gepubliceerd op 23 januari 2004
Decreet houdende instemming met het Samenwerkingsakkoord van 24 juli 2003 betreffende de bekrachtiging van de bevoegdheden op het gebied van de voortgezette beroepsopleiding, gesloten tussen de Franse Gemeenschap, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie
13 NOVEMBER 2003. - Decreet houdende instemming met het Samenwerkingsakkoord van 24 juli 2003 betreffende de bekrachtiging van de bevoegdheden op het gebied van de voortgezette beroepsopleiding, gesloten tussen de Franse Gemeenschap, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie (1)
De Waalse Gewestraad heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt :
Artikel 1.Instemming wordt betuigd met het Samenwerkingsakkoord van 24 juli 2003 betreffende de bekrachtiging van de bevoegdheden op het gebied van de voortgezette beroepsopleiding, gesloten tussen de Franse Gemeenschap, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie.
Die Samenwerkingsovereenkomst is als bijlage bij dit decreet opgenomen.
Art. 2.Dit decreet treedt in werking op 1 november 2003.
Namen, 13 november 2003.
De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Economie, K.M.O.'s, Onderzoek en Nieuwe Technologieën, S. KUBLA De Minister van Vervoer, Mobiliteit en Energie, J. DARAS De Minister van Begroting, Huisvesting, Uitrusting en Openbare Werken, M. DAERDEN De Minister van Landbouw en Landelijke Aangelegenheden, J. HAPPART De Minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken, Ch. MICHEL De Minister van Sociale Aangelegenheden en Gezondheid, Th. DETIENNE De Minister van Tewerkstelling en Vorming, Ph. COURARD _______ Nota (1) Zitting 2003-2004. Stukken van de Raad 563 (2003-2004), nrs. 1 en 2.
Volledig verslag, openbare vergadering van 5 november 2003.
Bespreking - Stemming.
Samenwerkingsakkoord betreffende de bekrachtiging van de bevoegdheden op het gebied van de voortgezette beroepsopleiding, gesloten tussen de Franse Gemeenschap, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie Gelet op de artikelen 1, 39, 127, 128, 134 en 138 van de Grondwet;
Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 92bis, § 1, ingevoegd bij de bijzondere wet van 8 augustus 1988 en gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993;
Gelet op decreet II van de Raad van de Franse Gemeenschap van 19 juli 1993 tot toekenning van de uitoefening van sommige bevoegdheden van de Franse Gemeenschap aan het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie;
Gelet op decreet II van de Waalse Gewestraad van 22 juli 1993 betreffende de overheveling van sommige bevoegdheden van de Franse Gemeenschap naar het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie;
Gelet op decreet III van de Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie van 22 juli 1993 tot toekenning van de uitoefening van sommige bevoegdheden van de Franse Gemeenschap aan het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie;
Gelet op de beraadslaging van de Waalse Regering van 24 juli 2003;
Gelet op de beraadslaging van de Regering van de Franse Gemeenschap van 17 juli 2003;
Gelet op de beraadslaging van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 17 juli 2003;
Overwegende dat de overheden een globale strategie voor de levenslange vorming dienen uit te stippelen die stoelt op uitgebalanceerde burgeremancipatie- en inzetbaarheidsbeginselen;
Overwegende dat het de ultieme doelstelling van die strategie is om de insluiting van allen in de kennismaatschappij, de toegang tot of het behoud in een betrekking en zodoende het economisch en maatschappelijk welzijn van de persoon te garanderen;
Overwegende dat de deelname aan de kennismaatschappij inhoudt dat de vaardigheden die de persoon verworven heeft, in de maatschappij in haar geheel te gelde dienen te kunnen worden gemaakt;
Overwegende dat de huidige systemen voor de certificering van de verworven kennis die tot rechtsgevolgen leidt, onder de opdrachten van het Onderwijs vallen en dat de certificeringsbevoegdheid uitsluitend en onomstotelijk aan de Franse Gemeenschap toebehoort;
Overwegende dat sommige personen evenwel geen schoolgetuigschriften bezitten, en dat dat een factor van uitsluiting van de arbeidsmarkt en zelfs van maatschappelijke uitsluiting vormt terwijl zij juist kunnen bogen op vaardigheden die zij dankzij werkervaring, beroepsopleiding of levenservaring verworven hebben;
Overwegende dat het om die reden de overheden, die een verantwoordelijkheid hebben inzake de bijdrage tot de verwezenlijking van een rechtvaardige en billijke maatschappij, toebehoort, erover te waken dat hen de mogelijkheid tot validering ervan gegeven wordt;
Overwegende dat de werknemers loopbaanperspectieven aangeboden moeten worden of dat ze in de werksfeer moeten kunnen evolueren op grond van een door allen gedeelde erkenning van de waarde die zij in de loop van hun beroepstraject gekregen hebben;
Overwegende dat de federale overheid overeenkomstig de programmawet van 30 december 2001 (Belgisch Staatsblad - 5 januari 2002) een recht van de werknemer op de competentiebalans heeft ingesteld en dat de instrumenten voor de uitoefening van dat recht bijgevolg in de Gewesten en de Gemeenschappen opgericht dienen te worden;
Overwegende dat de instelling van een valideringsproces in het perspectief van dat nieuwe recht van de werknemer op de competentiebalans de dienstverlening aanvult vanwege de overheidsdiensten voor werkgelegenheid inzake die competentiebalans en erin bestaat om, met het oog op het beheer van de vaardigheden op de arbeidsmarkt, de vaardigheden van de werknemer door te lichten, om ze met diens professionele project, met diens zoektocht naar werk of diens opleidingsproject te confronteren;
