gepubliceerd op 06 februari 1998
Decreet houdende wijziging van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn
17 DECEMBER 1997. Decreet houdende wijziging van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn (1)
Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt :
Artikel 1.Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.
Art. 2.Artikel 26bis van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, gewijzigd bij de wet van 5 augustus 1992 en de wet van 12 januari 1993, wordt gewijzigd als volgt : 1° in § 1 worden 1° en 7° respectievelijk vervangen door wat volgt : « 1° het meerjarenplan en de budgetten van het centrum, alsook het budget van de ziekenhuizen die onder het centrum ressorteren;7° de budgetwijzigingen zodra deze van dien aard zijn dat ze de gemeentelijke bijdrage verhogen of verminderen, alsook de beslissingen met betrekking tot de ziekenhuizen waardoor hun tekort toeneemt.»; 2° in § 2 wordt 1°, vervangen door wat volgt : « 1° het vaststellen of wijzigen van het administratieve en geldelijke statuut van het personeel, voor zover deze beslissingen een weerslag kunnen hebben op de budgetten en het beheer van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn;"; 3° § 5 wordt opgeheven.
Art. 3.In artikel 27 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet 16 juni 1989, de wet van 5 augustus 1992 en de wet van 12 januari 1993, wordt § 1 gewijzigd als volgt : 1° tussen het tweede en het derde lid wordt het volgende lid ingevoegd : « Onverminderd de toepassing van de artikelen 28, § 3 en 84, § 2 kan de raad, het vast bureau of de bijzondere comités eveneens wel omschreven bevoegdheden tot het beheer van een budget overdragen aan budgethouders.De budgethouder keurt de facturen goed die betrekking hebben op het krediet dat hij beheert. »; 2° in het derde lid worden de woorden "aan het vast bureau of aan de bijzondere comités" geschrapt;3° het derde lid, 4° en het vierde lid worden opgeheven.
Art. 4.In artikel 28 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 5 augustus 1992 en de wet van 12 januari 1993, wordt § 2 vervangen door wat volgt : « § 2. Alle beslissingen van de raad voor maatschappelijk welzijn, van het vast bureau en van de bijzondere comités, alsook alle akten en bekendmakingen van het centrum worden ondertekend door de voorzitter en medeondertekend door de secretaris. De voorzitter kan de ondertekening van die documenten opdragen aan één of meer leden van de raad voor maatschappelijk welzijn. De secretaris kan de medeondertekening van die beslissingen opdragen aan één of meer ambtenaren van het centrum, voor zover de raad voor maatschappelijk welzijn hem daartoe machtigt.
In afwijking van het eerste lid worden de beslissingen genomen in het kader van de in artikel 84, § 2 overgedragen bevoegdheden, en de ermee verband houdende documenten, ondertekend door de ambtenaren die budgethouder zijn.
De documenten van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn die niet vermeld zijn in het eerste en het tweede lid, worden ondertekend overeenkomstig de door de raad voor maatschappelijk welzijn vastgestelde modaliteiten. Voor zover hij de medeondertekening noodzakelijk acht, stelt de raad eveneens de modaliteiten van medeondertekening van deze documenten vast.
De door de raad vastgestelde modaliteiten inzake ondertekening en medeondertekening worden vermeld in het huishoudelijk reglement. Bij gebreke aan door de raad vastgestelde modaliteiten geschiedt de ondertekening en medeondertekening overeenkomstig het eerste lid.
Diegenen die bevoegd zijn stukken te ondertekenen dienen boven hun handtekening hun naam en functie te vermelden en, in voorkomend geval, melding te maken van de opdracht.
De opdrachten tot ondertekenen of medeondertekenen geschieden schriftelijk en zijn te allen tijde herroepbaar. De raad voor maatschappelijk welzijn wordt daarvan op de hoogte gebracht tijdens zijn eerstvolgende vergadering. »
Art. 5.In artikel 40 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 5 augustus 1992, worden het tweede en derde lid opgeheven.
Art. 6.Aan artikel 42 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 31 juli 1984, het koninklijk besluit nr. 430 van 5 augustus 1986 en de wet van 5 augustus 1992, wordt een elfde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De raad stelt de secretaris, de ontvanger en alle personeelsleden de middelen ter beschikking die noodzakelijk zijn om hun bevoegdheden uit te oefenen. »
Art. 7.In artikel 43 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 5 augustus 1992, wordt het derde lid vervangen door wat volgt : « Op deze regels wordt echter volgende uitzondering gemaakt : in de openbare centra voor maatschappelijk welzijn waar het uitoefenen van het ambt van ontvanger geen volledige dagtaak vereist, wordt dit ambt aan een gewestelijk of een deeltijds ontvanger gegeven, onverminderd de toepassing van artikel 52, § 2, van de nieuwe gemeentewet. De Vlaamse regering bepaalt de voorwaarden en de modaliteiten waaronder dit ambt aan deze ontvangers wordt gegeven. »
Art. 8.In artikel 45 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 5 augustus 1992, wordt § 1 vervangen door wat volgt : « § 1. De secretaris woont zonder beraadslagende stem de vergaderingen bij van de raad en het vast bureau. Hij is in het bijzonder belast met het opmaken van de notulen van de vergaderingen. Hij herinnert in voorkomend geval aan de geldende rechtsregels, vermeldt de feitelijke gegevens waarvan hij kennis heeft en zorgt ervoor dat de door de wet voorgeschreven vermeldingen in de beslissing worden opgenomen.
