakt elke beslissing, vermeld in paragraaf 2, onmogelijk.

Art. 38.Als voor dezelfde feiten op grond van andere Vlaamse regelgeving een bestuurlijke sanctie van schorsing of intrekking van een verleende toestemming, erkenning of vergunning of van tijdelijke of definitieve sluiting van een inrichting kan worden opgelegd, en de vervolgingsinstantie een dergelijke sanctie meer aangepast acht dan de door dit decreet bepaalde sancties, bezorgt ze het sanctiedossier aan de autoriteit die daartoe door de andere Vlaamse regelgeving bevoegd is gesteld.

Als de autoriteit, vermeld in het eerste lid, op grond van het sanctiedossier besluit niet over te gaan tot vervolging, bezorgt ze het sanctiedossier opnieuw aan de vervolgingsinstantie.

Art. 39.De griffies van de hoven en rechtbanken bezorgen alle eindbeslissingen op strafgebied die gegrond zijn op strafbaarstellingen in Vlaamse regelgeving aan de door de Vlaamse Regering aangewezen entiteit.

Art. 40.De vervolgingsinstantie kan, als het openbaar belang het vereist, aan de pers gegevens verstrekken die verkregen zijn tijdens opdrachten van bestuurlijk toezicht en bestuurlijke opsporing, met inbegrip van de gegevens die verkregen zijn door de handelingen, vermeld in artikel 27, tweede lid. De vervolgingsinstantie draagt zorg voor de inachtneming van het vermoeden van onschuld, de rechten van verdediging van de verdachte, het slachtoffer en derden, het privéleven en de waardigheid van personen. Als dat mogelijk is, wordt de identiteit van de in het dossier genoemde personen niet vrijgegeven. HOOFDSTUK 7. - Protocolakkoorden met het openbaar ministerie

Art. 41.§ 1. De vervolgingsinstantie kan met het openbaar ministerie een protocolakkoord afsluiten, waarin wordt overeengekomen om bepaalde misdrijven in beginsel altijd bestuurlijk te vervolgen.

Voor de misdrijven, vermeld in het eerste lid, vervalt de strafvordering als ze niet is ingesteld binnen een termijn na de kennisgeving van het misdrijf aan het openbaar ministerie die in het protocolakkoord wordt bepaald, behalve als het openbaar ministerie de vervolgingsinstantie binnen dezelfde termijn op de hoogte heeft gebracht van zijn intentie tot strafrechtelijke afhandeling. § 2. Een protocolakkoord heeft maar uitwerking na de goedkeuring ervan door de Vlaamse Regering. Het wordt bekendgemaakt op de wijze die bepaald wordt door de Vlaamse Regering, en omvat minstens de volgende elementen: 1° de omschrijving van de principieel bestuurlijk te vervolgen misdrijven in tijd en ruimte, en de bijkomende voorwaarden die in voorkomend geval van toepassing zijn;2° de wijze waarop het openbaar ministerie op de hoogte wordt gebracht van de misdrijven;3° de termijn, vermeld in paragraaf 1, tweede lid;4° de geldigheidsduur van het protocolakkoord, die niet langer mag zijn dan vijf jaar na de bekrachtiging ervan.

Art. 42.In het protocolakkoord kan ook worden bepaald dat de aangifte, vermeld in artikel 20, § 6, voor welbepaalde misdrijven moet gebeuren bij de in het protocolakkoord aangewezen personen die bevoegd zijn voor de opsporing van de vermoede misdrijven. In dat geval bepaalt het protocol hoe en onder welke voorwaarden de voor opsporing bevoegde personen de vermoede misdrijven ter kennis brengen van het openbaar ministerie.

Art. 43.§ 1. Een protocolakkoord kan met inachtneming van een termijn van drie maanden worden opgezegd door het openbaar ministerie, de vervolgingsinstantie of de Vlaamse Regering.

De rechtsgevolgen van het protocolakkoord blijven gelden voor de misdrijven waarvan het openbaar ministerie op de hoogte is gebracht op een ogenblik dat het protocolakkoord nog van kracht is. § 2. Zolang het van kracht is, heeft het protocolakkoord voorrang op de beleidslijnen, bedoeld in hoofdstuk 15. HOOFDSTUK 8. - Bestuurlijk beslag

Art. 44.Op verzoek van de toezichthouder, de bestuurlijke opsporingsagent, of de agent of officier van gerechtelijke politie, vermeld in artikel 23, die een maatregel van bewaring als vermeld in artikel 18, heeft genomen, beslist de vervolgingsinstantie over de omzetting ervan naar bestuurlijk beslag.

Tot omzetting wordt alleen beslist in een van de volgende gevallen: 1° als de verzekerde bewaring nog altijd noodzakelijk is voor het bewijs van een misdrijf of inbreuk met het oog op een bestuurlijke vervolging;2° als de in bewaring genomen voorwerpen, dragers van informatie en documenten het voorwerp kunnen uitmaken van de sanctie van verbeurdverklaring, vermeld in artikel 52, 1° en 2°, en het opleggen van die sanctie opportuun lijkt. De beslissing tot omzetting wordt met een beveiligde zending bezorgd aan de houder, vermeld in artikel 18.