Overwegende dat het noodzakelijk is om samen met de overheidsdiensten voor werkgelegenheid en de sociale partners in de coördinatie van de referentiemodellen voor de validering van de vaardigheden te organiseren met de referentiemodellen inzake beroepen en kwalificaties in een Europese, federale, Gemeenschaps- en gewestelijke optiek waarbij meer bepaald rekening gehouden wordt met de werkzaamheden van de Gemeenschapscommissie van de beroepen en de kwalificaties, evenals met het operationele repertorium van de beroepen en de betrekkingen dat opgericht is door de Franse overheidsdienst voor werkgelegenheid;
Overwegende dat het bijgevolg fundamenteel geworden is dat een samenwerkingsakkoord tussen de Franse Gemeenschap, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie gesloten wordt om in een wettelijk kader te voorzien voor de instelling van een valideringsproces van de vaardigheden die verworven zijn buiten de schoolsystemen om, wat een transparant, streng en kwaliteitsvol proces veronderstelt dat stoelt op een gemeenschappelijke methode die, enerzijds, kan leiden tot onderwijscertificering en, anderzijds, op zich notoriëteitseffecten en effecten bij onderhandeling tot stand kan brengen;
Overwegende, tenslotte, dat de totstandkoming van notoriëteitseffecten en van effecten bij onderhandeling veronderstelt dat een dergelijke proces de goedkeuring wegdraagt van de sociale gesprekspartners;
De Franse Gemeenschap, vertegenwoordigd door haar Regering in de persoon van diens Minister-President, de heer Hervé Hasquin, en in de persoon van de Minister van Hoger Onderwijs, Onderwijs voor Sociale Promotie en Wetenschappelijk Onderzoek, Mevr. Françoise Dupuis;
Het Waalse Gewest, vertegenwoordigd door zijn Regering in de persoon van de Minister-President, de heer Jean-Claude Van Cauwenberghe en in de persoon van de Minister van Tewerkstelling en Vorming, de heer Philippe Courard;
De Franse Gemeenschapscommissie, vertegenwoordigd door haar College in de persoon van diens Voorzitter, belast met Onderwijs, Beroepsopleiding, Schoolvervoer, Samenleving met de plaatselijke gemeenschappen, Betrekkingen met de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest en Internationale Betrekkingen, de heer Eric Tomas, en in de persoon van diens Minister van belast met Beroeps- en Permanente Opleiding voor de Middenstand en Beleid inzake de Gehandicapten, de heer Willem Draps;
Hierna de "ondertekenende partijen" genoemd : Zijn overeengekomen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Voorwerp, toepassingsgebied en begunstigden
Artikel 1.In de zin van dit samenwerkingsakkoord wordt verstaan onder : 1o Beroepsvaardigheid : de meetbare bekwaamheid om de kennis die nodig is voor het voltooien van een taak in een arbeidssituatie in te schakelen : kennis, know-how en gedragingen die strikt noodzakelijk zijn voor het voltooien van de taak. 2o Validering van de beroepsvaardigheden : het proces dat door de ondertekenaars van het akkoord ingesteld wordt om te beoordelen of een individu vaardigheden zoals omschreven in een referentiemodel dat de evaluatiewijze eveneens omschrijft, daadwerkelijk beheerst. Dat proces resulteert in het uitreiken van een wettelijke titel die de rechtsgevolgen verbonden aan de certificering van de Franse Gemeenschap niet teweegbrengt. 3o Certificering : het proces waarin de Franse Gemeenschap voorziet en dat in het uitreiken van het certificaat zijn eindpunt heeft. Die uitreiking beantwoordt aan de erkenning door het Ministerie van Onderwijs van de beheersing door een individu van vaardigheden zoals omschreven in een onderwijsprogramma. Die aan het onderwijs voorbehouden erkenning heeft de rechtsgevolgen van de Franse Gemeenschap : een toegang openen tot een gereglementeerd beroep of een gesubsidieerde betrekking, een gelijkwaardigheid met andere diploma's mogelijk maken of van invloed zijn op de vaststelling van een weddeschaal bij een overheidsbetrekking. 4o Referentiemodel : de omschrijving aan de hand waarvan men zich een duidelijk beeld kan vormen van de activiteiten verbonden aan een betrekking, van de vaardigheden die vereist zijn om die activiteiten uit te oefenen, van de doelstellingen en de opbouw van een vormingsgeheel. Het vormt zowel een methodologisch naslagwerk als een instrument voor dialoog en overleg. 5o Controle-instelling geaccrediteerd inzake de certificering van de kwaliteitsbewaking : instelling die geaccrediteerd is door het BELCERT-systeem om de controle en de certificering te verrichten van de producten, de kwaliteitssystemen of van de personen krachtens het koninklijk besluit van 6 september 1993 tot oprichting van een accreditatiesysteem van certificatie-instellingen en tot vaststelling van de accreditatieprocedures overeenkomstig de criteria van de normen van de reeks NBN-EN 45000 en genomen overeenkomstig de kaderwet van 20 juli 1997. 6o Instantie : elke instantie bedoeld bij artikel 15bis van het Samenwerkingsakkoord van 20 februari 1995 betreffende de permanente vorming van de middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen en het toezicht op het Instituut voor de Permanente Vorming van de Middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen, zoals gewijzigd bij aanhangsel van 4 juni 2003, gesloten bij de Franse Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest. 7o Instituut : Instituut voor de Permanente Vorming van de Middenstand en de kleine en middelgrote ondermeningen.
