Etaamb.openjustice.be
Decreet van 13 juli 2012
gepubliceerd op 08 november 2012

Decreet betreffende de integratie van de academische hogeschoolopleidingen in de universiteiten

bron
vlaamse overheid
numac
2012036158
pub.
08/11/2012
prom.
13/07/2012
ELI
eli/decreet/2012/07/13/2012036158/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

13 JULI 2012. - Decreet betreffende de integratie van de academische hogeschoolopleidingen in de universiteiten (1)


Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : Decreet betreffende de integratie van de academische hogeschoolopleidingen in de universiteiten TITEL 1. - Inleidende bepaling

Artikel 1.Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.

TITEL 2. - Wijzigingen in de structuur van het hoger onderwijs HOOFDSTUK 1. - De Schools of Arts

Art. 2.In artikel 3 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, gewijzigd bij de decreten van 30 april 2004, 16 juni 2006, 29 juni 2007, 30 april 2009 en 1 juli 2011, wordt na het laatste streepje een streepje toegevoegd, dat luidt als volgt : « - raad van een School of Arts : het orgaan dat een School of Arts bestuurt. ».

Art. 3.In titel I, hoofdstuk I, van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt een afdeling 4bis ingevoegd, die luidt als volgt : « Afdeling 4bis. Schools of Arts ».

Art. 4.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt in afdeling 4bis, ingevoegd bij artikel 3, een artikel 8bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 8bis.§ 1. Een hogeschool die professioneel gerichte bacheloropleidingen of academisch gerichte bachelor- en masteropleidingen aanbiedt in het studiegebied Audiovisuele en beeldende kunst of in het studiegebied Muziek en podiumkunsten, en de overeenstemmende graden van bachelor en master wil verlenen, richt met ingang van het academiejaar 2013-2014 een of meer Schools of Arts op.

In afwijking van het eerste lid moet een hogeschool geen School of Arts oprichten als het aantal bachelor- en masteropleidingen die de desbetreffende hogeschool aanbiedt voor ten minste 80 % bestaat uit bachelor- of masteropleidingen in de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst of Muziek en podiumkunsten of uit kunstgerelateerde bachelor- of masteropleidingen. Het aantal andere bachelor- en masteropleidingen is kleiner dan of gelijk aan 20 % van het totale aantal bachelor- en masteropleidingen die de hogeschool aanbiedt. In dat geval wordt voor de toepassing van dit decreet de hogeschool als geheel beschouwd als een School of Arts.

Onder kunstgerelateerde opleidingen worden de volgende professionele bacheloropleidingen begrepen : 1° de bacheloropleiding in de interieurvormgeving;2° de bacheloropleiding in de landschaps- en tuinarchitectuur;3° de bacheloropleiding in de landschapsontwikkeling;4° de bacheloropleiding in de audiovisuele technieken : film, TV en video;5° de bacheloropleiding in de audiovisuele technieken : fotografie. De Vlaamse Regering kan deze lijst van kunstgerelateerde opleidingen aanpassen. § 2. Een School of Arts heeft als opdracht : 1° het organiseren en verschaffen van hoger beroepsonderwijs, hoger professioneel onderwijs en academisch onderwijs in het studiegebied Audiovisuele en beeldende kunst of in het studiegebied Muziek en podiumkunsten;2° de ontwikkeling en beoefening van de kunsten in die studiegebieden;3° het verrichten van praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek in relatie tot het hoger professioneel onderwijs in die studiegebieden;4° het verrichten van onderzoek in de kunsten, in samenwerking met een universiteit;5° het verstrekken van maatschappelijke en wetenschappelijke dienstverlening, en de transfer van kennis voor de versterking van de innovatieve kracht van de maatschappelijke en economische sectoren. Binnen het kader van een School of Arts kunnen ook kunstgerelateerde opleidingen, zoals vermeld in paragraaf 1, georganiseerd worden. Het aandeel kunstgerelateerde opleidingen is kleiner dan of gelijk aan 20 % van het aantal bachelor- en masteropleidingen georganiseerd binnen de School of Arts. § 3. Een School of Arts heeft geen eigen rechtspersoonlijkheid. Het hogeschoolbestuur bepaalt de plaats van een School of Arts binnen de structuur van de instelling.

Een hogeschool kan een School of Arts ook oprichten in samenwerking met een of meer andere hogescholen die opleidingen in die studiegebieden aanbieden. De participerende instellingen sluiten daarvoor een samenwerkingsovereenkomst waarin ten minste de volgende elementen opgenomen zijn : 1° een opsomming van de opleidingen die onder de School of Arts vallen;2° de wijze van diplomering : gezamenlijke diplomering of diplomering door een van de participerende instellingen;3° de bestuurs- en beheersstructuur van de School of Arts;4° de samenstelling en bevoegdheden van de raad van de School of Arts, conform de bepalingen in artikel 8ter;5° de onderwijs- en examenregeling die van toepassing is op de studenten;6° de wijze van inzet van het personeel van de betrokken hogescholen in de School of Arts;7° de wijze van inschrijving en van administratie van studenten;8° de verdeelsleutel voor de opgenomen studiepunten en financieringspunten die nodig is voor de berekening van de onderwijssokkel en de variabele onderwijsdelen van de betrokken hogescholen;9° de wijze waarop de betrokken hogescholen de School of Arts financieren;10° de duurtijd van de samenwerkingsovereenkomst;11° een regeling inzake personeel en financiering bij een eventuele verbreking van de samenwerkingsovereenkomst;12° een procedure bij gebrek aan consensus bij de participerende hogeschoolbesturen bij de opdrachten vermeld in artikel 8ter. Een samenwerkingsakkoord wordt minimaal gesloten voor een periode van zes academiejaren. § 4. Het hogeschoolbestuur of, in geval van een samenwerkingsverband als vermeld in paragraaf 3, tweede lid, de betrokken hogeschoolbesturen, bepalen bij reglement de functionele autonomie, alsook de bestuurs- en beheersstructuur van de School of Arts. Daarbij wordt minstens rekening gehouden met de volgende elementen : 1° de voorwaarden voor de samenstelling van de raad van de School of Arts, zoals vastgelegd in artikel 8ter;2° de minimale taken van de raad van een School of Arts, zoals vastgelegd in artikel 8ter.».

Art. 5.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt in dezelfde afdeling 4bis een artikel 8ter ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 8ter.§ 1. De raad van een School of Arts bestuurt de School of Arts. Minimaal 30 % en maximaal 49 % van de effectief stemgerechtigde leden van die raad is voorgedragen door de universiteit van de associatie waartoe de hogeschool behoort, of, in geval van een samenwerkingsverband, door de geassocieerde universiteiten.

Het hogeschoolbestuur of, in het kader van een samenwerkingsverband, de betrokken hogeschoolbesturen, leggen in een reglement ten minste de volgende elementen vast : 1° de wijze van samenstelling van de raad van de School of Arts;2° het exacte aantal leden van de raad van de School of Arts;3° de procedure voor de aanstelling van de leden en de opvolgers;4° de duur van het mandaat van de leden;5° de aanstelling van het hoofd van een School of Arts, waaraan het mandaat van departementshoofd kan toegekend worden;6° de termijnen waarin het hogeschoolbestuur of de betrokken hogeschoolbesturen moeten reageren als ze niet instemmen met een advies van de raad van de School of Arts, als vermeld in paragraaf 3, derde lid;7° de toewijzing of delegatie van bevoegdheden aan het hoofd van de School of Arts. Bij de samenstelling van de raad wordt rekening gehouden met de geldende regelgeving inzake participatie van studenten en personeel.

De raad van de School of Arts stelt een huishoudelijk reglement op waarin minimaal de volgende elementen zijn opgenomen : 1° de verkiezing van de voorzitter en ondervoorzitter uit zijn leden;2° het aantal vergaderingen per jaar;3° de wijze van bijeenroeping;4° de wijze van mededeling van de documenten;5° de wijze van besluitvorming en stemming. § 2. De raad van de School of Arts organiseert de opdrachten, vermeld in artikel 8bis, § 2.

Daarenboven coordineert de raad van de School of Arts de bestuurstaken op het niveau van de School of Arts, conform de algemene richtlijnen van de raad van bestuur en het bestuurscollege van de hogeschool of, in geval van een samenwerkingsverband, van de betrokken hogescholen. § 3. De raad van de School of Arts is belast met : 1° het vaststellen van de onderwijsprogramma's en het controleren of de concretisering van het onderwijs en de examens in overeenstemming is met die programma's;2° het onderzoeksbeleid binnen de School of Arts;3° de interne organisatie van de School of Arts;4° het bepalen van de taakomschrijvingen van het personeel dat toegewezen is aan de School of Arts;5° het verlenen van een advies over de cumulatieregeling ter uitvoering van de procedure, vermeld in artikel 147, § 1, van het Hogescholendecreet;6° het opmaken van het financiele verslag en het jaarverslag waarin de activiteiten van de School of Arts worden weergegeven;7° de voordracht van een vertegenwoordiger van de School of Arts in de onderzoeksraad van de universiteit van de associatie of, in het kader van een samenwerkingsverband, in de onderzoeksraden van de betrokken universiteiten. De raad van de School of Arts is ook belast met : 1° het opstellen van een jaar- en meerjarenbegroting die ter goedkeuring wordt voorgelegd aan het hogeschoolbestuur;2° het opstellen van een investeringsplan voor (wetenschappelijke) infrastructuur dat ter goedkeuring wordt voorgelegd aan het hogeschoolbestuur;3° het opstellen van een personeelsformatie die ter goedkeuring wordt voorgelegd aan het hogeschoolbestuur. Als het hogeschoolbestuur of, in geval van een samenwerkingsovereenkomst, de hogeschoolbesturen niet instemmen met de voorstellen van de raad van de School of Arts, sturen ze een gemotiveerd advies voor heroverweging naar de raad van de School of Arts. Als die procedure niet leidt tot overeenstemming, beslissen het instellingsbestuur of de instellingsbesturen en wordt het gebrek aan akkoord expliciet vermeld bij de genomen beslissing. Het instellingsbestuur respecteert daarbij de termijnen die opgenomen zijn in het reglement, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 6°.

Binnen de door het hogeschoolbestuur of de hogeschoolbesturen goedgekeurde jaar- en meerjarenbegroting en personeelsformatie is de raad van de School of Arts belast met : 1° de aanwending van de werkingsuitkering van de Vlaamse Gemeenschap, de aanvullende onderzoeksmiddelen, vermeld in artikel 38ter van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en universiteiten in Vlaanderen, en de eigen inkomsten van de School of Arts en van alle andere financiele middelen die de hogeschool of hogescholen ter beschikking stellen aan de School of Arts;2° het formuleren van voorstellen voor de aanstelling en benoeming van het onderwijzend personeel;3° het formuleren van voorstellen voor het toekennen van ambtswijzigingen en bevorderingen voor het personeel dat toegewezen is aan de School of Arts;4° het formuleren van voorstellen voor het sluiten van samenwerkingsakkoorden.».

Art. 6.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt in dezelfde afdeling 4bis een artikel 8quater ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 8quater.Het onderwijs dat binnen een School of Arts wordt verstrekt, wordt door het betrokken hogeschoolbestuur bekrachtigd met een diploma van gegradueerde, een graad van bachelor of master na het succesvol voltooien van de opleiding. In geval van een samenwerkingsovereenkomst kunnen de participerende hogescholen gezamenlijk de graad van bachelor of master uitreiken.

De betrokken hogeschool of, in het kader van een samenwerkingsverband, de betrokken hogescholen zien toe op de kwaliteitsbewaking van het onderwijs en het onderzoek van de School of Arts. ».

Art. 7.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt in dezelfde afdeling 4bis een artikel 8quinquies ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 8quinquies.§ 1. De Vlaamse Gemeenschap fmanciert jaarlijks de betrokken hogeschool of, in het kader van een samenwerkingsverband, de betrokken hogescholen specifiek voor de uitvoering van de opdrachten door de School of Arts, vermeld in artikel 8bis, § 2, conform de bepalingen in het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen. § 2. De jaar- en meerjarenbegroting van een School of Arts, vermeld in artikel 8ter, § 3, tweede lid, 1°, vormen een duidelijk herkenbaar onderdeel binnen de jaar- en meerjarenbegroting van de instelling en worden opgesteld conform de bepalingen die gelden voor de jaarbegroting en de meerjarenbegroting van de instelling.

Het jaarverslag, vermeld in artikel 8ter, § 3, eerste lid, 6°, vormt een onderdeel van het jaarverslag dat het instellingsbestuur moet indienen overeenkomstig artikel 57 van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen.

Het fmancieel verslag, vermeld in artikel 8ter, § 3, eerste lid, 6°, vormt een duidelijk herkenbaar onderdeel van de jaarrekening die het instellingsbestuur moet indienen overeenkomstig artikel 57, § 1, van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen. Het wordt opgesteld krachtens de regels die gelden voor de jaarrekening. § 3. De betrokken hogeschool, of in het kader van een samenwerkingsverband, de betrokken hogescholen kunnen leden van het onderwijzend en van het administratief en technisch personeel belasten met een gedeeltelijke of volledige opdracht aan een School of Arts die ze hebben opgericht. Die personeelsleden maken deel uit van de betrokken hogeschool of hogescholen. Zij worden opgenomen in een afzonderlijke personeelsformatie, zoals vermeld in artikel 230 van het Hogescholendecreet. ».

Art. 8.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt in dezelfde afdeling 4bis een artikel 8sexies ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 8sexies.De bepalingen over evaluatie en tucht, vermeld in artikel 265 en artikel 266 van het Hogescholendecreet, zijn van overeenkomstige toepassing op de Schools of Arts. ».

Art. 9.In artikel 168, § 3, van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap wordt de laatste zin vervangen door wat volgt : « Bij de samenstelling van de onderzoeksraad wordt rekening gehouden met het voorschrift, vermeld in artikel 8ter, § 3, 7°, van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen. ».

Art. 10.In artikel 257, § 1, van het decreet 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap, gewijzigd bij het decreet van 19 april 1995, worden tussen de woorden « de departementshoofden » en de woorden « en de andere door de raad van bestuur bepaalde organen » de woorden « en indien van toepassing de raad van de School of Arts en het hoofd van de School of Arts » ingevoegd. HOOFDSTUK 2. - De integratie van de academische opleidingen van de hogescholen in de universiteiten Afdeling 1. - Wijzigingen in het decreet van 4 april 2003 betreffende

de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen

Art. 11.In artikel 3 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, gewijzigd bij de decreten van 30 april 2004, 16 juni 2006, 29 juni 2007, 30 april 2009 en 1 juli 2011, wordt het zeventiende streepje vervangen door wat volgt : « - vestiging van een hogeronderwijsinstelling : het administratief arrondissement, het gerechtelijk arrondissement of de gemeente of een geheel van aan elkaar grenzende gemeenten waar de hogeronderwijsinstelling onderwijsbevoegdheid heeft. Voor de hogescholen die gevestigd zijn in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad en die wegens hun activiteiten moeten worden beschouwd als uitsluitend behorend tot de Vlaamse Gemeenschap, geldt het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad als een vestiging. ».

Art. 12.In artikel 6 van hetzelfde decreet wordt aan het tweede lid een zin toegevoegd, die luidt als volgt : « De benaming hogeschool wordt vertaald naar University College. ».

Art. 13.In artikel 10 van hetzelfde decreet worden paragraaf 2 en 3 vervangen door wat volgt : « § 2. Universiteiten zijn werkzaam op het gebied van het wetenschappelijk onderzoek.

Hogescholen zijn werkzaam op het gebied van het praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek. Binnen een School of Arts zijn hogescholen ook werkzaam op het gebied van het onderzoek in de kunsten, in samenwerking met een universiteit.

De ontwikkeling en de beoefening van de kunsten maken deel uit van de opdracht van de hogescholen die binnen een School of Arts opleidingen organiseren in het studiegebied Audiovisuele en beeldende kunst of in het studiegebied Muziek en podiumkunsten.

De Hogere Zeevaartschool is werkzaam op het gebied van het praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek en op het gebied van het wetenschappelijk onderzoek met betrekking tot de nautische wetenschappen. § 3. Hogescholen en universiteiten zijn werkzaam op het gebied van de maatschappelijke en wetenschappelijke dienstverlening en van de transfer van kennis voor de versterking van de innovatieve kracht van de maatschappelijke en economische sectoren. ».

Art. 14.In artikel 14 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 30 april 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt : « § 2.De hogescholen bieden binnen een School of Arts opleidingen aan in de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst, en Muziek en podiumkunsten die : 1° in het hoger beroepsonderwijs leiden tot het diploma van gegradueerde;2° in het hoger professioneel onderwijs leiden tot de graad van bachelor;3° in het academisch onderwijs leiden tot de graad van bachelor of de graad van master.» : 2° er wordt een paragraaf 3 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 3.De Hogere Zeevaartschool biedt in het studiegebied Nautische wetenschappen opleidingen aan die : 1° in het hoger beroepsonderwijs leiden tot het diploma van gegradueerde;2° in het hoger professioneel onderwijs leiden tot de graad van bachelor;3° in het academisch onderwijs leiden tot de graad van bachelor of de graad van master.».

Art. 15.Artikel 23 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 19 maart 2004, 16 juni 2006 en 30 april 2009, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 23.§ 1. De hogescholen kunnen in het hoger beroepsonderwijs en in het hoger professioneel onderwijs opleidingen organiseren en de overeenstemmende diploma's van gegradueerde, respectievelijk de graden van bachelor verlenen in of over de volgende studiegebieden : 1° Architectuur;2° Gezondheidszorg;3° Industriele wetenschappen en technologie;4° Biotechniek;5° Onderwijs;6° Sociaal-agogisch werk;7° Handelswetenschappen en bedrijfskunde. § 2. De hogescholen kunnen binnen een School of Arts in het hoger beroepsonderwijs, in het hoger professioneel onderwijs en in het academisch onderwijs opleidingen aanbieden en de overeenstemmende diploma's van gegradueerde, de overeenstemmende graden van bachelor, respectievelijk van bachelor en master verlenen in de volgende studiegebieden : 1° Audiovisuele en beeldende kunst;2° Muziek en podiumkunsten. § 3. De Hogere Zeevaartschool kan in het hoger beroepsonderwijs, in het hoger professioneel onderwijs en in het academisch onderwijs opleidingen aanbieden en de overeenstemmende diploma's van gegradueerde, respectievelijk de graden van bachelor en van bachelor en master verlenen in het studiegebied Nautische wetenschappen. § 4. Met ingang van het academiejaar 2013-2014 dragen de hogescholen hun bevoegdheid inzake het aanbieden van academische opleidingen en het verlenen van de overeenstemmende graden van bachelor en master in de volgende studiegebieden over aan de universiteit van de associatie : 1° Architectuur;2° Gezondheidszorg;3° Industriele wetenschappen en technologie;4° Biotechniek;5° Productontwikkeling;6° Toegepaste taalkunde;7° Handelswetenschappen en bedrijfskunde. Met ingang van het academiejaar 2013-2014 kunnen de hogescholen in het academisch onderwijs niet langer opleidingen aanbieden en de overeenstemmende graden van bachelor en master verlenen in de in het eerste lid vermelde studiegebieden. ».

Art. 16.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt een artikel 23bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 23bis.De professioneel gerichte opleidingen « bachelor in de audiovisuele technieken : beeld, geluid en montage » en « bachelor in de audiovisuele technieken : assistentie », gerangschikt in het studiegebied Industriele wetenschappen en technologie en aangeboden door de Erasmushogeschool Brussel, worden vanaf het academiejaar 2013-2014 samengevoegd tot een opleiding, namelijk de professioneel gerichte opleiding « bachelor in de audiovisuele kunsten ». Deze opleiding wordt gerangschikt in het studiegebied Audiovisuele en beeldende kunst van het hoger professioneel onderwijs.

De academisch gerichte opleidingen « bachelor in de conservatie en de restauratie » en « master in de conservatie en de restauratie », gerangschikt in het studiegebied Audiovisuele en beeldende kunst en aangeboden door de Artesis Hogeschool Antwerpen worden vanaf het academiejaar 2013-2014 gerangschikt in het studiegebied Conservatie en restauratie in het academisch onderwijs.

De academisch gerichte opleidingen « bachelor in het milieu- en preventiemanagement » en « master in het milieu- en preventiemanagement », gerangschikt in het studiegebied Gezondheidszorg en aangeboden door de HUB-EHSAL, worden vanaf het academiejaar 2013-2014 gerangschikt in het studiegebied Sociale gezondheidswetenschappen in het academisch onderwijs. ».

Art. 17.In artikel 24 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan paragraaf 1 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Vanaf het academiejaar 2013-2014 kunnen de universiteiten in het academisch onderwijs ook opleidingen aanbieden en de overeenstemmende graden van bachelor en master verlenen in of over de volgende studiegebieden : 1° Architectuur;2° Industriele wetenschappen en technologie;3° Biotechniek;4° Productontwikkeling;5° Toegepaste taalkunde;6° Handelswetenschappen en bedrijfskunde;7° Conservatie en restauratie.»; 2° er worden een paragraaf 4 tot en met 7 toegevoegd, die luiden als volgt : « § 4.De universiteit waaraan een hogeschool de bevoegdheid, vermeld in artikel 23, § 4, heeft overgedragen, oefent die bevoegdheid uit conform de bepalingen, vermeld in artikel 27 tot en met 31. § 5. De universiteit treedt na de overdracht van de bevoegdheden, vermeld in artikel 23, § 4, in de rechten en verplichtingen van de hogeschool die haar bevoegdheden heeft overgedragen aan de universiteit, en dit ten aanzien van de overgedragen bevoegdheden, met inbegrip van de aan de betrokken opleidingen gerelateerde onderzoekscontracten en contracten in het kader van de maatschappelijke dienstverlening. § 6. Naar aanleiding van de overdracht van de desbetreffende opleidingen sluiten de hogeschool en de universiteit een overeenkomst waarin ten minste afspraken gemaakt worden over de overdracht, de ter beschikking stelling en het gebruik van infrastructuur en onroerende goederen, en over financiele aangelegenheden.

Voor wat betreft het luik financiering bevat de overeenkomst ten minste een regeling over een eventuele overdracht tussen de hogeschool en universiteit van een deel van de werkingsuitkeringen voor de periode vanaf de start van het academiejaar 2013-2014 tot en met 31 december 2013.

In functie van de samenwerking tussen een universiteit en een hogeschool met betrekking tot de overgenomen opleidingen kan voor de periode vanaf 1 januari 2014 in de overeenkomst bepaald worden welk deel van de werkingsuitkering van de universiteit bestemd blijft als werkingsuitkering voor de hogeschool. In de overeenkomst worden daartoe de algemene principes van die samenwerking vastgelegd en de jaarlijkse invulling ervan wordt via de begroting van de hogeschool en universiteit gerealiseerd. § 7. De universiteiten voorzien in aangepaste overgangs- en begeleidingsmaatregelen, opdat studenten die vóór het academiejaar 2013-2014 gestart zijn in een academische opleiding aan een hogeschool, die met ingang van het academiejaar 2013-2014 overgedragen wordt naar een universiteit, hun opleiding kunnen voltooien. Dat betekent minimaal dat : 1° de universiteit de credits die de student verworven heeft in de desbetreffende opleiding in de hogeschool en de studiepunten waarvoor de student gedelibereerd is, overneemt.Die credits en gedelibereerde studiepunten worden geacht verworven of gedelibereerd te zijn in de ontvangende universiteit; 2° de universiteit de vrijstellingen voor een opleidingsonderdeel of voor een deel ervan overneemt die de student verkregen heeft voor de desbetreffende opleiding. Voor het academiejaar 2013-2014 maken de universiteit en de hogeschool gezamenlijk afspraken over de toepassing van artikel 78, 7°, 9° en 10.

Bij gebrek aan een overeenkomst tussen de twee partijen neemt de universiteit ten minste gedurende het academiejaar 2013-2014 de examenregeling met betrekking tot artikel 78, 7°, 9° en 10°, die van toepassing is op het moment van de overdracht, over voor die studenten die voor het academiejaar 2013-2014 gestart zijn in een academische hogeschoolopleiding. ».

Art. 18.Artikel 24bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 19 maart 2004 en gewijzigd bij het decreet van 4 juli 2008, wordt opgeheven.