Art. 45.Als er ernstige en concrete aanwijzingen bestaan dat de bestuurlijk te vervolgen persoon uit het misdrijf of de inbreuk die hij pleegde of waaraan hij deelnam een vermogensvoordeel verkreeg, en het opleggen van een sanctie als vermeld in artikel 52, 3°, opportuun lijkt, kan de vervolgingsinstantie beslissen om bestuurlijk beslag te leggen op roerende en onroerende goederen die zich in het vermogen van de bestuurlijk te vervolgen persoon bevinden, ten belope van het brutovermogensvoordeel.

In haar beslissing raamt de vervolgingsinstantie het brutovermogensvoordeel en de waarde van de in beslag te nemen goederen, en geeft ze aan welke de ernstige en concrete aanwijzingen zijn die de inbeslagneming rechtvaardigen.

De beslissing tot bestuurlijk beslag op het brutovermogensvoordeel vormt een titel voor het leggen van bewarend beslag als vermeld in deel V, titel II, van het Gerechtelijk Wetboek, en wordt samen met het beslagexploot betekend.

Art. 46.De vervolgingsinstantie bepaalt de termijn van het bestuurlijk beslag, die niet meer dan drie jaar mag bedragen. Die termijn kan worden verlengd met een nieuwe termijn van maximaal drie jaar. Bij het verstrijken van die termijn, en behalve na tijdige verlenging, vervalt het beslag.

Het beslag vervalt van rechtswege in de gevallen, vermeld in artikel 61, of als geen bestuurlijke vervolging meer mogelijk is door het instellen van de strafvordering.

Art. 47.Alleen de misdrijven en inbreuken die de Vlaamse regelgeving daartoe aanduidt, kunnen de grondslag vormen voor het bestuurlijk beslag in de gevallen, vermeld in artikel 44, tweede lid, 2°, en artikel 45.

Art. 48.Elke persoon die van oordeel is dat zijn rechten geschaad worden door het bestuurlijk beslag of de verlenging ervan, kan een beroep instellen bij de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg.

De vordering wordt ingesteld en behandeld zoals in kort geding. Deel IV, boek II, titel VI, van het Gerechtelijk Wetboek is van toepassing op de inleiding en de behandeling van de vordering.

De voorzitter controleert de wettelijkheid van het bestuurlijk beslag, alsook de opportuniteit van de verlenging ervan. Hij kan de volledige of gedeeltelijke opheffing van de maatregel bevelen, eventueel onder bepaalde voorwaarden.

Het vonnis dat uitgesproken is door de voorzitter is uitvoerbaar bij voorraad, niettegenstaande ieder verhaal en zonder borgstelling, tenzij de rechter die heeft bevolen. HOOFDSTUK 9. - Algemene principes van bestuurlijke sanctionering

Art. 49.Een inbreuk of misdrijf kan niet worden gesanctioneerd met een bestuurlijke sanctie als die niet bij Vlaamse regelgeving is vastgesteld voordat de inbreuk of het misdrijf is gepleegd. Als de bestuurlijke sanctie op het moment waarop het sanctiebesluit wordt genomen verschilt van de bestuurlijke sanctie die op het moment van de inbreuk of het misdrijf was bepaald, wordt de minst zware sanctie toegepast.

Een inbreuk of misdrijf kan niet worden gesanctioneerd als er in hoofde van de vervolgde een rechtvaardigings- of schulduitsluitingsgrond voor bestond.

Art. 50.§ 1. De bestuurlijke sanctie kan worden opgelegd aan diegene die het misdrijf of de inbreuk heeft uitgevoerd, er opdracht toe heeft gegeven of er zijn medewerking aan heeft verleend. § 2. Een bestuurlijke sanctie kan worden opgelegd aan een rechtspersoon voor misdrijven en inbreuken die hetzij een intrinsiek verband hebben met de verwezenlijking van zijn doel of de waarneming van zijn belangen, of die, naar blijkt uit de concrete omstandigheden, voor zijn rekening zijn gepleegd. Het opleggen van een bestuurlijke sanctie aan rechtspersonen sluit niet uit dat een bestuurlijke sanctie wordt opgelegd aan natuurlijke personen voor dezelfde feiten.

Met rechtspersonen als vermeld in het eerste lid worden gelijkgesteld: 1° tijdelijke verenigingen en verenigingen bij wijze van deelneming;2° vennootschappen als vermeld in artikel 2, § 4, tweede lid, van het Wetboek van Vennootschappen, alsook handelsvennootschappen in oprichting;3° burgerlijke vennootschappen die niet de vorm van een handelsvennootschap hebben aangenomen. § 3. De onderneming is burgerrechtelijk aansprakelijk voor de bestuurlijke sancties die opgelegd worden aan haar organen en aan de personen voor wie ze aansprakelijk is conform artikel 1384 van het Burgerlijk Wetboek. § 4. Aan personen die op het ogenblik van de feiten de volle leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, kan alleen een bestuurlijke sanctie worden opgelegd als de Vlaamse regelgeving, waarin het misdrijf of de inbreuk wordt bepaald, daarin uitdrukkelijk voorziet.

