Etaamb.openjustice.be
Decreet van 15 juli 2005
gepubliceerd op 09 september 2005

Decreet houdende wijziging van het decreet van 7 mei 2004 houdende de organisatie en subsidiëring van een cultureel-erfgoedbeleid

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2005036061
pub.
09/09/2005
prom.
15/07/2005
ELI
eli/decreet/2005/07/15/2005036061/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

15 JULI 2005. - Decreet houdende wijziging van het decreet van 7 mei 2004 houdende de organisatie en subsidiëring van een cultureel-erfgoedbeleid (1)


Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt :decreet houdende wijziging van het decreet van 7 mei 2004 houdende de organisatie en subsidiëring van een cultureel-erfgoedbeleid.

Artikel 1.Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.

Art. 2.In artikel 4, § 1, van het Erfgoeddecreet van 7 mei 2004 wordt punt 9° vervangen door wat volgt : « 9° gevestigd zijn in het Nederlandse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad. ».

Art. 3.In artikel 15, § 1, van hetzelfde decreet wordt de zin : "In afwijking van het decreet houdende de intergemeentelijke samenwerking, nemen die verenigingen de rechtsvorm aan van een vereniging zonder winstoogmerk." vervangen door de zin : "In afwijking van het decreet houdende de intergemeentelijke samenwerking, kunnen die verenigingen de rechtsvorm aannemen van een vereniging zonder winstoogmerk". »

Art. 4.Artikel 50 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 50. § 1. Met uitzondering van de rechtspersonen vermeld in § 4, kan een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke rechtspersoon, die een werkingssubsidie ontvangt als bedoeld in artikel 8, § 2, tweede lid, artikel 11, § 1, artikel 12, § 5, artikel 13, § 5, artikel 21, § 1, en artikel 42, § 1, gedurende de beleidsperiode onbeperkt een reserve aanleggen met eigen inkomsten en subsidies.

Een reserve wordt in de balans van een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke rechtspersoon opgenomen als een onderdeel van het eigen vermogen en bestaat uit de volgende rekeningen, vermeld in de minimumindeling van het algemeen rekeningenstelsel, als bijlage gevoegd bij het koninklijk besluit van 19 december 2003 betreffende de boekhoudkundige verplichtingen en de openbaarmaking van de jaarrekening van bepaalde verenigingen zonder winstoogmerk, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen : 1° rekening 13 : bestemde fondsen;2° rekening 14 : overgedragen resultaat. De reserve moet aangewend worden voor de realisatie van het erfgoedconvenant, bedoeld in artikel 17, en het beleidsplan, bedoeld in artikel 8, § 2, en artikelen 10, 12, 13 en 41. § 2. Als de privaatrechtelijke of publiekrechtelijke rechtspersoon, bedoeld in § 1, op het einde van de beleidsperiode nog beschikt over een reserve, aangelegd overeenkomstig § 1, kan die reserve overgedragen worden naar een volgende beleidsperiode op voorwaarde dat, ten opzichte van de bestaande reserve in het begin van de subsidieperiode, de aangroei niet meer bedraagt dan twintig percent van de gemiddelde jaarlijkse personeels- en werkingskosten berekend over de beleidsperiode.

De personeels- en werkingskosten omvatten alle kosten die betrekking hebben op de uitvoering en de realisatie van het erfgoedconvenant, bedoeld in artikel 17, en het beleidsplan, bedoeld in artikel 8, § 2, en artikelen 10, 12, 13 en 41, en die in de voorbije beleidsperiode tot stand zijn gekomen.

De personeels- en werkingskosten zijn de som van alle kosten, met uitzondering van de afschrijvingen op kapitaalsubsidies.

De Vlaamse Regering kan, na advies van de Inspectie van Financiën, een afwijking toestaan van het in het eerste lid bepaalde percentage op voorwaarde dat de privaatrechtelijke of publiekrechtelijke rechtspersoon daartoe een gemotiveerd bestedingsplan voorlegt voor de te veel opgebouwde reserve of voor de gehele reserve, in te dienen bij de dienst, aangewezen door de Vlaamse Regering.

De overgedragen reserve, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt aangewend voor de realisatie van het erfgoedconvenant, bedoeld in artikel 17, en het beleidsplan, bedoeld in artikel 8, § 2, en artikelen 10, 12, 13 en 41. § 3. Als bij de afrekening van het laatste werkingsjaar van de beleidsperiode de aangroei van de reserve meer bedraagt dan hetgeen bepaald werd in § 2, dan wordt het teveel ingehouden van het nog uit te keren saldo van de werkingssubsidie, toegekend aan de privaatrechtelijke of publiekrechtelijke rechtspersoon, bedoeld in § 1, en wordt het eventueel daarna nog resterende bedrag in mindering gebracht op de voorschotten toegekend voor het eerste werkingsjaar van de nieuwe beleidsperiode, tot een maximum van de werkingssubsidie toegekend voor het laatste jaar van de vorige beleidsperiode.