Art. 19.Artikel 24ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 19 maart 2004 en gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2006, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 24ter.Een universiteit kan in of over de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst, Muziek en podiumkunsten, en Nautische wetenschappen, of in of over delen van die studiegebieden heen de graad van doctor verlenen als het doctoraatsproject ingebed is in een gemeenschappelijke onderzoeksomgeving van de universiteit en een of meer hogescholen. De betrokken hogescholen hebben krachtens artikel 32 tot en met 53 de bevoegdheid om binnen het bedoelde studiegebied opleidingen aan te bieden die leiden tot de graad van master. ».

Art. 20.Artikel 24quater van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 16 juni 2006, wordt opgeheven.

Art. 21.In artikel 27 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan paragraaf 1 wordt een punt 19° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 19° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor de graden van bachelor en master verleend kunnen worden.»; 2° er worden een paragraaf 3 tot en met 11 toegevoegd, die luiden als volgt : « § 3.In de vestiging Brussel-Hoofdstad kan de Katholieke Universiteit Leuven academisch gerichte opleidingen aanbieden en de graden die daarop betrekking hebben, verlenen in of over de volgende studiegebieden of delen van studiegebieden : 1° Architectuur, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;2° Sociale gezondheidswetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;3° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;4° Toegepaste taalkunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend. § 4. In de vestiging Gent kan de Katholieke Universiteit Leuven academisch gerichte opleidingen aanbieden en de graden die daarop betrekking hebben, verlenen in of over de volgende studiegebieden of delen van studiegebieden : 1° Architectuur, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;2° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend. § 5. In de vestiging Oostende kan de Katholieke Universiteit Leuven academisch gerichte opleidingen aanbieden en de graden die daarop betrekking hebben, verlenen in of over het studiegebied of delen van het studiegebied Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend.

Op een door de Vlaamse Regering vastgesteld moment kan de Katholieke Universiteit Leuven deze onderwijsbevoegdheid overdragen naar de vestiging Brugge. § 6. In de vestiging Geel kan de Katholieke Universiteit Leuven academisch gerichte opleidingen aanbieden en de graden die daarop betrekking hebben, verlenen in of over de volgende studiegebieden of delen van studiegebieden : 1° Biotechniek, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;2° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend. § 7. In de vestiging Diepenbeek kan de Katholieke Universiteit Leuven academisch gerichte opleidingen aanbieden en de graden die daarop betrekking hebben, verlenen in of over het studiegebied of delen van het studiegebied Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend. § 8. In de vestiging Aalst kan de Katholieke Universiteit Leuven academisch gerichte opleidingen aanbieden en de graden die daarop betrekking hebben, verlenen in of over het studiegebied of delen van het studiegebied Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend. § 9. In de vestiging Antwerpen kan de Katholieke Universiteit Leuven academisch gerichte opleidingen aanbieden en de graden die daarop betrekking hebben, verlenen in of over de volgende studiegebieden of delen van studiegebieden : 1° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;2° Toegepaste taalkunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend. § 10. In de vestiging Sint-Katelijne-Waver kan de Katholieke Universiteit Leuven academisch gerichte opleidingen aanbieden en de graden die daarop betrekking hebben, verlenen in of over het studiegebied of delen van het studiegebied Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend. § 11. In de vestiging Brugge kan de Katholieke Universiteit Leuven academisch gerichte opleidingen aanbieden en de graden die daarop betrekking hebben, verlenen in of over het studiegebied of delen van het studiegebied Revalidatiewetenschappen, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend. ».

Art. 22.Aan artikel 28, § 2, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2006, worden een punt 5° tot en met 7° toegevoegd, die luiden als volgt : « 5° Revalidatiewetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend; 6° Architectuur, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;7° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend.».

Art. 23.Aan artikel 29 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 4 april 2003, worden een punt 14° tot en met 19° toegevoegd, die luiden als volgt : « 14° Revalidatiewetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend; 15° Architectuur, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;16° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;17° Productontwikkeling, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;18° Toegepaste taalkunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;19° Conservatie en restauratie, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend.».

Art. 24.In artikel 30 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan de bestaande tekst die paragraaf 1 zal vormen, worden een punt 19° tot en met 22° toegevoegd, die luiden als volgt : « 19° Biotechniek, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;20° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;21° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;22° Toegepaste taalkunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend.»; 2° er wordt een paragraaf 2 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 2.In de vestiging Kortrijk kan de Universiteit Gent academisch gerichte opleidingen aanbieden en de graden die daarop betrekking hebben, verlenen in of over het studiegebied of delen van het studiegebied Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend. ».

Art. 25.Aan artikel 31 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2006, worden een punt 18° en een punt 19° toegevoegd, die luiden als volgt : « 18° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend; 19° Toegepaste taalkunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend.».

Art. 26.In artikel 32, 1°, van hetzelfde decreet, wordt punt b) opgeheven.

Art. 27.In artikel 33 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 19 maart 2004, 4 juli 2008 en 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 1° wordt punt b) opgeheven;2° in punt 2° wordt punt b) opgeheven;3° punt 5° wordt opgeheven.

Art. 28.In artikel 34 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 19 maart 2004 en 16 juni 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 2° worden de woorden « waarvoor binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend » vervangen door de woorden « waarvoor in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts »;2° in punt 5° wordt punt b) opgeheven;3° aan punt 6°, a), worden de woorden « op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts » toegevoegd;4° in punt 6° wordt punt b) vervangen door wat volgt : « b) in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts;»; 5° punt 9° wordt opgeheven.

Art. 29.In artikel 35 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 19 maart 2004 en 16 juni 2006, wordt punt 1° opgeheven.

Art. 30.In artikel 36, b), van hetzelfde decreet worden de woorden « binnen een associatie » opgeheven.

Art. 31.Artikel 37 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 19 maart 2004, 16 juni 2006 en 8 mei 2009, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 37.De Artesis Hogeschool Antwerpen kan in de vestigingen Antwerpen, Turnhout, Mechelen en Lier opleidingen aanbieden en de graden die daarop betrekking hebben, verlenen in de volgende studiegebieden : 1° Audiovisuele en beeldende kunst, waarvoor in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts;2° Gezondheidszorg, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;3° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;4° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;5° Muziek en podiumkunsten, waarvoor : a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts;b) in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts;6° Onderwijs, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;7° Sociaal-agogisch werk, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend.».

Art. 32.In artikel 38 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 19 maart 2004 en 16 juni 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 2° worden de woorden « waarvoor binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend » vervangen door de woorden « waarvoor in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts »;2° in punt 3° wordt punt b) opgeheven;3° in punt 5° wordt punt b) opgeheven;4° in punt 6° wordt punt b) opgeheven;5° in punt 7° worden de woorden « waarvoor binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend » vervangen door de woorden « waarvoor in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts »;6° punt 10° wordt opgeheven.

Art. 33.In artikel 39,2°, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 19 maart 2004 en 16 juni 2006, wordt punt b) opgeheven.

Art. 34.In artikel 41,4°, van hetzelfde decreet gewijzigd bij de decreten van 19 maart 2004 en 16 juni 2006, wordt punt b) opgeheven.

Art. 35.In artikel 42 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 9 juli 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 1° wordt punt b) opgeheven;2° aan punt 2°, a), worden de woorden « op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts » toegevoegd;3° in punt 2° wordt punt b) vervangen door wat volgt : « b) in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts;»; 4° in punt 4° worden de woorden « waarvoor binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend » vervangen door de woorden « waarvoor in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts ».

Art. 36.In artikel 43 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 19 maart 2004 en 16 juni 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 1° worden de woorden « waarvoor binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend » vervangen door de woorden « waarvoor in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts »;2° in punt 4° wordt punt b) opgeheven.

Art. 37.In artikel 44 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 19 maart 2004 en 16 juni 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 1° wordt punt b) opgeheven;2° in punt 3° wordt punt b) opgeheven.

Art. 38.In artikel 45 van hetzelfde decreet gewijzigd bij de decreten van 19 maart 2004 en 16 juni 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 1° wordt punt b) opgeheven;2° in punt 4° wordt punt b) opgeheven.

Art. 39.In artikel 47 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 19 maart 2004 en 16 juni 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 1° worden de woorden « waarvoor binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend » vervangen door de woorden « waarvoor in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts »;2° in punt 4° wordt punt b) opgeheven.

Art. 40.In artikel 48, 5°, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 9 juli 2010, wordt punt b) opgeheven.

Art. 41.In artikel 49,4°, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 19 maart 2004 en 16 juni 2006, wordt punt b) opgeheven.

Art. 42.In artikel 51 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 september 2010, worden punt 2° en punt 4° opgeheven.

Art. 43.In artikel 53 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 1° wordt opgeheven;2° in punt 2° worden de woorden « waarvoor binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend » vervangen door de woorden « waarvoor in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts »;3° in punt 4° wordt punt b) opgeheven;4° aan punt 6 worden de woorden « op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts » toegevoegd.

Art. 44.Aan artikel 53/1 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt een paragraaf 4 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 4. In afwijking van het krachtens dit artikel vastgelegde besluit is : 1° de vestiging van de professioneel gerichte bacheloropleiding « Bachelor in de grafische en digitale media », aangeboden door de Artesis Hogeschool Antwerpen vanaf het academiejaar 2012-2013 Antwerpen;2° de vestiging van de professioneel gerichte bacheloropleiding « Bachelor in het vastgoed », aangeboden door de Artesis Hogeschool Antwerpen vanaf het academiejaar 2014-2015 Antwerpen;3° de vestiging van de professioneel gerichte bacheloropleiding « Bachelor in de elektromechanica », aangeboden door de Plantijn-Hogeschool van de provincie Antwerpen vanaf het academiejaar 2014-2015 Antwerpen.».

Art. 45.In artikel 55octies, § 2, eerste lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 15 december 2006, worden de woorden « handelswetenschappen en bedrijfskunde » opgeheven.

Art. 46.Artikel 100 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Art. 47.Artikel 101 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 101.Associaties hebben ten minste als opdracht : 1° de organisatie van de samenwerking en het aanhalen van de banden tussen de professionele bachelors en de academische opleidingen met inbegrip van de overgangsmogelijkheden en de ontwikkeling van leerlijnen;2° de bevordering van de coordinatie van het onderzoek en meer bepaald van de translatieketen van fundamenteel naar toegepast onderzoek en omgekeerd, en van innovatie;3° logistieke coordinatie in het algemeen;4° als forum de evolutie naar een geïntegreerde hogeronderwijsruimte voorbereiden. Om die opdrachten te vervullen, dragen de partners ten minste de volgende bevoegdheden over aan de associatie : 1° de ordening van een rationel onderwijsaanbod binnen de onderwijsbevoegdheid van de instellingen, vermeld in artikel 26 tot en met 53;2° het structureren van de opleidingstrajecten en een verbetering van de doorstromingsmogelijkheden;3° de organisatie van trajectbegeleiding voor studenten;4° de afstemming van de interne reglementen inzake het personeelsbeleid;5° het opstellen van een meerjarenplan voor onderwijsvernieuwing en onderwijsverbetering;6° het opstellen van een meerjarenplan voor het onderzoek en de maatschappelijke en wetenschappelijke dienstverlening;7° het opstellen van een meerjarenplan voor de onderlinge afstemming van investeringen, infrastructuur, bibliotheek- en documentatievoorzieningen;8° het uitbrengen van een advies over het aanbieden van nieuwe bachelor- of masteropleidingen in een instelling, overeenkomstig de bepalingen van artikel 61, § 1, tweede lid, 1°, a);9° het uitbrengen van een advies over rationalisatieplannen.». Afdeling 2. - Wijzigingen in het decreet van 30 april 2004 betreffende

de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen

Art. 48.In artikel 12 van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen wordt paragraaf 3 opgeheven. HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen in de taalregeling

Art. 49.In titel I, hoofdstuk III, afdeling 9, van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, gewijzigd bij de decreten van 30 april 2004, 20 februari 2009 en 9 juli 2010, wordt een onderafdeling 1 ingevoegd, bestaande uit artikel 90, die luidt als volgt : « Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen ».

Art. 50.In titel I, hoofdstuk III, afdeling 9, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 30 april 2004, 20 februari 2009 en 9 juli 2010, wordt na artikel 90 een onderafdeling 2 ingevoegd, die luidt als volgt : « Onderafdeling 2. - Onderwijstaal initiële bachelor- en masteropleidingen ».

Art. 51.Artikel 91 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 30 april 2004, 20 februari 2009 en 9 juli 2010, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 91.§ 1. De onderwijstaal in de hogescholen en universiteiten is het Nederlands.

In de initiële bachelor- en masteropleidingen kan evenwel een andere onderwijstaal dan het Nederlands worden gebruikt, conform de bepalingen in deze afdeling. Als een instelling gebruik wil maken van die mogelijkheid, moeten de waarborgen inzake kwaliteit en democratisering, vermeld in artikel 91novies en artikel 91decies vervuld zijn voorafgaand aan de start van de opleiding. § 2. Een instelling kan in de volgende gevallen beslissen dat in initiële bachelor- en masteropleidingen voor opleidingsonderdelen een andere onderwijstaal dan het Nederlands wordt gebruikt : 1° de opleidingsonderdelen die een vreemde taal tot onderwerp hebben en die in die taal worden gedoceerd;2° de opleidingsonderdelen die gedoceerd worden door anderstalige gastprofessoren;3° de anderstalige opleidingsonderdelen die, op initiatief van de student en met instemming van de instelling, worden gevolgd aan een andere instelling voor hoger onderwijs;4° de opleidingsonderdelen waar uit de expliciet gemotiveerde beslissing de meerwaarde voor de studenten en het afnemende veld en de functionaliteit voor de opleiding blijkt. § 3. Een anderstalige initiële bacheloropleiding is een initiële bacheloropleiding waarvan de omvang van de opleidingsonderdelen, uitgedrukt in studiepunten, aangeboden in een andere onderwijstaal dan het Nederlands in het modeltraject van die opleiding hoger is dan 18,33 % van de totale omvang van de in die opleiding aangeboden opleidingsonderdelen, uitgedrukt in studiepunten, in het modeltraject.

Een anderstalige initiële masteropleiding is een initiële masteropleiding waarvan de omvang van de opleidingsonderdelen, uitgedrukt in studiepunten, aangeboden in een andere onderwijstaal dan het Nederlands in het modeltraject van die opleiding hoger is dan 50 % van de totale omvang van de in die opleiding aangeboden opleidingsonderdelen, uitgedrukt in studiepunten, in het modeltraject. § 4. Voor de berekening van de grenzen, vermeld in paragraaf 3, worden de opleidingsonderdelen, vermeld in paragraaf 2, 1° en 3°, niet meegeteld. § 5. In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, wordt het onderwijs in de professioneel gerichte bacheloropleiding in de scheepswerktuigkunde en de academisch gerichte bachelor- en masteropleiding in de nautische wetenschappen in het Nederlands en het Frans gegeven. ».

Art. 52.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt aan onderafdeling 2, ingevoegd bij artikel 50, een artikel 9 Ibis toegevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 91bis.§ 1. Een instelling kan enkel een anderstalige initiële bachelor- of masteropleiding aanbieden als het om opleidingsprogramma's gaat die specifiek voor buitenlandse studenten zijn ontworpen of als de meerwaarde voor de studenten en het afnemende veld en de functionaliteit voor de opleiding op voldoende wijze aangetoond kunnen worden. § 2. De instelling kan een anderstalige initiële bachelor- of masteropleiding aanbieden op voorwaarde dat er in de Vlaamse Gemeenschap een equivalente initiële bachelor- of masteropleiding wordt aangeboden waarbij de student een opleidingstraject volledig in het Nederlands kan volgen. De opleidingsonderdelen, vermeld in artikel 91, § 2, 1° en 3°, worden hierbij buiten beschouwing gelaten.

Behoudens in de gevallen dat er een vrijstelling van de equivalentievoorwaarde werd verleend, moeten de studenten op elk moment de garantie hebben dat er binnen de Vlaamse Gemeenschap een equivalente initiële bachelor- of masteropleiding wordt aangeboden.

De instellingen kunnen de equivalente initiële bachelor- of masteropleiding aanbieden als een gezamenlijk georganiseerde opleiding. Alle opleidingsonderdelen van deze gezamenlijk georganiseerde equivalente bachelor- of masteropleiding worden door de studenten op een vestiging gevolgd.

De voorwaarde vermeld in het derde lid is niet van toepassing op de volgende opleidingen : 1° de equivalente opleiding master in de ingenieurswetenschappen : fotonica, gezamenlijk aangeboden door de Universiteit Gent en de Vrije Universiteit Brussel;2° de equivalente opleiding master in de geografie, gezamenlijk aangeboden door de Katholieke Universiteit Leuven en de Vrije Universiteit Brussel;3° de gezamenlijk georganiseerde equivalente opleidingen die van de Erkenningscommissie de toelating hebben gekregen om het volgen van de onderwijsactiviteiten te spreiden over meer dan een vestiging.De aanvragen tot afwijking worden door de Erkenningscommissie behandeld overeenkomstig de procedure beschreven in artikel 91ter.

De instelling kan in het kader van de procedure, vermeld in artikel 91quater, een vrijstelling van de equivalentievoorwaarde aanvragen. ».

Art. 53.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt aan dezelfde onderafdeling 2 een artikel 91ter toegevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 91ter.§ 1. Als een instelling een anderstalige initiële bachelor- of masteropleiding wil aanbieden, dient ze een aanvraag in bij de Erkenningscommissie.

De aanvragen en het bijbehorende dossier worden ingediend uiterlijk op 1 maart van het academiejaar dat voorafgaat aan het academiejaar waarin de anderstalige initiële bachelor- of masteropleiding georganiseerd zal worden. § 2. De Erkenningscommissie brengt een oordeel uit op basis van de volgende criteria waaraan cumulatief voldaan moet worden : 1° binnen de Vlaamse Gemeenschap wordt een equivalente initiële bachelor- of masteropleiding aangeboden, als vermeld in artikel 91bis, § 2, behalve bij een voorafgaand besluit van de Vlaamse Regering houdende vrijstelling van de equivalentievereiste voor die anderstalige initiële bachelor- of masteropleiding;2° de aanwezigheid van voldoende garanties inzake kwaliteit en democratisering, vermeld in de artikelen 91novies en 91decies;3° de aanwezigheid van een verantwoording die de meerwaarde voor de student en het afnemende veld en de functionaliteit voor de opleiding aantoont; 4° de naleving van het maximumpercentage van 6 % c.q. 35 %, vermeld in artikel 91sexies, op basis van het overzicht van de anderstalige initiële bachelor- c.q. masteropleidingen die in het lopende academiejaar worden aangeboden. § 3. De Erkenningscommissie brengt haar oordeel uit uiterlijk op 1 mei van hetzelfde academiejaar en bezorgt dat aan het instellingsbestuur en aan de Vlaamse Regering.

Bij een positief oordeel van de Erkenningscommissie krijgt de instelling van rechtswege de toelating om de anderstalige initiële bachelor- of masteropleiding te organiseren, tenzij de Vlaamse Regering binnen een vervaltermijn van 45 kalenderdagen alsnog negatief oordeelt.

Bij een negatief oordeel van de Erkenningscommissie kan de instelling binnen een vervaltermijn van 15 kalenderdagen die ingaat op de dag na de kennisname van de beslissing van de Erkenningscommissie, beroep instellen bij de Vlaamse Regering. De Vlaamse Regering neemt een beslissing binnen een ordetermijn van 30 kalenderdagen die ingaat op de dag na de ontvangst van het beroepschrift.

Indien de Erkenningscommissie geen oordeel velt uiterlijk op 1 mei of indien de Vlaamse Regering geen beslissing neemt naar aanleiding van een beroepschrift, wordt het oordeel geacht negatief te zijn. § 4. Als het aantal positieve beoordelingen zou kunnen leiden tot een overschrijding van de maximumpercentages, vermeld in artikel 91sexies, legt de Erkenningscommissie de beoordeelde dossiers voor aan de Vlaamse Regering, samen met een ranglijst. De Vlaamse Regering neemt in voorkomend geval de beslissing. In geval de Vlaamse Regering afwijkt van de ranglijst voorgesteld door de Erkenningscommissie, geeft ze in haar beslissing de redenen daarvoor aan. ».

Art. 54.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt aan dezelfde onderafdeling 2 een artikel 91quater toegevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 91quater.§ 1. Een instelling kan bij de Erkenningscommissie een aanvraag tot vrijstelling van de equivalentievoorwaarde indienen voor een anderstalige initiële bachelor- of masteropleiding. Deze aanvraag, samen met het bijhorende dossier, wordt ingediend bij de Erkenningscommissie. Dit kan, hetzij gezamenlijk met de aanvraag voor het organiseren van een anderstalige opleiding, vermeld in artikel 91ter, hetzij bij een bestaande equivalente opleiding, uiterlijk op 1 maart van het academiejaar dat voorafgaat aan het academiejaar waarin de instelling(en) de betrokken equivalente opleiding wenst stop te zetten. Het dossier bevat een advies van de Vlaamse Universiteiten en Hogescholenraad over de gevraagde afwijking. § 2. De Erkenningscommissie legt uiterlijk op 1 mei van hetzelfde academiejaar samen met het beoordeelde dossier een advies aan de Vlaamse Regering voor over de gevraagde afwijking van de equivalentievoorwaarde. § 3. De Vlaamse Regering neemt op basis van het advies van de Erkenningscommissie een beslissing over de afwijking op de equivalentievoorwaarde uiterlijk op 15 juni van hetzelfde academiejaar. De Vlaamse Regering deelt deze beslissing mee aan het Vlaams Parlement. ».

Art. 55.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt aan dezelfde onderafdeling 2 een artikel 91quinquies toegevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 91quinquies.§ 1. In afwijking van artikel 91bis, § 2, kan het instellingsbestuur vrij initiële anderstalige bachelor- of masteropleidingen aanbieden enkel en alleen als het gaat om opleidingsprogramma's die specifiek in het kader van het International Course Programme van ontwikkelingssamenwerking voor buitenlandse studenten zijn ontworpen, of als het gaat om anderstalige initiële bachelor- of masteropleidingen die geselecteerd zijn overeenkomstig de bepalingen van een Europees programma ter bevordering van de internationale samenwerking in het hoger onderwijs en waarbinnen multidiplomering of gezamenlijke diplomering wordt vooropgesteld. § 2. In afwijking van artikel 91bis, § 2, kan de Vlaamse Regering een lijst opstellen van anderstalige initiële bachelor- of masteropleidingen of van anderstalige afstudeerrichtingen van initiële bachelor- of masteropleidingen die in het kader van een School of Arts worden aangeboden, waarbij niet moet voorzien worden in een equivalente opleiding. § 3. In afwijking van artikel 91bis, § 2, kan een instelling voor een anderstalige initiële bachelor- of masteropleiding die gezamenlijk wordt georganiseerd met een instelling buiten de Vlaamse Gemeenschap een afwijking van de equivalentieregel vragen bij de Vlaamse Regering.

De instelling dient daartoe een aanvraag in uiterlijk op 1 maart van het academiejaar voorafgaand aan het academiejaar dat de instelling de gezamenlijke anderstalige opleiding voor het eerst wil organiseren. In het aanvraagdossier geeft de instelling duidelijk aan dat de gezamenlijke anderstalige opleiding een gezamenlijk programma bevat, bekrachtigd wordt met een gezamenlijk diploma en dat de expertise van de opleidingsonderdelen die buiten de Vlaamse Gemeenschap georganiseerd worden, niet in Vlaamse Gemeenschap aanwezig is. De Vlaamse Regering neemt een beslissing uiterlijk op 1 juni van hetzelfde academiejaar. ».

Art. 56.Aan titel I, hoofdstuk III, afdeling 9, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 30 april 2004, 20 februari 2009 en 9 juli 2010, wordt een onderafdeling 3 toegevoegd, die luidt als volgt : « Onderafdeling 3. - Het anderstalige aanbod in de Vlaamse Gemeenschap ».

Art. 57.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt aan onderafdeling 3, ingevoegd bij artikel 56, een artikel 91sexies toegevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 91sexies.§ 1. Anderstalige initiële bacheloropleidingen kunnen aangeboden worden binnen een maximumpercentage van 6 %, berekend op alle initiële bacheloropleidingen, rekening houdend met de in dit artikel bepaalde voorschriften.

Anderstalige initiële masteropleidingen kunnen aangeboden worden binnen een maximumpercentage van 35 %, berekend op alle initiële masteropleidingen, rekening houdend met de in dit artikel bepaalde voorschriften.