Art. 51.Bestuurlijk vervolgde misdrijven worden gesanctioneerd met een alternatieve bestuurlijke geldboete: 1° van maximum duizend euro vermenigvuldigd met het getal van de maanden van de maximumvrijheidsstraf, maar niet lager dan de strafrechtelijke maximumgeldboete die geldt voor het feit, vermeerderd met de opdeciemen.Als de Vlaamse regelgeving op het feit alleen een strafrechtelijke geldboete stelt, wordt de helft van het maximum van de strafrechtelijke geldboete genomen, vermeerderd met de opdeciemen; 2° van minimum tweehonderdvijftig euro vermenigvuldigd met het getal van de maanden van de minimumvrijheidsstraf, maar niet lager dan de helft van de strafrechtelijke minimumgeldboete die geldt voor het feit, vermeerderd met de opdeciemen.Als de Vlaamse regelgeving op het feit alleen een strafrechtelijke geldboete stelt, of toelaat dat alleen die straf wordt opgelegd, wordt de helft van het minimum van de strafrechtelijke geldboete genomen, vermeerderd met de opdeciemen.

Bij het bepalen van de maximumgeldboete conform het eerste lid gelden dezelfde regels als die bepaald in artikel 69, Strafwetboek, behalve voor de Vlaamse regelgeving waar de toepassing van dat artikel wordt uitgesloten. Als de vrijheidsstraf, vermeld in het eerste lid, lager is dan één maand, wordt het basisbedrag van respectievelijk duizend en tweehonderdvijftig euro niet vermenigvuldigd.

Als de Vlaamse regelgeving bij de vaststelling van verzwarende omstandigheden voorziet in een verhoging van het minimum of het maximum van de vrijheidsstraf of de strafrechtelijke geldboete, wordt met die verhoging rekening gehouden bij het bepalen van het minimum en het maximum van de alternatieve bestuurlijke geldboete conform het eerste lid.

Art. 52.Naast de bestuurlijke geldboete kan altijd de bestuurlijke verbeurdverklaring worden opgelegd van: 1° zaken die het voorwerp van het misdrijf of de inbreuk uitmaken, en zaken die gediend hebben of bestemd waren tot het plegen van het misdrijf of de inbreuk, als ze eigendom zijn van de te beboeten persoon of de onderneming, vermeld in artikel 50, § 3;2° zaken die uit het misdrijf of de inbreuk voortkomen;3° een geldbedrag ter waarde van het brutovermogensvoordeel dat uit het misdrijf of de inbreuk is verkregen;4° een geldbedrag ten belope van de expertisekosten die van overheidswege noodzakelijk waren voor de ontdekking en het bewijs van het misdrijf of de inbreuk en die nog niet zijn voldaan.

Art. 53.Als het misdrijf of de inbreuk betrekking heeft op premies, subsidies of andere vormen van steun, kan naast de bestuurlijke geldboete altijd de gehele, gedeeltelijke of voorwaardelijke uitsluiting van steun worden opgelegd voor maximaal vijf jaar.

Art. 54.De bestuurlijke sancties, vermeld in artikel 52 en 53, zijn onderling combineerbaar.

Art. 55.De hoogte van de bestuurlijke geldboete wordt afgestemd op de ernst van de inbreuk of het misdrijf, de frequentie waarmee en de omstandigheden waarin de inbreuk of het misdrijf is gepleegd, de schade die eruit voortvloeit of had kunnen voortvloeien, en de concrete bijdrage van de te sanctioneren persoon aan het misdrijf of de inbreuk.

Als de sancties, vermeld in artikel 52 of 53, worden toegepast, wordt bij het bepalen van de hoogte van de bestuurlijke geldboetes ook rekening gehouden met het grievend effect van die sancties.

Art. 56.In het sanctiebesluit wordt een termijn bepaald waarin geldelijke bestuurlijke sancties betaald moeten worden. Die termijn mag niet korter zijn dan een maand en niet langer dan twaalf maanden.

Verbeurd verklaarde zaken, andere dan geldmiddelen, worden onmiddellijk overgedragen aan de administratie die het sanctiebesluit aanwijst.

Art. 57.Bij samenloop van verschillende misdrijven en/of inbreuken worden de bestuurlijke sancties die door Vlaamse regelgeving op die misdrijven en inbreuken zijn gesteld, samen opgelegd. In dat geval mag het totaalbedrag van de bestuurlijke geldboetes evenwel niet hoger zijn dan het dubbele van het maximum van de zwaarste bestuurlijke geldboete.

Art. 58.Als eenzelfde feit verschillende misdrijven of inbreuken oplevert of als verschillende misdrijven of inbreuken die de opeenvolgende en voortgezette uitvoering zijn van eenzelfde misdadig opzet, gelijktijdig worden voorgelegd aan de beboetingsinstantie, wordt alleen de zwaarste bestuurlijke geldboete opgelegd.

Als de beboetingsinstantie vaststelt dat de vervolgde feiten de opeenvolgende en voortgezette uitvoering van eenzelfde opzet vormen met misdrijven of inbreuken die al het voorwerp waren van een in kracht van gewijsde gegane strafrechtelijke veroordeling of een definitief sanctiebesluit, houdt ze bij de sanctietoemeting rekening met de al uitgesproken straffen of bestuurlijke sancties, op voorwaarde dat de vervolgde feiten dateren van voor de veroordeling of het sanctiebesluit. Zo nodig wordt een bestuurlijke geldboete opgelegd die lager is dan het in de betreffende Vlaamse regelgeving bepaalde minimum.

Art. 59.Bij verzachtende omstandigheden kan de beboetingsinstantie een lagere bestuurlijke geldboete opleggen dan het in de betreffende Vlaamse regelgeving bepaalde minimum. Die mogelijkheid is ook van toepassing bij overschrijding van de redelijke termijn, met dien verstande dat de beboetingsinstantie in dat geval ook kan beslissen om geen bestuurlijke sanctie op te leggen.

