gepubliceerd op 03 april 2017
Besluit van de Waalse Regering tot vorming van het reglementair deel van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling
22 DECEMBER 2016. - Besluit van de Waalse Regering tot vorming van het reglementair deel van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling
De Waalse Regering, Gelet op het Wetboek van Ruimtelijke ontwikkeling van 20 juli 2016, Gelet op de instemming van de Minister van Begroting, gegeven op 15 september 2016;
Gelet op het rapport vastgesteld overeenkomstig artikel 3, 2°, van het decreet van 11 april 2014 houdende uitvoering van de resoluties van de Vrouwenconferentie van de Verenigde Naties die in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de gewestelijke beleidslijnen;
Gelet op artikel 20 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen;
Gelet op de adviezen van de « Commission régionale de l'aménagement du territoire » (Gewestelijke commissie voor de Ruimtelijke Ordening), afdeling Normatieve Inrichting, gegeven op 20 september 2015 en 20 oktober 2016;
Gelet op de adviezen van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 24 juni 2015 en 9 september 2016;
Gelet op advies 60.146/4 van de Raad van State, gegeven op 30 november 2016, overeenkomstig artikel 84, § 1, lid 1, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Minister van Ruimtelijke Ordening, Na beraadslaging, Besluit :
Artikel 1.Bij dit besluit wordt richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's gedeeltelijk omgezet.
Art. 2.Volgende tekst vormt het reglementair deel van het Wetboek van Ruimtelijke Ordening, hierna "het Wetboek" genoemd : Art. R.0.1-1.Voor het reglementair deel van het Wetboek wordt verstaan onder : 1° de Minister : de Minister van Ruimtelijke Ordening;2° de Waalse Overheidsdienst : de diensten van de Waalse overheid;3° DGO3 : het Operationeel Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst;4° DGO4 : het Operationeel Directoraat-generaal Ruimtelijke Ordening, Huisvesting, Erfgoed en Energie van de Waalse Overheidsdienst;5° de Beleidsgroep : de beleidsgroep « Ruimtelijke Ordening »;6° de Adviescommissie : de Commissie van advies over de beroepen;7° de Gemeentelijke Commissie : de Gemeentelijke adviescommissie voor ruimtelijke ordening en mobiliteit; 8° de adviseur ruimtelijke ordening en stedenbouw : de adviseur ruimtelijke ordening en stedenbouw bedoeld in artikel D.I.12.
Boek 1 - Algemene bepalingen Enige titel - Algemene bepalingen HOOFDSTUK I - Doelstellingen en middelen Art. R.I.2-1. Na het advies van de directeur van de betrokken buitendirectie(s) te hebben ingewonnen, dient de directeur-generaal van DGO4 het verslag bedoeld in artikel D.I.2, § 1, 2°, betreffende de opvolging van de significante effecten van de uitvoering van de gewestplannen en het gewestelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan op het leefmilieu, en de eventuele in te leiden corrigerende maatregelen in. HOOFDSTUK II - Delegaties vanwege de Regering Art. R.I.3-1. § 1. De gemachtigde ambtenaren in de zin van artikel D.I.3 zijn : 1° de directeur-generaal van DGO4;2° de inspecteur-generaal van het Departement Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw van DGO4;3° de directeurs van de buitendirecties van DGO4;4° bij afwezigheid van de directeur bedoeld in 3°, het staflid bekleed met de graad A5 van de betrokken buitendirectie of, bij ontstentenis, het personeelslid van niveau A met de hoogste graad of, bij gelijke graden, met de hoogste anciënniteit of, bij gelijke anciënniteit, het oudste personeelslid. Bij afwezigheid van het personeelslid bedoeld in lid 1, 4°, wijst de Minister een personeelslid van niveau A binnen DGO4 aan. § 2. Het grondgebied van het Waalse Gewest is onderverdeeld in acht ambtsgebieden waarin de bevoegdheden van een gemachtigd ambtenaar uitgeoefend worden volgens de onderverdeling bedoeld in bijlage 1. De ambtenaren bedoeld in paragraaf 1, lid 1, 3°, oefenen elk in één van die acht ambtsgebieden de bevoegdheid van gemachtigd ambtenaar uit.
De ambtenaren bedoeld in paragraaf 1, lid 1, 1° en 2°, oefenen de bevoegdheid van gemachtigd ambtenaar uit op het gehele Waalse grondgebied. HOOFDSTUK III. - Commissies Afdeling 1 - Beleidsgroep Ruimtelijke Ordening
Onderafdeling 1 - Oprichting en opdrachten Onderafdeling 2 - Samenstelling en werking Art. R.I.5-1. Samenstelling van de afdelingen.
De afdeling « Gewestelijke Inrichting » van de Beleidsgroep telt twaalf zetels, waaronder vier zetels voor de sociale partners zoals vertegenwoordigd in de Sociaal-Economische Raad van Wallonië en acht zetels, verdeeld als volgt : 1° één voor de vertegenwoordiger van de plaatselijke besturen;2° één voor de vertegenwoordiger van de milieuorganisaties;3° twee voor de vertegenwoordigers van de ontwikkelingsintercommunales;4° één voor de vertegenwoordiger van de steengroevensector;5° één voor de vertegenwoordiger van de verenigingen voor stedenbouwers;6° één voor de vertegenwoordiger van de Permanente Conferentie van de ruimtelijke ontwikkeling;7° één voor de vertegenwoordiger van de landbouwsector. De afdeling « Operationele Inrichting » van de Beleidsgroep telt twaalf zetels, waaronder vier zetels voor de sociale partners zoals vertegenwoordigd in de Sociaal-Economische Raad van Wallonië en acht zetels, verdeeld als volgt : 1° één voor de vertegenwoordiger van de plaatselijke besturen;2° één voor de vertegenwoordiger van de milieuorganisaties;3° twee voor de vertegenwoordiger van de huisvestingssector;4° één voor de vertegenwoordiger van de « Fondation rurale de Wallonie »;5° één voor de vertegenwoordiger van de stadsontwikkeling;6° twee voor de vertegenwoordigers van de architectenverenigingen. De ondervoorzitter nodigt de deskundigen uit op wie de afdeling een beroep wenst te doen overeenkomstig artikel 2, § 1, 20°, van het decreet van 6 november 2008 houdende rationalisering van de raadgevende functie.
Art. R.I.5.2.Opdrachten van de afdelingen.
De afdeling « Gewestelijke Inrichting » van de Beleidsgroep bereidt de adviezen voor betreffende de instrumenten voor ruimtelijke ordening en stedenbouw of volgende handelingen : 1° het gewestplan;2° de ontwikkelingsplannen;3° de handleidingen;4° de oprichting van natuurparken;5° het gewestelijk ontwikkelingsplan voor handelsvestigingen;6° de vergunningsaanvragen waarvoor een milieueffectenonderzoek vereist is. De afdeling « Operationele Inrichting » van de Beleidsgroep bereidt de adviezen voor betreffende de ontwerpen van ruimtelijke ordening en stedenbouw met een operationeel karakter, zoals volgt : 1° de stadsvernieuwingen;2° de stadsheroplevingen;3° de herin te richten locaties;4° de locaties met herstel van landschap en leefmilieu;5° het gemeentelijk plattelandsontwikkelingsprogramma. Art. R.I.5-3. Aanwijzing van de leden.
Uitgezonderd voor de voorzitter en de ondervoorzitters benoemt de Regering, voor elk in te vullen mandaat, de leden van de Beleidsgroep en hun plaatsvervangers op basis van lijsten met minstens twee kandidaten gewone leden en twee plaatsvervangende leden. De lijsten worden voorgedragen door de instellingen, organisaties, federaties, sectoren of verenigingen bedoeld in artikel D.I.5.
Art. R.I.5.4. Bureau.
Het bureau organiseert de werkzaamheden van de Beleidsgroep. Het bureau gaat de motivering na van de adviezen, voorgelegd door een afdeling, vervolledigt ze in voorkomend geval, coördineert de adviezen, voorgelegd door beide afdelingen, en leidt het secretariaat.
Het bureau kan elk vraagstuk, behandeld door de afdelingen, te berde brengen. Wanneer het bureau vergissingen in de vorm of de beoordeling of de onmogelijkheid tot coördinatie van de adviezen vaststelt, stuurt het de adviezen naar de betrokken afdeling(en) om het dossier te laten heronderzoeken.
Art. R.I.5-5. Voorzitterschap en ondervoorzitterschap.
De voorzitter leidt de werkzaamheden van het bureau. Elke ondervoorzitter leidt de werkzaamheden van zijn afdeling.
De voorzitter ondertekent de adviezen en de verslagen van de Beleidsgroep.
Bij afwezigheid of verhindering wordt de voorzitter vervangen door de ondervoorzitter, aangewezen door het bureau.
Art. R.I.5-6. Secretariaat.
De Sociaal-Economische Raad van Wallonië verzorgt het secretariaat van de Beleidsgroep en bezorgt het de menselijke en materiële middelen voor de goede werking ervan.