Bij de bepaling van de breuk wordt geen rekening gehouden met de opleidingen, vermeld in artikel 91quinquies.

Bij de bepaling van de breuk wordt voor een opleiding die door een instelling aangeboden wordt in verschillende vestigingen, het aantal vestigingen waar de opleiding aangeboden wordt, zowel geteld in de teller als in de noemer.

Bij de bepaling van de noemer van de breuk worden gezamenlijk georganiseerde opleidingen slechts éénmaal geteld.

Bij de bepaling van de teller van de breuk wordt voor de anderstalige initiële bacheloropleidingen rekening gehouden met : 1° de anderstalige initiële bacheloropleidingen, als vermeld in artikel 91, § 3;2° de in het academiejaar 2012-2013 aangeboden anderstalige bacheloropleidingen met taalequivalent, voor zover deze nog aangeboden worden in het desbetreffende academiejaar;3° de initiële bacheloropleidingen die overeenkomstig artikel 91septies beschouwd worden als een anderstalige initiële bacheloropleiding. Bij de bepaling van de teller van de breuk wordt voor de anderstalige initiële masteropleidingen rekening gehouden met : 1° de anderstalige initiële masteropleidingen, als vermeld in artikel 91, § 3;2° de in het academiejaar 2012-2013 aangeboden anderstalige masteropleidingen met taalequivalent, voor zover deze nog aangeboden worden in het desbetreffende academiejaar;3° de in het academiejaar 2012-2013 aangeboden anderstalige initiële masteropleidingen, als vermeld in paragraaf 2, voor zover deze nog aangeboden worden in het desbetreffende academiejaar;4° de initiële masteropleidingen die overeenkomstig artikel 91septies beschouwd worden als een anderstalige initiële masteropleiding. § 2. De Vlaamse Regering bepaalt het percentage van de omvang aan opleidingsonderdelen, uitgedrukt in studiepunten, aangeboden in een andere onderwijstaal dan het Nederlands in de in het academiejaar 2012-2013 aangeboden initiële masteropleidingen als voorwaarde om als anderstalige initiële masteropleiding beschouwd te worden voor de toepassing van de bepaling van het maximumpercentage van 35 %. Het vast te stellen percentage ligt tussen 50 % en 66 %. ».

Art. 58.Aan titel I, hoofdstuk III, afdeling 9, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 30 april 2004, 20 februari 2009 en 9 juli 2010, wordt een onderafdeling 4 toegevoegd, die luidt als volgt : « Onderafdeling 4. - Monitoring van het anderstalige aanbod ».

Art. 59.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt aan onderafdeling 4, ingevoegd bij artikel 58, een artikel 91septies toegevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 91septies.§ 1. De Vlaamse Regering maakt jaarlijks een evaluatie van : 1° de verhouding van de omvang van het aantal aangeboden anderstalige opleidingsonderdelen, uitgedrukt in studiepunten, ten opzichte van de totale omvang van het aantal aangeboden opleidingsonderdelen, uitgedrukt in studiepunten, in de niet-anderstalige initiële bachelor- en masteropleidingen;2° het aandeel van de omvang van anderstalige opleidingsonderdelen, uitgedrukt in studiepunten, in het gevolgde opleidingstraject van afgestudeerden in de niet-anderstalige initiële bachelor- en masteropleidingen. § 2. Als uit de evaluatie, vermeld in paragraaf 1, blijkt dat meer dan 33 % van het aantal afgestudeerden in een niet-anderstalige initiële bachelor- c.q. masteropleiding meer dan 18,33 % c.q. 50 % van hun studiepunten verworven hebben in opleidingsonderdelen in een andere taal dan het Nederlands, dan wordt deze opleiding beschouwd als een anderstalige initiële bachelor- of masteropleiding.

Als uit de evaluatie, vermeld in paragraaf 1, blijkt dat gedurende twee opeenvolgende academiejaren ten minste 25 % en ten hoogste 33 % van het aantal afgestudeerden in een niet-anderstalige initiële bachelor- c.q. masteropleiding meer dan 18,33 % c.q. 50 % van hun studiepunten verworven hebben in opleidingsonderdelen in een andere taal dan het Nederlands, dan wordt deze opleiding beschouwd als een anderstalige initiële bachelor- of masteropleiding.

Voor de berekening van de grenzen van 18,33 % c.q. 50 % worden de opleidingsonderdelen vermeld in artikel 91, § 2, 1° en 3°, niet meegerekend. § 3. Vanaf het academiejaar volgend op het academiejaar waarin de resultaten van de evaluatie beschikbaar zijn, moet de instelling een equivalente initiële bachelor- of masteropleiding aanbieden. Deze equivalente opleiding komt gedurende drie academiejaren niet in aanmerking als enige equivalente opleiding in de Vlaamse Gemeenschap, als vermeld in artikel 91bis.

Van deze voorwaarde kan afgeweken worden als de Erkenningscommissie, op basis van een aanvraag van de instelling, oordeelt dat een dergelijke curriculumopbouw in de toekomst niet langer mogelijk is.

De eerste evaluatie heeft betrekking op de afgestudeerden in het academiejaar 2013-2014 voor de masteropleidingen met een studieomvang van 60 studiepunten en op de afgestudeerden in het academiejaar 2014-2015 voor de masteropleidingen met een studieomvang van meer dan 60 studiepunten. Voor de bacheloropleidingen heeft de eerste evaluatie betrekking op de afgestudeerden in het academiejaar 2015-2016. ».

Art. 60.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt aan dezelfde onderafdeling 4 een artikel 91octies toegevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 91octies.De Vlaamse Regering houdt een bestand bij van het aantal initiële bachelor- en masteropleidingen en van het aantal anderstalige initiële bachelor- en masteropleidingen. De Vlaamse Regering rapporteert daarover jaarlijks aan het Vlaams Parlement. ».

Art. 61.In titel I, hoofdstuk III, afdeling 9, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 30 april 2004, 20 februari 2009 en 9 juli 2010, wordt een onderafdeling 5 ingevoegd, die luidt als volgt : « Onderafdeling 5. - Voorwaarden inzake kwaliteit en democratisering ».

Art. 62.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt aan onderafdeling 5, ingevoegd bij artikel 61, een artikel 91novies toegevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 91novies.§ 1. Elk lid van het onderwijzend personeel en van het academisch personeel, belast met een onderwijsopdracht, moet de onderwijstaal waarin hij een opleidingsonderdeel doceert op adequate wijze beheersen.

Dit betekent dat het personeelslid die taal moet beheersen op het ERK-niveau C1. Dit vereiste beheersingsniveau van de onderwijstaal wordt aangetoond aan de hand van kwalificatiegetuigschriften uitgereikt door officieel erkende instellingen waaruit blijkt dat het personeelslid de onderwijstaal op het vereiste niveau beheerst. Het vereiste beheersingsniveau wordt vermoed aanwezig te zijn als het betrokken personeelslid een bachelor- of masterdiploma of doctoraat behaald heeft in de onderwijstaal waarin hij doceert, in een instelling waarin die taal de onderwijstaal is.

In afwijking van het tweede lid is voor een personeelslid dat doceert in een opleiding in het studiegebied Muziek en podiumkunsten of Audiovisuele en beeldende kunst de beheersing van het Frans of Engels op ERK-niveau B1 voldoende. § 2. Elk lid van het onderwijzend personeel en van het academisch personeel, belast met een onderwijsopdracht, dat geen opleidingsonderdelen in het Nederlands doceert, moet de Nederlandse taal beheersen op ERK-niveau B2. Aan die voorwaarde moet voldaan worden binnen drie jaar na zijn aanstelling of op het moment van zijn benoeming. Het vereiste beheersingsniveau van de Nederlandse taal wordt aangetoond aan de hand van kwalificatiegetuigschriften uitgereikt door officieel erkende instellingen waaruit blijkt dat het personeelslid de Nederlandse taal op het vereiste niveau beheerst. Het vereiste beheersingsniveau van de Nederlandse taal wordt vermoed aanwezig te zijn als het betrokken personeelslid een Nederlandstalig bachelor- of masterdiploma of doctoraat behaald heeft in een niet-anderstalige opleiding. § 3. De instellingen voorzien voor de leden van het onderwijzend personeel en van het academisch personeel in aangepaste voorzieningen, waaronder een toegankelijk en behoeftedekkend aanbod van Nederlandstalige en anderstalige taalcursussen en taalbegeleidingsmaatregelen. ».

Art. 63.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt aan dezelfde onderafdeling 5 een artikel 91decies toegevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 91decies.§ 1. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 19 en 20 van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen, voorziet de instelling in de mogelijkheid dat studenten die een initiële bachelor- of masteropleiding volgen met anderstalige opleidingsonderdelen of een anderstalige initiële bachelor- of masteropleiding, hun taalkennis van deze andere taal kunnen testen.

De instelling voorziet in het opleidingsprogramma van initiële bachelor- of masteropleidingen met anderstalige opleidingsonderdelen of van anderstalige initiële bachelor- of masteropleidingen in taalbegeleidingsmaatregelen. Deze taalbegeleidingsmaatregelen kunnen bestaan uit : 1° taal opleidingsonderdelen (met inbegrip van taalvakken) die aangeboden worden binnen het pakket van verplichte opleidingsonderdelen of als een verplicht keuzevak;2° taalbegeleidingsmaatregelen die geïntegreerd worden in de anderstalige opleidingsonderdelen.Deze taalbegeleidingsmaatregelen voorzien in een actieve begeleiding van de studenten en zijn als dusdanig voor de studenten duidelijk herkenbaar in het opleidingsonderdeel.

Van deze voorwaarde kan afgeweken worden in de volgende gevallen : 1° als in het geval van een aansluitende masteropleiding de taalbegeleidingsmaatregelen opgenomen zijn in de voorafgaande bacheloropleiding;2° als in het geval van een niet-aansluitende masteropleiding de taalbegeleidingsmaatregelen opgenomen zijn in het voorbereidingsprogramma of in het schakelprogramma. § 2. De instellingen voorzien voor studenten in aangepaste voorzieningen, waaronder een kosteloos toegankelijk en behoeftedekkend aanbod van Nederlandstalige en anderstalige taalcursussen en taalbegeleidingsmaatregelen. § 3. Studenten hebben het recht over een opleidingsonderdeel waarin een andere onderwijstaal dan het Nederlands wordt gebruikt en waarvoor in dezelfde opleiding geen equivalent in het Nederlands wordt gedoceerd, het examen in het Nederlands af te leggen, met uitzondering van de opleidingsonderdelen, vermeld in artikel 91, § 2, 1° en 3°.

Deze regeling is niet van toepassing op anderstalige initiële bachelor- en masteropleidingen. ».

Art. 64.Aan titel I, hoofdstuk III, afdeling 9, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 30 april 2004, 20 februari 2009 en 9 juli 2010, wordt een onderafdeling 6 toegevoegd, die luidt als volgt : « Onderafdeling 6. - Postinitiële opleidingen ».

Art. 65.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt aan onderafdeling 6, ingevoegd bij artikel 64, een artikel 91undecies toegevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 91undecies.De instelling bepaalt vrij de onderwijstaal in de bachelor-na-bachelor-opleidingen, de master-na-masteropleidingen, de postgraduaatsopleidingen en in de onderwijs- en andere studieactiviteiten die in het kader van permanente vorming als nascholing of bijscholing worden georganiseerd. ».

Art. 66.Aan titel I, hoofdstuk III, afdeling 9, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 30 april 2004, 20 februari 2009 en 9 juli 2010, wordt een onderafdeling 7 toegevoegd, die luidt als volgt : « Onderafdeling 7. - Rapportering ».

Art. 67.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt aan onderafdeling 7, ingevoegd bij artikel 66, een artikel 91duodecies toegevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 91duodecies.Het instellingsbestuur stelt een gedragscode op na raadpleging van de studenten en legt een taalregeling vast voor studenten en docenten in het onderwijs- en examenreglement.

Het instellingsbestuur geeft rekenschap van zijn beleid inzake het gebruik van een andere onderwijstaal dan het Nederlands in het jaarverslag dat het jaarlijks, conform artikel 57 van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en universiteiten in Vlaanderen, aan de Vlaamse Regering moet bezorgen. De Vlaamse Regering rapporteert daarover jaarlijks aan het Vlaams Parlement. ».

Art. 68.Aan titel I, hoofdstuk III, afdeling 9, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 30 april 2004, 20 februari 2009 en 9 juli 2010, wordt een onderafdeling 8 toegevoegd, die luidt als volgt : « Onderafdeling 8. - Overgangsbepalingen ».

Art. 69.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt aan onderafdeling 8, ingevoegd bij artikel 68, een artikel 91ter decies toegevoegd, dat luidt als volgt : « Art. 91ter decies. De initiële bachelor- en masteropleidingen met een taalequivalent die bestaan voor de inwerkingtreding van dit artikel, zijn vrijgesteld van de procedure, vermeld in artikel 91ter.

De initiële masteropleidingen van 60 studiepunten c.q. meer dan 60 studiepunten die bestaan voor de inwerkingtreding van dit artikel en die op grond van de bepalingen van artikel 91 anderstalig zijn en nog geen taalequivalent hebben, moeten binnen de twee c.q. drie jaar na de inwerkingtreding van dit artikel de procedure vermeld in artikel 91ter doorlopen hebben. De instelling bezorgt voor 1 oktober 2013 een overzicht van die opleidingen aan de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs. ».

Art. 70.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt aan dezelfde onderaf deling 8 een artikel 91quater decies toegevoegd, dat luidt als volgt : « Art. 91quater decies. Van de leden van het onderwijzend personeel en van het academisch personeel, belast met een onderwijsopdracht, die voor het academiejaar 2013-2014 benoemd zijn of langer dan drie jaar aangesteld zijn, wordt het vereiste beheersingsniveau van de Nederlandse taal, vermeld in artikel 91novies, § 2, vermoed aanwezig te zijn. ».

TITEL 3. - De rechtspositieregeling van het personeel dat verbonden is aan de academische hogeschoolopleidingen die met ingang van het academiejaar 2013-2014 integreren in de universiteiten HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen in het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap

Art. 71.Aan artikel 2 van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, het laatst gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, worden een punt k) tot en met m) toegevoegd, die luiden als volgt : « k) Hogescholendecreet : het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap; l) integratiekader : het geheel van personeelsleden, opgenomen in een lijst die bekrachtigd is door de Vlaamse Regering, zoals vermeld in artikel 171decies van het Hogescholendecreet;m) academische hogeschoolopleidingen : de academische opleidingen die tot en met het academiejaar 2012-2013 aangeboden worden door de hogescholen en die met ingang van het academiejaar 2013-2014 geïntegreerd worden in de universiteiten.».

Art. 72.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2011, wordt na artikel 121bis een hoofdstuk Vbis ingevoegd, dat luidt als volgt : « Hoofdstuk Vbis. - De integratie in de universiteiten van het hogescholenpersoneel dat verbonden is aan een of meerdere academische hogeschoolopleidingen ».

Art. 73.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2011, wordt aan hoofdstuk Vbis, ingevoegd bij artikel 72, een afdeling 1 toegevoegd, die luidt als volgt : « Afdeling 1. - Personeelsleden in het integratiekader ».

Art. 74.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2011, wordt aan afdeling 1, toegevoegd bij artikel 73, een artikel 121ter toegevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 121ter.Een universiteit die academische hogeschoolopleidingen integreert, neemt met ingang van 1 oktober 2013 de personeelsleden in het integratiekader over van die hogeschool of hogescholen die academische opleidingen overdragen aan de desbetreffende universiteit, en dit voor de omvang van de opdracht, zoals opgenomen in de lijst vermeld in artikel 171decies, § 7, 7°, van het Hogescholendecreet.

De personeelsleden in het integratiekader worden vanaf 1 oktober 2013 personeelsleden van de desbetreffende universiteit, en dit voor de omvang van de opdracht, zoals opgenomen in de lijst vermeld in artikel 171decies, § 7, 7°, van het Hogescholendecreet.

De universiteit treedt ten opzichte van de personeelsleden in het integratiekader vanaf 1 oktober 2013 in de rechten en verplichtingen van de hogeschool die voor de integratie de betrokken personeelsleden tewerkstelde. In deze overdracht zijn inbegrepen alle rechten en verplichtingen verbonden aan hangende en toekomstige procedures. ».

Art. 75.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2011, wordt aan dezelfde af- deling 1 een artikel 121quater toegevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 121quater.De rechtspositieregeling, zoals vastgelegd bij of krachtens het Hogescholendecreet, blijft, met behoud van toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk, van toepassing op de personeelsleden in het integratiekader. Ze behouden hun hoedanigheid van personeel van het niet-universitair onderwijs.

Het universiteitsbestuur oefent tegenover de personeelsleden in het integratiekader de bevoegdheden uit die overeenkomstig de rechtspositieregeling, zoals vastgelegd bij of krachtens het Hogescholendecreet, toegewezen zijn aan het bestuursorgaan van de hogeschool dat door of krachtens de wet, het decreet of de statuten is aangewezen om de door of krachtens het Hogescholendecreet toegewezen bevoegdheden uit te oefenen. ».

Art. 76.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2011, wordt aan dezelfde af- deling 1 een artikel 121quinquies toegevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 121quinquies.§ 1. De personeelsleden in het integratiekader oefenen na de integratie in de universiteit de opdracht uit die ze voor de integratie aan de hogeschool uitoefenden. § 2. Het universiteitsbestuur kan na de integratie de opdracht en de taakomschrijving van de leden van het onderwijzend personeel in het integratiekader wijzigen op het vlak van inhoud en aard onder de volgende voorwaarden : 1° het universiteitsbestuur heeft bij reglement de regels vastgelegd volgens dewelke de opdrachten van de personeelsleden worden gewijzigd;2° het orgaan of de organen waaraan de opdrachten verbonden zijn heeft advies gegeven over de wijziging;3° het betrokken personeelslid heeft ingestemd met de wijziging of het betrokken personeelslid is gehoord door het adviesgevende orgaan. Het universiteitsbestuur kan na de integratie de opdracht en de taakomschrijving van de leden van het administratief en technisch personeel in het integratiekader wijzigen conform de reglementen die van toepassing zijn binnen de universiteit. ».

Art. 77.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2011, wordt aan dezelfde afdeling 1 een artikel 121sexies toegevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 121sexies.§ 1. De regelingen en reglementen, opgesteld door het hogeschoolbestuur overeenkomstig het Hogescholendecreet en de daaruit volgende uitvoeringsbesluiten, of overeenkomstig andere wettelijke of decretale bepalingen, blijven na de integratie in de universiteit van toepassing op de personeelsleden in het integratiekader. § 2. Het universiteitsbestuur kan na de integratie een eigen regeling of reglement uitwerken voor de personeelsleden in het integratiekader.

Bij de uitwerking van deze aangepaste regelingen of reglementen neemt het universiteitsbestuur de bepalingen, vermeld in het Hogescholendecreet en de daaruit voortvloeiende bepalingen, in acht, alsook alle andere bij wet of decreet opgelegde voorwaarden.

Deze regelingen of reglementen zijn het voorwerp van onderhandelingen in de bestaande medezeggenschapsorganen binnen de universiteit of worden onderhandeld in het kader van het afsluiten van een collectieve arbeidsovereenkomst binnen de universiteit. Voor deze onderhandelingen is de afvaardiging van het personeel samengesteld overeenkomstig artikel 122, § 2, derde lid, c.q. voor ten minste de helft samengesteld uit afgevaardigden van het personeel in het integratiekader.

Bij de inwerkingtreding van de nieuwe reglementen of regelingen, zijn de initiële reglementen of regelingen, vermeld in paragraaf 1, niet langer van toepassing op de personeelsleden in het integratiekader. ».

Art. 78.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2011, wordt aan dezelfde af- deling 1 een artikel 121septies toegevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 121septies.Het universiteitsbestuur kan een mandaat, vermeld in artikel 2, 37°, van het Hogescholendecreet, of een mandaat van departementshoofd of bibliothecaris, vermeld in artikel 109 en 110 van het Hogescholendecreet, toegekend aan een personeelslid in het integratiekader voor de integratie in de universiteit, vroegtijdig stopzetten als de bijzondere opdracht of de functie van departementshoofd of bibliothecaris binnen de universiteit zonder voorwerp is.

Met behoud van de toepassing van artikel 136, § 3, artikel 158, § 3, en artikel 158ter, tweede lid, van het Hogescholendecreet, vervallen in dat geval, vanaf de datum van de beslissing, de mandaatsvergoeding of de niet-verworven salarisschaal, verbonden aan het mandaat. ».

Art. 79.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2011, wordt aan dezelfde af- deling 1 een artikel 121octies toegevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 121octies.Een universiteit kan in het integratiekader geen nieuwe personeelsleden aanstellen of benoemen. Nieuwe personeelsleden zijn personeelsleden die op 1 februari 2013 niet opgenomen zijn in het integratiekader. Personeelsleden die overeenkomstig artikel 171vicies quater van het Hogescholendecreet overgedragen worden naar het integratiekader worden niet beschouwd als nieuwe personeelsleden in het integratiekader.

Een personeelslid dat op 1 februari 2013 een titularis in een betrekking vervangt, kan na beeindiging van die aanstelling niet opnieuw aangesteld worden in het integratiekader. ».

Art. 80.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2011, wordt aan dezelfde afdeling 1 een artikel 121novies toegevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 121novies.Statutair tijdelijk aangestelde lectoren in het integratiekader, met een dienstanciënniteit van 10 jaar in de hogescholen op 30 september 2013, berekend overeenkomstig artikel 98 van het Hogescholendecreet, worden door de universiteit bij een gunstige evaluatie benoemd in het ambt van assistent in het integratiekader. ».

Art. 81.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2011, wordt aan dezelfde af- deling 1 een artikel 121decies toegevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 121decies.Statutair tijdelijk aangestelde leden van het administratief en technisch personeel in het integratiekader, met een dienstanciënniteit van 5 jaar in de hogescholen op 30 september 2013, berekend overeenkomstig artikel 169, 1°, van het Hogescholendecreet, worden door de universiteit bij een gunstige evaluatie benoemd in het integratiekader. ».

Art. 82.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2011, wordt aan dezelfde af- deling 1 een artikel 121undecies toegevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 121undecies.Na de integratie geeft de universiteit de wijzigingen, vermeld in artikel 171undecies van het Hogescholendecreet, door aan het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming volgens de geldende afspraken of regelgeving.

De Vlaamse Regering maakt jaarlijks een aangepaste lijst van de personeelsleden in het integratiekader kenbaar die de situatie op 1 januari van dat jaar weergeeft. ».

Art. 83.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2011, wordt aan dezelfde af- deling 1 een artikel 121duodecies toegevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 121duodecies.Het universiteitsbestuur kan met het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming een overeenkomst sluiten over de betaling van de salarissen, in voorkomend geval met inbegrip van het vakantiegeld en de eindejaarstoelage, de mandaatsvergoedingen, de premies en vergoedingen vermeld in artikel 141 en 157 van het Hogescholendecreet, de vergoedingen vermeld in artikel 14Ibis van het Hogescholendecreet, van de personeelsleden in het integratiekader.

In voorkomend geval verzorgt het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming de betalingen voor de personeelsleden in het integratiekader overeenkomstig de artikelen 143, 144, 145, 159, 160 en 161, van het Hogescholendecreet. De betaling gebeurt op basis van de gegevens verstrekt door het universiteitsbestuur en onder zijn verantwoordelijkheid.

De eerste overeenkomst heeft een minimale looptijd van 5 jaar. ».

Art. 84.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2011, wordt aan hoofdstuk Vbis, ingevoegd bij artikel 72, een afdeling 2 toegevoegd, die luidt als volgt : « Afdeling 2. - Rangschikking in het kader van het zelfstandig academisch personeel of van het administratief en technisch personeel ».

Art. 85.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2011, wordt aan afdeling 2, toegevoegd bij artikel 84, een artikel 121ter decies toegevoegd, dat luidt als volgt : « Art. 121ter decies. § 1. Het universiteitsbestuur kan de leden van het onderwijzend personeel van groep 3 in het integratiekader vanaf het begin van het academiejaar 2013-2014 rangschikken in een graad van het zelfstandig academisch personeel of van het administratief en technisch personeel in het universitaire kader. De universiteit stelt daartoe een reglement op voor 1 april 2013. Bij de onderhandelingen over dit reglement wordt de samenstelling van de personeelsafgevaardigden, zoals vastgelegd in artikel 121sexies, § 2, gerespecteerd.