Art. 60.§ 1. De bestuurlijke geldboete kan geheel of gedeeltelijk worden opgelegd met uitstel van tenuitvoerlegging gedurende een proefperiode die niet minder dan een jaar en niet meer dan drie jaar mag bedragen. Aan dat uitstel kan de voorwaarde worden gekoppeld dat de overtreder zich binnen een bepaalde termijn in regel stelt, de voor het algemeen belang schadelijke gevolgen van het misdrijf of de inbreuk herstelt, en het bewijs daarvan verschaft aan de vervolgingsinstantie.

Het uitstel wordt van rechtswege herroepen als gedurende de proeftijd een nieuw misdrijf of een nieuwe inbreuk wordt gepleegd op de overtreden Vlaamse regelgeving, met een straf of een bestuurlijke geldboete tot gevolg.

Tot de herroeping van het uitstel wegens miskenning van de daaraan gekoppelde voorwaarde wordt besloten door de beboetingsinstantie, op verzoek van de vervolgingsinstantie. De procedure tot oplegging van een bestuurlijke sanctie als vermeld in hoofdstuk 8, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het voornemen tot herroeping van het uitstel aan de overtreder moet worden meegedeeld binnen het jaar na afloop van de proefperiode. § 2. Wanneer blijkt dat hij binnen een tijdspanne van respectievelijk 10 en 6 jaar, voorafgaand aan het misdrijf of de inbreuk waarvoor hij vervolgd wordt, geen gelijkaardige feiten heeft gepleegd, kan aan de overtreder het voordeel van opschorting van de beslissing over de bestuurlijke geldboete worden verleend. Dit gebeurt voor een proefperiode die niet minder dan een jaar en niet meer dan drie jaar mag bedragen. Aan de opschorting kan de voorwaarde worden gekoppeld dat de overtreder zich binnen een bepaalde termijn in regel stelt, de voor het algemeen belang schadelijke gevolgen van het misdrijf of de inbreuk herstelt, en het bewijs daarvan verschaft aan de vervolgingsinstantie.

De beboetingsinstantie die gevat wordt met een nieuw misdrijf of een nieuwe inbreuk op de overtreden Vlaamse regelgeving, door de overtreder gepleegd tijdens de proefperiode, spreekt zich ook uit over de bestuurlijke geldboete voor de feiten waarvoor de opschorting werd verleend.

Op verzoek van de vervolgingsinstantie spreekt de beboetingsinstantie zich uit over de bestuurlijke geldboete voor de feiten waarvoor opschorting werd verleend, wegens miskenning van de daaraan gekoppelde voorwaarde of wanneer de overtreder een nieuw misdrijf op de overtreden Vlaamse regelgeving heeft gepleegd dat strafrechtelijk wordt afgehandeld.

Art. 61.De mogelijkheid tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie vervalt: 1° door de dood van de verdachte, of, als het om een rechtspersoon gaat, door afsluiting van vereffening, door gerechtelijke ontbinding of door ontbinding zonder vereffening.Er treedt geen verval op als de invereffeningstelling of de ontbinding tot doel hebben te ontsnappen aan vervolging, en dat in het sanctiebesluit wordt vastgesteld; 2° door verjaring na verloop van vijf jaar, te rekenen vanaf de dag waarop het misdrijf is gepleegd, of na verloop van drie jaar, te rekenen vanaf de dag waarop de inbreuk is gepleegd.De verjaring wordt gestuit door daden van onderzoek of van vervolging die verricht worden binnen de voormelde termijnen. De verjaring blijft, voor wat misdrijven betreft, geschorst vanaf de dag waarop het openbaar ministerie het proces-verbaal ontvangt waarin over het misdrijf wordt bericht, tot aan de dag waarop de vervolgingsinstantie het bericht van strafrechtelijke seponering, vermeld in artikel 37, § 1, ontvangt, met een maximum van één jaar.

Art. 62.Als de sanctie die op de inbreuk is gesteld, alleen een bestuurlijke geldboete omvat en de maxima, vermeld in artikel 4, § 1, 1°, van de wet van 24 juni 2013 betreffende de gemeentelijke administratieve sancties, niet overstijgt, wordt de inbreuk bestuurlijk vervolgd en beboet door de sanctionerend ambtenaar die bevoegd is voor het grondgebied van de gemeente waar het misdrijf of de inbreuk is gepleegd, conform de bepalingen van de voormelde wet.

Bestuurlijke toezichthouders zijn bevoegd om de inbreuken, vermeld in het eerste lid, vast te stellen en op te sporen. Ze maken daarbij gebruik van de bevoegdheden die hun zijn verleend met toepassing van hoofdstuk 2 van dit decreet.

De met toepassing van dit artikel opgelegde definitieve bestuurlijke sancties worden opgenomen in het bestuurlijk sanctieregister. Voor de toepassing van artikel 74 wordt de sanctionerend ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, gelijkgesteld met een beboetingsinstantie. HOOFDSTUK 1 0. - De beboetingsinstantie

Art. 63.De beboetingsinstantie wordt met bestuurlijke vervolgingen van daartoe geïdentificeerde personen gevat door de vervolgingsinstantie. Ze oordeelt op grond van het sanctiedossier zoals bezorgd door de vervolgingsinstantie.