Art. 2.Het proces van validering van de vaardigheden geldt voor de volgende categorieën van personen voor- zover zij niet meer aan de schoolplicht hoeven te voldoen : 1o de werkzoekenden; 2o de personen gebonden door een arbeidsovereenkomst in de zin van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten; 3o de personeelsleden van de overheidsdiensten; 4o de werknemers die vallen onder de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers; 5o de personen die als zelfstandige in hoofd- of nevenactiviteit ingeschreven zijn; 6o de meewerkende echtgenoot.
Art. 3.Doel van het proces van validering van de vaardigheden bestaat erin, na te kijken of de aanvrager zoals beantwoordend aan de categorieën bedoeld in artikel 2, de vereiste vaardigheid beheerst om een desbetreffend bewijs te krijgen.
Dat vaardigheidsbewijs wordt erkend door de ondertekenende partijen in het kader van een genormaliseerd proces voor de verificatie van de vaardigheden verworven door het formele, informele of niet-formele leren.
Er wordt verstaan onder : 1o formeel leren : het leerproces met het oog op het krijgen van een onderwijscertificering die onder de bevoegdheid valt van het Onderwijs van de Franse Gemeenschap, enig proces dat toegang verleent tot de onderwijstitels en dat voor de houder ervan rechtsgevolgen in zich draagt die inherent zijn aan die titels; 2o niet-formeel leren : het leerproces dat verbonden is aan een beroepservaring of dat gevolgd wordt in opleidingscentra en niet aanleiding geeft tot een onderwijscertificering; 3o informeel leren : het leerproces voortvloeiende uit elke levenservaring. HOOFDSTUK II. - Consortium voor de validering van de vaardigheden
Art. 4.§ 1. Er wordt door de ondertekenende partijen een Consortium ingesteld dat belast wordt met de organisatie van het proces van validering van de vaardigheden, hierna het "Consortium" genoemd.
Het bestaat uit volgende openbare instellingen : 1o het onderwijs voor sociale promotie, in de persoon van de Minister bevoegd voor het Onderwijs van Sociale Promotie; 2o het "Office wallon de la Formation professionnelle et de l'Emploi" (Waalse Dienst voor Beroepsopleiding en Arbeidsbemiddeling), hierna "FOREm" genoemd voor het deel "openbare opleidingsverstrekker"; 3o het Franstalige Brusselse Instituut voor de Beroepsopleiding, hierna "Bruxelles-Formation" genoemd; 4o de permanente vorming voor de Middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen, vertegenwoordigd door de Instanties en het Instituut. § 2. Het Consortium heeft rechtspersoonlijkheid. Zijn maatschappelijke zetel is gevestigd te Brussel.
Het Consortium beschikt, om zijn goede werking te waarborgen, over het noodzakelijke personeel dat voor elke openbare instelling waaronder het ressorteert aangewezen wordt overeenkomstig de bepalingen die hun statuten regelen.
Art. 5.De opdrachten van het Consortium zijn : 1o de erkenning van de valideringscentra organiseren, meer bepaald de behandeling van de erkenningsaanvragen en de planning van de erkenningsaudits; 2o het aanbod inzake de validering van de vaardigheden coördineren en zijn ontwikkeling begunstigen, meer bepaald op grond van de beleidsnota valideringsprocessen bedoeld in artikel 11, tweede lid, 2o; 3o voor de opvolging van de valideringsaanvragen zorgen; 4o de methologie voor de evaluatie van de vaardigheden die gemeen is aan de valideringscentra vaststellen; 5o de valideringsreferentiemodellen bedoeld in artikel 19 uitwerken; 6o de coördinatie van de valideringsreferentiemodellen met de referentiemodellen inzake beroepen en kwalificaties samen met "FOREm" verzorgen in zijn hoedanigheid van coördinerende instantie, de Brusselse in zijn hoedanigheid van coördinerende instantie, de Brusselse tewerkstellingsdienst, hierna "ORBEm" genaamd, de representatieve werknemersorganisaties en de representatieve werkgeversorganisaties in een Europese, federale, Gemeenschaps- en gewestelijke optiek; 7o de schikkingen treffen die noodzakelijk zijn om het vertrouwelijk karakter van de inlichtingen die ingezameld zijn tijdens de valideringsactiviteiten in alle stappen van de organisatie van het proces te waarborgen; 8o de erkenning vanuit wettelijk, regelgevend of normatief standpunt van de vaardigheidsbewijzen binnen de andere Belgische en Europese valideringssystemen begunstigen; 9o de algemene organisatie- en beheersopdracht van het valideringsproces in zijn geheel waarnemen; 10o een jaarlijks activiteitenverslag opstellen en het ter evaluatie voorleggen aan de adviserende commissie bedoeld in artikel 11.