In afwijking van artikel 88 en artikel 112 is voor een rangschikking in het universitaire kader van een personeelslid van groep 3 uit het integratiekader geen voorafgaande openbare vacature vereist. § 2. Bij de vaststelling van de voorwaarden en criteria, vermeld in artikel 86 en 87, houdt het universiteitsbestuur rekening met het profiel van het vakgebied van de overgenomen opleiding. § 3. De vast benoemde personeelsleden van groep 3 die, overeenkomstig paragraaf 1, gerangschikt worden in een van de graden van het zelfstandig academisch personeel, worden benoemd als lid van het zelfstandig academisch personeel.

Bij de tijdelijk aangestelde personeelsleden van groep 3 die, overeenkomstig paragraaf 1, gerangschikt worden in een van de graden van het zelfstandig academisch personeel, wordt de periode die het betrokken personeelslid in het integratiekader tewerkgesteld is vanaf 1 oktober 2013 meegerekend voor het berekenen van de periode van aanstelling in tijdelijk dienstverband met uitzicht op een vaste benoeming, vermeld in artikel 91 van het Universiteiten decreet.

De vast benoemde personeelsleden van groep 3 die, overeenkomstig paragraaf 1, gerangschikt worden in een van de graden van het administratief en technisch personeel aan de Universiteit Gent, de Universiteit Hasselt en de Universiteit Antwerpen, worden benoemd als lid van het administratief en technisch personeel. § 4. De personeelsleden die gerangschikt worden in een van de graden van het zelfstandig academisch personeel, verkrijgen in de salarisschaal die verbonden is aan hun graad, ten minste het jaarsalaris dat gelijk is aan of onmiddellijk hoger is dan het jaarsalaris aan 100 % dat ze genoten in hun vorige dienstverband.

De personeelsleden die gerangschikt worden in een van de graden van het administratief en technisch personeel, verkrijgen in de salarisschaal die verbonden is aan hun graad, ten minste het jaarsalaris dat gelijk is aan of onmiddellijk hoger is dan het jaarsalaris aan 100 % dat ze genoten in hun vorige dienstverband. ».

Art. 86.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2011, wordt aan dezelfde af- deling 2 een artikel 121quater decies toegevoegd, dat luidt als volgt : « Art. 121quater decies. § l.Tijdelijke assistenten van het onderwijzend personeel van groep 2 in het integratiekader kunnen door het universiteitsbestuur bij de verlenging van hun mandaat gerangschikt worden in de graad van assistent in het universitaire kader.

Doctorassistenten van het onderwijzend personeel van groep 2 in het integratiekader kunnen bij de verlenging van hun mandaat gerangschikt worden in de graad van doctor-assistent in het universitaire kader. § 2. Voor de berekening van de maximale duur van een aanstelling als tijdelijk assistent of doctor-assistent in het universitaire kader, als vermeld in artikel 92, worden voor de personeelsleden vermeld in paragraaf 1, de gepresteerde jaren als assistent of doctor-assistent aan een hogeschool of in het integratiekader mee in rekening gebracht.

Een personeelslid dat aan een hogeschool of in het integratiekader het volledige mandaat voltooid heeft, kan niet aangesteld worden als tijdelijke assistent of doctor-assistent in het universitaire kader. § 3. Het universiteitsbestuur kan de werkleiders en vast benoemde assistenten van het onderwijzend personeel van groep 2 in het integratiekader vanaf het begin van het academiejaar 2013-2014 rangschikken in een graad van het administratief en technisch personeel in het universitaire kader. In afwijking van artikel 112 zijn in dat geval geen openbare vacature en vergelijkende selectieprocedure vereist.

De in het eerste lid vermelde personeelsleden die gerangschikt worden in een van de graden van het administratief en technisch personeel, verkrijgen in de salarisschaal die verbonden is aan hun graad, ten minste het jaarsalaris dat gelijk is aan of onmiddellijk hoger is dan het jaarsalaris aan 100 % dat ze in hun vorige dienstverband genoten.

De vast benoemde personeelsleden van groep 2 die, overeenkomstig het eerste lid, gerangschikt worden in een van de graden van het administratief en technisch personeel aan de Universiteit Gent, de Universiteit Hasselt en de Universiteit Antwerpen, worden benoemd als lid van het administratief en technisch personeel. ».

Art. 87.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2011, wordt aan dezelfde afdeling 2 een artikel 121quinquies decies toegevoegd, dat luidt als volgt : « Art. 121quinquies decies. Het universiteitsbestuur kan de leden van het administratief en technisch personeel in het integratiekader vanaf het begin van het academiejaar 2013-2014 rangschikken in een graad van het administratief en technisch personeel in het universitaire kader, alsook de leden van het administratief en technisch personeel, vermeld in artikel 171vicies quater van het Hogescholendecreet. In afwijking van artikel 112 zijn in dat geval geen openbare vacature en vergelijkende selectieprocedure vereist.

De vast benoemde leden van het administratief en technisch personeel die, overeenkomstig het eerste lid, gerangschikt worden in een van de graden van het administratief en technisch personeel aan de Universiteit Gent, de Universiteit Hasselt en de Universiteit Antwerpen, worden benoemd als lid van het administratief en technisch personeel.

De in het eerste lid vermelde personeelsleden die gerangschikt worden in een van de graden van het administratief en technisch personeel, verkrijgen in de salarisschaal die verbonden is aan hun graad ten minste het jaarsalaris dat gelijk is aan of onmiddellijk hoger is dan het jaarsalaris aan 100 % dat ze in hun vorig dienstverband genoten. ».

Art. 88.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2011, wordt aan dezelfde afdeling 2 een artikel 121sexies decies toegevoegd, dat luidt als volgt : « Art. 121sexies decies. Een rangschikking in het universitaire kader van een personeelslid van het integratiekader of van een personeelslid opgenomen in de lijst vermeld in artikel 171vicies ter van het Hogescholendecreet vereist de instemming van het betrokken personeelslid.

De personeelsleden die gerangschikt worden in het universitaire kader, worden geschrapt van de lijst, vermeld in artikel 171decies van het Hogescholen decreet of van de lijst, vermeld in artikel 171vicies ter van het Hogescholendecreet. De rechtspositieregeling zoals vastgelegd in dit decreet is vanaf de rangschikking in het universitaire kader op deze personeelsleden van toepassing. ».

Art. 89.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2011, wordt aan hoofdstuk Vbis, toegevoegd bij artikel 72, een afdeling 3 toegevoegd, die luidt als volgt : « Afdeling 3. - Contractuele personeelsleden verbonden aan de academische hogeschoolopleidingen ».

Art. 90.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2011, wordt aan afdeling 3, toegevoegd bij artikel 89, een artikel 121septies decies toegevoegd, dat luidt als volgt : « Art. 121septies decies. De arbeidsovereenkomst van de personeelsleden die op het ogenblik van de integratie verbonden zijn aan een academische opleiding die met ingang van het academiejaar 2013-2014 integreert in een universiteit of aan een onderzoeksproject gerelateerd aan een dergelijke opleiding, wordt met ingang van 1 oktober 2013 overgenomen door de desbetreffende universiteit. ».

Art. 91.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2011, wordt aan dezelfde afdeling 3 een artikel 121duodevicies toegevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 121duodevicies.Personeelsleden waarvan de universiteit de arbeidsovereenkomst overgenomen heeft en die overeenkomstig artikel 166 van het Hogescholendecreet voldeden aan de voorwaarden om binnen de hogeschool zonder nieuwe vacature overgeheveld te worden naar een betrekking van de personeelsformatie van het administratief en technisch personeel met behoud van hun verworven graad, salarisschaal en ancienniteit, worden binnen de universiteit geacht te voldoen aan de voorwaarden vastgelegd in artikel 117 van dit decreet. ». HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen in het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap

Art. 92.Aan artikel 2 van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap, het laatst gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, worden een punt 57° tot en met 61° toegevoegd, die luiden als volgt : « 57° integratiekader : het geheel van personeelsleden, opgenomen in een lijst die bekrachtigd is door de Vlaamse Regering, zoals vermeld in artikel 171decies; 58° kunstopleidingen : de professioneel gerichte bacheloropleidingen en de academisch gerichte bachelor- en masteropleidingen in de volgende studiegebieden : a) Audiovisuele en beeldende kunst;b) Muziek en podiumkunsten;59° School of Arts : een organisatorische eenheid binnen een hogeschool of over verschillende hogescholen heen waarin, conform artikel 8bis van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, de professioneel gerichte bacheloropleidingen of de academisch gerichte bachelor- en masteropleidingen in de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst, of Muziek en podiumkunsten aangeboden worden.Een hogeschool die overeenkomstig artikel 8bis van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen overwegend kunstopleidingen en kunstgerelateerde opleidingen aanbiedt, wordt in het kader van dit decreet beschouwd als een School of Arts; 60° Financieringsdecreet : het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen;61° Universiteitendecreet : het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap.».

Art. 93.Aan titel III van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt een hoofdstuk IV toegevoegd, dat luidt als volgt : « HOOFDSTUK IV. - Personeel dat verbonden is aan de academische opleidingen die met ingang van het academiejaar 2013-2014 geïntegreerd worden in de universiteiten ».

Art. 94.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2011, wordt aan hoofdstuk IV, toegevoegd bij artikel 93, een afdeling 1 toegevoegd, die luidt als volgt : « Afdeling 1. - Toepassingsgebied ».

Art. 95.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2011, wordt aan afdeling 1, toegevoegd bij artikel 94, een artikel 171octies toegevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 171octies.De bepalingen van afdeling 2 zijn van toepassing op de volgende personeelscategorieën die bezoldigd worden ten laste van de werkingsuitkeringen, verschaft door de Vlaamse Gemeenschap : 1° de leden van het onderwijzend personeel van groep 2 en 3 en de leden van het administratief en technisch personeel van de hogescholen, die op 1 februari 2013 aangesteld of benoemd zijn in het kader van een academische opleiding die met ingang van het academiejaar 2013-2014 geïntegreerd wordt in een universiteit;2° de leden van het onderwijzend personeel van groep 1 die belast zijn met een opdracht van praktijkgericht onderwijs in een academische opleiding, die met ingang van het academiejaar 2013-2014 geïntegreerd wordt in een universiteit. De bepalingen van afdeling 3 zijn van toepassing op de contractuele personeelsleden die op het ogenblik van de integratie van de academische opleidingen in een universiteit verbonden zijn aan een dergelijke academische opleiding of tewerkgesteld zijn in het kader van een onderzoeksproject gerelateerd aan een dergelijke academische opleiding.

De bepalingen van afdeling 4 zijn van toepassing op de personeelsleden die op 1 februari 2013 tewerkgesteld zijn in een centrale dienst van de hogeschool of in een departement of andere structurele eenheid waarin zowel academische als professionele opleidingen worden aangeboden, en die aldus niet eenduidig kunnen worden toegewezen noch aan een academische opleiding die met ingang van het academiejaar 2013-2014 integreert in een universiteit, noch aan een professionele opleiding of aan een kunstopleiding. Onder deze groep van personeelsleden bevinden zich : 1° leden van het onderwijzend personeel bezoldigd ten laste van de werkingsuitkeringen en uitsluitend belast met administratieve taken;2° leden van het administratief en technisch personeel bezoldigd ten laste van de werkingsuitkeringen;3° contractuele personeelsleden;4° het opvoedend hulppersoneel;5° de leden van het administratief en technisch personeel ten laste van de sociale toelage of waarvan de bezoldiging doorgerekend wordt op de sociale toelage van de hogeschool;6° de contractuele personeelsleden bezoldigd ten laste van de sociale toelage van de hogeschool.».

Art. 96.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2011, wordt aan hoofdstuk IV, toegevoegd bij artikel 93, een afdeling 2 toegevoegd, die luidt als volgt : « Afdeling 2. - Het integratiekader ».

Art. 97.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt aan afdeling 2, toegevoegd bij artikel 96, een artikel 171novies toegevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 171novies.Alle leden van het onderwijzend personeel en van het administratief en technisch personeel die op 1 februari 2013 aangesteld of benoemd zijn in het kader van een of meerdere academische opleidingen, die met ingang van het academiejaar 2013-2014 geïntegreerd worden in een universiteit, of die aan een dergelijke academische opleiding toegewezen zijn, worden opgenomen in de lijst, vermeld in artikel 171decies. Ze maken deel uit van het integratiekader van de desbetreffende hogeschool.

Een personeelslid dat niet opgenomen wil worden in het integratiekader, deelt deze beslissing uiterlijk op 31 januari 2013 mee aan het hogeschoolbestuur. In dat geval beeindigt het hogeschoolbestuur de aanstelling of benoeming van het betrokken personeelslid. Tenzij bij onderlinge overeenkomst een andere afspraak wordt gemaakt, blijft het betrokken personeelslid zijn werkzaamheden aan de hogeschool vervullen tot het einde van het academiejaar 2012-2013. Het hogeschoolbestuur kent aan het personeelslid een opzeggingstermijn toe die ingaat op 1 februari 2013 en waarvan de duur wordt vastgesteld volgens het aantal arbeidsdagen dat vereist is om aanspraak te kunnen maken op uitkeringen in het kader van de werkloosheidsreglementering en van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering. In ieder geval eindigt deze opzeggingstermijn als het betrokken personeelslid de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Een benoemd personeelslid wordt tijdens de opzeggingstermijn geacht als tijdelijk te zijn aangesteld.

Indien de opzeggingstermijn die aan het personeelslid moet toegekend worden opdat het personeelslid aanspraak zou kunnen maken op uitkeringen in het kader van de werkloosheidsreglementering en van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, het einde van het academiejaar 2012-2013 overschrijdt, wordt het betrokken personeelslid op het einde van het academiejaar 2012-2013 onmiddellijk ontslagen met uitbetaling van een opzeggingsvergoeding overeenstemmend met de resterende duur van de opzeggingstermijn die aan het personeelslid werd toegekend. ».

Art. 98.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2011, wordt aan dezelfde afdeling 2 een artikel 171decies toegevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 171decies.§ 1. Een hogeschool die academische opleidingen aanbiedt die met ingang van het academiejaar 2013-2014 geïntegreerd worden in een universiteit, stelt een nominatieve lijst vast van alle leden van het onderwijzend personeel en van het administratief en technisch personeel die op 1 februari 2013 aangesteld of benoemd zijn in het kader van, of belast zijn met een opdracht in een of meerdere van dergelijke academische opleidingen. De lijst wordt goedgekeurd door de universiteit die de academische opleidingen integreert. De lijst wordt samen met het akkoord van beide instellingen uiterlijk op 1 april 2013 bezorgd aan de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs. De commissaris van de Vlaamse Regering bij de betrokken hogeschool, verleent zijn visum op de lijst uiterlijk op 15 juni 2013.

De Vlaamse Regering keurt de lijst goed voor 15 juli 2013.

De lijst bevat zowel de titularissen als de personeelsleden die op 1 februari 2013 een titularis vervangen.

In het geval er geen goedgekeurde lijst is op 1 april 2013 stelt de Vlaamse Regering uiterlijk op 15 juli 2013 een lijst samen, op basis van een voorstel van de commissarissen van de Vlaamse Regering bij de betrokken hogeschool en universiteit. § 2. De hogeschool informeert de betrokken personeelsleden tijdig en voorziet in een procedure om administratieve onjuistheden recht te zetten. De leden van het hogeschoolonderhandelingscomite krijgen inzage in de lijst. Administratieve onjuistheden kunnen door de hogeschool rechtgezet worden tot op het ogenblik dat de regeringscommissaris zijn visum verleend heeft over de lijst, zoals vermeld in paragraaf 1. § 3. In afwijking van paragraaf 1 worden de volgende personeelsleden niet opgenomen in de lijst : 1° de personeelsleden die voltijds ter beschikking zijn gesteld wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen;2° de personeelsleden die volledig betaald worden via het Centraal Fonds, conform artikel 35 en 36 van het Financieringsdecreet, met uitzondering van de personeelsleden bedoeld in artikel 36, § 1, 6° ;3° de personeelsleden die volledig centraal betaald worden door de Vlaamse Gemeenschap, conform artikel 37 van het Financieringsdecreet;4° de personeelsleden van het meester-, vak- en dienstpersoneel, vermeld in artikel 333 van dit decreet;5° de inkomende personeelsleden die op basis van een samenwerkingsakkoord, vermeld in artikel 95 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen of in artikel 106 van dit decreet, een opdracht uitoefenen binnen de hogeschool in het kader van een academische opleiding. De samenwerkingsovereenkomsten, vermeld in het eerste lid, 5°, kunnen met instemming van de instellingen die de samenwerkingsovereenkomst hebben afgesloten, en de universiteit of universiteiten die de desbetreffende academische opleiding met ingang van het academiejaar 2013-2014 integreren, aangepast worden, rekening houdend met de nieuwe opleidingenstructuur en in het belang van de tewerkstelling van de betrokken personeelsleden. § 4. In afwijking van paragraaf 1 kan de hogeschool beslissen om een lid van het onderwijzend personeel van groep 1, dat op 1 februari 2013 belast is met een onderwijsopdracht in een academische bacheloropleiding, niet op te nemen in de lijst als de omvang van de opdracht niet meer bedraagt dan 20 %. De instemming van het betrokken personeelslid en van de universiteit die de opleiding integreert, is daarvoor vereist. § 5. In afwijking van paragraaf 1 worden de personeelsleden, vermeld in artikel 171vicies ter, niet opgenomen in de lijst. § 6. In afwijking van paragraaf 1 en in het geval dat er een overeenkomst is tussen de hogeschool, de universiteit en het betrokken personeelslid, worden de personeelsleden die verbonden zijn aan een academische opleiding die afgebouwd wordt, niet opgenomen in de lijst.

Deze personeelsleden blijven personeelslid van de hogeschool. In deze overeenkomst worden ook de afspraken vastgelegd waardoor het personeelslid zijn opdracht in de opleiding in afbouw verder zet aan de universiteit, dit in het kader van een samenwerkingsovereenkomst overeenkomstig artikel 95 van het Structuurdecreet. § 7. De lijst is opgesplitst in onderwijzend personeel enerzijds en administratief en technisch personeel anderzijds en bevat van ieder personeelslid, voor wat betreft de tewerkstelling in het kader van de academische opleidingen, de volgende gegevens : 1° de voor- en achternaam;2° het stamboeknummer;3° het ambt, verleend aan een lid van het onderwijzend personeel;4° de graad, bekleed door een lid van het administratief en technisch personeel;5° het statuut (aangesteld of benoemd);6° de aanduiding « titularis » of « vervanger van een titularis »;7° de omvang van de opdracht, verbonden aan het ambt of de graad, in de academische opleidingen, uitgedrukt in procenten, op 1 februari 2013;8° de werkelijk uitgeoefende omvang van de opdracht, verbonden aan het ambt of de graad, in de betrokken academische opleidingen, uitgedrukt in procenten, op 1 februari 2013, met vermelding van het eventuele verlofstelsel. Als het betrokken personeelslid meerdere ambten bekleedt in het kader van een academische opleiding, dan worden de verschillende ambten opgenomen in de lijst, samen met het statuut, de omvang van de opdracht en de werkelijk uitgeoefende omvang, verbonden aan de verschillende ambten.

Als het betrokken personeelslid geen titularis van een ambt is, bevat de lijst ook : 1° de voornaam, de achternaam en het stamboeknummer van de titularis die het personeelslid vervangt;2° de vastgelegde einddatum van de aanstelling.».

Art. 99.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2011, wordt aan dezelfde afdeling 2 een artikel 171undecies toegevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 171undecies.Na 1 februari 2013 worden de volgende wijzigingen aangebracht in de lijst, vermeld in artikel 171decies : 1° schrappen van personeelsleden : a) bij het beëindigen van de aanstelling van rechtswege, op initiatief van de instelling of op eigen initiatief van het personeelslid;b) bij een definitieve ambtsneerlegging, overeenkomstig artikel 93, of op eigen initiatief van het personeelslid;c) bij het ter beschikking stellen wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen;d) bij rangschikking in het universitaire kader, overeenkomstig hoofdstuk Vbis, afdeling 2, van het Universiteitendecreet;e) doctor-assistenten bij niet verlenging van de periode van de aanstelling, of na afloop van de maximale duur van de aanstelling;f) tijdelijke assistenten bij niet verlenging van de periode van de aanstelling, of na afloop van de maximale duur van de aanstelling, vermeld in artikel 122 van dit decreet;2° wijzigen van gegevens : a) verandering van statuut;b) verandering van ambt;c) verandering van graad;d) wijzigingen in de omvang van de opdracht, verbonden aan het ambt of de graad, in de academische opleidingen;e) wijzigingen in de werkelijk uitgeoefende omvang van de opdracht, verbonden aan het ambt of de graad, in de betrokken academische opleidingen, met vermelding van het verlofstelsel indien van toepassing;3° toevoegen van personeelsleden : a) de personeelsleden, vermeld in artikel 171vicies quater, § 2, eerste lid. Een wijziging in de omvang van de opdracht, zoals vermeld in punt 2°, d), is alleen mogelijk in de volgende gevallen : 1° het hogeschoolbestuur heeft ingestemd met het verzoek van een lid van het onderwijzend personeel om de voltijdse opdracht terug te brengen naar een deeltijdse opdracht, overeenkomstig artikel 114;2° de opdracht van een lid van het onderwijzend personeel, belast met een voltijdse opdracht, wordt ambtshalve deeltijds, overeenkomstig artikel 148, § 1;3° het voltijds benoemde lid van het onderwijzend personeel dat op zijn verzoek of ambtshalve in een deeltijdse opdracht wordt geplaatst, verkrijgt opnieuw een voltijdse opdracht overeenkomstig artikel 148, § 4;4° de uitbreiding van de opdracht door ambtswijziging van een personeelslid dat al een deeltijds ambt als werkleider bekleedt, met vrijstelling van de ancienniteitsvoorwaarde, vermeld in artikel 130, eerste lid, 1°. De wijzigingen worden door de hogeschool doorgegeven aan het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming volgens de geldende afspraken of regelgeving. ».

Art. 100.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2011, wordt aan dezelfde afdeling 2 een artikel 171duodecies toegevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 171duodecies.§ 1. Een hogeschool kan in het kader van een academische opleiding die met ingang van het academiejaar 2013-2014 integreert in een universiteit, na 1 februari 2013 geen andere personeelsleden aanstellen of benoemen dan de personeelsleden die op dat ogenblik opgenomen zijn in het integratiekader.

In afwijking van het eerste lid kan de hogeschool een personeelslid in het integratiekader tijdelijk vervangen op voorwaarde dat deze vervanging eindigt voor het einde van het academiejaar 2012-2013, in het uiterste geval op 30 september 2013. Deze vervangingen worden niet opgenomen in het integratiekader. § 2. Een personeelslid dat op 1 februari 2013 een titularis in een betrekking vervangt en aldus opgenomen is in het integratiekader, kan na beeindiging van die aanstelling niet opnieuw aangesteld worden in het integratiekader. ».

Art. 101.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2011, wordt aan dezelfde af- deling 2 een artikel 171ter decies toegevoegd, dat luidt als volgt : « Art. 171ter decies. Tot en met 30 september 2013 blijft de hogeschool de werkgever van de personeelsleden in het integratiekader.

Met ingang van 1 oktober 2013 worden deze personeelsleden in het integratiekader overgedragen naar de universiteit die de academische opleidingen van de betrokken hogeschool integreert.

De personeelsleden in het integratiekader bevinden zich in de administratieve stand dienstactiviteit, behalve bij een uitdrukkelijke bepaling die het personeelslid van rechtswege of bij beslissing van het hogeschoolbestuur in een andere administratieve stand plaatst.

De rechtspositieregeling, zoals vastgelegd bij of krachtens dit decreet, is, met behoud van de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk, van toepassing op de personeelsleden in het integratiekader. Ze behouden hun hoedanigheid van personeel van het niet-universitaire onderwijs. ».

Art. 102.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2011, wordt aan dezelfde afdeling 2 een artikel 171quater decies toegevoegd, dat luidt als volgt : « Art. 171quater decies. In afwijking van artikel 101 kan een hogeschool na 1 februari 2013 geen lid van het onderwijzend personeel van groep 1 belasten met praktijkgericht onderwijs in een academische bacheloropleiding die met ingang van het academiejaar 2013-2014 integreert in een universiteit, als dat nog niet het geval was voor die datum, tenzij in het kader van een samenwerkingsovereenkomst overeenkomstig artikel 95 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen. ».