Art. 64.De beboetingsinstantie kan bij de concrete uitoefening van haar taken van bestuurlijke sanctionering geen instructies ontvangen van de minister onder wiens gezag ze ressorteert, onverminderd de bevoegdheid van de Vlaamse Regering om algemene beleidslijnen voor bestuurlijke sanctionering, bedoeld in artikel 78, § 3, vast te stellen.

Vervolgingen kunnen maar worden beoordeeld door een beboetingsinstantie die met betrekking tot dezelfde feiten ook is opgetreden vanuit een hoedanigheid van toezichthouder, bestuurlijke opsporingsagent of agent of officier van gerechtelijke politie, wanneer tegen haar beslissing een georganiseerd administratief beroep openstaat bij een beroepsorgaan dat niet beschikt over bevoegdheden op het vlak van toezicht of opsporing. HOOFDSTUK 1 1. - Het voorstel tot betaling van een geldsom

Art. 65.Alvorens de beboetingsinstantie te vatten, kan de vervolgingsinstantie aan de bestuurlijk te vervolgen persoon voorstellen een geldsom te betalen, die niet hoger mag zijn dan twee derde van het maximum van de bestuurlijke geldboete die op grond van de in tijd en ruimte omschreven feiten kan worden opgelegd, en niet lager dan een derde van het minimum van die geldboete.

De geldsom, vermeld in het eerste lid, staat in verhouding tot de zwaarte van het misdrijf of de inbreuk, en houdt rekening met de daaruit verkregen vermogensvoordelen. Ze is betaalbaar binnen een termijn van ten minste vijftien dagen en ten hoogste drie maanden, die door de vervolgingsinstantie wordt bepaald. De vervolgingsinstantie kan die termijn op verzoek van de persoon waaraan het voorstel gericht is verlengen, als bijzondere omstandigheden dat wettigen.

Art. 66.Gedurende de betalingstermijn kan de vervolging niet worden opgestart voor de feiten waarop het voorstel gegrond is. De tijdige en integrale betaling van de voorgestelde geldsom maken bestuurlijke vervolging definitief onmogelijk.

Het voorstel tot betaling van een geldsom vervalt van rechtswege bij gebrek aan tijdige en integrale betaling.

Het voorstel en de beslissing tot verlenging stuiten de verjaring, vermeld in artikel 61, 2°, als ze worden gedaan binnen de oorspronkelijke verjaringstermijn. Tijdens de betalingstermijn blijft de verjaring geschorst. HOOFDSTUK 1 2. - De sanctieprocedure

Art. 67.§ 1. Binnen dertig dagen nadat ze met de bestuurlijke vervolging gevat is, brengt de beboetingsinstantie de vervolgde persoon en, in voorkomend geval, de onderneming, vermeld in artikel 50, § 3, daarvan met een beveiligde zending op de hoogte. § 2. De kennisgeving, vermeld in paragraaf 1, bevat een beknopte beschrijving van de feiten en de juridische grondslag waarop de vervolging gebaseerd is, en vermeldt ook: 1° de mogelijkheid om binnen een vervaltermijn van negentig dagen na de kennisgeving met een beveiligde zending een schriftelijk verweer mee te delen;2° de noodzakelijke gegevens voor de digitale toegang tot het sanctiedossier;3° de mogelijkheid om het sanctiedossier in te zien op het adres van de beboetingsinstantie;4° de mogelijkheid om te worden gehoord, als dat met een beveiligde zending wordt gevraagd binnen een vervaltermijn van dertig dagen na de kennisgeving;5° de mogelijkheid om zich tijdens de hoorzitting te laten bijstaan door een raadsman naar keuze. Als de digitale toegang tot het sanctiedossier niet kan worden verzekerd, wordt een volledige kopie van het sanctiedossier toegevoegd aan de kennisgeving, behalve als dat binnen de grenzen van het redelijke onmogelijk is. In dat laatste geval bevat de kennisgeving een motivering van de onmogelijkheid. § 3. Wanneer de beboetingsinstantie in de loop van de procedure kennis krijgt van feiten die bepalend zijn voor de beoordeling van het sanctiedossier en hierin niet zijn opgenomen of nader onderzoek behoeven, maakt zij het dossier opnieuw over aan de vervolgingsinstantie met aanduiding van deze feiten. De sanctieprocedure wordt gestaakt, en volledig hernomen nadat het sanctiedossier opnieuw aan de beboetingsinstantie werd overgemaakt. De vervolgde persoon en, in voorkomend geval, de onderneming, vermeld in artikel 50, § 3, worden daarvan telkens met een beveiligde zending in kennis gesteld.

Art. 68.De beboetingsinstantie beslist binnen honderdtachtig dagen na de kennisgeving, vermeld in artikel 67, en brengt de vervolgde persoon en, in voorkomend geval, de onderneming, vermeld in artikel 50, § 3, op de hoogte van haar beslissing.

Naast de motieven waarop ze gegrond is, vermeldt de beslissing in het voorkomend geval de sancties die worden opgelegd, en de manier waarop verschuldigde bedragen moeten worden voldaan.

In de mate waarin niet wordt beslist tot verbeurdverklaring, beslist de beboetingsinstantie tot opheffing van het bestuurlijk beslag en wederinbezitstelling.