Een lid van het secretariaat woont de vergaderingen van de Beleidsgroep, van de afdelingen en van het bureau bij en neemt er de functie van verslaggever waar. Genoemd lid stelt de adviezen en de notulen van de besprekingen die in de vergadering plaatsvonden, op.
Art. R.I.5-7. Beraadslaging van de afdelingen en van het bureau. § 1. De ondervoorzitter en de leden van de afdelingen hebben stemrecht. Bij stemmengelijkheid weegt de stem van de ondervoorzitter door.
Wanneer minstens één vierde van de aanwezige leden tegen het advies van de meerderheid gekant is, wordt het advies aangevuld met een nota waarin melding wordt gemaakt van de afwijkende mening.
Het advies van de afdeling wordt ondertekend door de ondervoorzitter of diens plaatsvervanger en door de bestendige secretaris of, bij afwezigheid, door de adjunct-secretaris. § 2. Elk lid van het bureau heeft raadgevende stem. Bij stemmengelijkheid weegt de stem van de voorzitter door. Het bureau richt de adviezen bij meerderheid van stemmen, overeenkomstig artikel R.I.5-4, opnieuw aan de betrokken afdeling(en).
Het bij de stemmingen vastgesteld aanwezigheidsquorum wordt vastgelegd op de helft van de leden.
Het stemmenquorum wordt vastlegd op de gewone meerderheid der aanwezige leden. Afdeling 2 - Adviescommissie over de beroepen
Art. R-I.6-1. Voorzitter.
De voorzitter leidt de werkzaamheden van de Commissie. De voorzitter heeft geen stemrecht.
Op de voordracht van de Minister benoemt de Regering de persoon die de voorzitter vervangt.
Art. R.I.6-2. Samenstelling.
Uitgezonderd voor de voorzitter en zijn plaatsvervanger, benoemt de Regering de commissieleden en hun plaatsvervangers op grond van : 1° een lijst van twaalf personen, voorgedragen door de Orde van de architecten, waaronder minstens vier Duitstaligen;2° een lijst van twaalf personen, voorgedragen door de "Chambre des Urbanistes de Belgique";3° een lijst van zes personen, voorgedragen door de Koninklijke Commissie voor Monumenten, Landschappen en Opgravingen van het Waalse Gewest. Art. R.I.6-3. Secretariaat. § 1. Het commissiesecretariaat bestaat uit een bestendige secretaris van niveau A, een adjunct-secretaris van niveau A en twee administratieve personeelsleden van niveau B of C. § 2. De opdracht van het secretariaat bestaat in : 1° het voorbereiden van de vergaderingen en de werkzaamheden van de Commissie;2° het bijwonen van de hoorzittingen, het aanvullen van het dossier met stukken die ter hoorzitting zijn voorgelegd en het opstellen van een voorstel tot advies;3° het verzamelen van de algemene documentatie betreffende de werkzaamheden van de Commissie;4° het vervullen van iedere nuttige opdracht voor de goede werking van de Commissie. Art. R.I.6-4. Werking.
De Commissie brengt een gemotiveerd advies uit in functie van het plaatsen van een merkteken en de eerste analyse van het onderzoek bedoeld in artikel D.IV.66, van de plaatselijke stedenbouwkundige omstandigheden, van de gegevens die tijdens de besprekingen in de hoorzitting naar voren zijn gekomen en de stukken die tijdens de hoorzitting bij het dossier zijn gevoegd.
Bij stemmengelijkheid wordt het advies geacht gunstig te zijn voor de beroepsindiener.
Het advies van de Commissie wordt ondertekend door de voorzitter of diens plaatsvervanger en door de bestendige secretaris of, bij afwezigheid, door de adjunct-secretaris.
Art. R-I.6-5. Aanwezigheidsgeld.
De voorzitter van de Adviescommissie of diens plaatsvervanger krijgen 35 euro aanwezigheidsgeld per behandeld dossier, met een minimum van 70 euro en een maximum van 210 euro per dag, evenals de voorziene vergoedingen voor reiskosten zoals bedoeld in artikel 2, § 1, 16°, van het decreet van 6 november 2008 houdende rationalisatie van de adviserende functie.
De commissieleden krijgen 25 euro aanwezigheidsgeld per behandeld dossier, met een minimum van 50 euro en een maximum van 150 euro per dag, evenals de voorziene vergoedingen voor reiskosten zoals bedoeld in artikel 2, § 1,16°, van het decreet van 6 november 2008 houdende rationalisatie van de adviserende functie. Afdeling 3 - Gemeentelijke adviescommissie voor ruimtelijke ordening
en mobiliteit Onderafdeling 1 - Oprichting en opdrachten Onderafdeling 2 - Samenstelling en werking Art. R.I.10-1. Nadere samenstellingsregels.
Naast de voorzitter bestaat de gemeentelijke commissie uit : 1° acht gewone leden, met inbegrip van de vertegenwoordigers van de gemeenteraad, voor een bevolking van minstens tienduizend inwoners;2° twaalf gewone leden, met inbegrip van de vertegenwoordigers van de gemeenteraad, voor een bevolking tussen tien- en twintigduizend inwoners;3° zestien gewone leden, met inbegrip van de vertegenwoordigers van de gemeenteraad, voor een bevolking van meer dan twintigduizend inwoners. Voor elk gewoon lid, gekozen uit de kandidatenlijst, kan de gemeenteraad één of meerdere plaatsvervangers aanwijzen die dezelfde belangen vertegenwoordigen als het gewone lid.
Art. R.I.10-2. Nadere regels voor de oproep tot het indienen van kandidaturen. § 1. Het gemeentecollege doet een publieke oproep tot het indienen van kandidaturen binnen de maand na de beslissing van de gemeenteraad om de gemeentelijke commissie op te richten of te vernieuwen.
De publieke oproep wordt aangekondigd bij wijze van aanplakking op de gewone aanplakplaatsen, via een bericht opgenomen in een kosteloos aan de bevolking verdeeld reclameblad en via een gemeentelijk infoblad, indien bestaand. De oproep wordt op de website van de gemeente, indien bestaand, bekendgemaakt. Het bericht stemt overeen met het model opgenomen in bijlage 2. § 2. De kandidaatstelling is persoonlijk; deze akte wordt in de vorm en binnen de termijn, zoals bepaald in de publieke oproep, ingediend.
De kandidaat die een vereniging vertegenwoordigt, is erdoor gemandateerd. De kandidaat is woonachtig in de gemeente of de maatschappelijke zetel van de vereniging die de kandidaat vertegenwoordigt, is in de gemeente gelegen.
In de akte van kandidaatstelling worden minstens de naam, voornaam, woonplaats, leeftijd, het geslacht en het beroep van de kandidaat vermeld. De kandidaat wijst op het belang of de belangen die hij wenst te vertegenwoordigen onder de maatschappelijke, economische, erfgoed-, leefmilieu-, energie- en mobiliteitsbelangen, en geeft aan welke motivaties hij ten opzichte van die belangen inroepen. Elke niet behoorlijk gemotiveerde kandidaatstelling is onontvankelijk. § 3. Als het gemeentecollege het aantal kandidaatstellingen die het bij de publieke oproep gekregen heeft, onvoldoende acht, wordt uiterlijk twee maanden na sluiten van de eerste oproep een aanvullende oproep gedaan.
Die oproep loopt vanaf de datum, vastgesteld door het gemeentecollege.
Voor die oproep zijn de bekendmakingsformaliteiten identiek aan de eerste oproep.
Art. R.I.10-3. Nadere aanwijzingsregels. § 1. Het gemeentecollege deelt de lijst van de ontvangen kandidaturen aan de gemeenteraad mee. De belangen worden bepaald in functie van de motiveringen die in de kandidaatstellingen vermeld worden. De ontvankelijke, maar niet in aanmerking genomen kandidaturen vormen de reserve. Tijdens de zitting waarin de gemeentelijke commissie wordt opgericht of vernieuwd en de voorzitter en de commissieleden aangewezen worden, neemt de gemeenteraad het huishoudelijk reglement van de gemeentelijke commissie aan. De beslissingen bedoeld in artikel D.I.9, lid 1, worden ter goedkeuring aan de Minister gericht. § 2. De gemeenteraad wijst een voorzitter aan, wiens ervaring en competenties gezaghebbend zijn ter zake van ruimtelijke ordening en stedenbouw.
De voorzitter is noch een gewoon lid, noch een plaatsvervanger, noch een lid van de gemeenteraad. De voorzitter heeft geen plaatsvervanger. § 3. De evenredige vertegenwoordiging die in de gemeenteraad de verhouding tussen meerderheid en minderheid vastlegt, wordt eveneens in acht genomen voor de commissieleden die de gemeenteraad vertegenwoordigen. De gemeenteraadsleden van de meerderheid, enerzijds, en van de minderheid, anderzijds, wijzen elk hun vertegenwoordigers aan, zowel gewone als plaatsvervangende leden. De gemeenteraad kan van de evenredigheidsregel afwijken ten gunste van de minderheid.