Hij is verantwoordelijk voor het overbrengen van de notulen van die vergaderingen en van de beslissingen van die organen in de daartoe bestemde registers. De notulen en de beslissingen worden ondertekend door de voorzitter en de secretaris.
De secretaris kan de vergaderingen bijwonen van alle bijzondere comités.
Onder het gezag van de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn onderzoekt de secretaris de zaken, leidt hij de administratie en is hij hoofd van het personeel. De secretaris is verantwoordelijk voor de administratieve organisatie en het opzetten van interne controleprocedures aangaande de materies die tot zijn bevoegdheid behoren.
Hij bewaart het archief.
De secretaris maakt het voorontwerp van het meerjarenplan, van de budgetten, en van de budgetwijzigingen op. Hij legt deze voorontwerpen en de lijst van de interne kredietaanpassingen voor aan de budgetcommissie.
De secretaris is verantwoordelijk voor het opmaken van de uitgaande facturen en het registreren hiervan. Hij is tevens verantwoordelijk voor het registreren van de bestellingen.
De secretaris is verplicht de richtlijnen te volgen die hij van de voorzitter, de raad en het vast bureau krijgt. »
Art. 9.Artikel 46 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 5 augustus 1992, wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 46 § 1. Onder het gezag van de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn leidt de ontvanger de financiële dienst van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn met uitzondering van de bevoegdheden van de secretaris in dit verband. De ontvanger is verantwoordelijk voor de administratieve organisatie en het opzetten van interne controleprocedures aangaande de materies waarvoor hij bevoegd is. § 2. De ontvanger heeft tot taak om, onder zijn verantwoordelijkheid : - de geregistreerde uitgaande facturen te innen; - elke andere ontvangst te registreren; - de bestellingen te viseren, binnen de perken bepaald in dit artikel; - uitgaven te betalen die door de budgethouders zijn goedgekeurd, op voorwaarde dat ze wettelijk en regelmatig zijn.
De ontvanger of een door hem daartoe gemachtigd persoon viseert, binnen de perken in dit artikel bepaald, de bestellingen voor opdrachten van aanneming van werken, leveringen en diensten en elk stuk dat aanleiding geeft tot een uitgave, die regelmatig en in overeenstemming met de wet zijn opgesteld, ondertekend zijn door een daartoe gemachtigd persoon, en die niet leiden tot overschrijding, hetzij van het bedrag bepaald in de daartoe vastgestelde enveloppe van het budget waarvan de gemeenteraad kennis genomen heeft of dat hij goedgekeurd heeft, hetzij van een bijzonder krediet of een voorlopig krediet.
De visering van de ontvanger is verplicht in geval van investeringsuitgaven. De voorafgaande visering door de ontvanger is niet vereist in het kader van artikel 84, § 3.
Indien de ontvanger, bij gemotiveerde beslissing, een door de budgethouder goedgekeurde bestelling waarvoor er nog voldoende kredieten zijn, weigert te viseren, beslist de raad op eigen verantwoordelijkheid. De beslissing van de raad vervangt de visering door de ontvanger.
Indien de ontvanger bij gemotiveerde beslissing een door de budgethouder goedgekeurde uitgave waarvoor er nog voldoende kredieten zijn, weigert te betalen, kan de raad de betaling bevelen.
Indien de ontvanger, na beslissing van de raad, een uitgave weigert te betalen, wordt de betaling ervan vervolgd zoals inzake directe belastingen, door de rijksontvanger, nadat de Vlaamse regering, de ontvanger vooraf gehoord, de bevelschriften uitvoerbaar heeft verklaard. De beslissing van de Vlaamse regering geldt als een regelmatig en door de ontvanger ambtshalve uit te voeren bevelschrift.
De beslissingen vermeld in het vierde en het vijfde lid worden bij de rekening gevoegd. § 3. De ontvanger is verantwoordelijk voor het voeren en afsluiten van de boekhouding en bereidt de jaarrekening voor.
Hij dient alle handelingen tot stuiting van verjaring en verval te verrichten, tot alle beslagleggingen te doen overgaan, de inschrijving, de herinschrijving, de vernieuwing, de doorhaling of de rangafstand van elke titel die daarvoor vatbaar is ten kantore der hypotheken te vorderen, aan de leden van de raad kennis te geven van het vervallen van de huurovereenkomsten, van de achterstallen en van elk feit dat de rechten van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn schaadt.
De ontvanger is verantwoordelijk voor het thesauriebeheer van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. Hij wordt voor de instellingen met afzonderlijk beheer die onder het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn ressorteren, van deze verantwoordelijkheid ontslagen indien er voor deze instellingen een bijzondere ontvanger wordt aangesteld.