Art. 69.Binnen een vervaltermijn van zestig dagen vanaf de kennisgeving van de beslissing, kan de vervolgde persoon en, in voorkomend geval, de onderneming vermeld in artikel 50, § 3, beroep aantekenen tegen de administratieve eindbeslissing over de bestuurlijke vervolging bij de Raad van State, die oordeelt met volle rechtsmacht. HOOFDSTUK 1 3. - Uitvoering bestuurlijke sancties

Art. 70.Bestuurlijke sancties worden ten uitvoer gelegd door de administratie waartoe de beboetingsinstantie behoort of door de Vlaamse Belastingdienst, onder verantwoordelijkheid van de beboetingsinstantie die ze heeft opgelegd.

De administratie, belast met de invordering, beslist over de verzoeken tot uitstel of spreiding van betaling. Op dergelijke verzoeken mag maar worden ingegaan wanneer de verzoeker de ernstige betalingsproblemen die hij aanvoert bewijst.

De administratie, bedoeld in het tweede lid, kan de beslissing tot uitstel of spreiding bij beveiligde zending intrekken wanneer blijkt dat de eraan verbonden voorwaarden niet worden nageleefd.

Art. 71.Bestuurlijke sancties verjaren door verloop van twee jaren, te rekenen vanaf de dag waarop ze gedwongen kunnen worden uitgevoerd.

Artikel 2242 tot en met 2259 van het Burgerlijk Wetboek zijn van toepassing.

De verjaring, bedoeld in het eerste lid, blijft geschorst vanaf de beslissing tot uitstel of spreiding van betaling tot de integrale uitvoering of de intrekking ervan.

Art. 72.§ 1. De bestuurlijke sanctiebeslissing die als uitvoerbaar gewaarmerkt is door de personeelsleden die daarvoor door de Vlaamse Regering zijn aangewezen, geldt als uitvoerbare titel voor de invordering van verschuldigde bedragen en de uitwinning van verbeurdverklaarde zaken, met inbegrip van de uitvoeringskosten.

Wanneer de sanctiebeslissing ook de uitsluiting van steun in de zin van artikel 53 omvat, wordt een afschrift van de als uitvoerbaar gewaarmerkte beslissing gericht aan de betrokken steunverlenende overheid. § 2. Het bewarend beslag, vermeld in artikel 45, kan op grond van de als uitvoerbaar gewaarmerkte bestuurlijke sanctiebeslissing worden omgezet naar uitvoerend beslag. De beboetingsinstantie ziet erop toe dat het bewarend beslag wordt opgeheven in de mate waarin de sanctie van verbeurdverklaring niet wordt uitgesproken.

De houder van zaken onder bestuurlijk beslag is op vertoon van de als uitvoerbaar gewaarmerkte bestuurlijke sanctiebeslissing verplicht die zaken over te dragen aan de tenuitvoerlegger in de mate waarin ze verbeurd zijn verklaard. De overdracht gebeurt op risico en kosten van de houder.

Art. 73.Voor de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit een als uitvoerbaar gewaarmerkte bestuurlijke sanctiebeslissing, bestaat een algemeen voorrecht op alle roerende goederen en inkomsten van de schuldenaar. Dat voorrecht neemt rang in onmiddellijk na het voorrecht, vermeld in artikel 19, 5°, van de Hypotheekwet van 16 december 1851.

Schuldvorderingen die voortvloeien uit een als uitvoerbaar gewaarmerkte bestuurlijke sanctiebeslissing, worden gewaarborgd door een wettelijke hypotheek, die ingeschreven, vernieuwd, verminderd of geheel of gedeeltelijk doorgehaald wordt conform de bepalingen van hoofdstuk IV en V van de voormelde wet. HOOFDSTUK 1 4. - Bestuurlijk sanctieregister en databank rechtspraak Vlaamse regelgeving

Art. 74.De door de Vlaamse Regering aangewezen entiteit houdt een register bij van de natuurlijke personen of rechtspersonen die met toepassing van dit decreet het voorwerp hebben uitgemaakt van een beslissing als vermeld in artikel 37, § 2, eerste lid, 1° tot en met 3°, of een definitieve bestuurlijke sanctie.

De entiteit, vermeld in het eerste lid, is verantwoordelijk voor de verwerking van de gegevens van het register, dat wordt samengesteld door de samenvoeging van de gegevens van de vervolgingsinstanties en de beboetingsinstanties, die eenvormig aangeleverd worden op de wijze bepaald door de Vlaamse Regering. De verwerking kan pas worden aangevangen na het uitvoeren van een gegevensbeschermingseffectbeoordeling als vermeld in artikel 35 van de verordening 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG. Het register is bedoeld om het openbaar ministerie en de strafgerechten toe te laten na te gaan of de vervolgingsinstantie heeft besloten tot een bestuurlijk opsporingsonderzoek, een bestuurlijk sepot of een bestuurlijke vervolging, om de uitvoering van de bestuurlijke sancties door de beboetingsinstanties te verzekeren, en om de vervolgingsinstanties, de beboetingsinstanties, het openbaar ministerie, de strafgerechten en de autoriteiten, bedoeld in artikel 38 in staat te stellen na te gaan of er reeds eerder straffen of sancties voor dezelfde feiten dan wel voor andere feiten, verbonden door eenheid van opzet met de te vervolgen of vervolgde feiten, werden opgelegd, en de frequentie en de omstandigheden in te schatten waarmee en waarin de te vervolgen of vervolgde feiten zijn gepleegd.