Deze beslissingen worden door de gemeenteraad goedgekeurd. Wordt er in de minderheid geen politieke overeenstemming bereikt, dan kan de vertegenwoordiging door de meerderheid overgenomen worden. § 4. De voorzitter en de leden mogen niet meer dan twee opeenvolgende uitvoerende mandaten uitoefenen.
Het lid oefent een uitvoerend mandaat uit wanneer het als gewoon lid zetelt, of als plaatsvervangend lid dat het gewoon lid vervangt bij meer dan de helft van de jaarlijkse vergaderingen. § 5. Het lid of de leden van het gemeentecollege, bevoegd voor ruimtelijke ordening, stedenbouw en mobiliteit, evenals de adviseur ruimtelijke ordening en stedenbouw, ook als dit lid het secretariaat waarneemt, zetelen van ambtswege met raadgevende stem in de gemeentelijke commissie. Het gemeenteraadslid heeft als opdrachten advisering bij en voorbereiding van de adviezen van de gemeentelijke commissie.
Elke ambtenaar die ruimtelijke ordenings-, stedenbouw- of mobiliteitsdossiers met betrekking tot de gemeente moet behandelen, kan geen lid zijn van de gemeentelijke commissie.
Art. R.I.10-4. Nadere regels voor wijzigingen in de loop van de ambtstermijn. § 1. Als het voorzittersmandaat openvalt, kiest de gemeenteraad een nieuwe voorzitter uit de leden van de gemeentelijke commissie.
Als het mandaat van een gewoon lid openvalt, wordt het door zijn plaatsvervanger ingenomen.
Als het mandaat van een plaatsvervangend lid openvalt, wijst de gemeenteraad een nieuw plaatsvervangend lid aan uit de kandidaten van de reserve die een gelijkwaardig belang behartigen. § 2. Wanneer de reserve uitgeput is of er geen enkel belang meer is vertegenwoordigd of wanneer een belang niet meer vertegenwoordigd is omdat geen enkele kandidatuur die betrokken belang behartigt in aanmerking is genomen, wordt de gemeentelijke commissie door de gemeenteraad gedeeltelijk vernieuwd.
De nadere regels zoals bepaald voor de oprichting of de algehele vernieuwing van een gemeentelijke commissie zijn van toepassing.
Art. R.I.10-5. Nadere werkingsregels. § 1. Het gemeentecollege wijst onder het personeel van het gemeentebestuur de persoon aan, die het secretariaat van de commissie waarneemt. Deze hoedanigheid is onverenigbaar met de hoedanigheid van voorzitter of commissielid.
De adviseur ruimtelijke ordening en stedenbouw verschaft de voorzitter en de commissieleden alle technische en wettelijke informatie nodig voor hun doeltreffende beraadslaging. § 2. De voorzitter en elk lid van de gemeentelijke commissie zijn verplicht tot geheimhouding van de persoonsgegevens in de dossiers die zij ter kennis nemen, evenals van de besprekingen en stemmingen in de gemeentelijke commissie.
Bij een belangenconflict verlaten de voorzitter of het commissielid de zitting van de gemeentelijke commissie voor het ter bespreking of stemming voorliggende punt. § 3. Na beslissing van de gemeenteraad of het gemeentecollege over de dossiers die de commissie ter advies worden voorgelegd, licht de gemeentelijke overheid de commissie daarover in en verzorgt de bekendmaking van haar adviezen. § 4. De Gemeentelijke Commissie vergadert : 1° minstens vier keer per jaar voor een commissie met acht leden;2° minstens zes keer per jaar voor een commissie met twaalf leden;3° minstens acht keer per jaar voor een commissie met zestien leden. De voorzitter roept de vergadering op de dag, het uur en de plaats, vastgesteld in het huishoudelijk reglement, bijeen.
Daarnaast roept de voorzitter de gemeentelijke commissie op verzoek van het gemeentecollege samen wanneer het advies van de gemeentelijke commissie krachtens een wetgevende of reglementaire bepaling vereist is. § 5. De voorzitter legt de agenda van de vergadering vast en vermeldt ze in de oproeping gericht aan de commissieleden, minstens acht werkdagen voor de datum die voor de vergadering is vastgelegd.
Een afschrift van de oproeping wordt eveneens gericht aan : 1° de schepen bevoegd voor ruimtelijke ordening;2° de schepen bevoegd voor stedenbouw;3° de schepen bevoegd voor mobiliteit;4° indien bestaand, de adviseur ruimtelijke ordening en stedenbouw. Het plaatsvervangend lid neemt enkel aan de gemeentelijke commissie deel bij afwezigheid van het gewone lid. Mocht dit het geval zijn, brengt het gewone lid de plaatsvervanger van zijn afwezigheid op de hoogte. § 6. De commissie kan op eigen initiatief deskundigen of bijzonder ingelichte personen uitnodigen.
Laatstgenoemden wonen enkel het agendapunt bij waarvoor ze uitgenodigd zijn. Zij hebben geen stemrecht.
Met de eventuele kosten die ontstaan uit een deskundige interventie moet het gemeentecollege vooraf instemmen. § 7. De adviezen die de gemeentelijke commissie uitbrengt zijn behoorlijk gemotiveerd en maken in voorkomend geval melding van de uitslag van de stemming. Ze maken het voorwerp uit van een proces-verbaal, ondertekend door de voorzitter en de secretaris van de gemeentelijke commissie. § 8. De gemeentelijke commissie beraadslaagt slechts rechtsgeldig in aanwezigheid van de meerderheid der leden met stemrecht.
Er wordt bij gewone meerderheid gestemd. Bij stemmengelijkheid weegt de stem van de voorzitter door. § 9. De leden van de gemeentelijke commissie blijven aan tot aan de installatie van de hen opvolgende commissieleden. § 10. Wanneer de opgelegde woonplaatsvoorwaarde niet meer vervuld is of wanneer er zich een geval van onverenigbaarheid, zoals vastgesteld in deze afdeling, voordoet, worden de voorzitter, het commissielid of diens plaatsvervanger geacht van rechtswege ontslagnemend te zijn. § 11. Het gemeentecollege richt het commissieverslag bedoeld in artikel D.I.10, § 3, lid 2, aan DGO4 tegen 30 juni van het jaar volgend op de installatie van de gemeenteraad ten gevolge van de verkiezingen.
Het activiteitenverslag ligt ter inzage bij het gemeentebestuur. § 12. De Minister kan onder de ambtenaren van DGO4 zijn vertegenwoordiger aanwijzen, die met raadgevende stem zitting heeft in de gemeentelijke commissie. HOOFDSTUK IV - Erkenningen Art. R.I.11-1. Soorten erkenningen.
De Minister erkent, volgens onderstaande criteria en procedures, de natuurlijke of publiek- of privaatrechtelijke rechtspersonen die belast kunnen worden met : 1° de opmaak of de herziening van het (meer-)gemeentelijk ontwikkelingsplan, "erkenning type 1" genoemd;2° de opmaak of de herziening van het plaatselijke beleidsontwikkelingsplan en de gemeentelijke handleiding voor stedenbouw, "erkenning type 2" genoemd. Art. R.I.11-2. Erkenningsvoorwaarden. § 1. De erkenning type 1 wordt verleend aan iedere rechtspersoon die onder haar personeel of medewerkers minstens één natuurlijke persoon telt die een vorming heeft gevolgd in ruimtelijke ordening of stedenbouw of over een nuttige ervaring beschikt ten opzichte van de doelstellingen inzake ruimtelijke ordening en stedenbouw verwoord in artikel D.I.1, § 1; laatstgenoemde persoon is per overeenkomst verbonden aan de rechtspersoon en haar naam wordt op alle stukken in de hoedanigheid van gemandateerd persoon vermeld.
Onder natuurlijke persoon die een vorming heeft gevolgd in ruimtelijke ordening of stedenbouw voor de erkenning van type 1 wordt iedere persoon verstaan die een diploma van het hoger onderwijs bezit in de zin van het decreet van 7 november 2013 tot bepaling van het hogeronderwijslandschap en de academische organisatie van de studies, waarbij een vorming van minstens zestig kredieten aangetoond wordt in de vakgebieden stedenbouw en ruimtelijke ordening.
Onder natuurlijke persoon die over een nuttige ervaring beschikt voor de erkenning type 1 wordt de natuurlijke persoon verstaan die verantwoordelijk was voor de opmaak of de herziening of deel uitmaakt van een team dat zorgde voor de opmaak of herziening van minstens drie (meer)gemeentelijke ontwikkelingsplannen, goedgekeurd door de Regering of de Minister, of van minstens drie gelijksoortige akten van stedenbouw of ruimtelijke ordening, aangenomen in een ander Gewest of een andere Lid-Staat van de Europese Unie.