De beschikbare kasmiddelen worden gestort op de lopende rekeningen geopend bij in België gevestigde en erkende kredietinstellingen, of worden bij of via die instellingen op minder dan een jaar belegd. § 4. Elk kwartaal overhandigt de ontvanger een financieel rapport aan de raad voor maatschappelijk welzijn. Dit rapport omvat minstens een overzicht van de thesaurietoestand, de liquiditeitsprognose alsook de evolutie van de budgetten en de uitvoering van het budgethouderschap zoals bepaald door de raad.
De ontvanger krijgt de agenda en de notulen van de vergaderingen van de raad, het vast bureau en de bijzondere comités. Hij kan bovendien uitgenodigd worden om met raadgevende stem deel te nemen aan de besprekingen van de raad, van het vast bureau en van de bijzondere comités, telkens als over problemen gehandeld wordt die de organisatie van de financiële dienst aanbelangen of die een belangrijke invloed hebben op de financiën van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
Op gemotiveerd verzoek van de ontvanger, neemt de raad, het vast bureau of het bijzonder comité niet eerder een beslissing dan na de ontvanger gehoord te hebben. § 5. De plaatselijk ontvanger is verplicht tot waarborg van zijn beheer, een zekerheid in geld, in effecten of in de vorm van één of meerdere hypotheken te stellen.
De Vlaamse regering bepaalt het minimum- en het maximumbedrag van de zekerheid, volgens de categorie van gemeenten bedoeld in artikel 28, § 1, van de nieuwe gemeentewet.
De raad voor maatschappelijk welzijn stelt, op de eerste vergadering na de eedaflegging en binnen de grenzen bepaald met toepassing van vorig lid, het bedrag vast van de zekerheid die de ontvanger moet stellen, alsmede de termijn waarover hij daartoe beschikt.
De zekerheid wordt bij de deposito- en consignatiekas gedeponeerd; de rente die ze opbrengt komt aan de ontvanger toe.
De akten van zekerheidsstelling worden zonder kosten voor het centrum, voor de burgemeester van de gemeente waar het centrum is gelegen, verleden.
Indien er registratiekosten verschuldigd zijn, worden deze teruggebracht tot het algemeen vast recht.
De ontvanger mag de zekerheidsstelling vervangen door hetzij een bankwaarborg of verzekering die beantwoordt aan de modaliteiten door de Vlaamse regering bepaald, hetzij de hoofdelijke borgstelling van een vereniging die door de Vlaamse regering erkend is.
Deze erkende vereniging moet de vorm van een coöperatieve vennootschap aannemen en de voorschriften van boek I, titel IX, afdeling 7, van het wetboek van koophandel naleven; ze behoudt niettemin haar burgerlijk karakter. Het besluit tot erkenning van de vereniging alsmede de goedgekeurde statuten worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
De vereniging kan de kas en de boekhouding controleren van de ontvanger voor wie ze zich borg heeft gesteld, mits de raad voor maatschappelijk welzijn instemt met de contractuele bepalingen waarbij dit recht wordt gevestigd en met de wijze waarop dit recht wordt uitgeoefend.
De voorzitter zorgt dat de zekerheid van de ontvanger werkelijk gesteld en te bekwamer tijd vernieuwd wordt.
De ontvanger die zijn zekerheid niet binnen de voorgeschreven termijn verschaft en dit verzuim niet voldoende verantwoordt, is ambtshalve ontslagen en wordt vervangen.
Alle kosten betreffende de vestiging der zekerheid komen ten laste van de ontvanger.
Is er een tekort in de kas van het centrum, dan heeft het centrum een voorrecht op de zekerheid van de ontvanger. § 6. In geval van gewettigde afwezigheid kan de plaatselijk ontvanger, onder zijn eigen verantwoordelijkheid, binnen drie dagen voorzien in zijn vervanging en te dien einde, voor een periode van maximum dertig dagen, een door de raad voor maatschappelijk welzijn erkende plaatsvervanger aanstellen. Die maatregel kan voor eenzelfde afwezigheid tweemaal worden verlengd.
In alle andere gevallen kan de raad voor maatschappelijk welzijn een waarnemend plaatselijk ontvanger aanstellen. Hij is daartoe verplicht wanneer de afwezigheid een termijn van drie maanden overschrijdt.
De waarnemend plaatselijk ontvanger moet voldoen aan de voorwaarden vereist voor het uitoefenen van het ambt van plaatselijk ontvanger. De bepalingen van § 5 en van artikel 44, eerste lid, zijn ook op hem van toepassing.
De waarnemend plaatselijk ontvanger oefent alle bevoegdheden uit van de plaatselijk ontvanger.
Bij zijn ambtsaanvaarding en zijn ambtsneerlegging wordt een eindrekening opgemaakt en worden de kas en de boeken overgedragen, onder toezicht van de raad voor maatschappelijk welzijn. »
Art. 10.In artikel 79 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 5 augustus 1992, worden de woorden "het kapitaal" vervangen door de woorden " de middelen".