Elke ondertekenende partij kan na advies van de andere partijen aangeven volgens welke modaliteiten de opdrachten bedoeld in vorig lid uitgevoerd worden.
Art. 6.Het Consortium bestaat uit twee permanente organen, een stuurgroep en een uitvoerende cel, alsook uit ad hoc-organen namelijk de commissie inzake referentiemodellen.
Art. 7.§ 1. De stuurgroep bestaat uit : 1o twee vertegenwoordigers van het onderwijs voor sociale promotie; 2o twee vertegenwoordigers van "FOREm", in zijn hoedanigheid van "openbare opleidingsverstrekker"; 3o twee vertegenwoordigers van "Bruxelles-Formation"; 4o één vertegenwoordiger van elke instantie.
De leden bedoeld in vorig lid hebben raadgevende stem. Die leden, evenals hun plaatsvervanger, worden gezamenlijk benoemd door de ondertekenende partijen op voordracht van betrokken openbare instellingen. Elke openbare instelling kan op eigen initiatief de vervanging voorstellen van een lid dat ze aanvankelijk voorgedragen had. Dat lid wordt daar behoorlijk over ingelicht. In afwachting van de beslissing van de ondertekenende partijen zetelt de plaatsvervanger van dat lid van rechtswege in de stuurgroep.
Daarnaast nemen een vertegenwoordiger van het Instituut, een vertegenwoordiger van "ORBEm" en een vertegenwoordiger van "FOREm" in zijn hoedanigheid van coördinerende instantie als raadgever aan de stuurgroep deel. Het uitblijven van aanwijzing van laatstgenoemde of de afwezigheid van de vergaderingen van de stuurgroep zijn van generlei invloed op de regelmatige werking ervan noch op de door hem getroffen beslissingen. § 2. Binnen de maand van zijn installatie wijst de stuurgroep een voorzitter en twee ondervoorzitters uit eigen kring aan en legt die aanwijzing aan de gezamenlijke goedkeuring van de ondertekenende partijen voor. Bij ontstentenis worden de voorzitter en de ondervoorzitters door de ondertekenende partijen aangewezen. § 3. De stuurgroep is verantwoordelijk voor de organisatie en het beheer van het valideringsproces zoals bij dit akkoord ingesteld.
Onder zijn functies vallen onder meer : 1o de opvolging van de opdrachten bepaald in artikel 5 en de operationele beslissingen die daaruit voortvloeien; 2o het waken over de uitvoering van het valideringsproces; 3o het uitwerken van jaarlijkse actieplannen, met inbegrip van de budgettaire en financiële aspecten ervan; 4o de uitvoering van de beslissingen getroffen door de ondertekenende partijen; 5o de samenstelling na advies van de adviserende commissie bedoeld in artikel 11 van commissies inzake referentiemodellen bedoeld in artikel 9.
De stuurgroep stelt zijn reglement van orde op en legt het aan de gezamenlijke goedkeuring voor van de ondertekenende partijen, uiterlijk drie maanden na inwerkingtreding van dit samenwerkingsakkoord. Dat moet onder meer het volgende bepalen : 1o de regels betreffende de bijeenroeping van de stuurgroep; 2o de regels voor de agendering van de items; 3o de regels voor de prerogatieven van voorzitter en ondervoorzitters; 4o de regels voor het voorzitterschap van de stuurgroep in geval van afwezigheid of verhindering van de voorzitter of de ondervoorzitters; 5o de quorumregels om de stuurgoep geldig te laten beraadslagen, en de wijze van stemming; 6o de periodiciteit van de vergaderingen van de stuurgroep; 7o de vorm van de jaarlijkse actieplannen; 8o de regels volgens welke de stuurgroep bepaalde specifieke taken aan de uitvoerende cel kan overdragen; 9o de werkingswijze van de commissies inzake referentiemodellen, meer bepaald de vorm en de termijn waarin de valideringsreferentiemodellen door hen aan de stuurgroep overgemaakt dienen te worden.
Art. 8.De uitvoerende cel bestaat uit het personeel bedoeld in artikel 4, § 2, tweede lid, dat staat onder het functionele gezag van een leider met universitaire opleiding, aangewezen door de stuurgroep.
Naast de leider bestaat de uitvoerende cel uit minstens acht personen, waaronder minstens vier met een universitaire opleiding.
De uitvoerende cel is verantwoordelijk ten opzichte van de stuurgroep voor de handelingen van dagelijks bestuur van het Consortium. Hij neemt het secretariaat van de stuurgroep, van de commissies inzake referentiemodellen en de adviserende comissie waar.
Art. 9.De door de stuurgroep overeenkomstig artikel 7, § 3, eerste lid, 5o, samengestelde commissies inzake referentiemodellen werken de referentiemodellen voor de validering van de vaardigheden uit.
De commissies inzake referentiemodellen bestaan uit vertegenwoordigers van de openbare instellingen bedoeld in artikel 4, § 1, uit vertegenwoordigers van de representatieve werknemersorganisaties, uit vertegenwoordigers van representatieve werkgeversorganisaties en, in voorkomend geval, uit deskundigen.
Over de valideringsreferentiemodellen wordt eenstemmig overeengekomen door de leden van de betreffende commissie inzake de referentiemodellen voor zij door de stuurgroep worden overgemaakt aan de ondertekenende partijen, die gezamenlijk hun goedkeuring eraan verlenen.