Art. 103.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2011, wordt aan dezelfde af- deling 2 een artikel 171quinquies decies toegevoegd, dat luidt als volgt : « Art. 171quinquies decies. In afwijking van artikel 104 kan het hogeschoolbestuur na 1 februari 2013 de titel van praktijkassistent niet verlenen aan leden van het assisterend personeel in het integratiekader. ».

Art. 104.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2011, wordt aan dezelfde af- deling 2 een artikel 171sexies decies toegevoegd, dat luidt als volgt : « Art. 171sexies decies. In afwijking van artikel 117 en artikel 163 kan het hogeschoolbestuur na 1 februari 2013 geen vacante betrekking in het integratiekader toewijzen door werving. ».

Art. 105.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2011, wordt aan dezelfde af- deling 2 een artikel 171septies decies toegevoegd, dat luidt als volgt : « Art. 171septies decies. Artikel 122, § 2, is niet van toepassing op de assistenten in het integratiekader. ».

Art. 106.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2011, wordt aan dezelfde af- deling 2 een artikel 171duodevicies toegevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 171duodevicies.In afwijking van artikel 123 kunnen doctor-assistenten in het integratiekader na een gunstige evaluatie voor een derde periode van ten hoogste drie jaar aangesteld worden. ».

Art. 107.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2011, wordt aan dezelfde af- deling 2 een artikel 171undevicies toegevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 171undevicies.Artikel 126 is vanaf 1 februari 2013 niet van toepassing op het onderwijzend personeel in het integratiekader. ».

Art. 108.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2011, wordt aan dezelfde af- deling 2 een artikel 171vicies toegevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 171vicies.In de overgangsperiode van 1 februari 2013 tot 30 september 2013 kunnen beslissingen ten aanzien van een individueel personeelslid in het integratiekader die fmanciele repercussies hebben na 30 september 2013 uitsluitend genomen worden door het hogeschoolbestuur na akkoord van de universiteit die het personeelslid integreert. ».

Art. 109.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2011, wordt aan dezelfde afdeling 2 een artikel 171vicies semel toegevoegd, dat luidt als volgt : « Art. 171vicies semel. De universiteit en de hogeschool sluiten voor de overgangsperiode van 1 februari 2013 tot en met 30 september 2013 een overeenkomst waarin ten minste de volgende afspraken gemaakt worden : 1° de praktische regeling in verband met beslissingen over individuele personeelsaangelegenheden van personeelsleden in het integratiekader;2° de praktische afhandeling van de personeelsdossiers in het integratiekader;3° afspraken over de uitwisseling van gegevens van de personeelsleden in het integratiekader;4° afspraken over de behandeling van mogelijke conflicten tussen de universiteit en de hogeschool over personeelsleden in het integratiekader.».

Art. 110.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2011, wordt aan hoofdstuk IV, toegevoegd bij artikel 93, een afdeling 3 toegevoegd, die luidt als volgt : « Afdeling 3. - Contractuele personeelsleden verbonden aan een academische opleiding die met ingang van het academiejaar 2013-2014 integreert in een universiteit of aan een onderzoeksproject gerelateerd aan een dergelijke academische opleiding ».

Art. 111.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2011, wordt aan afdeling 3, toegevoegd bij artikel 110, een artikel 171vicies bis toegevoegd, dat luidt als volgt : « Art. 171vicies bis. De arbeidsovereenkomst van de contractuele personeelsleden die op het ogenblik van de integratie verbonden zijn aan een academische opleiding die met ingang van het academiejaar 2013-2014 integreert in een universiteit, of aan een onderzoeksproject gerelateerd aan een dergelijke academische opleiding, wordt met ingang van 1 oktober 2013 overgenomen door de desbetreffende universiteit.

De hogeschool kan na 1 februari 2013 geen contractuele personeelsleden aanwerven voor de academische opleidingen die met ingang van het academiejaar 2013-2014 integreren in een universiteit of voor onderzoeksprojecten gerelateerd aan een dergelijke academische opleiding, tenzij : 1° het contract van het betrokken personeelslid afloopt voor het einde van het academiejaar 2012-2013, en uiterlijk op 30 september 2013;of 2° de universiteit hiertoe haar akkoord gegeven heeft.».

Art. 112.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2011, wordt aan hoofdstuk IV, toegevoegd bij artikel 93, een afdeling 4 toegevoegd, die luidt als volgt : « Afdeling 4. - Personeelsleden die op 1 februari 2013 niet eenduidig kunnen toegewezen worden noch aan een academische opleiding die met ingang van het academiejaar 2013-2014 integreert in een universiteit, noch aan een professionele opleiding of aan een kunstopleiding ».

Art. 113.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2011, wordt aan afdeling 4, toegevoegd bij artikel 112, een artikel 171vicies ter toegevoegd, dat luidt als volgt : « Art. 171vicies ter. § 1. Een hogeschool die academische opleidingen aanbiedt die met ingang van het academiejaar 2013-2014 integreren in een universiteit, stelt een nominatieve lijst op van de personeelsleden die op 1 februari 2013 tewerkgesteld zijn in een centrale dienst of in een gemengd departement of gelijkaardige structurele indeling en die niet eenduidig kunnen worden toegewezen noch aan een academische opleiding die integreert in een universiteit, noch aan een kunstopleiding of aan een professionele opleiding, en die niet opgenomen worden in het integratiekader. De lijst is opgesplitst in de volgende vier deellijsten : 1° een deellijst die de leden van het administratief en technisch personeel bevat, bezoldigd ten laste van de werkingsuitkeringen;2° een deellijst die de leden van het onderwijzend personeel bevat die belast zijn met administratieve taken en bezoldigd zijn ten laste van de werkingsuitkeringen;3° een deellijst die de contractuele personeelsleden bevat, in zoverre de arbeidsovereenkomst van deze personeelsleden niet afloopt voor 1 oktober 2013;4° een deellijst die het opvoedend hulppersoneel bevat;5° een deellijst die de leden van het administratief en technisch personeel bevat waarvan de bezoldiging doorgerekend wordt op de sociale toelage van de hogeschool;6° een deellijst die de contractuele personeelsleden bevat bezoldigd ten laste van de sociale toelage van de hogeschool. De lijst wordt goedgekeurd door de universiteit die de academische opleidingen integreert. De lijst wordt samen met het akkoord van beide instellingen uiterlijk op 1 april 2013 bezorgd aan de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs. De commissaris van de Vlaamse Regering bij de betrokken hogeschool verleent zijn visum op de lijst uiterlijk op 15 juni 2013. De Vlaamse Regering keurt de lijst goed voor 15 juli 2013.

De lijst bevat zowel de titularissen als de plaatsvervangers die op 1 februari 2013 een titularis vervangen.

In het geval er geen goedgekeurde lijst is op 1 april 2013 stelt de Vlaamse Regering uiterlijk op 15 juli 2013 een lijst samen, op basis van een voorstel van de commissarissen van de Vlaamse Regering bij de betrokken hogeschool en universiteit. § 2. De hogeschool informeert de betrokken personeelsleden tijdig en voorziet in een procedure om administratieve onjuistheden recht te zetten. De leden van het hogeschoolonderhandelingscomite krijgen inzage in de lijst. Administratieve onjuistheden kunnen door de hogeschool rechtgezet worden tot op het ogenblik dat de regeringscommissaris zijn visum verleend heeft over de lijst, vermeld in paragraaf 1. § 3. In afwijking van paragraaf 1 worden de personeelsleden, vermeld in artikel 171decies, § 2, niet opgenomen in de lijst. § 4. De lijst bevat van ieder personeelslid de volgende gegevens : 1° de voor- en achternaam;2° het stamboeknummer, indien van toepassing;3° de graad, bekleed door het personeelslid;4° het statuut (aangesteld of benoemd), indien van toepassing;5° de aanduiding « titularis » of « vervanger van een titularis »;6° de omvang van de opdracht, verbonden aan de graad, uitgedrukt in procenten, op 1 februari 2013;7° de werkelijk uitgeoefende omvang van de opdracht, verbonden aan de graad, uitgedrukt in procenten, op 1 februari 2013, met vermelding van het eventuele verlofstelsel. Als het betrokken personeelslid geen titularis is, bevat de lijst ook : 1° de voornaam, achternaam en het stamboeknummer van de titularis die het personeelslid vervangt;2° de vastgelegde einddatum van de aanstelling. ».

Art. 114.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2011, wordt aan dezelfde afdeling 4 een artikel 171vicies quater toegevoegd, dat luidt als volgt : « Art. 171vicies quater. § 1. De personeelsleden die opgenomen zijn in de lijst, vermeld in artikel 171vicies ter, blijven personeelsleden van de hogeschool. Op de leden van het administratief en technisch personeel en op de leden van het onderwijzend personeel blijft de rechtspositieregeling, zoals vastgelegd bij of krachtens dit decreet, van toepassing. § 2. Mits instemming van het betrokken personeelslid, de hogeschool en de universiteit kunnen leden van het administratief en technisch personeel en van het onderwijzend personeel, opgenomen in een deellijst, vermeld in artikel 171vicies ter, 1° en 2°, overgedragen worden naar het integratiekader.

Met instemming van het betrokken personeelslid kunnen leden van het administratief en technisch personeel en van het onderwijzend personeel, opgenomen in een deellijst, vermeld in artikel 171vicies ter, 1° en 2°, gerangschikt worden in het universitaire kader, overeenkomstig de bepalingen vermeld in hoofdstuk Vbis, afdeling 2, van het Universiteitendecreet.

Met instemming van het betrokken personeelslid en de hogeschool kan de universiteit het arbeidscontract overnemen van een contractueel personeelslid, opgenomen in de deellijst, vermeld in artikel 171vicies ter, 3°. ».

Art. 115.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2011, wordt aan dezelfde af- deling 4 een artikel 171vicies quinquies toegevoegd, dat luidt als volgt : Art. 171vicies quinquies. Na 1 februari 2013 kunnen de volgende wijzigingen aangebracht worden in de lijst, vermeld in artikel 171vicies ter : 1° schrappen van personeelsleden : a) bij het beeindigen van de aanstelling van rechtswege, op initiatief van de instelling of op eigen initiatief van het personeelslid;b) bij een definitieve ambtsneerlegging, overeenkomstig artikel 93, of op eigen initiatief van het personeelslid;c) bij het ter beschikking stellen wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen;d) bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst;e) bij rangschikking in het universitaire kader, overeenkomstig hoofdstuk Vbis, afdeling 2, van het Universiteitendecreet;f) bij een wijziging van het takenpakket binnen de hogeschool, waarbij het personeelslid volledig toegewezen wordt aan een professionele opleiding of aan een kunstopleiding binnen een School of Arts;g) bij opname in het integratiekader, zoals bedoeld in artikel 171vicies quater;h) bij overname van de arbeidsovereenkomst door de universiteit, zoals bedoeld in artikel 171vicies quater;2° wijzigen van gegevens : a) verandering van statuut;b) verandering van graad;c) wijzigingen in de werkelijk uitgeoefende omvang van de opdracht, verbonden aan de graad. De wijzigingen worden door de hogeschool doorgeven aan het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming volgens de geldende afspraken of regelgeving. De Vlaamse Regering maakt jaarlijks een aangepaste lijst kenbaar die de situatie op 1 januari van dat jaar weergeeft. ».

Art. 116.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2011, wordt aan dezelfde afdeling 4 een artikel 171vicies sexies toegevoegd, dat luidt als volgt : « Art. 171vicies sexies. De hogeschool en universiteit werken in gezamenlijk overleg een regeling uit voor de personeelsleden, vermeld in artikel 171vicies ter. Die overeenkomst bevat minimaal : 1° de opdracht, de taakomschrijving en de organisatorische eenheid waar het betrokken personeelslid zijn opdracht uitvoert;2° de manier waarop de personeelskosten verdeeld worden tussen de hogeschool en de universiteit;3° het bedrag van de werkingsuitkering van de universiteit dat jaarlijks toegevoegd wordt aan de werkingsuitkering van de hogeschool voor het dekken van de personeelskosten, vermeld in punt 2. De overeenkomst wordt voor 15 juli 2013 ter kennisgeving voorgelegd aan de Vlaamse Regering.

Jaarlijks kan een aangepaste of nieuwe overeenkomst voor 15 juli ter kennisgeving voorgelegd worden aan de Vlaamse Regering. ».

Art. 117.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2011, wordt aan dezelfde af deling 4 een artikel 171vicies septies toegevoegd, dat luidt als volgt : « Art. 171vicies septies. Bij gebrek aan een overeenkomst, vermeld in artikel 171vicies sexies, wordt de volgende regeling toegepast : 1° in de periode vanaf het begrotingsjaar 2014 tot en met het begrotingsjaar 2019 : a) de personeelskosten van de personeelsleden opgenomen in de lijst, vermeld in artikel 171vicies ter worden jaarlijks verdeeld naar rato van het aantal financieringspunten van de academische opleidingen die met ingang van het academiejaar 2013-2014 integreren in de universiteit, berekend voor het begrotingsjaar 2011, in de hogeschool ten opzichte van het aantal financieringspunten in de professionele opleidingen en de kunstopleidingen;b) het bedrag van de kosten berekend op basis van het aandeel van de academische opleidingen, vermeld in punt 1°, a) wordt in het begrotingsjaar 2014 afgetrokken van de werkingsuitkering van de universiteit, berekend conform artikel 32 van het Financieringsdecreet, en toegevoegd aan de werkingsuitkering van de hogeschool;c) vanaf het begrotingsjaar 2015 wordt het bedrag van de kosten berekend op basis van het aandeel van de academische opleidingen, vermeld in punt 1°, b), afgebouwd overeenkomstig het volgende schema :

2015

92,5 % van het berekende bedrag

2016

85 % van het berekende bedrag

2017

77,5 % van het berekende bedrag

2018

70 % van het berekende bedrag

2019

62,5 % van het berekende bedrag


d) vanaf het begrotingsjaar 2015 wordt het bedrag van de personeelskosten jaarlijks geïndexeerd aan de hand van de indexformule vermeld in artikel 9, § 5, van het Financieringsdecreet;2° in het begrotingsjaar 2019 wordt, op basis van de wijzigingen aangebracht aan de lijst, overeenkomstig artikel 171vicies quinquies, een geactualiseerde lijst vastgesteld van de niet eenduidig toewijsbare personeelsleden.Deze lijst wordt vanaf het begrotingsjaar 2020 jaarlijks aangepast aan de wijzigingen vermeld in artikel 171vicies quinquies; 3° in de periode vanaf het begrotingsjaar 2020 tot en met het begrotingsjaar 2024 : a) vanaf het begrotingsjaar 2020 worden de personeelskosten van de personeelsleden opgenomen op de jaarlijks geactualiseerde lijst verdeeld overeenkomstig de regeling, vermeld in 1°, a);b) vanaf het begrotingsjaar 2020 wordt het bedrag van de kosten berekend op basis van het aandeel van de academische opleidingen, vermeld in punt 3°, a), afgebouwd overeenkomstig het volgende schema :

2020

100 % van het berekende bedrag, tenzij het aldus berekende bedrag groter is dan het bedrag berekend voor het begrotingsjaar 2019.In dat geval wordt het bedrag berekend voor het begrotingsjaar 2019 genomen.

2021

80 % van het berekende bedrag

2022

60 % van het berekende bedrag

2023

40 % van het berekende bedrag

2024

20 % van het berekende bedrag


c) vanaf het begrotingsjaar 2020 wordt het bedrag van de personeelskosten jaarlijks geïndexeerd aan de hand van de indexformule vermeld in artikel 9, § 5, van het Financieringsdecreet. Die regeling gaat in vanaf het begrotingsjaar 2014. De financieringspunten zijn de financieringspunten, berekend overeenkomstig artikel 14 van het Financieringsdecreet, berekend voor het begrotingsjaar 2011.

De Vlaamse Regering kan de percentages vermeld in 3°, b), aanpassen. ».

Art. 118.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2011, wordt aan dezelfde afdeling 4 een artikel 171duodetricies toegevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 171duodetricies.De assistenten die niet opgenomen zijn in het integratiekader of toegewezen aan een School of Arts behouden hun ambt van assistent ten persoonlijken titel. ». HOOFDSTUK 3. - Andere wijzigingen

Art. 119.In artikel 122, § 2, van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « In afwijking van het vorige lid bedraagt in het kader van de onderhandelingen vermeld in artikel 121sexies, § 2, het aantal effectieve afgevaardigden vier leden per representatieve vakorganisatie, waarbij twee leden afgevaardigden zijn van het personeel in het integratiekader. ».

Art. 120.In artikel 230 van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap, gewijzigd bij het decreet van 8 juli 1996, wordt het eerste lid vervangen door wat volgt : « Het hogeschoolbestuur bepaalt samen met de begroting de formatie per ambt van het onderwijzend personeel en per graad van het administratief en technisch personeel dat ten laste van de werkingsuitkering wordt bezoldigd voor het volgende begrotingsjaar. De hogeschool stelt een afzonderlijke formatie op voor de personeelsleden toegewezen aan de Schools of Arts en voor de andere personeelsleden.

Het deelt deze personeelsformaties binnen veertien dagen mee aan de Vlaamse Regering. De ambten op de personeelsformatie worden uitgedrukt in eenheden die overeenstemmen met voltijdse betrekkingen. De Vlaamse Regering kan hieromtrent nadere regels opstellen. ».

Art. 121.Artikel 231, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 19 april 1995, 21 december 2001, 22 juni 2007 en 4 juli 2008, wordt vervangen door wat volgt : « § 1. Bij het vaststellen van de jaarlijkse personeelsformaties neemt het hogeschoolbestuur met betrekking tot het onderwijzend personeel, uitgedrukt in voltijdse eenheden, de volgende regels in acht : 1° voor de personeelsformaties die betrekking hebben op de personeelsleden verbonden aan de professionele opleidingen en op de personeelsleden toegewezen aan de Schools of Arts : het aantal betrekkingen van hoofdpraktijklector en hoofdlector samen bedraagt ten hoogste 20 % van het aantal betrekkingen van praktijklector, hoofdpraktijklector, lector en hoofdlector samen;2° voor de personeelsformatie die betrekking heeft op de personeelsleden toegewezen aan een School of Arts : het aantal betrekkingen van het assisterend personeel bedraagt ten minste 15 % van het aantal betrekkingen van assistent, doctor-assistent, werkleider, docent, hoofddocent, hoogleraar en gewoon hoogleraar samen verbonden aan de academische kunstopleidingen.Dit percentage van 15 % wordt herbekeken op het ogenblik dat er een generieke regeling is uitgewerkt voor de uitoefening van nevenactiviteiten in het hoger onderwijs; 3° voor de personeelsformaties die betrekking hebben op de personeelsleden verbonden aan de professionele opleidingen en op de personeelsleden toegewezen aan de Schools of Arts : het aantal vastbenoemde personeelsleden, uitgedrukt in voltijdse eenheden, bedraagt ten hoogste 72 % van het aantal leden van het onderwijzend personeel uitgedrukt in voltijdse eenheden.Hierbij wordt de bevordering of ambtswijziging van een reeds in de hogeschool benoemd personeelslid niet beschouwd als een nieuwe benoeming.

Een benoeming of aanstelling in een ambt van het onderwijzend personeel is slechts mogelijk met inachtneming van bovenvermelde aantallen. ».

TITEL 4. - Wijzigingen in de financiering HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen in het Financieringsdecreet

Art. 122.In artikel 2 van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen, gewijzigd bij het decreet van 30 april 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° er wordt een punt 16° bis ingevoegd, dat luidt volgt : « 16° bis kunstopleidingen : de professioneel gerichte bacheloropleidingen en de academisch gerichte bachelor- en masteropleidingen in de volgende studiegebieden : a) Audiovisuele en beeldende kunst;b) Muziek en podiumkunsten;»; 2° er wordt een punt 18° ter ingevoegd, dat luidt als volgt : « 18° ter School of Arts : een organisatorische eenheid binnen een hogeschool of over verschillende hogescholen heen waarin, conform artikel 8bis van het Structuurdecreet, de professioneel gerichte bacheloropleidingen of de academisch gerichte bachelor- en masteropleidingen in de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst, of Muziek en podiumkunsten aangeboden worden.Een hogeschool die overeenkomstig artikel 8bis van het Structuurdecreet overwegend kunstopleidingen en kunstgerelateerde opleidingen aanbiedt, wordt in het kader van dit decreet beschouwd als een School of Arts; ».

Art. 123.Artikel 4 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 4.De bepalingen van dit decreet worden vóór 1 januari 2014 onderworpen aan een evaluatie. Deze evaluatie omvat ten minste de volgende elementen : 1° de impact van de verschillende financieringsstromen op de instroom, de doorstroom en de uitstroom van studenten, meer in het bijzonder van de studenten uit ondervertegenwoordigde groepen;2° de impact van de outputfinanciering op de uitstroom van studenten;3° de vergelijking van de gehanteerde puntengewichten in het financieringsmodel en in internationale modellen;4° voor wat betreft de professionele opleidingen en de kunstopleidingen in de hogescholen, de evaluatie van de interne allocatiemodellen van de hogescholen, dit in relatie tot de gehanteerde puntengewichten;5° de evolutie van de instellingen die in het begrotingsjaar 2011 verevend worden;6° het rationalisatieproces en de resultaten en effecten hiervan;7° de evolutie en de impact van de parameters die gebruikt worden om de onderzoekssokkel en het onderzoeksvariabel deel te bepalen. Vóór 1 januari 2018 wordt bijkomend een evaluatie gemaakt van de interne allocatiemodellen van de universiteiten, dit in relatie tot de gehanteerde puntengewichten. Daarbij wordt bijzondere aandacht besteed aan de opleidingen die met ingang van het academiejaar 2013-2014 geïntegreerd worden in de universiteiten.

De Vlaamse Regering kan de wijze bepalen waarop deze evaluatie wordt uitgevoerd. Zij bezorgt de resultaten van deze evaluatie na beraadslaging aan het Vlaams Onderhandelingscomite voor het hoger onderwijs en aan het Vlaams Parlement. ».

Art. 124.In artikel 9 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten 4 juli 2008, 21 december 2008, 18 december 2009 en 23 december 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° er wordt een paragraaf Ibis ingevoegd, die luidt als volgt : « § lbis.Vanaf het begrotingsjaar 2014 is de totale werkingsuitkering (Wtot) voor de hogescholen en de universiteiten samengesteld uit de volgende componenten : 1° een onderwijssokkel voor de professioneel gerichte opleidingen, met uitzondering van de professioneel gerichte kunstopleidingen, aan de hogescholen (SOW-prof2014);2° een onderwijssokkel voor de kunstopleidingen in de Schools of Arts (SOW-hko2014);3° een onderwijssokkel voor de academisch gerichte opleidingen aan de universiteiten (SOWun2014);4° een variabel onderwijsdeel voor de professioneel gerichte opleidingen, met uitzondering van de professioneel gerichte kunstopleidingen, aan de hogescholen (VOW-prof2014);5° een variabel onderwijsdeel voor de kunstopleidingen in de Schools of Arts (VOW-hko2014);6° een variabel onderwijsdeel voor de academisch gerichte opleidingen aan de universiteiten (VOWun2014);7° een onderzoekssokkel voor de universiteiten (SOZun2014);8° een variabel onderzoeksdeel voor de universiteiten (VOZun2014). Het variabele onderwijsdeel voor de professioneel gerichte opleidingen, met uitzondering van de professioneel gerichte kunstopleidingen, aan de hogescholen (VOW-prof2014) is het variabele onderwijsdeel voor de professioneel gerichte opleidingen aan de hogescholen (VOWprof), vermeld in paragraaf 1, zonder het variabele onderwijsdeel voor de professioneel gerichte kunstopleidingen en vermeerderd met de bedragen uit de kolom « VOWprof2014 », vermeld in paragraaf 8.

Het variabele onderwijsdeel voor de kunstopleidingen in de Schools of Arts (VOW-hko2014) is de samenvoeging van het variabele onderwijsdeel voor de academisch gerichte kunstopleidingen aan de hogescholen (VOWhko), vermeld in paragraaf 3, en het variabele onderwijsdeel voor de professioneel gerichte kunstopleidingen, en vermeerderd met de bedragen uit de kolommen « VOWhko2014 bedrag bijkomende middelen » en « VOWhko2014 bedrag bijzondere weddeschalen », vermeld in paragraaf 8.