Als aan een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke rechtspersoon, als bedoeld in § 1, na afloop van de beleidsperiode waarop het erfgoedconvenant, bedoeld in artikel 17, en het bedeilsplan, bedoeld in artikelen 10, 12, 13 en 41, betrekking heeft, geen werkingssubsidie meer wordt verleend, dan is de privaatrechtelijke of publiekrechtelijke rechtspersoon verplicht een gemotiveerd bestedingsplan voor de aangelegde reserve, aangelegd overeenkomstig § 1, in te dienen bij de dienst, aangewezen door de Vlaamse Regering. De reserve wordt in voorkomend geval prioritair aangewend voor het voldoen van de arbeidsrechtelijke verplichtingen. § 4. Een werkingssubsidie als bedoeld in artikel 11, § 1, artikel 21, § 1, en artikel 24, § 1, die toegekend wordt aan een gemeente, een provincie of de Vlaamse Gemeenschapscommissie, wordt verantwoord op basis van de personeels- en werkingskosten.

Binnen de beleidsperiode waarop het erfgoedconvenant, bedoeld in artikelen 17 en 23, en het beleidsplan, bedoeld in artikel 10, betrekking heeft, kan de werkingssubsidie onbeperkt overgedragen worden naar het volgende werkingsjaar.

Als de gemeente, de provincie of de Vlaamse Gemeenschapscommissie op het einde van de beleidsperiode nog beschikt over, overeenkomstig § 4, tweede lid, een overgedragen werkingssubsidie kan die overgedragen worden naar een volgende beleidsperiode op voorwaarde dat, ten opzichte van de overgedragen werkingssubsidie in het begin van de beleidsperiode, de aangroei niet meer bedraagt dan twintig percent van de gemiddelde jaarlijkse werkingssubsidie betrekend over de beleidsperiode.

De Vlaamse Regering kan, na advies van de Inspectie van Financiën, een afwijking toestaan van het in het derde lid bepaalde percentage, op voorwaarde dat de gemeente, de provincie of de Vlaamse Gemeenschapscommissie daartoe een gemotiveerd bestedingsplan voorlegt voor de te veel overgedragen werkingssubsidie, in te dienen bij de dienst, aangewezen door de Vlaamse Regering.

De overgedragen werkingssubsidie, bedoeld in het tweede lid en derde lid, wordt aangewend voor de realisatie van het erfgoedconvenant, bedoeld in artikelen 17 en 23, en het beleidsplan, bedoeld in artikel 10. § 5. Als bij de afrekening van het laatste werkingsjaar van de beleidsperiode de aangroei van de overgedragen werkingssubsidie meer bedraagt dan hetgeen bepaald werd in § 4, derde lid en vierde lid, dan wordt het teveel ingehouden van het nog uit te keren saldo van de werkingssubsidie, toegekend aan de gemeente, de provincie en de Vlaamse Gemeenschapscommissie en wordt het eventueel daarna nog resterende bedrag in mindering gebracht op de voorschotten toegekend voor het eerste werkingsjaar van de nieuwe beleidsperiode tot een maximum van de werkingssubsidie toegekend voor het laatste jaar van de vorige beleidsperiode.

Als aan een gemeente, een provincie en de Vlaamse Gemeenschapscommissie na afloop van de beleidsperiode waarop het erfgoedconvenant, bedoeld in artikelen 17 en 23, en het beleidsplan, bedoeld in artikel 10, betrekking heeft, geen werkingssubsidie meer wordt verleend, dan is de gemeente, de provincie en de Vlaamse Gemeenschapscommissie verplicht een gemotiveerd bestedingsplan voor de overgedragen werkingssubsidie in te dienen bij de dienst, aangewezen door de Vlaamse Regering. De overgedragen werkingssubsidie wordt in voorkomend geval prioritair aangewend voor het voldoen van de arbeidsrechtelijke verplichtingen. ».

Art. 5.In artikel 55 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In het eerste lid worden de woorden "31 december 2004" vervangen door de woorden "31 mei 2005";2° Een vijfde lid wordt toegevoegd, dat luidt als volgt : « In afwijking van artikel 52, blijven artikelen 2 en 5 van het decreet van 20 december 1996 tot erkenning en subsidiëring van musea van kracht voor een aanvraag tot erkenning van een museum die uiterlijk 31 december 2004 ontvankelijk werd verklaard.»

Art. 6.Artikel 59 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 59.

Artikelen 4 tot en met 10, artikel 11, § 3, artikel 12, § 1 tot en met § 4 en § 6, artikel 13, § 1 tot en met § 4 en § 6, artikel 16, artikel 21, artikel 24, artikelen 26 tot en met 37 en artikel 52, treden in werking op 1 januari 2005.

Art. 11, § 1 en § 2, artikel 12, § 5, en artikel 13, § 5, treden in werking op 1 januari 2006. »

Art. 7.Dit decreet heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2005.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 15 juli 2005.

De minister-president van de Vlaamse Regering, Y. LETERME De Vlaamse minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, B. ANCIAUX _______ Nota (1) Zitting 2004-2005 Stukken.- Voorstel van decreet 386, Nr. 1. - Verslag 386-Nr. 2. - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering 386-Nr. 3 Handelingen. - Bespreking en aanneming : Vergaderingen van 6 en 7 juli 2005.

^