De rechtspersoon toont aan dat ze over een multidisciplinair team beschikt dat onderling aanvullende competenties bezit in de vakgebieden in verband met stedenbouw, ruimtelijke ordening en leefmilieu. § 2. De erkenning type 2 wordt verleend : 1° aan iedere natuurlijke persoon die een vorming heeft gevolgd inzake ruimtelijke ordening of stedenbouw of architectuur, of over een nuttige ervaring beschikt ten opzichte van de doelstellingen inzake ruimtelijke ordening en stedenbouw verwoord in artikel D.I.1, § 1; 2° aan iedere rechtspersoon die onder haar personeel of medewerkers minstens één natuurlijke persoon telt die de voorwaarden, verwoord onder 1°, vervult en die met laatstgenoemde persoon per overeenkomst verbonden is;de naam van de natuurlijke persoon wordt op alle stukken in de hoedanigheid van gemandateerd persoon vermeld; de rechtspersoon heeft als maatschappelijk doel aangelegenheden inzake ruimtelijke ordening of stedenbouw.
Onder natuurlijke persoon die een vorming heeft gevolgd in ruimtelijke ordening of stedenbouw of architectuur voor de erkenning van type 2 wordt iedere persoon bedoeld in lid 2, paragraaf 1, verstaan, dan wel iedere burgerlijk ingenieur architect of iedere architect die een diploma van het hoger onderwijs bezit in de zin van het decreet van 7 november 2013 tot bepaling van het hogeronderwijslandschap en de academische organisatie van de studies, waarbij een vorming van minstens tien kredieten aangetoond wordt in de vakgebieden stedenbouw en ruimtelijke ordening.
Onder natuurlijke persoon die over een nuttige ervaring beschikt voor de erkenning type 2 wordt de natuurlijke persoon verstaan die verantwoordelijk was voor de opmaak of de herziening of deel uitmaakt van een team dat zorgde voor de opmaak of herziening van minstens drie plaatselijke ontwikkelingsplannen of gemeentelijke handleidingen voor stedenbouw, aangenomen of goedgekeurd door de Regering of de Minister, of van minstens drie gelijksoortige akten van stedenbouw of ruimtelijke ordening, aangenomen in een ander Gewest of een andere Lid-Staat van de Europese Unie. § 3. Iedere persoon kan mits verantwoording een erkenning of een gelijkwaardig diploma laten gelden voor elke erkenningscategorie, bij dit hoofdstuk vastgelegd en verleend in een ander Gewest van een Lid-Staat van de Europese Unie of een andere Lid-Staat van de Europese Unie.
Art. R.I.11-3. Erkenningsprocedure. § 1. Het erkenningsaanvraagdossier wordt aan DGO4 gericht en bevat : 1° het (de) aangevraagde erkenningstype(s);2° indien het een natuurlijke persoon betreft, haar naam, titels, diploma's en referenties;3° indien het een rechtspersoon betreft, haar maatschappelijk doel en de namen, titels, diploma's en referenties van de mandataris en de overeenkomst die ze bindt;4° als het een erkenning van type 1 betreft, de namen, titels, diploma's en referenties van de leden van het multidisciplinair team dat de onderling aanvullende competenties aantoont in de vakgebieden met betrekking tot stedenbouw, ruimtelijke ordening en leefmilieu; 5° bij gebreke van het vereiste diploma, elk stuk waarmee een nuttige ervaring aangetoond wordt in de zin van artikel R.I.II-2, § 1, lid 3, of § 2, lid 3; 6° elk stuk waarmee een gelijkwaardige erkenning aangetoond wordt voor elke erkenningscategorie, bij dit hoofdstuk vastgelegd en verleend in een ander Gewest van een Lid-Staat van de Europese Unie of een andere Lid-Staat van de Europese Unie. § 2. Binnen de twintig dagen na ontvangst van het dossier richt DGO4 een bericht van ontvangst of een lijst van de ontbrekende stukken aan de aanvrager. Binnen dezelfde termijn richt DGO4, als het dossier volledig is, een voorstel tot beslissing aan de Minister. Het bericht van ontvangst vermeldt de termijn waarbinnen de beslissing verstuurd wordt.
Binnen de dertig dagen te rekenen van het verzenden van het bericht van ontvangst van het volledige dossier richt de Minister zijn beslissing aan de natuurlijke of de rechtspersoon.
De erkenning loopt te rekenen van de datum van de beslissing tot erkenning.
De beslissing tot toekenning van de erkenning wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. De lijst van de erkende projectontwerpers wordt op de website van het Departement Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw van DGO4 bekendgemaakt.
Art. R.I.11-4. Vertrek of vervanging van een personeelslid of een medewerker van een rechtspersoon, beschikkend over een erkenning van type 1. § 1. Wanneer een personeelslid of een medewerker ander dan de gemandateerd persoon niet meer bij overeenkomst gebonden is aan de rechtspersoon bedoeld in artikel R.I.11-2, § 1, ongeacht of hij al dan niet vervangen wordt, licht de rechtspersoon DGO4 daarover in, waarna laatstgenoemde nagaat of de erkenningsvoorwaarden verder vervuld zijn.
Bij vervanging bevat de zending de inlichtingen bedoeld in artikel R.I.11-3, 4°.
Wanneer de erkenningsvoorwaarden verder vervuld zijn, licht DGO4 de rechtspersoon daar binnen de twintig dagen na ontvangst van de zending bedoeld in lid 1 over in.
Wanneer de erkenningsvoorwaarden niet meer vervuld zijn, richt DGO4 binnen de twintig dagen na ontvangst van de zending bedoeld in lid 1 een voorstel tot beslissing aan de Minister. Binnen de vijftig dagen te rekenen van het verzenden van het bericht bedoeld in lid 1 richt de Minister zijn beslissing aan de rechtspersoon. § 2. De beslissing wordt bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. De bijgewerkte lijst van de erkende projectontwerpers wordt op de website van het Departement Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw van DGO4 bekendgemaakt.
Art. R.I.11-5. Vertrek of vervanging van een gemandateerd persoon van een rechtspersoon, beschikkend over een erkenning van type 1 of type 2. § 1. Als de gemandateerd persoon vervangen wordt door een natuurlijke persoon die deel uitmaakt van de rechtspersoon op het ogenblik waarop de erkenning verleend is en die natuurlijke persoon de voorwaarden vervult bedoeld in artikel R.1.11-2, lid 2 of 3, of in artikel R.1.11-2, § 2, 1°, licht de rechtspersoon DGO4 daarover in, waarna laatstgenoemde nagaat of de erkenningsvoorwaarden verder vervuld zijn.
Wanneer de erkenningsvoorwaarden verder vervuld zijn, licht DGO4 de rechtspersoon daar binnen de twintig dagen na ontvangst van de zending bedoeld in lid 1 over in.
Wanneer de erkenningsvoorwaarden niet meer vervuld zijn, richt DGO4 binnen de twintig dagen na ontvangst van de zending bedoeld in lid 1 een voorstel tot beslissing aan de Minister. Binnen de vijftig dagen te rekenen van de ontvangst van de zending bedoeld in lid 1 richt de Minister zijn beslissing aan de rechtspersoon. § 2. De beslissing wordt bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. De bijgewerkte lijst van de erkende projectontwerpers wordt op de website van het Departement Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw van DGO4 bekendgemaakt. § 3. Als de gemandateerd persoon vertrekt en niet vervangen wordt door een natuurlijke persoon die deel uitmaakt van de rechtspersoon op het ogenblik waarop de erkenning verleend is en die de voorwaarden vervult bedoeld in artikel R.1.11-2, § 2, 1°, licht de rechtspersoon DGO4 daar per zending over in. De erkenning wordt ingetrokken volgens de procedure bedoeld in de paragrafen 1 en 2 en een nieuwe erkenning kan worden aangevraagd.
Art. R.I.11-6. Vrijstelling van erkenning.
Een erkenning als projectontwerper in de zin van artikel D.I.11 is niet nodig voor : 1° de opmaak of de herziening van een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan dat een oppervlakte bestrijkt, lager dan twee hectare, of waarvan de toekomstige bestemming een gebied is, dat niet voor bebouwing is bestemd;2° de (gedeeltelijke) herziening van een gemeentelijke handleiding voor stedenbouw, voor zover deze geldt voor een deel van het gemeentelijk grondgebied en de herziening verricht wordt door de adviseur ruimtelijke ordening en stedenbouw van de betrokken gemeente. Art. R.I.11-7. Waarschuwing en intrekking van de erkenning.
Wanneer de houder van de erkenning de verplichtingen bedoeld bij het Wetboek niet in acht neemt, stelt DGO4 de tekortkoming vast en licht er de Minister over in. DGO4 roept de houder van de erkenning voor een hoorzitting op, waarop deze zijn bemerkingen te gelde kan maken. De houder kan zich laten vergezellen door iedere persoon die hij nuttig acht.
In voorkomend geval richt DGO4 een gemotiveerd voorstel tot waarschuwing met een termijn om de zaken op orde te stellen of een gemotiveerd voorstel tot intrekking van de erkenning aan de Minister en licht er de aanvrager over in. De Minister richt zijn beslissing aan de aanvrager.
Wordt er geen orde op zaken gesteld in de voorgeschreven termijn, dan richt DGO4 een gemotiveerd voorstel tot intrekking van de erkenning aan de Minister.
De beslissing tot intrekking van de erkenning wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. De bijgewerkte lijst van de erkende projectontwerpers wordt op de website van het Departement Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw van DGO4 bekendgemaakt.
Art. R.I.11-8. Aanwijzingsvoorwaarden.