De informatie uit het register kan ook worden ingezet voor opdrachten van bestuurlijke en gerechtelijke politie. Zij mag echter nooit gebruikt worden voor het permanent monitoren of de digitale observatie van een specifiek persoon, noch voor profilering, zoals vermeld in artikel 4, 4), van de in het tweede lid vermelde verordening.

Art. 75.§ 1. Het bestuurlijk sanctieregister, vermeld in artikel 74, bevat de volgende persoonsgegevens en informatiegegevens: 1° het rijksregisternummer of het ondernemingsnummer van de natuurlijke personen en rechtspersonen die het voorwerp uitmaken van de bestuurlijke sanctie, of hun naam, voornamen, geboortedatum, verblijfplaats of maatschappelijke zetel;2° de aard van de gepleegde feiten;3° de beslissingen, vermeld in artikel 37, § 2, eerste lid, 1° tot en met 3° ;4° de voorstellen tot betaling van een geldsom die tijdig en integraal betaald zijn;5° de onmiddellijke inningen, consignaties en inhoudingen, vermeld in hoofdstuk 5;6° de definitieve bestuurlijke sancties. § 2. De gegevens, vermeld in paragraaf 1, worden gedurende respectievelijk tien of zes jaar bewaard al naargelang zij betrekking hebben op misdrijven of inbreuken.

De bewaringstermijn, bedoeld in het eerste lid, vangt aan vanaf de datum: 1° van integrale en tijdige betaling als vermeld in paragraaf 1, 4° ;2° waarop de bestuurlijke sancties definitief zijn geworden;3° van de beslissing, vermeld in paragraaf 1, 3°, als de gebeurtenissen, vermeld in punt 1° en 2°, zich niet hebben voorgedaan. Zodra de termijn, vermeld in het eerste lid, is verstreken, worden de gegevens, vermeld in paragraaf 1, hetzij vernietigd, hetzij geanonimiseerd.

Art. 76.§ 1. Voor de doeleinden, vermeld in artikel 74, derde lid, hebben de beboetingsinstanties, de strafgerechten, de vervolgingsinstanties, het openbaar ministerie, en de autoriteiten, vermeld in artikel 38, toegang tot het bestuurlijk sanctieregister, vermeld in artikel 74. § 2. Voor zover dat noodzakelijk is voor een van de doeleinden, vermeld in artikel 74, vierde lid, en onder de voorwaarden die ze bepaalt, kan de Vlaamse Regering, na advies van de Vlaamse Toezichtcommissie, alle of een gedeelte van de persoonsgegevens en informatie toegankelijk maken voor de volgende openbare overheden: 1° de gemeentelijke, provinciale of Vlaamse inspectiediensten die toezichthouders, agenten van bestuurlijke politie of agenten en officieren van gerechtelijke politie, aangesteld op grond van dit decreet, tewerkstellen;2° de geïntegreerde politie;3° bestuurlijke overheden die bevoegd zijn voor het opleggen van bestuurlijke maatregelen tot preventie van misdrijven en inbreuken of tot preventie en herstel van de schadelijke gevolgen ervan. Zolang hun geen rechtstreekse toegang wordt toegekend, kunnen de diensten, vermeld in het eerste lid, de entiteit, vermeld in artikel 74, verzoeken de persoonsgegevens en de informatie over geïdentificeerde personen te verstrekken. De entiteit, vermeld in artikel 74, gaat alleen in op dat verzoek in de mate waarin de noodzaak om te kennen in concreto wordt aangetoond. § 3. De entiteit, vermeld in artikel 74, kan aan universiteiten, hogescholen of erkende onderzoeksinstellingen tijdelijk toegang verlenen tot de strikt noodzakelijke gegevens voor wetenschappelijke doeleinden, onder de voorwaarden, bepaald in artikel II.38 van het Bestuursdecreet van 7 december 2018. § 4. De natuurlijke personen en rechtspersonen, bedoeld in artikel 75, § 1, 1°, hebben elektronisch of bij uittreksel toegang tot de gegevens die op hen betrekking hebben. § 5. De toegang, vermeld in de paragrafen 1 tot en met 3, vereist een voorafgaandelijk protocol in de zin van artikel 8 van het decreet van 18 juli 2008 betreffende het elektronische bestuurlijke gegevensverkeer.

Art. 77.De door de Vlaamse Regering aangewezen entiteit neemt alle rechtspraak over de handhaving van Vlaamse regelgeving, met inbegrip van de beslissingen die met toepassing van artikel 39, aan de vervolgingsinstantie bezorgd worden, geanonimiseerd op in een elektronische databank, die via het internet vrij raadpleegbaar is. HOOFDSTUK 1 5. - Beleidslijnen voor opsporing en vervolging, en beleidslijnen voor bestuurlijke sanctionering

Art. 78.§ 1. Met behoud van artikel 148 van het Gerechtelijk Wetboek, legt de Vlaamse Regering de algemene beleidslijnen voor opsporing en vervolging vast, nadat ze minstens het advies van respectievelijk het College van procureurs-generaal, vermeld in artikel 143bis van het Gerechtelijk Wetboek, en de vervolgingsinstanties heeft ingewonnen.

Het advies van de vervolgingsinstanties wordt gecoördineerd ingewonnen door de entiteit die wordt aangewezen door de Vlaamse Regering.