Het variabele onderwijsdeel voor de academisch gerichte opleidingen aan de universiteiten (VOWun2014) is de samenvoeging van het variabele onderwijsdeel voor de academisch gerichte opleidingen aan de universiteiten (VOWun), vermeld in paragraaf 1, en het variabele onderwijsdeel voor de academisch gerichte opleidingen aan de hogescholen (VOWac), vermeld in paragraaf 1, zonder het variabele onderwijsdeel voor de academisch gerichte kunstopleidingen aan de hogescholen (VOWhko), vermeld in paragraaf 3, en vermeerderd met de bedragen uit de kolommen « VOWun2014 punten-gewichten » en « VOWun2014 ZAP », vermeld in paragraaf 9.

De onderzoekssokkel voor de universiteiten (SOZun2014) is gelijk aan de onderzoekssokkel voor de universiteiten (SOZun), vermeld in paragraaf 9.

Het variabele onderzoeksdeel voor de universiteiten (VOZun2014) is het variabele onderzoeksdeel voor de universiteiten (VOZun), vermeld in paragraaf 1, vermeerderd met de bedragen uit de kolom « VOZun2014 ZAP », vermeld in paragraaf 9. »; 2° er wordt een paragraaf 2bis ingevoegd, die luidt als volgt : « § 2bis.Vanaf het begrotingsjaar 2014 worden voor de berekening van de 55 %/45 %-verhouding, vermeld in paragraaf 2, de volgende bedragen in rekening gebracht : 1° voor de berekening van het onderwijsaandeel (55 %) : a) het bedrag van de onderwijssokkel voor de academisch gerichte opleidingen aan de universiteiten (SOWun2014), vermeld of berekend conform dit artikel, verminderd met 13.269.816,83 euro; b) het bedrag van het variabele onderwijsdeel voor de academisch gerichte opleidingen aan de universiteiten (VOWun), vermeld of berekend conform dit artikel, en vermeerderd met het bedrag uit de kolom « VOWun2014 ZAP », vermeld in paragraaf 9;2° voor de berekening van het onderzoeksaandeel (45 %) : a) het bedrag van de onderzoekssokkel voor de universiteiten (SOZun), als vermeld of berekend conform dit artikel;b) het bedrag van het variabele onderzoeksdeel voor de universiteiten (VOZun), en vermeerderd met het bedrag uit de kolom « VOZun2014ZAP », vermeld in paragraaf 9. Het bedrag, vermeld in punt 1°, a), wordt vanaf het begrotingsjaar 2012 geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in paragraaf 5. »;3° paragraaf 3 wordt vervangen door wat volgt : « § 3.Voor de componenten, vermeld in paragraaf 1, worden de volgende bedragen vastgelegd (uitgedrukt in euro) :

vanaf begrotingsjaar 2011

SOW

106.006.274,49

VOWprof

388.455.586,86

VOWac

168.108.359,32

VOWun

332.386.458,65

SOZun

111.306.588,21

VOZun

186.768.469,67


Van het bedrag VOWac is 64.006.448,76 euro, hierna het bedrag VOWhko te noemen, uitgetrokken voor de academisch gerichte opleidingen in de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst en Muziek en podiumkunsten aan de hogescholen. Als het bedrag van het variabele onderwijsdeel VOWac evolueert overeenkomstig de bepalingen, vermeld in artikel 10, § 1, wordt tot en met het begrotingsjaar 2013 het bedrag VOWhko met hetzelfde percentage aangepast.

Vanaf het begrotingsjaar 2011 : 1° kan het bedrag VOZun, vermeld in het eerste lid, evolueren overeenkomstig de bepaling, vermeld in paragraaf 2;2° kunnen de bedragen VOWprof, VOWac en VOWun, vermeld in het eerste lid, evolueren overeenkomstig de bepalingen, vermeld in artikel 10, § 1. De bedragen, vermeld in deze paragraaf, zijn op indexniveau 2011. »; 4° er wordt een paragraaf 3bis ingevoegd, die luidt als volgt : « § 3bis.Vanaf het begrotingsjaar 2014 worden voor de componenten SOWprof2014, SOWhko2014 en SOWun2014, vermeld in paragraaf Ibis, de volgende bedragen vastgelegd : 1° SOWprof2014 : 59.667.613,95 euro; 2° SOWhko2014 3.845.018,60 euro; 3° SOWun2014 42.493.641,94 euro.

Vanaf het begrotingsjaar 2014 wordt VOWprof, vermeld of berekend overeenkomstig dit artikel, verminderd met 1.610.586,54 euro. Dit bedrag wordt toegevoegd aan VOWhko.

Vanaf het begrotingsjaar 2014 wordt VOWhko, vermeld of berekend overeenkomstig dit artikel, verminderd met 1.286.616,29 euro. Dit bedrag wordt toegevoegd aan VOWac.

Vanaf het begrotingsjaar 2014 is het bedrag van het variabele onderwijsdeel voor de professioneel gerichte kunstopleidingen dat overeenkomstig paragraaf Ibis vanaf het begrotingsjaar afgetrokken moet worden van het variabele onderwijsdeel voor de professioneel gerichte opleidingen VOWprof en toegevoegd moet worden aan het variabele onderwijsdeel VOWhko gelijk aan 1.612.828,83 euro.

Vanaf het begrotingsjaar 2014 tot en met het begrotingsjaar 2017 wordt het bedrag van de onderzoekssokkel SOZun jaarlijks met 1.325.078,43 euro verminderd. Dat bedrag wordt jaarlijks toegevoegd aan het bedrag van het variabele onderzoeksdeel VOZun.

De bedragen, vermeld in deze paragraaf, zijn op indexniveau 2011. »; 5° er wordt een paragraaf 3ter ingevoegd, die luidt als volgt : « § 3ter.Vanaf het begrotingsjaar 2014 kunnen de bedragen VOWac, verminderd met het bedrag van het variabele onderwijsdeel VOWhko en vermeerderd met het bedrag uit de kolom VOWun2014-puntengewichten vermeld in paragraaf 9, VOWun vermeerderd met het bedrag uit de kolom VOWun2014ZAP vermeld in paragraaf 9, VOWprof2014 en VOWhko2014, berekend overeenkomstig dit artikel, evolueren overeenkomstig de bepalingen, vermeld in artikel 10, § 2. »; 6° paragraaf 4 wordt vervangen door wat volgt : « § 4.In de begrotingsjaren 2011, 2012 en 2013 wordt een bedrag van 7.387.577,27 euro toegevoegd aan de totale werkingsuitkering (Wtot) van de hogescholen en universiteiten. »; 7° in paragraaf 5 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het jaartal « 2008 » wordt vervangen door het jaartal « 2012 »;2° de woorden « vermeld in § 3 en § 4 » worden vervangen door de woorden « vermeld in paragraaf 3, 3bis en 4 »;8° paragraaf 8 wordt vervangen door wat volgt : « § 8.De bedragen VOWprof, als vermeld of berekend conform dit artikel, worden vermeerderd met de volgende bedragen en de bedragen vermeld in artikel 9, § 1, zijn de volgende (uitgedrukt in euro) :

begrotingsjaar

VOWprof

VOWprof2014

VOWhko2014

bedrag professionele kunstopleidingen

bedrag bijzondere weddeschalen

2012

800.000


2013

5.200.000


2014

7.500.000

100.000


2015

10.900.000

100.000

900.000

2016

14.300.000

100.000

3.700.000

2017

17.666.520

100.000

3.700.000

2018

20.966.520

100.000

3.700.000

2019

24.366.520

100.000

3.700.000

2020

27.766.520

100.000

3.700.000

2021

31.166.520

100.000

3.700.000

2022

34.566.520

100.000

3.700.000

vanaf 2023

37.066.520

100.000

3.700.000


De bedragen die in het begrotingsjaar t nominaal worden toegevoegd, zijnde de verschillen tussen de bedragen voor het begrotingsjaar t en de bedragen voor het begrotingsjaar t-1, vermeld in deze paragraaf, worden vanaf het begrotingsjaar t+1 geindexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in paragraaf 5. Voor het berekenen van de nominale toename worden de bedragen voor VOWprof en VOWprof2014 als een geheel beschouwd.

Vanaf het begrotingsjaar 2014 wordt jaarlijks een bedrag toegevoegd van 1.254.057,83 euro aan VOWhko2014. Dit bedrag is op indexniveau 2011 en wordt vanaf het begrotingsjaar 2012 jaarlijks geindexeerd aan de hand van de indexformule vermeld in paragraaf 5.

Het bedrag dat nodig is voor de aanpassing van de regeling van de bijzondere weddeschalen, wordt alleen toegekend als er een generieke regeling is uitgewerkt voor de uitoefening van nevenactiviteiten in het hoger onderwijs. »; 9° er wordt een paragraaf 9 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 9.De bedragen VOWun en VOZun, als vermeld of berekend conform dit artikel, worden vermeerderd met de volgende bedragen en de bedragen, vermeld in artikel 9, § lbis, zijn de volgende (uitgedrukt in euro) :

Begrotings- jaar

VOWun

VOWun2014

VOZun

VOZun2014

ZAP

Punten- gewichten

ZAP

ZAP

ZAP

2012

440.000

360.000


2013

1.925.000

1.575.000


2014

2.000.000

3.575.000

2.925.000

2015

3.000.000

5.115.000

4.185.000

2016

4.000.000

6.765.000

5.535.000

2017

5.000.000

8.305.000

6.795.000

2018

6.000.000

9.790.000

8.010.000

2019

7.000.000

11.385.000

9.315.000

2020

8.000.000

12.980.000

10.620.000

2021

9.000.000

14.520.000

11.880.000

2022

10.000.000

16.115.000

13.185.000

vanaf 2023

11.700.000

17.270.000

14.130.000


De bedragen die in het begrotingsjaar t nominaal worden toegevoegd, zijnde de verschillen tussen de bedragen voor het begrotingsjaar t en de bedragen voor het begrotingsjaar t-1, vermeld in deze paragraaf, worden vanaf het begrotingsjaar t+1 geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in paragraaf 5. Voor het berekenen van de nominale toename worden de bedragen voor VOWunZAP en VOWun2014ZAP, evenals de bedragen voor VOZunZAP en VOZun2014ZAP als een geheel beschouwd. ».

Art. 125.In artikel 10 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, eerste lid, wordt het jaartal « 2014 »vervangen door het jaartal « 2013 »;2° paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt : « § 2.Vanaf het begrotingsjaar 2014 evolueren de bedragen voor de variabele onderwijsdelen VOWun vermeerderd met het bedrag uit de kolom VOWun2014ZAP vermeld in artikel 9, § 9, VOWac verminderd met het bedrag van het variabele onderwijsdeel VOWhko en vermeerderd met het bedrag uit de kolom VOWun2014puntengewichten vermeld in artikel 9, § 9, VOWprof2014 enVOWhko2014 overeenkomstig de bepalingen, vermeld in paragraaf 1.

Het aantal opgenomen studiepunten in de variabele onderwijsdelen wordt vastgesteld overeenkomstig paragraaf 1.

Bij het variabele onderwijsdeel VOWprof2014 worden de opgenomen studiepunten in de professioneel gerichte kunstopleidingen niet meegerekend voor de relevante academiejaren, nodig voor het berekenen van het vijfjarige gemiddelde.

Bij het variabele onderwijsdeel VOWhko2014 worden de opgenomen studiepunten in de kunstopleidingen meegerekend voor de relevante academiejaren, nodig voor het berekenen van het vijfjarige gemiddelde.

Bij het variabele onderwijsdeel VOWac worden de opgenomen studiepunten in de academisch gerichte kunstopleidingen niet meegerekend voor de relevante academiejaren, nodig voor het berekenen van het vijfjarig gemiddelde.

De referentiepunten voor het variabele onderwijsdeel VOWprof2014 worden vastgesteld conform paragraaf 1, waarbij de opgenomen studiepunten bij de professioneel gerichte kunstopleidingen niet meegerekend worden voor de relevante academiejaren, nodig voor het berekenen van het vijfjarige gemiddelde.

De referentiepunten voor het variabele onderwijsdeel VOWac worden vastgesteld conform paragraaf 1, waarbij de opgenomen studiepunten bij de academisch gerichte kunstopleidingen niet meegerekend worden voor de relevante academiejaren, nodig voor het berekenen van het vijfjarige gemiddelde.

De eerste referentiepunten voor het variabele onderwijsdeel VOWhko2014 zijn gelijk aan het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten in de academiejaren 2006-2007 tot en met 2010-2011 in de kunstopleidingen, vastgesteld overeenkomstig de bepalingen in paragraaf 1. De referentiepunten voor het variabele onderwijsdeel VOWhko evolueren overeenkomstig de bepaling in paragraaf 1. ».

Art. 126.In artikel 11 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° er wordt een paragraaf Ibis ingevoegd, die luidt als volgt : « § lbis.Vanaf het begrotingsjaar 2014 wordt voor de vaststelling van het aantal opgenomen studiepunten in een hogeschool voor het begrotingsjaar t het gemiddeld aantal studiepunten in aanmerking genomen over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2 waarvoor studenten onder diplomacontract zich hebben ingeschreven voor een initiële professioneel gerichte bacheloropleiding, zonder de professioneel gerichte kunstopleidingen, of voor een initiële kunstopleiding in de desbetreffende hogeschool.

Vanaf het begrotingsjaar 2014 wordt voor de vaststelling van het aantal opgenomen studiepunten in een universiteit voor het begrotingsjaar t het gemiddeld aantal studiepunten in aanmerking genomen over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2 waarvoor studenten onder diplomacontract zich hebben ingeschreven voor een initiële academische gerichte bachelor- of masteropleiding in de desbetreffende universiteit. Voor de vaststelling van dit aantal opgenomen studiepunten wordt het aantal opgenomen studiepunten van de academisch gerichte hogeschoolopleidingen die met ingang van het academiejaar 2013-2014 geïntegreerd worden in de universiteit, geacht behoord te hebben tot de universiteit tijdens de relevante academiejaren, nodig voor de berekening van het vijfjarige gemiddelde. »; 2° paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt : « § 2.Vanaf het academiejaar 2013-2014 behoudt een instelling bij de afbouw of stopzetting van een opleiding in het academiejaar t-1/t het aantal opgenomen studiepunten voor die opleiding, berekend voor het begrotingsjaar t overeenkomstig dit artikel, tot en met het begrotingsjaar t+5. In de begrotingsjaren t+6 en t+7 worden de bevroren studiepunten jaarlijks verminderd met 50 %.

Deze bepaling is voor de hogescholen niet van toepassing op de academisch gerichte opleidingen die met ingang van het academiejaar 2013-2014 worden overgedragen naar een universiteit. ».

Art. 127.Aan artikel 12 van hetzelfde decreet, waarvan de bestaande tekst paragraaf 1 zal vormen, wordt een paragraaf 2 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 2. In afwijking van paragraaf 1 wordt in het begrotingsjaar 2014 en 2015 een onderwijssokkel toegekend aan die hogescholen, waarbij, door de overdracht van de academisch gerichte opleidingen aan een universiteit, het aantal opgenomen studiepunten in de instelling, berekend zoals bepaald in artikel 11, § lbis, kleiner is dan 90.000.

De onderwijssokkel van een hogeschool, vermeld in het eerste lid, wordt berekend overeenkomstig de bepalingen, vermeld in artikel 13, § lbis. ».

Art. 128.In artikel 13 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° er wordt een paragraaf 1bis ingevoegd, die luidt als volgt : « § 1bis.Vanaf het begrotingsjaar 2014 wordt voor de berekening van de onderwijssokkel van een hogeschool de volgende formule toegepast : SOWi = SOWi-prof2014 + SOWi-hko2014 waarbij : 1° SOWi gelijk is aan de onderwijssokkel voor hogeschool i;2° SOWi-prof2014 = gOSTPi-prof2014 x SOWprof2014 / ?i gOSTP-prof2014; waarbij : a) SOWi-prof2014 gelijk is aan de onderwijssokkel voor de professioneel gerichte opleidingen, met uitzondering van de professioneel gerichte kunstopleidingen, in hogeschool i;b) SOWprof2014 gelijk is aan de onderwijssokkel voor de professioneel gerichte opleidingen, met uitzondering van de professioneel gerichte kunstopleidingen, in de hogescholen, vermeld in artikel 9;c) gOSTPi-prof2014 gelijk is aan het aantal opgenomen studiepunten voor de professioneel gerichte opleidingen, met uitzondering van de professioneel gerichte kunstopleidingen, in hogeschool i, berekend overeenkomstig artikel 11 en vermenigvuldigd met de gewichtsfactor, vermeld in paragraaf 2bis van dit artikel;3° SOWi-hko2014 = gOSTPi-hko2014 x SOWhko2014 / ?i gOSTP-hko2014; waarbij : a) SOWi-hko2014 gelijk is aan de onderwijssokkel voor de kunstopleidingen in de Schools of Arts in hogeschool i;b) gOSTPi-hko2014 gelijk is aan het totale aantal opgenomen studiepunten voor de kunstopleidingen in de Schools of Arts in hogeschool i, berekend overeenkomstig artikel 11 en vermenigvuldigd met de gewichtsfactor, vermeld in paragraaf 2bis;c) SOWhko2014 gelijk is aan de onderwijssokkel voor de kunstopleidingen in de Schools of Arts, vermeld in artikel 9. De sommatie ?i loopt over het aantal hogescholen die overeenkomstig artikel 12 in aanmerking komen voor een onderwijssokkel. »; 2° er wordt een paragraaf 1ter ingevoegd, die luidt als volgt : « § 1ter.Vanaf het begrotingsjaar 2014 wordt voor de berekening van de onderwijssokkel van een universiteit de volgende formule toegepast : SOWi-un2014 = gOSTPi-un2014 x (SOWun2014 - bedrag van de forfaitaire sokkel voor de transnationale Universiteit Limburg/Universiteit Hasselt, vermeld in paragraaf3) / ?i gOSTP-un2014; waarbij : 1° SOWi-un2014 gelijk is aan de onderwijssokkel voor de academisch gerichte opleidingen in universiteit i;2° gOSTPi-un2014 gelijk is aan het aantal opgenomen studiepunten voor de academisch gerichte opleidingen in universiteit i, berekend overeenkomstig artikel 11 en vermenigvuldigd met de gewichtsfactor, vermeld in paragraaf 2ter van dit artikel;3° SOWun2014 gelijk is aan de onderwijssokkel voor de academisch gerichte opleidingen aan de universiteiten, vermeld in artikel 9. De sommatie ?i loopt over het aantal universiteiten die voldoen aan de minimale instellingsnorm. »; 3° er wordt een paragraaf l1quater ingevoegd, die luidt als volgt : « § 1quater.Als de Vlaamse Regering een aangepast sokkelbedrag heeft toegekend aan een gefuseerde instelling, als vermeld in artikel 13bis, wordt in afwijking van paragraaf 1bis het bedrag van de aangepaste sokkel voorafgenomen van de desbetreffende sokkel, namelijk SOWprof2014, SOWhko2014 of SOWun2014, voor die bedragen verdeeld worden overeenkomstig paragraaf 1bis. »; 4° er wordt een paragraaf 2bis ingevoegd, die luidt als volgt : « § 2bis.Bij de hogescholen wordt vanaf het begrotingsjaar 2014 het aantal opgenomen studiepunten OSTPi-prof2014 en OSTPi-hko2014 vermenigvuldigd met de volgende gewichtsfactor : 1° het aantal opgenomen studiepunten dat kleiner is dan of gelijk is aan het getal, opgenomen in kolom 2 van de onderstaande tabel : factor 3;2° het aantal opgenomen studiepunten dat groter is dan het bedrag, opgenomen in kolom 2 van de onderstaande tabel, en kleiner is dan of gelijk is aan het bedrag, opgenomen in kolom 3 van de onderstaande tabel : factor 2;3° het aantal opgenomen studiepunten dat groter is dan het bedrag, opgenomen in kolom 3 van de onderstaande tabel : factor 0. begrotingsjaar

kolom 2

kolom 3

2014

360.000

720.000

2015

370.000

740.000

2016

380.000

760.000

2017

390.000

780.000

2018

400.000

800.000

2019

410.000

820.000

2020

420.000

840.000

2021

430.000

860.000

2022

440.000

880.000

2023

450.000

900.000 »


5° er wordt een paragraaf 2ter ingevoegd, die luidt als volgt : « § 2ter.Bij de universiteiten wordt vanaf het begrotingsjaar 2014 het aantal opgenomen studiepunten OSTPi-un2014 vermenigvuldigd met de volgende gewichtsfactor : 1° het aantal opgenomen studiepunten dat kleiner is dan of gelijk is aan 450.000 : factor 3; 2° het aantal opgenomen studiepunten dat groter is dan 450.000 en kleiner is dan of gelijk is aan 900.000 : factor 2; 3° het aantal opgenomen studiepunten dat groter is dan 900.000 en kleiner is dan of gelijk is aan 1.800.000 : factor 1; 4° het aantal opgenomen studiepunten dat groter is dan 1.800.000 : factor 0. ».

Art. 129.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2011, wordt een artikel 13bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 13bis.Bij een fusie van twee of meer hogeronderwijsinstellingen kan de Vlaamse Regering vanaf het begrotingsjaar 2014 tot en met het begrotingsjaar 2017 een aangepaste sokkelregeling toekennen aan een gefuseerde hogeronderwijsinstelling.

De betrokken instellingen dienen daarvoor een aanvraag in bij de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, vóór 1 maart van het academiejaar dat voorafgaat aan het academiejaar van de fusie. Bij de beoordeling van de aanvraag gaat de Vlaamse Regering na of de fusieoperatie voldoende rationalisatie-elementen bevat. De Vlaamse Regering neemt een beslissing vóór 1 mei van het jaar waarin de aanvraag ingediend is.

De Vlaamse Regering kan nadere regels vastleggen voor de procedure van aanvraag en de beoordeling van de aanvraagdossiers.

Bij een positieve beslissing ontvangt de gefuseerde instelling, bij een fusie die plaatsvindt in het academiejaar t-1/t, vanaf het begrotingsjaar t tot en met het begrotingsjaar t+4, als sokkelbedrag SOWi de som van de sokkelbedragen die de gefuseerde instellingen hebben ontvangen in het begrotingsjaar t-1.

Als een fusie van twee of meer hogescholen plaatsvindt in het academiejaar 2013-2014, wordt het sokkelbedrag SOWi van de fuserende instellingen voor het begrotingsjaar 2014 herrekend zonder de opgenomen studiepunten van de academische opleidingen die met ingang van het academiejaar 2013-2014 geïntegreerd worden in een universiteit.

Als het bedrag van de sokkel SOWi van de gefuseerde instelling, berekend overeenkomstig artikel 13, § lbis of artikel 13, § 1ter, groter is dan de aangepaste sokkelregeling, vermeld in het eerste lid, vervalt de aangepaste sokkelregeling. ».

Art. 130.In artikel 14 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° er wordt een paragraaf 1bis ingevoegd, die luidt als volgt : « § 1bis.Vanaf het begrotingsjaar 2014 wordt voor de berekening van het variabele onderwijsdeel van een hogeschool de volgende formule toegepast : VOWi = VOWi-prof2014 + VOWi-hko2014, waarbij : 1° VOWi gelijk is aan het variabele onderwijsdeel voor hogeschool i;2° VOWi-prof2014 = FPi-prof2014 x VOWprof2014 / ?i FPi-prof2014; waarbij : a) VOWi-prof2014 gelijk is aan het variabele onderwijsdeel voor de professioneel gerichte opleidingen, met uitzondering van de professioneel gerichte kunstopleidingen, in hogeschool i;b) FPi-prof2014 gelijk is aan het totale aantal financieringspunten voor de professioneel gerichte opleidingen, met uitzondering van financieringspunten voor de professioneel gerichte kunstopleidingen, in hogeschool i;c) VOWprof2014 gelijk is aan het variabele onderwijsdeel voor de professioneel gerichte opleidingen in de hogescholen, vermeld in of berekend overeenkomstig artikel 9;3° VOWi-hko2014 = FPi-hko2014 x VOWhko2014 / ?i FPi-hko2014;waarbij : a) VOWi-hko2014 gelijk is aan het variabele onderwijsdeel voor de kunstopleidingen in de Schools of Arts in hogeschool i;b) FPi-hko2014 gelijk is aan het totale aantal financieringspunten voor de kunstopleidingen in de Schools of Arts in hogeschool i;c) VOWhko2014 gelijk is aan het variabele onderwijsdeel voor de kunstopleidingen in de Schools of Arts, vermeld in of berekend overeenkomstig artikel 9. De sommatie ?i loopt over het aantal hogescholen die professioneel gerichte opleidingen of kunstopleidingen aanbieden. »; 2° er wordt een paragraaf lter ingevoegd, die luidt als volgt : « § lter.Vanaf het begrotingsjaar 2014 wordt voor de berekening van het variabele onderwijsdeel van een universiteit de volgende formule toegepast : VOWi-un = FPi-un2014 x VOWun2014 /?i FPi-un2014, waarbij : 1° VOWi-un gelijk is aan het variabele onderwijsdeel voor de academisch gerichte opleidingen in universiteit i;2° FPi-un2014 gelijk is aan het totale aantal financieringspunten voor de academisch gerichte opleidingen in universiteit i;3° VOWun2014 gelijk is aan het variabele onderwijsdeel voor de academisch gerichte opleidingen aan de universiteiten, vermeld in of berekend overeenkomstig artikel 9. De sommatie ?i loopt over het aantal universiteiten. ».