De privaatrechtelijke natuurlijke of rechtspersoon die erkend is voor de opmaak of de herziening van een (meer)gemeentelijk ontwikkelingsplan, een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan of een gemeentelijke handleiding voor stedenbouw mag geen enkel rechtstreeks of onrechtstreeks belang hebben bij de uitvoering van bedoeld plan of bedoelde handleiding waarvoor zij aangewezen wordt.
In afwijking van de artikelen R.I.11-3 tot R.I.11-5 blijft de hoedanigheid van erkende persoon van de persoon, aangewezen voor de opmaak of de herziening van een ontwikkelingsplan of handleiding tijdens de gehele duur van de opmaak of herziening van het instrument waarvoor zij aangewezen is, voortduren. HOOFDSTUK V - Subsidies Afdeling 1 - Subsidies voor de opmaak van het basisdossier voor de
herziening van het gewestplan Art. R.I.12-1. § 1. Binnen de perken van de beschikbare kredieten kan de Minister een gemeente een subsidie toekennen voor de opmaak van het basisdossier voor een gewestplanherziening in de zin van artikel D.II.44, voor zover de ontwerp-herziening voor het gewestplan door de Regering aangenomen wordt. § 2. Het gemeentecollege dient de subsidieaanvraag bij DGO4 in op grond van een dossier dat een afschrift van het gemeenteraadsbesluit bevat, waarbij beslist wordt tot de opmaak van het basisdossier voor de herziening van het gewestplan en waarbij doel en mtovering ervan worden vastgesteld, evenals : 1° wanneer de gemeente een beroep doet op een projectontwerper, een afschrift van het bestek, goedgekeurd door de gemeenteraad, een afschrift van het gemeenteraadsbesluit tot aanwijzing van de projectontwerper en een afschrift van de in aanmerking genomen offerte waarbij het ereloonbedrag van de projectontwerper gedetailleerd uiteengezet is;2° wanneer het dossier door de gemeente wordt opgesteld, de specifieke uitgaven die vastgelegd dienen te worden voor de samenstelling van het dossier, kosten voor het gemeentepersoneel niet meegerekend;3° wanneer het dossier door de gemeente opgesteld wordt en deze voor thematische onderzoeken een beroep doet op een projectontwerper, de gegevens vermeld onder 1° en 2°. § 3. Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten wordt de subsidie tegen maximum zestig percent van het bedrag bedoeld in paragraaf 2 toegekend, met inbegrip van de belasting op de toegevoegde waarde wanneer deze door de gemeente verschuldigd en niet terugvorderbaar is, met een beperking tot twaalf duizend euro. Indien het basisdossier een bodembestemmingsplan bevat, wordt de subsidie op twintig duizend euro gebracht. § 4. De subsidie wordt in één enkele schijf vereffend, onmiddellijk na het aannemen van de ontwerp-herziening van het gewestplan door de Regering en mits overlegging van verantwoordingsstukken voor de uitgaven die de gemeente deed. Afdeling 2 - Subsidies voor de opmaak of de herziening van een
(meer-)gemeentelijk ontwikkelingsplan, een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan of een gemeentelijke handleiding voor stedenbouw Art. R.I.12-2. § 1. Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten kan de Minister, tegen onderstaande voorwaarden, een subsidie toekennen voor de gehele of gedeeltelijke opmaak of herziening van een (meer-)gemeentelijk ontwikkelingsplan, een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan of een gemeentelijke handleiding voor stedenbouw : 1° de opmaak of de herziening van het ontwikkelingsplan of de handleiding wordt verricht door een erkende projectontwerper, aangewezen door het gemeentecollege;2° de subsidieaanvraag voor een gehele of gedeeltelijke herziening van een ontwikkelingsplan of handleiding wordt ten vroegste zes maanden na de inwerkingtreding van het ontwikkelingsplan of de handleiding, of van de laatste gehele of gehele herziening ervan ingediend, en uiterlijk drie jaar voor de datum van de niet-verlengde opheffing van rechtswege van het ontwikkelingsplan of de handleiding. Er kunnen maximum twee gedeeltelijke herzieningen van een ontwikkelingsplan, een handleiding of gedeelte ervan gesubsidieerd worden voor éénzelfde ontwikkelingsplan of handleiding die niet geheel herzien worden. § 2. Het gemeentecollege of, voor het meergemeentelijk ontwikkelingsplan, het begeleidingscomité, gemandateerd door de gemeentecolleges, dient de subsidieaanvraag bij DGO4 in op basis van een dossier, dat hetvolgende bevat : 1° een afschrift van het gemeenteraadsbesluit of van het besluit van de gemeenteraden tot gehele of gedeeltelijke opmaak of herziening van een ontwikkelingsplan of een handleiding;2° voor het meergemeentelijk ontwikkelingsplan, de lijst van de betrokken gemeenten;3° een afschrift van het bestek, goedgekeurd door de gemeenteraad (gemeenteraden);4° een afschrift van het besluit van het (de) gemeentecollege(s) tot aanwijzing van de projectontwerper;5° een afschrift van de in aanmerking genomen offerte, waarbij het bedrag van het ereloon van de projectontwerper gedetailleerd wordt vermeld en waarbij de fases voor de opmaak van de documenten en dienovereenkomstige termijnen nader bepaald worden. § 3. De subsidie wordt tegen maximum zestig percent van het bedrag van het ereloon toegekend, met inbegrip van de belasting op de toegevoegde waarde wanneer deze door de gemeente verschuldigd en niet terugvorderbaar is, met een beperking tot een bedrag van maximum : 1° 50.000 euro per gemeente voor de gehele opmaak of herziening van een meergemeentelijk ontwikkelingsplan, met een maximumbedrag van 150.000 euro; 2° 60.000 euro voor de gehele opmaak of herziening van een gemeentelijk ontwikkelingsplan; 3° 24.000 euro voor de gehele opmaak of herziening van een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan; 4° 16.000 euro voor de gehele opmaak of herziening van een gemeentelijke handleiding voor stedenbouw; 5° 20.000 euro per gemeente voor de gedeeltelijke herziening van een meergemeentelijk ontwikkelingsplan, met een maximumbedrag van 60.000 euro; 6° 20.000 euro voor de gedeeltelijke herziening van een gemeentelijk ontwikkelingsplan; 7° 10.000 euro voor de gedeeltelijke herziening van een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan; 8° 4.000 euro voor de gedeeltelijke herziening van een gemeentelijke handleiding voor stedenbouw.