Art. 10.Elke ondertekenende partij wijst een commissaris aan om de opdrachten inzake informatieverlening en controle over het wettelijk karakter en het openbaar nut binnen het Consortium uit te oefenen. HOOFDSTUK III. - Commissie voor adviesverlening en erkenning van de valideringscentra
Art. 11.Er wordt een commissie voor adviesverlening en erkenning van de valideringscentra opgericht, hierna "adviserende commissie" genoemd.
De adviserende commissie is belast met : 1o het uitbrengen, op eigen initiatief of op verzoek van één van de ondertekenende partijen, van adviezen of aanbevelingen betreffende het proces van validering van de vaardigheden; 2o het jaarlijks overmaken tegen uiterlijk vijftien oktober aan de ondertekenende partijen, die goedkeuren, van een strategische beleidsnota over het valideringsproces, meer bepaald in termen van algemene en operationele doelstellingen, uit te werken valideringsreferentiemodellen, planning en harmonisering van het valideringsaanbod, resultaat- en impactindicatoren, begunstigde doelgroepen, financiering en bevordering bij de begunstigden bedoeld in artikel 2 en de werknemers; 3o het overmaken aan de ondertekenende partijen tegen uiterlijk dertig april van een jaarlijkse evaluatie op grond van het activiteitenverslag en andere gegevens die door het Consortium verstrekt worden; 4o het uitbrengen op eigen initiatief of op verzoek van één van de ondertekenende partijen, van adviezen of aanbevelingen betreffende de criteria om in aanmerking te komen en de voorwaarden voor de erkenning van de valideringscentra, zoals bedoeld in de artikelen 13 en 14; 5o het uitbrengen van een advies aan de ondertekenende partijen zowel over de ontvankelijkheid als over de grond, betreffende de aanvragen tot erkenning, hernieuwing, opschorting of intrekking van de erkenning van de valideringscentra overgemaakt door de stuurgroep.
Art. 12.§ 1. De adviserende commissie bestaat uit : 1o zeven vertegenwoordigers van de representatieve werknemersorganisaties; 2o zeven vertegenwoordigers van de representatieve werkgeversorganisaties; 3o één vertegenwoordiger van "FOREm", in zijn hoedanigheid van coördinerende instantie; 4o één vertegenwoordiger van "ORBEm"; 5o vijf vertegenwoordigers van de leden van de stuurgroep van het Consortium; 6o één vertegenwoordiger van elke minister die het toezicht uitoefent op de instellingen bedoeld in artikel 4, § 1, tweede lid; 7o één vertegenwoordiger van de beroepscommissie bedoeld in artikel 23; 8o één vertegenwoordiger van het "Observatoire wallon de l'Emploi" (Waarnemingscentrum voor de Werkgelegenheid); 9o één vertegenwooriger van het Brussels waarnemingscentrum van de beroepen en de kwalificaties; 10o één vertegenwoordiger van de uitvoerende cel van het Consortium, die het secretariaat waarneemt.
De leden bedoeld in het eerste lid, 1o tot en met 3o, hebben raadgevende stem. Het lid bedoeld in het eerste lid, 4o, heeft eveneens raadgevende stem, mits de goedkeuring door de ondertekenende partijen van een protocol-akkoord met het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Twee derde maximum van de leden bedoeld in het eerste lid, 1o en 2o, zijn van hetzelfde geslacht.
De leden bedoeld in het eerste lid, 5o tot en met 10o, hebben raadgevende stem.
Onder de leden bedoeld in het eerste lid, 1o en 2o, zijn minstens twee vertegenwoordigers afkomstig van de Brussels representatieve werknemers- en werkgeversorganisaties. § 2. De ondertekenende partijen benoemen gezamenlijk de gewone leden en hun plaatsvervanger, de leden bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 4o tot en met 9o uitgezonderd.
De leden bedoeld in het eerste lid, 1o en 2o, worden uit door hun organisaties voorgedragen dubbele kandidatenlijsten benoemd.
De adviserende commissie wijs uit eigen kring een voorzitter en een ondervoorzitter aan onder de leden bedoeld in het eerste lid, 1o en 2o. § 3. De adviserende commissie stelt zijn reglement van orde op en legt het voor gezamenlijke goedkeuring voor, uiterlijk binnen de drie maanden na inwerkingtreding van deze samenwerkingsovereenkomst, aan de ondertekenende partijen. In dat reglement worden inzonderheid bepaald : 1o de regels betreffende de bijeenroeping van de raadgevende commissie; 2o de regels voor de agendering van de items; 3o de regels voor het noodzakelijk roteren van de functies van voorzitter en ondervoorzitter van de adviserende commissie alsook de regels geldend in geval van afwezigheid of verhindering van voorzitter of ondervoorzitter; 4o de quorumregels om de adviserende commissie geldig te laten beraadslagen, evenals de wijze van stemming; 5o de periodiciteit van de vergaderingen van de adviserende commissie; 6o de wijze waarop de adviezen of aanbevelingen bedoeld in artikel 11, tweede lid, 1o tot en met 4o, worden uitgebracht; 7o de vorm van de jaarlijkse beleidsnota en evaluatie bedoeld in artikel 11, tweede lid, 2o en 3o. HOOFDSTUK IV. - De centra voor de validering van de vaardigheden
Art. 13.Ambtshalve komen in aanmerking als centra voor de validering van de vaardigheden, "FOREm" en "Bruxelles-Formation".