Art. 131.Aan artikel 15, § 1, van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Vanaf het begrotingsjaar 2014 worden, voor de vaststelling van het aantal financieringspunten FPi-input in een instelling, de opgenomen studiepunten in de academisch gerichte hogeschoolopleidingen die met ingang van het academiejaar 2013-2014 geïntegreerd worden in een universiteit, geacht behoord te hebben tot de universiteit tijdens de relevante academiejaren, nodig voor de berekening van het vijfjarige gemiddelde. ».

Art. 132.In artikel 16 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° er wordt een paragraaf 1bis ingevoegd, die luidt als volgt : « § 1bis.Vanaf het begrotingsjaar 2014 wordt voor de berekening van het aantal financieringspunten FPi-output in aanmerking genomen : 1° voor de professioneel gerichte opleidingen in de hogescholen : het aantal financieringspunten, gebaseerd op het aantal verworven studiepunten in de initiële bacheloropleidingen (FPi-outputinitieel) en in de bachelor-na-bacheloropleidingen (FPi-output-banaba), met uitzondering van de verworven studiepunten in de professioneel gerichte kunstopleidingen;2° voor de kunstopleidingen in de hogescholen : het aantal financieringspunten, gebaseerd op het aantal verworven studiepunten in de initiële professioneel gerichte bacheloropleidingen, in de initiële academisch gerichte bachelor- en masteropleidingen, in de schakelprogramma's en de voorbereidingsprogramma's voorafgaand aan een initiële masteropleiding (FPi-output-initieel) en in de bachelor-na-bachelor-opleidingen (FPi-output-banaba);3° voor de academisch gerichte opleidingen in de universiteiten : het aantal financieringspunten, gebaseerd op het aantal verworven studiepunten in de initiële bachelor- en masteropleidingen, in de schakelprogramma's en in de voorbereidingsprogramma's voorafgaand aan een initiële masteropleiding (FPi-output-initieel), en het aantal gegeneerde studiepunten in de opleiding huisartsgeneeskunde, zoals vermeld in paragraaf 5.»; 2° aan paragraaf 2 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Vanaf het begrotingsjaar 2014 worden, voor de vaststelling van het aantal financieringspunten FPi-output in een instelling, de verworven studiepunten in de academisch gerichte hogeschoolopleidingen die met ingang van het academiejaar 2013-2014 geïntegreerd worden in een universiteit, geacht behoord te hebben tot de universiteit tijdens de relevante academiejaren, nodig voor de berekening van het vijfjarige gemiddelde.».

Art. 133.In artikel 17 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° er wordt een paragraaf 1bis ingevoegd, die luidt als volgt : « § 1bis.Vanaf het begrotingsjaar 2014 wordt voor de berekening van het aantal financieringspunten FPi-diploma in aanmerking genomen : 1° voor de professioneel gerichte opleidingen in de hogescholen : het aantal financieringspunten, gebaseerd op het aantal uitgereikte diploma's in de initiële bacheloropleidingen (FPi-diploma-initieel) en in de bachelor-na-bacheloropleidingen (FPi-diploma-banaba), met uitzondering van de uitgereikte diploma's in de professioneel gerichte kunstopleidingen;2° voor de kunstopleidingen in de hogescholen : het aantal financieringspunten, gebaseerd op het aantal uitgereikte diploma's in de initiële professioneel gerichte bacheloropleidingen, in de initiële masteropleidingen (FPi-diploma-initieel) en in de bachelor-na-bacheloropleidingen (FPi-diploma-banaba);3° voor de academisch gerichte opleidingen in de universiteiten : a) het aantal financieringspunten, gebaseerd op het aantal uitgereikte diploma's in de initiële masteropleidingen (FPi-diploma-initieel);b) het aantal financieringspunten, gebaseerd op het aantal uitgereikte diploma's in die initiële bacheloropleidingen waarvoor de desbetreffende universiteit geen onderwijsbevoegdheid heeft voor het aanbieden van de aansluitende masteropleiding.»; 2° er wordt een paragraaf 2bis ingevoegd, die luidt als volgt : « § 2bis.Vanaf het begrotingsjaar 2014 is het aantal financieringspunten FPi-diploma in het begrotingsjaar t gelijk aan de som van de producten van het gemiddeld aantal uitgereikte diploma's per opleiding, zoals bepaald in paragraaf 3bis, over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2 en het overeenkomstig puntengewicht, zoals bepaald in artikel 23, en de doorstroombonus, zoals bepaald in paragraaf 3bis.

Vanaf het begrotingsjaar 2014 worden, voor de vaststelling van het aantal financieringspunten FPi-diploma in een instelling, de uitgereikte diploma's in de academisch gerichte hogeschoolopleidingen die met ingang van het academiejaar 2013-2014 geïntegreerd worden in een universiteit, geacht behoord te hebben tot de universiteit tijdens de relevante academiejaren, nodig voor de berekening van het vijfjarige gemiddelde. »; 3° er wordt een paragraaf 3bis ingevoegd, die luidt als volgt : « § 3bis.Voor de vaststelling van het aantal uitgereikte diploma's per opleiding komen in aanmerking : 1° voor de berekening van FPi-diploma-initieel : a) voor de professioneel gerichte opleidingen in de hogescholen : het aantal uitgereikte initiële bachelordiploma's met uitzondering van de bachelordiploma's in de professioneel gerichte kunstopleidingen.De doorstroombonus voor deze diploma's is gelijk aan 30; b) voor de kunstopleidingen in de hogescholen : het aantal uitgereikte professioneel gerichte initiële bachelordiploma's en het aantal uitgereikte initiële masterdiploma's.De doorstroombonus voor deze diploma's is gelijk aan 30; c) voor de academisch gerichte opleidingen aan de universiteiten : 1) het aantal uitgereikte initiële bachelordiploma's voor die bachelordiploma's waarvoor de desbetreffende universiteit geen onderwijsbevoegdheid heeft voor het aanbieden van de aansluitende masteropleiding.De doorstroombonus voor deze diploma's is gelijk aan 18; 2) het aantal uitgereikte initiële masterdiploma's.De doorstroombonus voor deze diploma's is gelijk aan 30; 2° voor de berekening van FPi-diploma-banaba : het aantal uitgereikte diploma's van bachelor-na-bacheloropleidingen.De doorstroombonus voor deze diploma's is gelijk aan 15. »; 4° aan paragraaf 4, eerste lid, wordt de volgende zin toegevoegd : « Voor deze bepaling worden voor de masteropleidingen die met ingang van het academiejaar 2013-2014 geïntegreerd worden in een universiteit, de betrokken hogeschool en universiteit als een uitreikende instelling beschouwd.».

Art. 134.Aan artikel 20 van hetzelfde decreet wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Vanaf het begrotingsjaar 2014 worden, voor de vaststelling van het aantal financieringspunten FPi-credit in een instelling, de studiepunten waarvoor studenten onder creditcontract een creditbewijs behaald hebben en die ondergebracht zijn in een studiegebied van de academisch gerichte hogeschoolopleidingen dat met ingang van het academiejaar 2013-2014 geïntegreerd is in een universiteit, geacht behoord te hebben tot de universiteit tijdens de relevante academiejaren, nodig voor de berekening van het vijfjarige gemiddelde. ».

Art. 135.Artikel 21 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Art. 136.In artikel 22 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan het eerste lid worden een punt 4°, 5° en 6° toegevoegd, die luiden als volgt : « 4° in het onderwijsvariabele deel voor de professionele opleidingen, met uitzondering van de professionele kunstopleidingen, aan de hogescholen niet meer bedragen dan 15 % van het totaal VOWprof2014;5° in het onderwijsvariabele deel voor de kunstopleidingen aan de hogescholen niet meer bedragen dan 10 % van het totaal VOWhko2014;6° in het onderwijsvariabele deel voor de academische opleidingen aan de universiteiten niet meer bedragen dan 10 % in het totaal VOWun2014. »; 2° in het vierde lid wordt de zinsnede « VOWprof, VOWac en VOWun » vervangen door de zinsnede « VOWprof, VOWac, VOWun, VOWprof2014, VOWhko2014 en VOWun2014 ».

Art. 137.In artikel 23 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 4 juli 2008 en 30 april 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan paragraaf 1, 3°, wordt aan de tabel een rij toegevoegd, die luidt als volgt :

ac) Conservatie en restauratie

2,00


2° aan paragraaf 1 wordt een punt 4° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 4° voor de academisch gerichte bachelor- en masteropleidingen in de studiegebieden Architectuur, Industriële wetenschappen en technologie, Biotechniek, Productontwikkeling, Toegepaste taalkunde en Handelswetenschappen en bedrijfskunde, die met ingang van het academiejaar 2013-2014 geïntegreerd worden in een universiteit, evolueert het puntengewicht als volgt :

begrotingsjaar/ studiegebied

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

2022

Vanaf 2023

a) Architectuur

1,46

1,52

1,58

1,64

1,70

1,76

1,82

1,88

1,94

2,00

b) Industriële wetenschappen en technologie

1,46

1,52

1,58

1,64

1,70

1,76

1,82

1,88

1,94

2,00

c) Biotechniek

1,46

1,52

1,58

1,64

1,70

1,76

1,82

1,88

1,94

2,00

d) Product-ontwikkeling

1,64

1,68

1,72

1,76

1,80

1,84

1,88

1,92

1,96

2,00

e) Toegepaste taalkunde

1,18

1,16

1,14

1,12

1,10

1,08

1,06

1,04

1,02

1,00

f) Handelswetenschappen en bedrijfskunde

1,09

1,08

1,07

1,06

1,05

1,04

1,03

1,02

1,01

1,00


3° aan paragraaf 1 wordt een punt 5° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 5° Vanaf het begrotingsjaar 2014 wordt aan iedere universiteit die met ingang van het academiejaar 2013-2014 academische hogeschoolopleidingen integreert, een bijkomende opstartfinanciering toegekend van 200.000 euro. Dit bedrag wordt jaarlijks afgebouwd met 10 % van het initiële bedrag. Het saldo wordt vanaf het begrotingsjaar 2015 voor 55 % toegevoegd aan het variabele onderwijsdeel VOWun2014 en voor 45 %o aan het variabele onderzoeksdeel VOZ un2014.

Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in artikel 9, § 5. »; 4° er wordt een paragraaf 3bis ingevoegd, die luidt als volgt : « § 3bis.In afwijking van paragraaf 1, 1°, d), bedraagt vanaf het begrotingsjaar 2014 het puntengewicht voor de bacheloropleiding « bachelor in de audiovisuele kunsten » 1,00. »; 5° in paragraaf 4, 1°, c), worden voor de woorden « voor de organisatie van » de woorden « tot en met het begrotingsjaar 2013 wordt » ingevoegd; 6° aan paragraaf 4, 1°, wordt een punt d) toegevoegd, dat luidt als volgt : « d) vanaf het begrotingsjaar 2014 wordt voor de organisatie van de professionele bacheloropleiding « bachelor in de audiovisuele kunsten » de som van het aantal opgenomen studiepunten, vermeld in artikel 15, § 2, en het aantal verworven studiepunten, vermeld in artikel 16, § 3, 1°, a) en b), in een hogeschool, met een maximum van 12.000 studiepunten, vermenigvuldigd met een puntengewicht 2. »; 7° aan paragraaf 5 wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De puntengewichten voor de voorbereidingsprogramma's en schakelprogramma's die ressorteren onder de studiegebieden die met ingang van het academiejaar 2013-2014 geïntegreerd worden in de universiteiten, volgen vanaf het begrotingsjaar 2014 de evoluties, vermeld in paragraaf 1,4°.».

Art. 138.In artikel 24 van hetzelfde decreet worden paragraaf 1 tot en met paragraaf 4 opgeheven.

Art. 139.In artikel 25, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, worden punt 1° en punt 2° opgeheven.

Art. 140.Artikel 25ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 25ter.Tot en met het begrotingsjaar 2013 worden de opgenomen studiepunten van de HUB-EHSAL, berekend voor de onderwijssokkel overeenkomstig artikel 11, verhoogd met 29.255,4 opgenomen studiepunten voor de academische opleidingen in het studiegebied Handelswetenschappen en bedrijfskunde. In de begrotingsjaren 2014 en 2015 worden deze bijkomende opgenomen studiepunten toegevoegd aan de opgenomen studiepunten van de Katholieke Universiteit Leuven.

Tot en met het begrotingsjaar 2013 worden de financieringspunten van de HUB-EHSAL, berekend voor het variabele onderwijsdeel overeenkomstig artikel 14, verhoogd met 33.824,64 financieringspunten voor de academische opleidingen in het studiegebied Handelswetenschappen en bedrijfskunde. In de begrotingsjaren 2014 en 2015 worden deze bijkomende financieringspunten toegevoegd aan de financieringspunten van de Katholieke Universiteit Leuven.

Tot en met het begrotingsjaar 2016 worden de opgenomen studiepunten van de Karel de Grote Hogeschool - Katholieke Hogeschool Antwerpen, berekend voor de onderwijssokkel overeenkomstig artikel 11, verhoogd met 5.946,20 opgenomen studiepunten voor de afbouw van de professionele bacheloropleiding Elektromechanica. Vanaf het begrotingsjaar 2017 worden deze bijkomende studiepunten jaarlijks verminderd met 20 %.

Tot en met het begrotingsjaar 2016 worden de financieringspunten van de Karel de Grote Hogeschool - Katholieke Hogeschool Antwerpen, berekend voor het variabele onderwijsdeel overeenkomstig artikel 14, verhoogd met 13.150,44 financieringspunten voor de afbouw van de professionele bacheloropleiding Elektromechanica. Vanaf het begrotingsjaar 2017 worden deze bijkomende financieringspunten jaarlijks verminderd met 20 %. ».

Art. 141.Artikel 26 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Art. 142.In artikel 27, § 1, van hetzelfde decreet wordt punt 1° vervangen door wat volgt : « 1° de universiteit heeft in de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2 ten minste 65 doctoraatsdiploma's uitgereikt; ».

Art. 143.In artikel 28 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, 1°, wordt de zinsnede « t-6/t-5 » vervangen door de zinsnede « t-7/t-6 »;2° in paragraaf 2, 1°, wordt het getal « 50 » vervangen door het getal « 65 »;3° in paragraaf 2, 2°, wordt de zinsnede « 50 en kleiner is dan of gelijk is aan 400 » vervangen door de zinsnede « 65 en kleiner is dan of gelijk aan 500 »;4° in paragraaf 2, 3°, wordt het getal « 400 » vervangen door het getal « 500 ».

Art. 144.Artikel 29 wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 29.§ 1. Bij de berekening van het variabele onderzoeksdeel van een universiteit (VOZi) wordt het bedrag van het variabele onderzoeksdeel VOZun, respectievelijk VOZun2014, vermeld in of berekend overeenkomstig artikel 9, verdeeld over de universiteiten volgens de procentuele verdeelsleutel, vermeld in paragraaf 2 van dit artikel. § 2. De verdeelsleutel is het gewogen gemiddelde van de volgende vier elementen : 1° het procentuele aandeel van iedere associatie in het aantal academisch gerichte initiële bachelor- en masterdiploma's, uitgereikt door de universiteit en door de hogescholen die deel uitmaken van de betreffende associatie in de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2. Op de uitgereikte diploma's wordt het puntengewicht van het studiegebied, vermeld in artikel 23, toegepast. Voor de academisch gerichte bachelor- en masteropleidingen die met ingang van het academiejaar 2013-2014 geïntegreerd worden in een universiteit, evolueert het puntengewicht overeenkomstig artikel 23, § 1, 4°. Voor de academisch gerichte kunstopleidingen wordt de som van het puntengewicht in artikel 23, § 1, 2°, en artikel 23, § 4, toegepast; 2° het procentuele aandeel van iedere universiteit in het aantal doctoraatsdiploma's, uitgereikt in de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2, met toepassing van het puntengewicht van het studiegebied, vermeld in artikel 23;3° het procentuele aandeel van iedere universiteit in het aantal publicaties en het aantal citaties over de jaren t-12 tot en met t-3. De publicaties en citaties worden vastgesteld overeenkomstig de voorschriften, vastgelegd bij of krachtens artikel 168 van het Universiteitendecreet; 4° het procentuele aandeel van iedere universiteit in de parameter « mobiliteit en diversiteit », dat is het procentuele aandeel van elke universiteit in het aantal eerste aanstellingen of benoemingen in een graad van het zelfstandig academisch personeel van : a) personen die gepromoveerd zijn tot doctor aan een andere universiteit dan de aanstellende of benoemende universiteit;b) personen die aan de aanstellende of benoemende universiteit gepromoveerd zijn tot doctor, maar gedurende de laatste vijf jaar ten minste drie jaar geen deel hebben uitgemaakt van het personeel bij die universiteit of een andere universiteit, bij een universitair ziekenhuis, een hogeschool, een publieke onderzoeksorganisatie of een onderzoeksorganisatie die structurele financiering krijgt vanuit de Vlaamse begroting;c) personen van het vrouwelijke geslacht. Onder eerste aanstelling of benoeming als vermeld in het eerste lid, wordt verstaan de indiensttreding bij de universiteit in een van de graden van het zelfstandig academisch personeel overeenkomstig hoofdstuk IV, afdeling 3, van het Universiteitendecreet.

Bij de bepaling van het aantal aanstellingen en benoemingen : 1° wordt geen rekening gehouden met dubbeltellingen, in de zin dat een persoon die bij de aanstelling of benoeming aan een universiteit voldoet aan twee criteria als vermeld in het eerste lid, 4°, eenmaal wordt geteld;2° worden alleen aanstellingen of benoemingen van ten minste 80 % aan de universiteit in rekening genomen, inclusief gemengde aanstellingen aan enerzijds de universiteit en anderzijds : a) het daaraan verbonden academisch ziekenhuis.Voor de toepassing van deze bepaling wordt het Universitair Ziekenhuis Gent respectievelijk het Universitair Ziekenhuis Antwerpen beschouwd als verbonden met de Universiteit Gent respectievelijk de Universiteit Antwerpen; b) het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek-Vlaanderen;c) het IWT;d) de strategische onderzoekscentra (IBBT, IMEC, VITO en VIB). De gegevens voor de berekening van de parameter « mobiliteit en diversiteit » worden aangeleverd door de Vlaamse Interuniversitaire Raad na een gezamenlijke validatie ervan door de universiteiten, de overheid en de commissarissen die toezicht uitoefenen op de universiteiten. § 3. Voor de weging van de elementen, vermeld in paragraaf 2, worden de volgende factoren toegepast :

begrotingsjaar

2013

2014 en 2015

2016 en 2017

2018 en 2019

2020 en 2021

diploma's

0,24

0,24

0,24

0,23

0,225

doctoraten

0,40

0,39

0,38

0,38

0,375

publicaties en citaten

0,30

0,30

0,30

0,30

0,30

diversiteit en mobiliteit

0,06

0,07

0,08

0,09

0,10


§ 4. In afwijking van paragraaf 1 wordt tot en met het begrotingsjaar 2013 0,23 % van het bedrag van het variabele onderzoeksdeel, vermeld of berekend conform artikel 9, voorafgenomen voor de HUB-KUB. Voor de berekening van het procentuele aandeel in het aantal doctoraatsdiploma's, in het aantal publicaties en citaties en in het aantal eerste aanstellingen of benoemingen, vermeld in paragraaf 2 van dit artikel, wordt de HUB-KUB uitgezonderd.

Vanaf het begrotingsjaar 2014 worden voor de bepalingen van paragraaf 1, 2 en 3, de Katholieke Universiteit Leuven en de HUB-KUB als een universiteit beschouwd. Voor de berekening van het variabele onderzoeksdeel worden het aantal uitgereikte initiële bachelordiploma's, het aantal uitgereikte doctoraatsdiploma's, het aantal publicaties en citaties, en het aantal eerste aanstellingen of benoemingen van de HUB-KUB geteld bij de aantallen van de Katholieke Universiteit Leuven. ».

Art. 145.Artikel 32 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 32.§ 1. Vanaf het begrotingsjaar 2014 wordt de werkingsuitkering van een hogeschool of universiteit als volgt berekend :Wi = SOWi + VOWi + SOZi + VOZi, waarbij : 1° Wi gelijk is aan de werkingsuitkering voor instelling i in het begrotingsjaar t;2° SOWi gelijk is aan de onderwijssokkel voor instelling i, berekend overeenkomstig artikel 13;3° VOWi gelijk is aan het variabele onderwijsdeel voor instelling i, berekend overeenkomstig artikel 14;4° SOZi gelijk is aan de onderzoekssokkel voor instelling i, berekend overeenkomstig artikel 28;5° VOZi gelijk is aan het variabele onderzoeksdeel voor instelling i, berekend overeenkomstig artikel 29. § 2. In afwijking van paragraaf 1 wordt in het begrotingsjaar t de werkingsuitkering van een universiteit Wi verminderd met de volgende bedragen : 1° het bedrag van de personeelskosten, opgenomen in de overeenkomst tussen de desbetreffende hogeschool en universiteit, zoals vermeld in artikel 171vicies sexies van het Hogescholendecreet, voor het begrotingsjaar t;2° het bedrag, berekend op basis van de personeelskosten, vermeld in artikel 171vicies septies van het Hogescholendecreet, voor het begrotingsjaar t;3° andere componenten van de werkingsuitkering, overeenkomstig artikel 24, § 6, van het Structuurdecreet. § 3. In afwijking van paragraaf 1 wordt in het begrotingsjaar t de werkingsuitkering van een hogeschool Wi vermeerderd met de volgende bedragen : 1° het bedrag van de personeelskosten, opgenomen in de overeenkomst tussen de desbetreffende hogeschool en universiteit, zoals vermeld in artikel 171vicies sexies van het Hogescholendecreet, voor het begrotingsjaar t;2° het bedrag, berekend op basis van de personeelskosten, vermeld in artikel 171vicies septies van het Hogescholendecreet, voor het begrotingsjaar t;3° andere componenten van de werkingsuitkering, overeenkomstig artikel 24, § 6, van het Structuurdecreet.».

Art. 146.Aan artikel 35 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 4 juli 2008 en 21 november 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1, 3°, wordt vervangen door wat volgt : « 3° de bedragen VOWprof2014 en VOWhko2014 worden verhoudingsgewijs verminderd met de bedragen die nodig zijn om de kosten te dekken van de kinderbijslagen van de personeelsleden van de hogescholen.De bedragen VOWac2014 worden verhoudingsgewijs verminderd met de bedragen die nodig zijn om de kosten te dekken van de kinderbijslagen van de personeelsleden opgenomen in het integratiekader. »; 2° er wordt een punt 4° toegevoegd dat luidt als volgt : « 4° de bedragen VOWprof 2014 en VOWhko2014 worden verhoudingsgewijs verminderd met de bedragen die nodig zijn om de salariskosten te dekken van hun benoemde personeelsleden die tijdens het voorgaande begrotmgsjaar met bevallingsverlof waren en van hun benoemde en tijdelijke personeelsleden die tijdens het voorgaande begrotmgsjaar met opvangverlof voor adoptie of pleegvoogdij waren, voor wat de duur van dat bevallings- of opvangverlof betreft.»; 3° paragraaf 3 wordt vervangen door wat volgt : « § 3.De bedragen voor de verhoging van het vakantiegeld van de personeelsleden van de hogescholen, die naar aanleiding van cao II werden toegevoegd aan de enveloppe van de hogescholen, en de toekenning van de schoolpremie, worden als volgt toegevoegd aan de verschillende variabele onderwijsdelen : 1° aan VOWprof2014 wordt een bedrag van 9.932.186,00 euro toegevoegd; 2° aan VOWhko2014 wordt een bedrag van 719.703,24 euro toegevoegd; 3° aan VOWun2014 wordt een bedrag van 2.470.033,84 euro toegevoegd.