Wanneer het meergemeentelijk ontwikkelingsplan een deel van een gemeentelijk grondgebied beslaat, wordt de aan die gemeente toegekende subsidie naar verhouding beperkt tot het percentage van de oppervlakte van het gemeentelijke grondgebied waarop bedoeld plan betrekking heeft. § 4. De vereffening van de subsidie geschiedt als volgt : 1° zestig percent van de subsidie bij de verzending van het besluit tot toekenning van de subsidie en voor zover de dienovereenkomstige schuldvorderingsverklaring ingediend wordt binnen een termijn van achttien maanden te rekenen van de verzending van het besluit tot toekenning van de subsidie;2° veertig percent van de subsidie onmiddellijk na de inwerkingtreding van het ontwikkelingsplan of de handleiding voor stedenbouw en mits overlegging van de verantwoordingsstukken voor de uitgaven die de gemeente deed. Afdeling 3 - Subsidies voor de opmaak van een milieueffectenrapport in
verband met een ontwerp van herziening van het gewestplan, een (meer-) gemeentelijk ontwikkelingsplan of een lokaal beleidsontwikkelingsplan Art. R.I.12-3. § 1. Binnen de perken van de beschikbare kredieten kan de Minister een subsidie toekennen aan de gemeenten voor de opmaak van een milieueffectenverslag voor de gehele of gedeeltelijke opmaak of herziening van een plan, een (meer-)gemeentelijk ontwikkelingsplan, een gemeentelijk ontwikkelingsplan of een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan tegen volgende voorwaarden : 1° wanneer het verslag wordt opgesteld in het kader van een gewestplanherziening, moet dit door een in de zin van artikel D.I.11 erkende projectontwerper verricht worden; 2° de ontwerp-opmaak of -herziening van het plan wordt door de Regering aangenomen of het ontwikkelingsplan maakt het voorwerp uit van een beslissing van de bevoegde overheid tot vaststelling van de inhoud van het milieueffectenverslag. § 2. Het gemeentecollege of, voor het meergemeentelijk ontwikkelingsplan, het begeleidingscomité, gemandateerd door de gemeentecolleges, dient de subsidieaanvraag bij DGO4 in op basis van een dossier, dat een afschrift van de beslissing bevat tot vaststelling van de omvang en de nauwkeurigheidsgraad van het milieueffectenverslag, evenals : 1° wanneer de gemeente een beroep doet op een projectontwerper, een afschrift van het bestek, goedgekeurd door de gemeenteraad, een afschrift van het gemeenteraadsbesluit tot aanwijzing van de projectontwerper en een afschrift van de in aanmerking genomen offerte waarbij het ereloonbedrag van de projectontwerper gedetailleerd uiteengezet is;2° wanneer het dossier door de gemeente wordt opgesteld, de specifieke uitgaven die vastgelegd dienen te worden voor de samenstelling van het dossier, kosten voor het gemeentepersoneel niet meegerekend;3° wanneer het dossier door de gemeente opgesteld wordt en deze voor thematische onderzoeken een beroep doet op een projectontwerper, de gegevens vermeld onder 1° en 2°. § 3. De subsidie wordt tegen maximum zestig percent van het bedrag bedoeld in paragraaf 2 toegekend, met inbegrip van de belasting op de toegevoegde waarde wanneer deze door de gemeente verschuldigd en niet terugvorderbaar is, met een beperking tot een bedrag van maximum : 1° 24.000 euro voor de uitvoering van het verslag voor een gewestplanherziening of voor de opmaak of gehele herziening van een meergemeentelijk ontwikkelingsplan per gemeente, met een maximumbedrag van 72.000 euro; 2° 16.000 euro voor de uitvoering van het verslag betreffende de opmaak of gehele herziening van een gemeentelijk ontwikkelingsplan; 3° 12.000 euro voor de uitvoering van het verslag betreffende de opmaak of gehele herziening van een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan; 4° 12.000 euro per gemeente voor de uitvoering van het verslag voor de gedeeltelijke herziening van een meergemeentelijk ontwikkelingsplan, met een maximumbedrag van 36.000 euro; 5° 10.000 euro voor de uitvoering van het verslag betreffende de gedeeltelijke herziening van een gemeentelijk ontwikkelingsplan; 6° 6.000 euro voor de uitvoering van het verslag betreffende de gedeeltelijke herziening van een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan. § 4. De vereffening van de subsidie geschiedt als volgt : 1° zestig percent van de subsidie onmiddellijk na de aanneming van de ontwerp-herziening van het gewestplan door de Regering en na overlegging van de verantwoordingsstukken van de uitgaven van de gemeente of voor de ontwikkelingsplannen op de datum van verzending van het besluit tot toekenning van de subsidie en voor zover de dienovereenkomstige schuldvorderingsverklaring ingediend wordt binnen de achttien maanden te rekenen van de verzending van het besluit tot toekenning van de subsidie;2° veertig percent van de subsidie bij de aanneming van het plan of ontwikkelingsplan. Een gemeente kan niet tegelijk een subsidie krijgen voor de opmaak of gehele of gedeeltelijke herziening van een gemeentelijk ontwikkelingsplan en een subsidie voor de opmaak of gehele of gedeeltelijke herziening van een gemeentelijk ontwikkelingsplan. Afdeling 4 - « Maisons de l'urbanisme », « Maison régionale de
l'architecture et de l'urbanisme » en « Maison des plus beaux villages de Wallonie » Art. R.I.12-4. Nadere subsidieregels. § 1. Subsidie voor de eerste installatie.
Binnen de perken van de beschikbare kredieten kan de Minister een eenmalige subsidie toekennen voor de eerste installatie van de « Maisons de l'urbanisme », « Maison régionale de l'architecture et de l'urbanisme » en « Maison des plus beaux villages de Wallonie », erkend voor de organisatie van de informatie in verband met ruimtelijke ordening en stedenbouw overeenkomstig artikel D.I.12, lid 1, 5°.
De subsidie dekt de kosten voor de eerste installatie. De in aanmerking komende kosten houden verband met de investeringen voor de verwerving, de renovatie of de inrichting van onroerende goederen voor de opvang ervan, evenals met de aankoop van roerende goederen en uitrustingen, met inbegrip van de belasting over de toegevoegde waarde wanneer deze verschuldigd en door de persoon niet terugvorderbaar is.
De subsidie wordt in één keer vereffend op grond van de gezamenlijke verantwoordingsstukken en het detail van andere eventuele subsidies, waarvan de tegemoetkomingen voor de dekking van gelijkaardige voorwerpen afgetrokken worden, na advies van het begeleidingscomité bedoeld in artikel R.I.12-5, § 3, lid 3, 1°.
Het bedrag van deze subsidie wordt beperkt tot 75.000 euro. § 2. Werkingssubsidies.
Binnen de perken van de beschikbare kredieten kent de Minister een jaarlijkse werkingssubsidie toe aan de erkende « Maisons de l'urbanisme », « Maison régionale de l'architecture et de l'urbanisme » en « Maison des plus beaux villages de Wallonie ». De subsidie dekt de kosten in verband met de uitoefening van hun activiteiten, met inbegrip van de belasting over de toegevoegde waarde wanneer deze verschuldigd en door de persoon niet terugvorderbaar is en met de bezoldiging van het personeel dat ingezet wordt om haar taken uit te voeren.
De subsidieaanvraag wordt samen ingediend met het ontwerp voor jaarlijkse activiteiten en de desbetreffende begroting en wordt uiterlijk op 30 november van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, aan DGO4 overgemaakt.
De subsidie wordt in twee schijven vereffend : 1° zestig percent van de goedgekeurde begroting, bij de goedkeuring, door de Minister, van het ontwerp voor jaarlijkse activiteiten en de dienovereenkomstige begroting, na het advies van het begeleidingscomité bedoeld in artikel R.I.12-5, § 3, lid 3, 2° ; 2° veertig percent, bij de goedkeuring, door de Minister, van het activiteitenverslag en de dienovereenkomstige rekening op grond van de verantwoordingsstukken, na het advies van het begeleidingscomité bedoeld in artikel R.I.12-5, § 3, lid 3, 3°.
Het bedrag van de subsidie wordt bij de vereffening van het saldo aangepast op grond van de werkelijk gedane uitgaven en wordt beperkt tot 75.000 euro.
Het activiteitenverslag en de rekeningen worden uiterlijk op 31 maart van het jaar volgend op het jaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, aan DGO4 overgemaakt.
Art. R.I.12-5. Voorwaarden om voor de subsidies in aanmerking te komen. § 1. Opdrachten.
De « Maisons de l'urbanisme » hebben als opdracht het sensibiliseren en informeren van de burgers, het bespreken van en het communiceren over elke aangelegenheid die rechtstreeks verband houdt met de vraagstukken van de ruimtelijke ordening en de stedenbouw en met de omschrijving van de leefomgeving.
De « Maison régionale de l'architecture et de l'urbanisme » sensibiliseert de beroepsarchitecten voor, en betrekt ze bij de vraagstukken en de decreetgevende en reglementaire bepalingen inzake ruimtelijke ordening en stedenbouw.
De « Maison des plus beaux villages de Wallonie » heeft als opdrachten het sensibiliseren van de burgers, de informatie over de bepalingen van de gewestelijke handleiding voor stedenbouw betreffende het algemeen reglement voor gebouwen in landelijke omgeving, met name in de omtrekken waarop bedoeld reglement van toepassing is in de dorpen, erkend door de vzw "Les plus beaux villages de Wallonie". Op verzoek van de betrokken gemeentecolleges brengt ze advies uit over de vergunningsaanvragen en de aanvragen voor stedenbouwkundige attesten nr. 2.
Deze « Maisons » voeren die opdrachten uit door activiteiten te organiseren met een permanent of een occasioneel karakter. Deze activiteiten staan open voor een zo breed mogelijk publiek en bevorderen de uitwisselingen met de professionals uit deze sector. § 2. Erkenning.
Binnen de perken van de beschikbare kredieten kan de Minister de « Maisons de l'urbanisme », de « Maison régionale de l'architecture et de l'urbanisme » en de « Maison des plus beaux villages de Wallonie » tegen volgende voorwaarden erkennen : 1° een vereniging zonder winstoogmerkt zijn, opgericht overeenkomstig de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen;2° een maatschappelijk doel hebben dat de opdrachten bedoeld in paragraaf 1 bevat;3° de tewerkstelling van een voltijdse medewerker of van meerdere medewerkers wier samengetelde arbeidstijd aan één voltijdse medewerker beantwoordt en de noodzakelijke competenties voor het uitvoeren van voormelde opdrachten aantonen. Naast de « Maison régionale de l'architecture et de l'urbanisme » en de « Maison des plus beaux villages de Wallonie » worden er voor Wallonië maximum acht « Maisons de l'urbanisme » erkend.
De « Maison régionale de l'architecture et de l'urbanisme » heeft haar zetel te Namen.
De erkenningsaanvraag wordt samen ingediend met een algemeen beleidsdocument dat de activiteiten uitzet voor een periode van vijf jaar, evenals een gedetailleerde begroting en gedetailleerd programma voor de activiteiten van het eerste jaar.
De erkenning wordt verleend voor een periode van vijf jaar.
De erkenning wordt verlengd onder dezelfde nadere regels als de eerste aanvraag.
De Minister kan de erkenning van elke "Maison" intrekken die voormelde opdrachten niet vervult of die de erkenningsvoorwaarden niet meer in acht neemt, na het begeleidingscomité gehoord te hebben.
Elke intrekking, verlenging of nieuwe aanvraag wordt ter advies voorgelegd aan het begeleidingscomité bedoeld in paragraaf 3. § 3. Begeleidingscomité.