De beleidslijnen, vermeld in het eerste lid, worden openbaar gemaakt en zijn bindend voor de vervolgingsinstanties en de Vlaamse inspectiediensten. § 2. De vervolgingsinstanties en de Vlaamse inspectiediensten kunnen, op eigen initiatief of op vraag van de hiërarchisch bevoegde minister, de in paragraaf 1 bedoelde beleidslijnen concretiseren in vijfjaarlijkse handhavingsprogramma's.

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels met betrekking tot de inhoud, de opstelling en de openbaarmaking van de handhavingsprogramma's, vermeld in het eerste lid. § 3. De Vlaamse Regering kan algemene beleidslijnen voor bestuurlijke sanctionering vastleggen voor de Vlaamse regelgeving die zij aanduidt, nadat ze het advies van de betrokken beboetingsinstanties heeft ingewonnen.

De beleidslijnen, vermeld in het eerste lid, worden openbaar gemaakt en zijn bindend voor de betrokken beboetingsinstanties.

Art. 79.§ 1. De vervolgingsinstanties brengen jaarlijks verslag uit.

Dat verslag bevat een toelichting over hun activiteiten, een analyse en een beoordeling van het opsporings- en vervolgingsbeleid in het voorbije jaar, alsook de prioritaire doelstellingen voor het komende jaar.

In het verslag wordt een overzicht opgenomen van de Vlaamse regelgeving die het voorbije jaar bij de toepassing of de interpretatie ervan moeilijkheden heeft opgeleverd. § 2. De beboetingsinstanties brengen jaarlijks verslag uit over hun activiteiten. § 3. De verslagen van de vervolgingsinstanties en beboetingsinstanties worden gebundeld tot een Vlaams handhavingsrapport door de entiteit, vermeld in artikel 78, en worden aan de Vlaamse Regering bezorgd.

Het Vlaams handhavingsrapport wordt door de Vlaamse Regering aan het Vlaams Parlement meegedeeld en openbaar gemaakt. HOOFDSTUK 1 6. - Bijstand aan OLAF

Art. 80.§ 1. Als ze daarom verzocht worden, kunnen de toezichthouders, de bestuurlijke opsporingsagenten en de agenten en officieren van gerechtelijke politie van Vlaamse inspectiediensten gebruikmaken van de bevoegdheden die aan hen zijn toegekend in dit decreet, om bijstand te verlenen aan OLAF in de zin van verordening 2185/96. § 2. De personeelsleden van Vlaamse inspectiediensten die belast zijn met taken van bestuurlijk toezicht of opsporing op grond van Vlaamse regelgeving waarop dit decreet niet van toepassing is, kunnen een beroep doen op de bevoegdheden, vermeld in hoofdstuk 2, om bijstand te verlenen aan OLAF in de zin van verordening 2185/96.

De personeelsleden, vermeld in het eerste lid, kunnen de bevoegdheden die aan hen op grond van andere Vlaamse regelgeving zijn toegekend voor het uitvoeren van taken van bestuurlijk toezicht en bestuurlijke opsporing, ook inzetten om bijstand te verlenen aan OLAF in de zin van verordening 2185/96.

Wanneer personeelsleden overeenkomstig het eerste en tweede lid bijstand verlenen aan OLAF, zijn de beperkingen aan de reikwijdte van de verplichtingen en rechten als bedoeld in de artikelen 5, 12 tot en met 22, en 34 van de algemene verordening gegevensbescherming waarin de voormelde andere Vlaamse regelgeving voorziet, eveneens van toepassing. HOOFDSTUK 1 7. - Aan dit decreet eigen strafbaarstellingen

Art. 81.Met behoud van de toepassing van de afwijkende bepalingen, vermeld in dit decreet en andere Vlaamse regelgeving, zijn alle personen die informatie verkrijgen op grond van de uitoefening van de aan hen door dit decreet toegekende bevoegdheden, verplicht tot de strikte geheimhouding ervan. Als die geheimhoudingsplicht bewust wordt genegeerd, dan wordt dat gestraft met een gevangenisstraf van een jaar tot drie jaar en een geldboete van honderd euro tot duizend euro of met een van die straffen alleen.

In afwijking van het eerste lid, kunnen de vervolgingsinstanties de bekomen informatie delen met het openbaar ministerie, de hiërarchisch bevoegde minister of andere vervolgingsinstanties, wanneer dit noodzakelijk is voor de uitoefening van de bevoegdheden inzake opsporing en vervolging van deze laatsten.

Art. 82.Het verhinderen van de regelmatige inzet van de in hoofdstuk 2 bedoelde toezichtrechten door toezichthouders, bestuurlijke opsporingsagenten of agenten en officieren van gerechtelijke politie conform hoofdstuk 2 tot en met 4, wordt gestraft met een geldboete van 250 tot 250.000 euro. HOOFDSTUK 1 8. - Slotbepaling

Art. 83.Dit decreet treedt in werking vanaf de tiende dag na de publicatie van dit decreet in het Belgisch Staatsblad.

In afwijking van het eerste lid, treden de artikelen 74 tot en met 76 in werking op de datum die de Vlaamse Regering vaststelt.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 22 maart 2019.

De minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Buitenlands Beleid en Onroerend Erfgoed, G. BOURGEOIS _______ Nota (1) Zitting 2018-2019. Documenten: - Ontwerp van decreet, 1825 - Nr. 1. - Verslag, 1825 - Nr. 2. - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering, 1825 - Nr. 3.

Handelingen - Bespreking en aanneming: Vergadering van 13 maart 2019.

^