Art. 11.Artikel 84 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 5 augustus 1992, wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 84 § 1. De raad voor maatschappelijk welzijn kiest de wijze waarop de opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten worden toegewezen en stelt de voorwaarden ervan vast. Hij zet de procedure in en wijst de opdracht toe. § 2. De raad voor maatschappelijk welzijn kan de in § 1 bedoelde bevoegdheden overdragen aan budgethouders.
Voor wat betreft de investeringen kan de raad voor maatschappelijk welzijn die bevoegdheden, onder zijn verantwoordelijkheid en binnen de perken van de daartoe op het investeringsbudget ingeschreven kredieten, overdragen aan het vast bureau en/of een bijzonder comité.
Voor wat betreft de exploitatie kan de raad voor maatschappelijk welzijn die bevoegdheden, onder zijn verantwoordelijkheid en binnen de perken van de daartoe op het exploitatiebudget ingeschreven kredieten, overdragen aan het vast bureau en/of een bijzonder comité alsook aan de secretaris en/of, na advies van de secretaris, aan andere ambtenaren.
De raad kan eveneens beslissen dat het vast bureau en het bijzonder comité de hun toegewezen bevoegdheden inzake opdrachten die betrekking hebben op de exploitatie, onder hun verantwoordelijkheid en binnen de perken van de daartoe op het exploitatiebudget ingeschreven kredieten, kunnen delegeren aan de secretaris, en/of na advies van de secretaris, aan andere ambtenaren. § 3. In gevallen van dringende spoed die voortvloeien uit niet te voorziene omstandigheden, kan het vast bureau op eigen initiatief de in § 1 bedoelde bevoegdheden uitoefenen. Zijn besluit wordt meegedeeld aan de raad voor maatschappelijk welzijn die er op zijn eerstvolgende vergadering akte van neemt. § 4. De wijze waarop de opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten worden gegund, en het vaststellen van de voorwaarden ervan alsook het inzetten van de procedure en de toewijzing ervan, blijft wat investeringen betreft aan de raad voorbehouden wanneer het om opdrachten gaat voor rekening van andere overheden of die door andere overheden worden gesubsidieerd. »
Art. 12.Artikel 86 van dezelfde wet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 86 Het boekjaar van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn begint op 1 januari en eindigt op 31 december van hetzelfde jaar. »
Art. 13.Artikel 87 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 5 augustus 1992, wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 87 § 1. Elk openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn voert een voor de aard en de omvang van zijn activiteiten passende boekhouding en volgt daarbij de methode van het dubbel boekhouden.
De boekhouding van elk openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn omvat al zijn transacties, bezittingen, vorderingen, schulden en verplichtingen, van welke aard ook. § 2. Elk openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wordt beheerd met behulp van onder meer de volgende instrumenten : 1° budgethouderschap : de aan een ambtenaar, die deze heeft aanvaard, of orgaan toegekende bevoegdheid tot beheer van een budget dat taakstellend is in die zin dat het een norm inhoudt waarvan de budgethouder de realisatie nastreeft;2° activiteitencentrum : een entiteit binnen het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn die instaat voor een verzameling van afzonderbare taken of activiteiten;3° meerjarenplan : het jaarlijks geactualiseerd plan dat steeds een periode van minimum drie en maximum zes boekjaren bestrijkt;4° budget : een financieel plan dat een wel omschreven periode bestrijkt;5° investeringsbudget : het budget van uitgaven en ontvangsten, en kosten en opbrengsten verbonden aan de aanschaf en vervreemding van duurzame middelen;6° exploitatiebudget : het budget van kosten en opbrengsten van het centrum in zijn geheel en van ieder van zijn activiteitencentra;7° liquiditeitenbudget : het budget van de geldstromen. § 3. De Vlaamse regering stelt de nadere voorschriften vast inzake het budgettair en financieel beheer van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. »
Art. 14.In dezelfde wet wordt een artikel 87bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 87bis De budgetcommissie adviseert schriftelijk over het voorontwerp van het meerjarenplan, van de budgetten, en van de budgetwijzigingen en over de lijst van de interne kredietaanpassingen. Zij verleent haar advies vooraleer deze documenten aan enig orgaan worden voorgelegd.
De budgetcommissie bestaat minimaal uit de voorzitter, de secretaris en de ontvanger. De raad voor maatschappelijk welzijn bepaalt in zijn huishoudelijk reglement de nadere voorwaarden voor de samenstelling van de commissie.
De budgetcommissie komt samen op verzoek van de voorzitter of de secretaris. »
Art. 15.Artikel 88 van dezelfde wet gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 244 van 31 december 1983, de wet van 29 december 1988 en de wet van 5 augustus 1992, wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 88 § 1. Minstens in het jaar van zijn volledige vernieuwing stelt de raad voor maatschappelijk welzijn een meerjarenplan vast.