Het begeleidingscomité bestaat uit : 1° één vertegenwoordiger van de Minister, die het voorzitterschap waarneemt;2° twee vertegenwoordigers van DGO4, die het secretariaat waarnemen, onder wie één voor de betrokken buitendirectie;3° één vertegenwoordiger van de Beleidsgroep;4° één vertegenwoordiger van de Unie van de steden en gemeenten van Wallonië. Op de voordracht van de betrokken instanties wijst de Minister de leden aan voor een verlengbare duur van vijf jaar.
Op verzoek van DGO4 brengt het begeleidingscomité advies uit volgens de consensusprocedure, over : 1° de verantwoordingsstukken die betrekking hebben op de kosten voor de eerste installatie;2° de jaarlijks ontwerpen voor activiteiten en de desbetreffende begrotingen;3° de jaarlijkse activiteitenverslagen en de dienovereenkomstige rekeningen;4° de aanvragen, de verlenging of de intrekking van erkenningen;5° de zorgvuldige uitvoering van de opdrachten bedoeld in paragraaf 1. Afdeling 5 - Subsidies voor de werking en de vorming van de
gemeentelijke commissie en voor de vorming van haar leden en het betrokken gemeentepersoneel R.I.12-6. § 1. Binnen de perken van de beschikbare kredieten kent de Minister een jaarlijkse subsidie toe aan de gemeente : 1° waarvan de gemeentelijke commissie in de loop van het jaar voorafgaand aan het jaar van de subsidieaanvraag aantoont dat ze haar bevoegdheden regelmatig heeft uitgeoefend en dat ze het minimumaantal jaarlijkse vergaderingen bedoeld in artikel R.I.10.5, § 4, heeft gehouden voor zover het stemmingsquorum op die vergaderingen is bereikt; 2° die de deelname aantoont van de voorzitter, de leden of de persoon die het secretariaat waarneemt in de zin van artikel R.I.10-5, § 1, aan vormingen in verband met hun respectievelijke mandaat.
Het bedrag van de jaarlijkse subsidie bedraagt maximum : 1° 2.500 euro voor de gemeentelijke commissie bestaande uit acht leden naast de voorzitter; 2° 4.500 euro voor de gemeentelijke commissie bestaande uit twaalf leden naast de voorzitter; 3° 6.000 euro voor de gemeentelijke commissie bestaande uit zestien leden naast de voorzitter.
De jaarlijkse subsidie dekt met name de kosten voor : 1° de werking van de gemeentelijke commissie, met inbegrip van de belasting over de toegevoegde waarde wanneer ze verschuldigd is en niet door de gemeente terugvorderbaar is en, in voorkomend geval, de betaling van aanwezigheidsgeld; 2° de vormingen aangevraagd door de voorzitter, de leden of de persoon die het secretariaat waarneemt in de zin van artikel R.I.10-5, § 1, met inbegrip van de belasting over de toegevoegde waarde wanneer ze verschuldigd is en niet door de gemeente terugvorderbaar is.
De voorzitter van de gemeentelijke commissie heeft recht op 25 euro aanwezigheidsgeld per vergadering.
De leden van de gemeentelijke commissie en, in voorkomend geval, hun plaatsvervangers, hebben recht op 12,50 euro aanwezigheidsgeld per vergadering. § 2. Het gemeentecollege stuurt de subsidieaanvraag aan DGO4 tegen uiterlijk op 31 maart van het jaar volgend op het jaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, op grond van een dossier dat hetvolgende bevat : 1° het jaarlijks activiteitenverslag van de gemeentelijke commissie;2° het presentieblad van de leden voor elke vergadering;3° de verantwoordingsstukken voor de kosten inherent aan de organisatie van vormingen;4° de lijst van de uitgaven gedragen door de gemeente in het kader van de werking van de commissie. Afdeling 6 - Subsidies voor de indienstneming of het behoud van de
indienstneming van één of meerdere adviseurs ruimtelijke ordening en stedenbouw Art. R.I.12-7. § 1. Binnen de perken van de beschikbare kredieten kan de Minister één gemeente of verschillende aangrenzende gemeenten of een vereniging van gemeenten een subsidie toekennen voor de indienstneming of het behoud van de indienstneming van één of meerdere adviseurs ruimtelijke ordening en stedenbouw, tegen de volgende voorwaarden : 1° de gemeente, of de aangrenzende gemeenten, of de vereniging van gemeenten nemen een adviseur ruimtelijke ordening en stedenbouw in dienst binnen de zes maanden na de beslissing tot toekenning van de subsidie;2° de adviseur voert bij de gemeentelijke commissie, indien bestaand, de door het Wetboek opgelegde opdrachten uit; 3° de adviseur volgt de jaarlijkse vorming, verzorgd door de Permanente Conferentie van de ruimtelijke ontwikkeling, bedoeld in artikel D.I.12, lid 1, 8°. § 2. De adviseur ruimtelijke ordening en stedenbouw : 1° ofwel, is houder van een aanvullend masterdiploma « ruimtelijke ordening en stedenbouw », burgerlijk ingenieur-architect, architect of enig ander diploma van universitair niveau of van het hoger onderwijs van het lange type, dat een vorming inhoudt van minstens tien kredieten omvat in het vakgebied ruimtelijke ordening en stedenbouw;2° ofwel, toont een ervaring van minstens zeven jaar aan in het beheer en de praktijk op het vlak van ruimtelijke ordening en stedenbouw. § 3. Het gemeentecollege richt het aanvraagdossier voor de subsidie voor de indienstneming of het behoud van de indienstneming van één of meerdere adviseurs inzake ruimtelijke ordening en stedenbouw aan DGO4, op grond van een dossier met : 1° een afschrift van het gemeenteraadsbesluit tot indienstneming of tot behoud van de indienstneming van één of meerdere adviseurs ruimtelijke ordening en stedenbouw of tot aanwijzing van één of meerdere statutaire of contractuele gemeentepersoneelsleden in de hoedanigheid van adviseur;2° een afschrift van het (de) diploma(`s) bedoeld in paragraaf 2, 1°, of een document waaruit de ervaring blijkt in het beheer en de praktijk op het vlak van ruimtelijke ordening en stedenbouw zoals bedoeld in paragraaf 2, 2°. Bij vervanging van de adviseur of bij aanwijzing van een bijkomende adviseur richt het gemeentecollege een nieuwe aanvraag aan DGO4, samen met de documenten bedoeld in lid 1, 1° en 2°. § 4. De vereniging van gemeenten dient een dossier in of de aangrenzende gemeenten dienen een gezamenlijk dossier in voor een subsidieaanvraag met het oog op de indienstneming van een adviseur wiens activiteit uitgeoefend wordt op het grondgebied van betrokken gemeenten. § 5. Het bedrag van de jaarlijkse subsidie wordt forfaitair per aanvraag vastgesteld voor voltijdse arbeidsprestaties van één enkele adviseur ten bedrage van : 1° 28.000 euro maximum als de gemeente de toepassingsvoorwaarden verenigt van artikel D.IV.15, lid 1, 1°, of als alle gemeenten de toepassingsvoorwaarden verenigen van artikel D.IV.15, lid 1, 1° voor een vereniging van gemeenten of een groepering van aangrenzende gemeenten; 2° 22.000 euro maximum, als de gemeentelijke commissie bestaat in alle betrokken gemeenten in geval van een vereniging van gemeenten of van een groepering van aangrenzende gemeenten; 3° 7.500 euro maximum, als de gemeentelijke commissie niet bestaat in één van de betrokken gemeenten in geval van een vereniging van gemeenten of van een groepering van aangrenzende gemeenten. § 6. De vereffening van de subsidie wordt na afloop van het verlopen kalenderjaar verricht in verhouding tot de werkelijk uitgevoerde prestaties en op grond van : 1° de verantwoording van de uitgaven, waarin met name de arbeidsregeling van de adviseur, diens brutto-jaarsalaris en de werkingskosten voor diens opdrachten begrepen zijn; 2° het activiteitenverslag voor de opdrachten uitgevoerd door de adviseur, met inbegrip van diens opdrachten bij de gemeentelijke commissie en diens deelname aan de activiteiten georganiseerd door één of meerdere "Maisons de l'urbanisme" bedoeld in artikel R.I.12-5, § 1, lid 1; 3° het attest voor de jaarlijkse verplichte vorming bedoeld in paragraaf 1, 3°, waaraan de adviseur deelgenomen heeft in de loop van het kalenderjaar dat voorwerp van de subsidie is. Het gemeentecollege stuurt de vereffeningsaanvraag, samen met de documenten bedoeld in lid 1, aan DGO4 tegen uiterlijk op 31 maart van het jaar volgend op het jaar dat voorwerp van de subsidie is.
De vereffeningsaanvraag geldt als aanvraag tot verlenging van de subsidie.