Deze bedragen worden met ingang van het begrotingsjaar 2012 geïndexeerd overeenkomstig de indexeringsformule, vermeld in artikel 9, § 5. ».

Art. 147.Artikel 38 van hetzelfde decreet, vervangen door het decreet van 23 december 2011, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 38.§ 1. In het begrotingsjaar 2012 ontvangen de hogescholen voor de academisering de volgende bedragen op indexniveau 2011 : 1° voor de academiserende kunstopleidingen : 5.776.879,28 euro; 2° voor de andere academiserende opleidingen : 17.301.974,09 euro.

Deze bedragen worden vanaf het begrotingsjaar 2012 geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in artikel 9, § 5. § 2. In het begrotingsjaar 2012 ontvangen de hogescholen de volgende aanvullende bedragen voor de academisering : 1° voor de academiserende kunstopleidingen : 1.877.328,73 euro; 2° voor de andere academiserende opleidingen : 5.622.671,27 euro. § 3. In het begrotingsjaar 2012 ontvangen de hogescholen de volgende bijkomende bedragen voor de academisering : 1° voor de academiserende kunstopleidingen : 240.000,00 euro; 2° voor de andere academiserende opleidingen : 1.360.000,00 euro. § 4. De som van de bedragen, vermeld in de paragrafen 1, 2 en 3, wordt onder de hogescholen verdeeld naar rato van het aantal opgenomen studiepunten en het aantal uitgereikte diploma's in respectievelijk de academiserende kunstopleidingen en de andere academiserende opleidingen.

Voor de vaststelling van het aantal opgenomen studiepunten in een hogeschool wordt voor het begrotingsjaar t het gemiddelde aantal studiepunten in aanmerking genomen over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2, waarvoor studenten onder diplomacontract zich hebben ingeschreven voor een academische initiële bachelor- of masteropleiding, respectievelijk in een kunstopleiding of in een andere academisch gerichte opleiding.

Voor de vaststelling van het aantal uitgereikte diploma's in een hogeschool wordt voor het begrotingsjaar t het gemiddelde aantal uitgereikte diploma's in aanmerking genomen over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2 in een academische initiële bachelor- of masteropleiding, respectievelijk een kunstopleiding of een andere academisch gerichte opleiding.

Zowel het aantal opgenomen studiepunten als het aantal uitgereikte diploma's wordt voor 50 % meegerekend. § 5. In afwijking van paragraaf 4 ontvangt een hogeschool in 2012 het minimumbedrag, opgenomen in de volgende kolommen, als het bedrag, berekend overeenkomstig paragraaf 4, kleiner is dan het minimumbedrag.

instelling

HKO budget 2012

budget academiserende opleidingen 2012

Arteveldehogeschool

0,00

226.192,61

Erasmushogeschool Brussel

1.032.377,40

577.647,57

Hogere Zeevaartschool

0,00

234.843,48

Artesis Hogeschool Antwerpen

1.504.531,50

2.525.227,27

Hogeschool Gent

1.345.991,36

3.924.426,74

Hogeschool Sint-Lukas Brussel

0,00

0,00

Hogeschool voor Wetenschap & Kunst

2.281.515,34

1.153.030,65

Hogeschool West-Vlaanderen

0,00

668.426,36

Karel de Grote-Hogeschool KH Antwerpen

580.334,19

465.246,11

Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende

0,00

590.461,81

Katholieke Hogeschool Kempen

0,00

633.802,99

Katholieke Hogeschool Leuven

0,00

0,00

Katholieke Hogeschool Limburg

578.443,13

461.937,76

Lessius Mechelen

0,00

849.214,22

Katholieke Hogeschool Sint-Lieven

0,00

1.616.922,03

Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vl.

0,00

0,00

Lessius Hogeschool

0,00

1.999.300,33

Plantijn Hogeschool

0,00

0,00

Provinciale Hogeschool Limburg

440.775,80

578.635,52

Internationale Hogeschool Groep T

0,00

1.212.564,11

HUB -EHSAL

0,00

5.057.238,53

XIOS Hogeschool Limburg

0,00

478.264,76

totaal

7.763.968,71

23.253.382,87


§ 6. Het saldo tussen het gegarandeerde minimum aan academiseringsmiddelen, vermeld in paragraaf 5 en de totaliteit aan middelen voor academisering, vermeld in de paragrafen 1, 2 en 3, wordt per instelling verdeeld naar rato van het aandeel tussen de groeiende instellingen voor respectievelijk de academiserende kunstopleidingen en de andere academiserende opleidingen. § 7. De middelen, vermeld in dit artikel, worden met behoud van de bestemming ervan toegevoegd aan de werkingsuitkering. ».

Art. 148.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2011, wordt een artikel 38bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 38bis.§ 1. In het begrotingsjaar 2013 ontvangen de hogescholen voor de academisering de volgende bedragen : 1° voor de academiserende kunstopleidingen : 7.763.968,72 euro; 2° voor de andere academiserende opleidingen : 23.253.382,87 euro.

Deze bedragen worden voor het begrotingsjaar 2013 geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in artikel 9, § 5. § 2. In het begrotingsjaar 2013 ontvangen de hogescholen voor de academisering de volgende bijkomende bedragen : 1° voor de academiserende kunstopleidingen : 1.230.000 euro; 2° voor de andere academiserende opleidingen : 7.170.000 euro. § 3. De som van de bedragen, vermeld in de paragrafen 1 en 2 worden onder de hogescholen verdeeld overeenkomstig de bepalingen vermeld in artikel 38, § 4, § 5 en § 6. § 4. De middelen, vermeld in dit artikel, worden met behoud van bestemming toegevoegd aan de werkingsuitkering. ».

Art. 149.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2011, wordt een artikel 38ter ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 38ter.§ 1. Vanaf het begrotingsjaar 2014 ontvangen de hogescholen een uitkering van 7.763.968,72 euro als aanvullende onderzoeksmiddelen voor de academisch gerichte kunstopleidingen in de Schools of Arts. Dit bedrag wordt vanaf het begrotingsjaar 2013 geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in artikel 9, § 5.

Het bedrag, vermeld in het eerste lid, wordt vermeerderd met de volgende bedragen :

begrotingsjaar

bedrag (uitgedrukt in miljoen euro)

2014

2,23

2015

3,23

2016

4,23

2017

5,23

2018

6,56

2019

7,89

2020

9,22

2021

10,55

2022

11,88

vanaf 2023

13,23


Het bedrag dat in het begrotingsjaar t nominaal wordt toegevoegd, zijnde het verschil tussen het bedrag voor het begrotingsjaar t en het bedrag voor het begrotingsjaar t-1, vermeld in het tweede lid, wordt vanaf het begrotingsjaar t+1 geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in artikel 9, § 5. Voor het berekenen van de nominale toename worden de bedragen vermeld in artikelen 38, § 3, 1°, en 38bis, § 2, 1°, en de bedragen vermeld in het tweede lid als een geheel beschouwd. § 2. De bedragen, vermeld in paragraaf 1, worden onder de hogescholen verdeeld naar rato van het aantal opgenomen studiepunten en het aantal uitgereikte diploma's in de academisch gerichte kunstopleidingen.

Voor de vaststelling van het aantal opgenomen studiepunten in de academisch gerichte kunstopleidingen in een hogeschool wordt voor het begrotingsjaar t het gemiddelde aantal studiepunten in aanmerking genomen over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2 waarvoor studenten onder diplomacontract zich hebben ingeschreven voor een academische initiële bachelor- of masteropleiding binnen een School of Arts.

Voor de vaststelling van het aantal uitgereikte diploma's in de academisch gerichte kunstopleidingen in een hogeschool wordt voor het begrotingsjaar t het gemiddelde aantal uitgereikte diploma's in aanmerking genomen over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2 in een academische initiële bachelor- of masteropleiding binnen een School of Arts.

Zowel het aantal opgenomen studiepunten als het aantal uitgereikte diploma's wordt voor 50 % meegerekend. § 3. Vanaf het begrotingsjaar 2014 ontvangen de universiteiten een uitkering van 23.253.382,87 euro als aanvullende onderzoeksmiddelen voor de academisch gerichte hogeschoolopleidingen die met ingang van het academiejaar 2013-2014 geïntegreerd zijn in de universiteiten. Dat bedrag wordt vanaf het begrotingsjaar 2013 geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in artikel 9, § 5.

Het bedrag, vermeld in het eerste lid, wordt vermeerderd met de volgende bedragen (uitgedrukt in miljoen euro) :

begrotingsjaar

bedrag (uitgedrukt in miljoen euro)

2014

12,77

2015

18,57

2016

24,17

2017

29,97

2018

35,24

2019

40,71

2020

45,98

2021

51,25

2022

56,72

vanaf 2023

60,37


Het bedrag dat in het begrotingsjaar t nominaal wordt toegevoegd, zijnde het verschil tussen het bedrag voor het begrotingsjaar t en het bedrag voor het begrotingsjaar t-1, vermeld in het tweede lid, wordt vanaf het begrotingsjaar t+1 geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in artikel 9, § 5. Voor het berekenen van de nominale toename worden de bedragen vermeld in de artikelen 38, § 3, 2°, en 38bis, § 2, 2°, en de bedragen vermeld in het tweede lid als een geheel beschouwd. § 4. De bedragen, vermeld in paragraaf 3, worden onder de universiteiten verdeeld naar rato van het aantal opgenomen studiepunten en het aantal uitgereikte diploma's in de academisch gerichte opleidingen waarvan de onderwijsbevoegdheid met ingang van het academiejaar 2013-2014 overgedragen is van de hogescholen aan de universiteiten.

Voor de vaststelling van het aantal opgenomen studiepunten in een universiteit wordt voor het begrotingsjaar t het gemiddelde aantal studiepunten in aanmerking genomen over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2 waarvoor studenten onder diplomacontract zich hebben ingeschreven voor een academische initiële bachelor- of masteropleiding waarvan de onderwijsbevoegdheid met ingang van het academiejaar 2013-2014 overgedragen is aan de desbetreffende universiteit.

Voor de vaststelling van het aantal uitgereikte diploma's in een universiteit wordt voor het begrotingsjaar t het gemiddelde aantal uitgereikte diploma's in aanmerking genomen over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2 in een academische initiële bachelor- of masteropleiding waarvan de onderwijsbevoegdheid met ingang van het academiejaar 2013-2014 overgedragen is aan de desbetreffende universiteit.

Voor de vaststelling van het aantal opgenomen studiepunten en van het aantal uitgereikte diploma's, vermeld in het tweede en derde lid, worden de opgenomen studiepunten en de uitgereikte diploma's in de academische initiële bachelor- of masteropleidingen, waarvan de onderwijsbevoegdheid met ingang van het academiejaar 2013-2014 overgedragen is aan een universiteit, geacht behoord te hebben bij de ontvangende universiteit tijdens de relevante academiejaren, nodig voor de berekening van het vijfjarige gemiddelde.

Zowel het aantal opgenomen studiepunten als het aantal uitgereikte diploma's wordt voor 50 % meegerekend. § 5. In afwijking van paragraaf 2 en 4 kan vanaf het begrotingsacademiejaar 2019 de jaarlijkse toename van de aanvullende onderzoeksmiddelen verdeeld worden op basis van outputindicatoren. De Vlaamse Regering stelt daarvoor een werkgroep samen die uiterlijk tegen 30 juni 2015 een voorstel uitwerkt. Op basis van dat voorstel legt de Vlaamse Regering tegen 1 januari 2016 de concrete verdelingswijze vast, alsook de lijst van outputindicatoren. § 6. De middelen, vermeld in dit artikel, worden met behoud van bestemming toegevoegd aan de werkingsuitkering. ».

Art. 150.In artikel 39 van hetzelfde decreet wordt paragraaf 1 opgeheven.

Art. 151.In hetzelfde decreet wordt artikel 39bis, ingevoegd bij het decreet van 23 december 2011, vervangen door wat volgt : «

Art. 39bis.§ 1. Vanaf het begrotingsjaar 2013 ontvangen de hogescholen jaarlijks een bedrag van 11.011.452,00 euro voor het praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek. Dit bedrag wordt vanaf het begrotingsjaar 2013 geïndexeerd aan de hand van de formule, vermeld in artikel 9, § 5.

Vanaf het begrotingsjaar 2014 wordt jaarlijks een bedrag van 3.016.980 euro toegevoegd voor het praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek.

Dit bedrag is op indexniveau 2011 en wordt vanaf het begrotingsjaar 2012 geïndexeerd aan de hand van de formule, vermeld in artikel 9, § 5.

Vanaf het begrotingsjaar 2014 wordt jaarlijks een bedrag van 1.000.000 euro toegevoegd voor het praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek.

Dit bedrag wordt vanaf het begrotingsjaar 2015 geïndexeerd aan de hand van de formule, vermeld in artikel 9, § 5. § 2. De bedragen, vermeld in paragraaf 1, worden vermeerderd met de volgende bedragen (uitgedrukt in miljoen euro) :

begrotingsjaar

bedrag (uitgedrukt in miljoen euro)

2013

0,6

2014

1,1

2015

1,5

2016

2,0

2017

2,5

2018

3,0

2019

3,4

2020

3,9

2021

4,5

2022

4,8

vanaf 2023

5,2


Het bedrag dat in het begrotingsjaar t nominaal wordt toegevoegd, zijnde het verschil tussen het bedrag voor het begrotingsjaar t en het bedrag voor het begrotingsjaar t-1, vermeld in deze paragraaf, wordt vanaf het begrotingsjaar t+1 geindexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in artikel 9, § 5. § 3. De bedragen, verkregen na toepassing van paragraaf 1 en 2, worden verdeeld onder de hogescholen op basis van de som van : 1° 100 procent van het aantal opgenomen studiepunten in de initiële professionele bacheloropleidingen, berekend overeenkomstig artikel 11;2° 50 procent van het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2 waarvoor studenten zich hebben ingeschreven in een diplomacontract voor bachelor-na-bacheloropleidingen. In afwijking van het eerste lid kan vanaf het begrotingsjaar 2019 de jaarlijkse toename van de middelen voor het praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek verdeeld worden op basis van outputindicatoren. De Vlaamse Regering stelt daarvoor een werkgroep samen die uiterlijk tegen 30 juni 2015 een voorstel uitwerkt. Op basis van dat voorstel legt de Vlaamse Regering tegen 1 januari 2016 de lijst van outputindicatoren vast, alsook de concrete verdelingswijze. § 4. De toegekende bedragen worden door de hogescholen besteed aan het dekken van zowel de kosten voor het opzetten van een organieke ondersteuningsstructuur als de kosten verbonden met de uitvoering van de projecten van praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek in het kader van het professioneel hoger onderwijs.

De hogeschool stelt samen met de associatie waartoe ze behoort een onderzoeksreglement op. Dat reglement bevat ten minste de volgende elementen : 1° de looptijd van de projecten;2° de (voorwaarden voor de) wetenschappelijke ondersteuning van de projecten;3° de methodologie die gevolgd wordt bij de exante-evaluatie van de ingediende voorstellen, de expostevaluatie van de uitgevoerde projecten en eventueel de tussentijdse evaluatie van de projecten die in uitvoering zijn.».

Art. 152.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2011, wordt een artikel 39ter ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 39ter.§ 1. Vanaf het begrotingsjaar 2012 wordt in een bijkomende financiering voorzien voor de hogeronderwijsinstellingen die een vestigingsplaats hebben in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad en er initiële bachelor- of masteropleidingen organiseren. Die bijkomende financiering bedraagt (uitgedrukt in miljoen euro) :

begrotingsjaar 2012

1,8

begrotingsjaar 2013

3,5

vanaf het begrotingsjaar 2014

6,5


Het bedrag dat in het begrotingsjaar t nominaal wordt toegevoegd, zijnde het verschil tussen het bedrag voor het begrotingsjaar t en het bedrag voor het begrotingsjaar t-1, vermeld in het eerste lid, wordt vanaf het begrotingsjaar t+1 geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in artikel 9, § 5.

Vanaf het begrotingsjaar 2014 ontvangen deze instellingen daarenboven jaarlijks een toelage van 3.116.539,88 euro. Dit bedrag is op indexniveau 2011 en wordt vanaf het begrotingsjaar 2012 geindexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in artikel 9, § 5.

De som van de bedragen, vermeld in deze paragraaf, worden verdeeld over de hogeronderwijsinstellingen met vestigingsplaats in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad naar rato van het aantal opgenomen studiepunten in de initiële bachelor- en masteropleidingen, georganiseerd en aangeboden in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, berekend overeenkomstig artikel 11.

De middelen worden beschouwd als werkingsuitkeringen als vermeld in hoofdstuk II, afdeling I. § 2. De hogeronderwijsinstellingen die overeenkomstig paragraaf 1 bijkomende middelen ontvangen, rapporteren jaarlijks aan de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, over de leefbaarheid van de initiële bachelor- en masteropleidingen die ze organiseren en aanbieden in het tweetalige gebied Brussel-Hoofstad, over de initiatieven die ze nemen om de opleidingen sterker te positioneren en de leefbaarheid ervan te verbeteren, en over de resultaten en effecten van de initiatieven.

Als basis voor die rapportering maakt de administratie jaarlijks tegen uiterlijk 30 juni een rapport op van de evolutie van de studentencijfers in die opleidingen. Het eerste rapport, het nulrapport, wordt opgeleverd tegen 30 juni 2012. Het eerste monitoringrapport wordt opgeleverd tegen 30 juni 2013. De betrokken instellingen rapporteren uiterlijk drie maanden na de datum van oplevering van het nulrapport en het monitoringrapport. De eerste instellingsrapporten worden ingestuurd tegen 1 september 2012.

Tegen 1 januari 2017 wordt er een globale evaluatie gemaakt van de resultaten en effecten van de genomen initiatieven. ».

Art. 153.In artikel 40 van hetzelfde decreet wordt het jaartal « 2014 » vervangen door het jaartal »2013 ».

Art. 154.In artikel 57, § 2, van hetzelfde decreet worden de volgende wijzingen aangebracht : 1° in het tweede lid, 3°, worden de woorden « projectmatig wetenschappelijk onderzoek » vervangen door de woorden « praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek »;2° aan het derde lid wordt een punt 3° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 3° de besteding van de aanvullende onderzoeksmiddelen, vermeld in artikel 38bis.»; 3° aan het vierde lid wordt de volgende zin toegevoegd : « De universiteiten rapporteren ook over de evolutie van het aantal leden van het zelfstandig academisch personeel in relatie tot de bijkomende middelen VOWun2014 ZAP en VOZun ZAP, vermeld in artikel 9, § 9.Ze rapporteren daarbij ook over het gevoerde diversiteitsbeleid en over de resultaten en effecten hiervan, ten aanzien van deze personeelsleden. ». HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen in het Universiteitendecreet

Art. 155.Aan artikel 140 van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2011, wordt een paragraaf 3 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 3. Met ingang van het begrotingsjaar 2015 worden de investeringskredieten aangepast op basis van geactualiseerde parameters. ». HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen in het Hogescholendecreet

Art. 156.In artikel 93, § 2, tweede lid, van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap, ingevoegd bij het decreet van 4 april 2003, en het laatst vervangen bij het decreet van 23 december 2011, wordt de eerste zin vervangen door wat volgt : « In deze gevallen wordt een opzeggingstermijn toegekend waarvan de duur gelijk is aan de periode die nodig is om aanspraak te kunnen maken op uitkeringen in het kader van de werkloosheidsreglementering en van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering. ».

Art. 157.Artikel 190bis van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 190bis.§ 1. In het begrotingsjaar 2012 ontvangen de hogescholen een bedrag van 10,708 miljoen euro voor het praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek. Dit bedrag is op indexniveau 2011 en wordt vanaf het begrotingsjaar 2012 geïndexeerd aan de hand van de formule, vermeld in artikel 9, § 5, van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en universiteiten in Vlaanderen. § 2. Het bedrag, vermeld in paragraaf 1, wordt in het begrotingsjaar 2012 vermeerderd met een bedrag van 100.000 euro. § 3. De bedragen, verkregen na toepassing van paragraaf 1 en 2, worden verdeeld onder de hogescholen op basis van de som van : 1° 100 procent van het aantal opgenomen studiepunten in de initiële professionele bacheloropleidingen, berekend conform artikel 11 van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en universiteiten in Vlaanderen;2° 50 procent van het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2 waarvoor studenten zich hebben ingeschreven in een diploma-contract voor bachelor-na-bacheloropleidingen. § 4. De toegekende bedragen worden door de hogescholen besteed aan het dekken van zowel kosten voor het opzetten van een organieke ondersteuningsstructuur als de kosten verbonden met de uitvoering van de projecten van praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek in het kader van het professioneel hoger onderwijs.

De hogeschool stelt samen met de associatie waartoe ze behoort een onderzoeksreglement op. Dat reglement bevat ten minste de volgende elementen : 1° de looptijd van de projecten;2° de (voorwaarden voor de) wetenschappelijke ondersteuning van de projecten;3° de methodologie die gevolgd wordt bij de ex-ante-evaluatie van de ingediende voorstellen, de ex-postevaluatie van de uitgevoerde projecten en eventueel de tussentijdse evaluatie van de projecten die in uitvoering zijn.». HOOFDSTUK 4. - Wijzigingen in het Structuurdecreet

Art. 158.In artikel 55quinquies, § 5, van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, ingevoegd met het decreet van 15 december 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de tweede zin van paragraaf 5 worden de woorden « tot het begrotingsjaar 2013 » vervangen door de woorden « tot en met het begrotingsjaar 2013 »;2° de laatste zin van paragraaf 5 wordt opgeheven. HOOFDSTUK 5. - Wijzigingen in het decreet betreffende de Hogere Zeevaartschool

Art. 159.In artikel 2 van het decreet van 20 februari 2009 betreffende de Hogere Zeevaartschool wordt een paragraaf 4 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 4. Aan het bedrag, vermeld in § 2, 2°, wordt vanaf het begrotingsjaar 2017 een bedrag van 33.480 euro toegevoegd. ».

TITEL 5. - Opheffingsbepalingen

Art. 160.In het decreet van 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de medezeggenschap in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen worden de volgende artikelen opgeheven : 1° artikel VI.9bis, ingevoegd bij het decreet van 22 december 2006; 2° artikel VI.9ter, ingevoegd bij het decreet van 22 december 2006 en gewijzigd bij de decreten van 29 juni 2007, 21 december 2007 en 23 december 2010; 3° artikel VI.9quater tot en met VI.9septies, ingevoegd bij het decreet van 22 december 2006.

TITEL 6. - Inwerkingtreding

Art. 161.§ 1. Titel 1 en titel 2 van dit decreet treden in werking vanaf het academiejaar 2013-2014, met uitzondering van artikel 44 dat in werking treedt met ingang van het academiejaar 2012-2013. Titel 3 treedt in werking op de datum van de bekrachtiging door de Vlaamse Regering. Titel 4 en titel 5 treden in werking op 1 januari 2012, met uitzondering van artikel 136 dat in werking treedt op 1 januari 2013. § 2. Bij ontstentenis van de bekrachtiging van een wet die de onderwijsniveaus wijzigt, op de in paragraaf 1 vermelde data van inwerkingtreding, treedt dit decreet pas in werking op de dag van bekrachtiging van deze wet, met uitzondering van artikel 44 dat zeker in werking treedt met ingang van het academiejaar 2012-2013.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 13 juli 2012.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, P. SMET _______ Nota (1) Zitting 2011-2012. Stukken. - Ontwerp van decreet, 1655 - Nr. 1. - Amendementen, 1655 - Nrs. 2 en 3. - Verslag, 1655 - Nr. 4. - Amendement, 1655 - Nr. 5. - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering, 1655 - Nr. 6.

Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergaderingen van 5 juli 2012.

^