Voor zover het meerjarenplan werd gewijzigd, wordt het voor 15 september aan de gemeenteraad overgezonden. De voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn licht het toe op de gemeenteraadsvergadering waarop het geagendeerd is. Indien de voorzitter geen deel uitmaakt van de gemeenteraad, wordt hij ten minste zeven vrije dagen voor de dag van die vergadering, door het college van burgemeester en schepenen hiervan verwittigd.
Indien het meerjarenplan zoals het door de raad wordt vastgesteld, in consensus positief werd geadviseerd in het overlegcomité bedoeld in artikel 26, § 2, neemt de gemeenteraad er kennis van. Indien het overlegcomité geen positief advies in consensus omtrent het meerjarenplan heeft uitgebracht, wordt het meerjarenplan ter goedkeuring voorgelegd aan de gemeenteraad; in dit laatste geval kan de gemeenteraad het meerjarenplan aanpassen. § 2. Jaarlijks stelt de raad voor maatschappelijk welzijn de budgetten voor het volgend boekjaar vast van het centrum en van elk ziekenhuis dat onder zijn beheer staat.
De budgetten worden jaarlijks voor 15 november aan de gemeenteraad overgezonden. De voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn licht ze toe op de gemeenteraadsvergadering waarop ze geagendeerd zijn. Indien de voorzitter geen deel uitmaakt van de gemeenteraad, wordt hij ten minste zeven vrije dagen voor de dag van die vergadering, door het college van burgemeester en schepenen hiervan verwittigd.
Wanneer een budget binnen de grenzen blijft van de gemeentelijke bijdrage die opgenomen is in het meerjarenplan, neemt de gemeenteraad er kennis van. Wanneer een budget de grenzen van de gemeentelijke bijdrage die opgenomen is in het meerjarenplan te buiten gaat, kan de gemeenteraad deze afwijking vaststellen en op deze punten het budget aan het meerjarenplan aanpassen.
Indien de raad voor maatschappelijk welzijn geen meerjarenplan of budget heeft vastgesteld, stelt de gemeenteraad eenzijdig het budget vast.
Bij gebreke aan regelmatig vastgesteld budget kan de ontvanger betalen binnen de grenzen van een voorlopig krediet toegestaan onder de voorwaarden en binnen de grenzen die de Vlaamse regering bepaalt. § 3. Enkel een herziening van het totale bedrag van een activiteitencentrum of van een op een bepaald investeringsproject betrekking hebbende investeringsenveloppe of een wijziging in de financieringswijze van een investeringsproject wordt als een budgetwijziging aangezien. Dergelijke budgetwijziging volgt dezelfde procedure als bepaald in § 2, tweede en derde lid.
Interne kredietaanpassingen binnen de exploitatieuitgaven van eenzelfde activiteitencentrum die de betreffende enveloppe voor het betreffende activiteitencentrum niet wijzigen of binnen een investeringsenveloppe, worden vastgesteld door het vast bureau en aan de raad voor maatschappelijk welzijn meegedeeld.
De interne kredietaanpassingen worden zonder verwijl aan de ontvanger bezorgd, die daarover driemaandelijks rapporteert in het verslag bepaald in artikel 46, § 4. De lijsten van de gedurende eenzelfde boekjaar gedane interne kredietaanpassingen worden ter verantwoording als bijlage opgenomen bij de jaarrekening van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
Een investeringsenveloppe blijft als ze eenmaal in het budget werd goedgekeurd, drie jaar geldig wanneer de investering nog niet in uitvoering is. Eenmaal de investering in uitvoering is, blijft het budget geldig tot 31 december van het boekjaar na dat waarin de investering definitief opgeleverd wordt. Verlenging van deze termijnen is mogelijk voor zover de raad voor maatschappelijk welzijn die goedkeurt. § 4. In de gevallen waar de geringste vertraging onbetwistbaar schade zou berokkenen en slechts na budgetwijziging in de uitgave kan worden voorzien, kan de raad voor maatschappelijk welzijn met toestemming van het college van burgemeester en schepenen, in de uitgave voorzien onder verplichting om zonder verwijl de nodige kredieten door een budgetwijziging in te schrijven. In dat geval zal de ontvanger onverwijld de betaling doen zonder de budgetwijziging af te wachten.. § 5. De gemeenteraad neemt de beslissingen bedoeld in dit artikel binnen een termijn van zestig dagen, ingaande de dag na het inkomen van de beslissing van de raad voor maatschappelijk welzijn bij het gemeentebestuur. Het gemeentebestuur verstuurt zijn besluit naar het centrum uiterlijk de laatste dag van deze termijn. Indien binnen die termijn geen beslissing naar het centrum is verstuurd wordt de gemeenteraad geacht, naargelang het geval, kennis te hebben genomen van het meerjarenplan of het budget of er zijn goedkeuring te hebben aan verleend. ".
Art. 16.Artikel 89 van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 244 van 31 december 1983, de wet van 29 december 1988, de wet van 5 augustus 1992 en de wet van 12 januari 1993, wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 89 § 1. Elk openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn verricht, omzichtig en te goeder trouw, op 31 december van ieder jaar de nodige opnemingen, verificaties, opzoekingen en waarderingen om de inventaris op te maken van al zijn bezittingen, vorderingen, schulden en verplichtingen van welke aard ook.