In aanmerking komen de instellingen van het onderwijs voor sociale promotie mits voorafgaandelijke goedkeuring van de Minister bevoegd voor het Onderwijs voor Sociale Promotie, evenals de vormingscentra van de instanties, mits voorafgaandelijke goedkeuring van bedoelde entiteiten elk voor wat hem betreft.
In aanmerking als centrum voor de validering van de vaardigheden komt eveneens de instelling die aan volgende criteria beantwoordt : 1o via samenwerkingsverband verbonden zijn met één of verschillende instellingen bedoeld in artikel 4, § 1, tweede lid, overeenkomstig de wets- of regelgevende bepalingen die in die aangelegenheid voor hen gelden; 2o over een sociale doelstelling beschikken die hoofdzakelijk betrekking heeft op de beroepsopleiding voor volwassenen; 3o functioneren onder de controle van één of verschillende overheden, ofwel doordat die controle de vorm aanneemt van een financiering ter hoogte van minstens vijftig percent, ofwel doordat die controle uitgeoefend wordt op het beheer of via de aanwijzing van minstens de helft van de leden van de leidende of bewakingsorganen; 4o via elk middel bewijzen dat de wets- en regelgevende bepalingen in boekhoudkundige, fiscale en sociale aangelegenheden nageleefd worden.
De ondertekenende partijen kunnen gezamenlijk afwijken van één van bovenbedoelde criteria na gemotiveerd advies van de raadgevende commissie.
Art. 14.De voorwaarden voor verlening van de erkenning als centrum voor de validering van de vaardigheden zijn meer bepaald volgende : 1o de strategische keuzes van het valideringproces in de nota bedoeld in artikel 11, tweede lid, 2o naleven; 2o over voldoende en gekwalificeerd personeel beschikken, inzonderheid wat de pedagogische begeleiding betreft; 3o over voldoende materiële bestaansmiddelen en een voldoende organisatiecapaciteit beschikken; 4o voor de erkenning het voorwerp uitmaken van een gunstig auditverslag en zich ertoe verbinden een navolgend jaarlijks auditverslag te laten doorvoeren.
Elke ondertekenende partij kan na eensluidend advies van de andere partijen na advies van de raadgevende commissie de bovenvermelde voorwaarden duidelijker omschrijven.
Art. 15.§ 1. De erkenningsaanvraag dient te worden ingediend bij de stuurgroep van het Consortium, die er ontvangst van bericht binnen de tien kalenderdagen.
Na nagekeken te hebben of alle criteria voor het in aanmerking komen vervuld zijn, nodigt de stuurgroep de aanvrager uit om een audit te laten doorvoeren binnen de drie maanden te rekenen van het bericht van ontvangst bij één van de controleorganismen waarover hij hem inlicht.
De controle-instelling die door de aanvrager gekozen wordt maakt na laatstgenoemde er behoorlijk over ingelicht te hebben, het auditverslag over aan de stuurgroep die het dossier behandelt en het meedeelt aan de raadgevende commissie. Laatstgenoemde maakt vervolgens een advies over aan de ondertekenende partijen die gezamenlijk een beslissing treffen betreffende de erkenning van de aanvrager. Die beslissing wordt aan de aanvrager bekendgemaakt door de stuurgroep binnen de tien kalenderdagen.
Indien aan één van de criteria voor het in aanmerking komen niet voldaan wordt, licht de stuurgroep de aanvrager daarover in en deelt het dossier mee aan de adviserende commissie. Die maakt vervolgens een advies over aan de ondertekenende partijen die zich gezamenlijk uitspreken over de toepassing van de afwijking bepaald bij artikel 13, vierde lid. Van die beslissing wordt door de stuurgroep kennis gegeven aan de aanvrager, binnen de tien kalenderdagen.
Bij gunstige beslissing nodigt de stuurgroep de aanvrager uit om een audit te laten doorvoeren bij één van de controle-instellingen waarover hij ingelicht wordt. De procedure van het derde lid wordt vervolgens toegepast. § 2. Het jaarlijks auditverslag wordt door het controleorganisme, nadat het het betrokken centrum voor de validering van de vaardigheden behoorlijk heeft ingelicht, overgemaakt aan de stuurgroep, die het dossier behandelt en het aan de raadgevende commissie overmaakt. § 3. De aanvraag tot hernieuwing van de erkenning moet worden ingediend bij de stuurgroep, die er ontvangst van bericht binnen de tien kalenderdagen, behandelt het dossier en deelt het mee aan de adviserende commissie. Laatstgenoemde maakt vervolgens een advies aan de ondertekenende partijen over, die gezamenlijk een beslissing treffen betreffende de hernieuwing van de erkenning. Van die beslissing wordt door de stuurgroep kennis gegeven aan de aanvrager binnen de tien kalenderdagen.
Art. 16.De erkenning wordt gezamenlijk door de ondertekenende partijen verleend voor een maximumduur van twee jaar die hernieuwbaar is.