Nadat de rekeningen in overeenstemming zijn gebracht met de gegevens van de inventaris worden ze samengevat en beschreven in een staat, zijnde de jaarrekening.
De raad voor maatschappelijk welzijn stelt elk jaar de jaarrekening van het voorgaande boekjaar vast van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en van elk ziekenhuis dat onder zijn beheer valt.
Tijdens de vergadering waarop de raad voor maatschappelijk welzijn deze jaarrekeningen vaststelt, brengt de voorzitter verslag uit over de toestand van het centrum en over het gevoerde beheer tijdens het voorafgaande boekjaar, inzake de uitvoering van het budget alsook wat betreft de ontvangsten en het gebruik van de toelagen toegekend door de Staat in het kader van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum en de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. Het ontwerp van de jaarrekening wordt ten minste zeven vrije dagen voor de vergadering aan elk lid meegedeeld. § 2. De door de raad voor maatschappelijk welzijn vastgestelde jaarrekeningen worden voor 1 mei volgend op het sluiten van het boekjaar ter goedkeuring aan de provinciegouverneur overgezonden. Zij worden terzelfder tijd overgezonden aan de gemeenteraad, die binnen vijftig dagen na de overzending zijn opmerkingen ter kennis kan brengen van de provinciegouverneur.
Binnen driehonderd dagen na ontvangst van de jaarrekeningen spreekt de provinciegouverneur zich uit over de goedkeuring en stelt hij de bedragen ervan vast. Hij verstuurt zijn besluit uiterlijk de laatste dag van deze termijn. Indien binnen de voormelde termijn geen besluit naar het centrum is verstuurd wordt de provinciegouverneur geacht zijn goedkeuring te hebben verleend. Hij deelt zijn beslissing samen met zijn eventuele opmerkingen en met het verslag van de externe auditcommissie mee aan de gemeenteraad, de raad voor maatschappelijk welzijn en de ontvanger. De raad voor maatschappelijk welzijn verleent in de eerstvolgende vergadering na het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 90, § 2, kwijting aan de ontvanger over de afgelegde rekening. De kwijting is rechtsgeldig voor zover de ware toestand niet werd verborgen door enige weglating of onjuiste opgave in de jaarrekening.
Het niet-verlenen van kwijting aan de ontvanger kan alleen bij gemotiveerd besluit. De ontvanger en de provinciegouverneur worden zonder verwijl en gelijktijdig van deze beslissing in kennis gesteld.
Is er blijkens een definitief geworden beslissing inzake de kwijting een tekort vastgesteld, dan verzoekt de raad voor maatschappelijk welzijn de ontvanger, bij een ter post aangetekende brief, een gelijkwaardig bedrag in de kas van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn te storten. § 3. De plaatselijke ontvanger brengt de raad voor maatschappelijk welzijn zonder verwijl op de hoogte van elk tekort dat toe te schrijven is aan diefstal of verlies.
Er worden zonder verwijl de nodige opnemingen gedaan teneinde het bedrag van het tekort vast te stellen. Hiervan wordt proces-verbaal opgesteld met een toelichting van de omstandigheden en de bewarende maatregelen die de ontvanger heeft genomen. Dit proces-verbaal wordt ondertekend door de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn en de ontvanger. Het wordt zonder verwijl aan de raad voor maatschappelijk welzijn overgelegd.
In zijn eerstvolgende vergadering na de overlegging van het proces-verbaal stelt de raad voor maatschappelijk welzijn vast of en in hoeverre de ontvanger voor de diefstal of het verlies aansprakelijk gesteld moet worden en waarin het bedrag van het daaruit volgende tekort wordt bepaald dat hij moet vereffenen.
De ontvanger en de provinciegouverneur worden zonder verwijl en gelijktijdig van deze beslissing in kennis gesteld. § 4. Wanneer de functie van ontvanger eindigt, wordt een eindrekening opgesteld. Na vaststelling door de raad voor maatschappelijk welzijn, wordt de eindrekening ter goedkeuring aan de provinciegouverneur gezonden en wordt de in § 2, tweede tot vierde lid, bedoelde procedure gevolgd.
De beslissing waarbij de eindrekening wordt afgesloten en kwijting wordt verleend, brengt van rechtswege de teruggave van de zekerheid mee. »
Art. 17.Artikel 90 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 5 augustus 1992, wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 90 § 1. De raad voor maatschappelijk welzijn en de gemeenteraad kunnen bij de provinciegouverneur gemotiveerd beroep instellen tegen de besluiten van respectievelijk de gemeenteraad en de raad voor maatschappelijk welzijn genomen met toepassing van artikel 88. Een afschrift van dit beroep wordt zonder verwijl en gelijktijdig aan respectievelijk het gemeentebestuur of het centrum verzonden.
Het beroep moet worden ingediend binnen een termijn van dertig dagen ingaande de dag na het versturen van het betwiste besluit.
De provinciegouverneur spreekt zich over het ingesteld beroep uit binnen een termijn van vijftig dagen ingaande de dag na het inkomen ervan. Indien de provinciegouverneur binnen die termijn geen uitspraak heeft gedaan, wordt het betwiste besluit uitvoerbaar.
Een afschrift van het meerjarenplan en de budgetten wordt aan de gouverneur gezonden binnen vijftien dagen. § 2. De raad voor maatschappelijk welzijn, de gemeenteraad en de ontvanger kunnen bij de Vlaamse regering beroep instellen tegen de in artikel 89, § 2, bedoelde besluiten van de provinciegouverneur.
Het beroep moet worden ingediend binnen een termijn van dertig dagen ingaande de dag na het versturen van het betwiste besluit.
De Vlaamse regering spreekt zich over het ingesteld beroep uit binnen een termijn van vijftig dagen ingaande de dag na het inkomen ervan en stelt de bedragen van de jaarrekeningen vast. § 3. De ontvanger kan beroep instellen bij de bestendige deputatie tegen de in artikel 89, §§ 2, 3 en 4, bedoelde besluiten inzake het verlenen van kwijting en inzake het tekort dat toe te schrijven is aan diefstal of verlies.
Het beroep moet worden ingediend binnen een termijn van dertig dagen ingaande de dag na het versturen van het betwiste besluit. Het beroep schorst de tenuitvoerlegging.
De bestendige deputatie doet als administratief rechtscollege uitspraak over de aansprakelijkheid van de ontvanger, en bepaalt het bedrag van het tekort dat dientengevolge te zijnen laste wordt gelegd of verleent definitief kwijting.
De ontvanger wordt van elke aansprakelijkheid ontheven wanneer het tekort ontstaan is door het afwijzen van uitgaven bij het definitief goedkeuren van de rekeningen, indien hij die vereffend heeft overeenkomstig artikel 46, § 2.
Indien het tekort toe te schrijven is aan het definitief afwijzen van bepaalde uitgaven, kan de ontvanger de personen die op onregelmatige wijze deze uitgaven goedgekeurd of bevolen hebben, ter verantwoording roepen teneinde de beslissing voor hen bindend en tegenstelbaar te laten verklaren. In dat geval doet de bestendige deputatie ook uitspraak over de aansprakelijkheid van de ter verantwoording geroepen personen.
De beslissing van de bestendige deputatie wordt hoe dan ook eerst ten uitvoer gelegd na het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 4, derde lid, van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State; indien de ontvanger op dat ogenblik niet tot vrijwillige uitvoering is overgegaan, wordt de beslissing ten uitvoer gelegd op de zekerheid en, voor het eventueel resterend gedeelte, op de persoonlijke goederen van de ontvanger, op voorwaarde evenwel dat tegen de beslissing geen beroep is ingesteld, zoals bedoeld in artikel 14 van de gecoördineerde weten op de Raad van State.
Wanneer de ontvanger geen beroep instelt bij de bestendige deputatie en bij het verstrijken van de daartoe vastgestelde termijn niet heeft voldaan aan het verzoek om te betalen, wordt op dezelfde wijze overgegaan tot de tenuitvoerlegging, door de rijksontvanger, bij door de bestendige deputatie uitvoerbaar verklaard dwangbevel. »
Art. 18.Artikel 91 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 5 augustus 1992, wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 91 Geen betaling uit de kas van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn mag geschieden dan op grond van een behoorlijk goedgekeurde op het budget voorkomende post of op grond van een bijzonder krediet of een voorlopig krediet.
Binnen eenzelfde activiteitencentrum mag de enveloppe voor de uitgaven niet overschreden worden, met uitzondering van de ambtshalve uitgaven en de door de Vlaamse regering bepaalde uitgaven.
Ambtshalve uitgaven behoeven geen visering van de ontvanger of goedkeuring van de budgethouder. »
Art. 19.Artikel 92 van dezelfde wet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 92 Bij weigering of onverschoonbare vertraging door de budgethouder of door de raad om een factuur goed te keuren, kan de ontvanger niet betalen. In zulk geval kan de gouverneur de betaling bevelen, na de budgethouder en/of de raad te hebben gehoord. Dit bevel geldt als visum en bevelschrift tot betalen voor de ontvanger van het centrum.
Indien de ontvanger na dit bevel weigert te betalen, kan hij persoonlijk verantwoordelijk worden gesteld en kan tegen hem worden opgetreden door middel van een dwangbevel overeenkomstig artikel 46, § 2, voorlaatste lid. ».
Art. 20.Artikel 93 van dezelfde wet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 93 § 1. In elk openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wordt een interne audit georganiseerd, bestaande uit een nakomingsaudit en een operationele audit. § 2. De ontvanger zorgt voor de nakomingsaudit.
Onder nakomingsaudit wordt verstaan de controle op : - de wettelijkheid en de regelmatigheid van de uitgaven; - de procedures van interne controle; - de uitgaande facturatie; - de inventarislijsten van de activa; - de betrouwbaarheid van de informatica.