De erkenning betreft uitsluitend een reeks vaardigheden waarvoor het centrum een gunstige audit ondergaan heeft. Die erkenning kan worden uitgebreid tot andere reeksen vaardigheden, op voorwaarde dat aan de erkenningsvoorwaarden die voor die vaardigheden zijn bepaald, voldaan wordt.
Art. 17.De audit die aan de erkenning voorafgaat wordt door een controle-instelling verricht dat geaccrediteerd is inzake de certificering van de kwaliteitsbewaking.
De controle-instelling die door de aanvrager gekozen wordt, verricht na door laatstgenoemde daarmee belast te zijn, de voorafgaandelijke audit, alsook de navolgende jaarlijkse audits op grond van de voorwaarden voor de toekenning van de erkenning bepaald bij artikel 14.
De controle-instelling verricht de audits met inachtneming van zijn regels inzake beroepsdeontologie en de bepalingen van de wet van 8 december 1992 betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
De aanvrager verstrekt de controle-instelling alle documenten, stukken en inlichtingen die door laatstgenoemde nuttig worden geacht in het kader van de doorgevoerde audit.
De stuurgroep stelt de ondertekenende partijen die goedkeuren, de voorwaarden voor de selectie van de controle-instellingen voor, alsook de auditprocedures die gelden voor de centra voor de validering van de vaardigheden.
Art. 18.De erkenning kan door de ondertekenende partijen worden opgeschorst of ingetrokken vóór verstrijken van de termijn ten gevolge van een ongunstig advies vanwege de adviserende commissie in het kader van de procedure bedoeld bij artikel 15, § 2.
De ondertekenende partijen treffen gezamenlijk een beslissing betreffende opschorting of de intrekking van de erkenning. Van die beslissing wordt aan het centrum voor de validering van de vaardigheden kennis gegeven door de stuurgroep binnen de tien kalenderdagen. HOOFDSTUK V. - Valideringsreferentiemodellen
Art. 19.In de valideringreferentiemodellen worden de verschillende wijzen van controle aangegeven die geheel of gedeeltelijk gebruikt kunnen worden, namelijk meer bepaald proeven of een dossier waarmee aangetoond wordt dat de vaardigheid of de vaardigheden beheerst wordt of worden. Dat dossier kan de onderwijscertificering en de voortgezette evaluatie in rekening brengen in het kader van een opleidingsproces.
De valideringsreferentiemodellen bevatten enerzijds de algemene voorwaarden die vereist zijn voor de wijzen van controle bedoeld in het eerste lid en anderzijds het referentiemodel dat eigen is aan een bepaalde reeks vaardigheden.
Bedoeld worden enkel de objectiveerbare en waarneembare vaardigheden die onder de vaardigheden als omschreven in artikel 1 vallen.
Enkel de vaardigheden waarvoor valideringsreferentiemodellen bestaan, kunnen aanleiding geven tot de toekenning van vaardigheidsbewijzen.
De methodologie waarmee het al dan niet beheersen van de vaardigheden gemeten kan worden, wordt door de stuurgroep uitgewerkt, die ze voor gezamenlijke goedkeuring voorlegt aan de ondertekenende partijen. HOOFDSTUK VI. - Vaardigheidsbewijs
Art. 20.§ 1. De aanvrager, die een aanvraag tot validering van zijn vaardigheden indient met het oog op het verkrijgen van een vaardigheidsbewijs, onderwerp zich aan een valideringsproces in een erkend centrum voor de validering van de vaardigheden.
De valideringsaanvraag wordt gericht aan een centrum voor de validering van de vaardigheden die de aanvrager uitkiest of aan de stuurgroep. § 2. Na afloop van de valideringsproeven wordt er door het centrum voor de validering van de vaardigheden binnen de dertig kalenderdagen een verslag overgemaakt aan de stuurgroep.
Indien uit het verslag blijkt dat de kandidaat de vaardigheden die aan het valideringsproces zijn onderworpen, beheerst, wordt het vaardigheidsbewijs hem binnen de dertig kalenderdagen te rekenen van de overmaking van het verslag door de stuurgroep overgemaakt in naam van de Franse Gemeenschap, de Franse Gemeenschapscommissie en het Waalse Gewest.
Indien uit het verslag blijkt dat de kandidaat de vaardigheden die aan het valideringsproces zijn onderworpen, niet beheerst, licht de stuurgroep betrokkene daarover behoorlijk in binnen de dertig kalenderdagen te rekenen van de overmaking van het verslag door het centrum voor de validering van de vaardigheden. § 3. De ondertekenende partijen stellen de vermeldingen en de wijze van voorstelling van het vaardigheidsbewijs vast. § 4. Het vaardigheidsbewijs geeft recht op toegang tot de opleidingen waarin de instellingen voor onderwijs voor sociale promotie en de opleidingscentra van de instanties, "FOREm" en "Bruxelles-Formation" voorzien, indien de in de titel vastgestelde vaardigheden een voorwaarde vormen voor de toegang tot die opleidingen overeenkomstig de bij die instellingen geldende regels.
Het vaardigheidsbewijs geeft aanleiding tot het automatisch in rekening nemen van de vaardigheden die gevalideerd zijn voor de toegang tot de proeven die bekroond worden met schoolgetuigschriften die uitgereikt worden door de Franse Gemeenschap overeenkomstig de bepalingen van het decreet van de Raad van de Franse Gemeenschap van 16 april 1991 tot organisatie van het onderwijs voor sociale promotie en, onder voorbehoud van de bepaalde voorwaarden betreffende de geldigheidsduur, in het kader van de schoolgang voor bepaalde vaardigheden.