De ontvanger brengt hierover ten minste eenmaal per jaar schriftelijk verslag uit bij de raad. § 3. De operationele audit wordt uitgevoerd door een interne auditcommissie die minimaal bestaat uit de voorzitter, de secretaris en de ontvanger.
Onder operationele audit wordt verstaan : - het beoordelen van de mate waarin de uitoefening van de activiteiten of bestaande toestanden in overeenstemming is met de vastgestelde doelstellingen of met andere vastgestelde criteria; - het identificeren van mogelijkheden tot verbetering van de effectiviteit en de efficiëntie van de werking van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
De secretaris brengt hierover ten minste eenmaal per jaar schriftelijk verslag uit bij de raad. »
Art. 21.In dezelfde wet wordt een artikel 93bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 93bis § 1. Per openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wordt door de gouverneur een uit ambtenaren bestaande externe auditcommissie opgericht.
Deze oefent controle uit op de getrouwheid van de boekhouding van het centrum, inzonderheid op de jaarrekening en op de driemaandelijkse rapportage. § 2. De auditcommissie kan te allen tijde ter plaatse inzage nemen van de boeken, brieven, notulen en in het algemeen van alle documenten en geschriften van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. Ze kan van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn alle ophelderingen en inlichtingen vorderen en alle verificaties verrichten die het nodig acht.
De auditcommissie kan vorderen in de zetel van de instelling in het bezit te worden gesteld van inlichtingen betreffende verbonden instellingen, voor zover ze deze inlichtingen nodig acht om de financiële toestand te controleren. »
Art. 22.In artikel 94 van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 244 van 31 december 1983, het koninklijk besluit nr. 430 van 5 augustus 1986, de wet van 29 december 1988 en de wet van 30 december 1988, wordt het derde lid van § 6 de woorden "de algmene beleidsnota en de verklarende en stavende nota waarvan sprake is in artikel 88, §§ 1 en 3" geschrapt.
Art. 23.Artikel 96 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 5 augustus 1992, wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 96 Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn kan een bijzondere ontvanger benoemen voor diensten en inrichtingen met afzonderlijk beheer.
De bijzondere ontvanger staat onder het gezag van de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn.
De bepalingen van artikel 46, § 2, met uitzondering van de bepalingen betreffende de visering, artikel 46, § 3, behalve het eerste lid, artikel 46, § 4, behalve de bepalingen inzake de evolutie van de budgetten en de uitvoering van het budgethouderschap en artikel 46, §§ 5 en 6, zijn op hem van toepassing. »
Art. 24.Artikel 106 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 5 augustus 1992, wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 106 Wanneer het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn niet over voldoende middelen beschikt om de uitgaven te dekken die voortkomen uit de vervulling van zijn opdracht, wordt het verschil gedragen door de gemeente.
Deze gemeentelijke bijdrage wordt in de uitgaven van de gemeentebegroting ingeschreven. Maandelijks wordt minstens een twaalfde van de bijdrage aan het centrum uitbetaald.
De Vlaamse regering bepaalt hoe deze bijdrage geraamd en verrekend wordt. »
Art. 25.Artikel 107 van dezelfde wet wordt opgeheven.
Art. 26.Aan dezelfde wet wordt een artikel 152 toegevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 152 De kwijting verleend voor de eerste jaarrekening afgelegd onder toepassing van het decreet van 17 december 1997 houdende wijziging van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, geldt tevens als kwijting voor alle voorgaande door de bevoegde organen goedgekeurde jaarrekeningen. »
Art. 27.§ 1. Dit decreet treedt in werking op een door de Vlaamse regering vast te stellen datum die niet vroeger kan zijn dan 1 januari 2001 onverminderd : 1° de eventuele toepassing van zijn bepalingen in het kader van de budgettaire maatregelen genomen voor de inwerkingtreding ervan, maar behorend tot het jaar van zijn inwerkingtreding;2° de toepassing van de bepalingen die het decreet wijzigt of opheft inzake boekhoudkundige transacties volgend op zijn inwerkingtreding, maar behorend tot een van de voorafgaande dienstjaren;3° de inwerkingtreding van artikel 15 van dit decreet, wat de vervanging van het in dit artikel bedoelde artikel 88, § 1 en § 2, betreft, met betrekking tot het dienstjaar 1999 en volgende, waarbij "budget" desgevallend dient te worden gelezen als "begroting", op de dag van de bekendmaking van dit decreet in het Belgisch Staatsblad. § 2. Indien de betrokken raden voor maatschappelijk welzijn daarmee instemmen, kan de Vlaamse regering voor een beperkt aantal centra een datum van inwerkingtreding vaststellen voor het geheel of een gedeelte van de bepalingen van dit decreet. Deze datum kan uitwerking hebben met ingang van 1 januari 1998.
Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Brussel, 17 december 1997.
De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Financiën, Begroting en Gezondheidsbeleid, Mevr. W. DE MEESTER-DE MEYER De Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, L. MARTENS Voor de raadpleging van de voetnoot, zie beeld