Art. 21.Het vaardigheidsbewijs is de uitsluitende eigendom van de houder ervan.
De centra voor de validering van de vaardigheden noch het personeel van het Consortium of één van diens organen, noch de beroepscommissie noch de adviserende commissie mogen derden inlichtingen met een persoonlijk karakter met betrekking tot de kandidaat tot of de houder van het vaardigheidsbewijs of de omstandigheden waarin die titel al dan niet uitgereikt is, verstrekken.
Op straffe van intrekking of opschorting van hun erkenning zijn de centra voor de validering van de vaardigheden er ten overstaan van elke kandidaat tot of houder van de competentietitel toe verplicht, de bepalingen van de wet van 8 december 1992 betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en, in voorkomend geval, de regels inzake beroepsdeontologie die voor hen gelden wat betreft de vertrouwelijke behandeling van persoonsgegevens na te leven.
Art. 22.Het Consortium is onderworpen aan de wetten inzake de overheidsdienstverlening voor al zijn activiteiten.
Het Consortium en de centra voor het vaardigheidsbewijs een universele en kosteloze dienstverlening. HOOFDSTUK VII. - Beroepscommissie
Art. 23.Elkeen die een vaardigheidsbewijs aanvraagt of elke aanvrager die een weigering, een opschorting of een intrekking van de erkenning aanvecht, kan een met redenen omkleed beroep indienen bij de beroepscommissie, die er binnen de tien kalenderdagen ontvangst van bericht, er de ondertekenende partijen over inlicht en dat beroep onverwijld overmaakt aan de beroepscommissie bedoeld in artikel 24.
Het beroep dient door de eiser te worden ingediend binnen de maand na de kennisgeving van de beslissing waarmee hij het niet eens is, of bij ontstentenis van kennisgeving, binnen de zes maanden vanaf de indiening van de aanvraag bij het consortium of bij een centrum voor de validering van de vaardigheden. Indien er geen beroep is ingediend binnen die termijn, is de beslissing definitief.
De beroepscommissie brengt binnen de drie maanden nadat de zaak bij hem aanhangig is gemaakt, advies uit. Bij met redenen omklede beslissing kan de voorzitter van de commissie de termijn verlengen voor een periode van één maand, die niet hernieuwbaar is. Van het advies wordt aan de ondertekenende partijen, die zich definitief uitspreken over het beroep, kennis gegeven. Van die beslissing wordt door de stuurgroep binnen de tien kalenderdagen aan de eiser kennis gegeven.
Art. 24.Er wordt een beroepscommissie belast met het uitbrengen van adviezen over de beroepen bedoeld in artikel 23 kennis gegeven. De beroepscommissie bestaat uit : 1o één vertegenwoordiger van de Regering van het Waalse Gewest; 2o één vertegenwoordiger van de Regering van de Franse Gemeenschap; 3o één vertegenwoordiger van het College van de Franse Gemeenschapscommissie; 4o de voorzitter van de adviserende commissie; 5o één vertegenwoordiger van de stuurgroep, die het secretariaat waarneemt.
De leden bedoeld in het eerste lid, 1o tot en met 3o, hebben beslissende stem. De leden bedoeld in het eerste lid, 4o en 5o, hebben raadgevende stem.
De beroepscommissie wijst zijn voorzitter uit eigen kring aan.
De beroepscommissie kan de eiser of diens vertegenwoordiger, in voorkomend geval bijgestaan door diens raadsman, horen. De commissie kan de overmaking van aanvullende stukken, inlichtingen, documenten en gegevens die zij nuttig acht, eisen.
De beroepscommissie werkt zijn reglement van orde uit en legt het voor aan de gezamenlijke goedkeuring van de ondertekenende partijen. HOOFDSTUK VIII. - Financiering van het Consortium voor de validering van de vaardigheden
Art. 25.De werkingskosten van het Consortium worden, de kosten betreffende de detachering van het personeel uitgezonderd, verdeeld ter hoogte van 30 % voor het onderwijs van sociale promotie, 30 % voor "FOREm", 20 % voor "Bruxelles-Formation", 16 % voor de instantie die door het Waalse Gewest op te richten of aan te wijzen is, 4 % voor de instantie die door de Franse Gemeenschapscommissie op te richten of aan te wijzen is.
De instellingen bedoeld in vorig lid kunnen die kosten overnemen door de terbeschikkingstelling van ruimte en materiaal.
Namen, 24 juli 2003.
Voor de Regering van de Franse Gemeenschap : De Minister-President, H. HASQUIN De Minister van Hoger Onderwijs, Onderwijs voor Sociale Promotie en Wetenschappelijk Onderzoek, Mevr. F. DUPUIS Voor de Regering van het Waalse Gewest : De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Tewerkstelling en Vorming, Ph. COURARD Voor het College van de Franse Gemeenschapscommissie : De Minister-President, E. TOMAS De Minister belast met het Onderwijs en de Beroepsomscholing, De Minister van Beroeps- en Permanente Opleiding voor de Middenstand en Beleid inzake de Gehandicapten, W. DRAPS