De Minister kan de inhoud van het activiteitenverslag bedoeld in lid 1, 2°, nader bepalen. HOOFDSTUK VI. - Nadere regels voor verzendingen en het berekenen van termijnen Art. R.I.13-1. De procédés waarbij een vaststaande datum aan het versturen en het ontvangen van een akte wordt verleend zijn : 1° voor het versturen, een gedateerde ontvangstmelding van het schrijven, verstrekt door de distributiedienst;2° voor het ontvangen, een bericht van ontvangst of een ontvangstmelding, gedateerd en ondertekend door de bestemmeling van het schrijven;3° voor het ontvangen, een bewijs van de ontvangstdatum van het schrijven door de bestemmeling ervan, verstrekt door de distributiedienst. HOOFDSTUK VII. - Overgangsrecht Afdeling 1 - Commissies
Afdeling 2 - Erkenningen
Afdeling 3 - Toelagen
Boek 2 - Planificatie Titel 1 - Ontwikkelingsplannen HOOFDSTUK I. - Ruimtelijk ontwikkelingsplan Afdeling 1 - Begripsomschrijving en inhoud
Afdeling 2 - Procedure
Afdeling 3 - Herziening
HOOFDSTUK II - Meergemeentelijk ontwikkelingsplan Afdeling 1- Begripsomschrijving en inhoud
Afdeling 2 - Procedure
Afdeling 3 - Herziening
HOOFDSTUK III - Gemeentelijke ontwikkelingsplannen Afdeling 1 - Algemeen
Afdeling 2 - Begripsomschrijving en inhoud
Onderafdeling 1 - Gemeentelijk ontwikkelingsplan Onderafdeling 2 - Lokaal beleidsontwikkelingsplan Afdeling 3 - Procedure
Afdeling 4 - Herziening
HOOFDSTUK IV - Opvolging van de milieueffecten HOOFDSTUK V - Opheffing HOOFDSTUK VI - Juridische gevolgen en hiërarchie Afdeling 1 - Rechtsgevolgen
Afdeling 2 - Hiërarchie
Titel 2 - Gewestplannen HOOFDSTUK I - Algemene bepalingen HOOFDSTUK II - Inhoud Afdeling 1 - Algemeen
Onderafdeling 1 - Verkeersnetten en leidingen voor het vervoer van vloei- en energiestoffen Art. R.II.21-1. Hoofdverkeersinfrastructuren.
Uitgezonderd de aansluitingen op ondernemingen, gebieden van gewestelijk belang, bedrijfsruimtes, recreatiegebieden, gebieden van aanhorigheden van ontginningsgebieden en ontginningsgebieden bestaat het net van de hoofdverkeersinfrastructuren uit het net, opgenomen in de territoriale structuur van het ruimtelijk ontwikkelingsplan en omvat : 1° de autosnelwegen en de gewestelijke verbindingswegen met tweemaal twee rijstroken, daaronder inbegrepen de singelwegen wanneer ze bestaan uit vakken van die wegen, die het Waalse grondgebied zijn structuur verlenen door vermazing van de gewestelijke kernen;2° de spoorlijnen, uitgezonderd die met een uitsluitend toeristische bestemming;3° de bevaarbare waterwegen, daaronder inbegrepen de door deze gevormde watervlakken. Art. R.II.21-2. Hoofdinfrastructuren voor elektriciteitstransport.
Het hoofdinfrastructuurnet voor elektriciteitstransport bestaat uit de boven- en ondergrondse lijnen met een hogere spanning dan honderdvijftig kilovolt die het elektriciteitstransport waarborgen en deel uitmaken van het structurerend net.
Onder elektriciteitstransport wordt verstaan, de elektriciteitstransmissie, onder uitsluiting van de aansluiting op een eindafnemer, verstaan als zijnde iedere natuurlijke of publiek- of privaatrechtelijke rechtspersoon die elektriciteit koopt voor eigen gebruik.
De aansluiting van de elektriciteitsproductie-installaties, voor wat de injectie in het net betreft, maakt geen deel uit van het hoofdinfrastructuurnet.
Art. R.II.21-3. Hoofdinfrastructuren voor aardgastransport.
Het hoofdinfrastructuurnet voor aardgastransport bestaat uit de leidingen die deel uitmaken van het op gewestelijke schaal structurerend aardgastransportnet.
Er wordt verstaan onder : 1° aardgastransport : aardgastransmissie, onder uitsluiting van de installaties voor de distributie en de aansluiting van de eindafnemer, verstaan als zijnde iedere persoon die gas koopt voor eigen gebruik;2° op gewestelijke schaal structurerend net : het net voor aardgastransport, bestaande uit : a) de interconnecties met de buitenlandse netten voor aardgastransport waarmee de in het buitenland gelegen gasproductiebronnen verbonden zijn met de leidingennetten die ofwel de distributienetten ofwel de elektriciteitscentrales ofwel de industriële verbruikers bevoorraden;b) de leidingen, hoofdzakelijk bestemd voor aardgastransport zonder leveringen op het grondgebied van het Waalse Gewest;c) de verbindingen tussen die infrastructuren. Art. R.II.21-4. Hoofdinfrastructuren voor vloeistoftransport.
Het hoofdinfrastructuurnet voor vloeistoftransport bestaat uit de leidingen die deel uitmaken van het transportnet voor gas- of vloeistofelementen, onder uitsluiting van water en opgenomen in de territoriale structuur van het ruimtelijk ontwikkelingsplan, onder uitsluiting van de aansluiting op een eindafnemer.
Onderafdeling 2 - Doelstellingen en effecten van de beschermingsomtrekken Art. R.II.21-5. De omtrek van waardevolle vergezichten streeft naar de vrijwaring van de buitengewone uitzichten op een bebouwd of onbebouwd landschap.
De vergunningsplichtige handelingen en werken kunnen er ofwel verboden worden ofwel ondergeschikt worden gemaakt aan voorwaarden waarvan het doel erin bestaat te voorkomen dat het waardevolle vergezicht aangetast wordt.
Art. R.II.21-6. De omtrek van ecologische doorgangsgebieden strekt ertoe, de ruimtes die als doorgang dienen tussen de biotopen van dieren- en plantensoorten in stand te houden.
De vergunningsplichtige handelingen en werken kunnen er ofwel verboden worden ofwel ondergeschikt worden gemaakt aan bijzondere beschermingsvoorwaarden.
Art. R.II.21-7. De landschappelijk waardevolle omtrek streeft naar de bescherming, het beheer of de inrichting van het landschap.
De vergunningsplichtige handelingen en werken kunnen er toegelaten worden voor zover ze bijdragen tot de bescherming, het beheer of de inrichting van het (on)bebouwd landschap.
Art. R.II.21-8. De omtrek van cultureel, historisch of esthetisch waardevolle gebieden strekt ertoe, in een bebouwde omgeving naar een evenwicht te streven tussen de al dan niet bebouwde ruimten en de monumenten of plaatsen die overheersend zijn in of kenmerkend zijn voor die gebieden.
De vergunningsplichtige handelingen en werken kunnen er ofwel verboden worden ofwel ondergeschikt worden gemaakt aan bijzondere beschermingsvoorwaarden.
Art. R.II.21-9. De omtrek voor de uitbreiding van ontginningsgebieden strekt ertoe, afzettingen van rotsgesteenten potentieel te benutten.
De vergunningsplichtige handelingen en werken kunnen er ofwel verboden worden ofwel ondergeschikt worden gemaakt aan voorwaarden waarvan het doel erin bestaat te voorkomen dat een potentiële afzetting aangetast wordt.
Onderafdeling 3 - Grafische weergave van het gewestplan Art. R.II.21-10. Bijlage 3 vormt de verklaring voor de grafische weergave van de ontwerpen van plannen en gewestplannen. Bijlage 3 heeft geen enkele reglementaire draagwijdte voor zover ze er enkel toe strekt, in de grafische weergave van de gebieden, tracés of omtrekken bedoeld in de artikelen D.II.18 tot D.II.68 te voorzien. Afdeling 2 - Bestemming en algemene voorschriften van de gebieden
Art. R.II.23-1. In de zin van deze afdeling wordt verstaan onder eigendom, een in rechte en feite homogeen onroerend geheel.
Onderafdeling 1 - Gebieden van aanhorigheden van ontginningen Art. R.II.33-1. Voorwaarden voor het samenbrengen van inerte afvalstoffen en de benutting van aarde en stenen. § 1. Voor het samenbrengen van inerte afvalstoffen kunnen volgende afvalstoffen, opgenomen in het besluit van de Waalse Regering van 10 juli 1997 tot vaststelling van een afvalcatalogus, toegelaten worden : 1° aarde en afvalstoffen van bouw- en afbraakwerken bedoeld onder de codes 17.01, 17.05 en 17.07; 2° afvalstoffen uit de ontginning van de mineralen bedoeld onder code 01.01; 3° afvalstoffen afkomstig van de fysische verwerking van niet-metaalhoudende mineralen bedoeld onder code 01.04.
Onder het samenbrengen van inerte afvalstoffen wordt verstaan, de installatie voor het samenbrengen of sorteren van inerte afvalstoffen, zoals bedoeld onder rubriek 90.21.01 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten.
Voor de benutting van aarde en stenen kunnen volgende stoffen toegelaten worden tegen de voorwaarden vastgesteld in bijlage 1 bij het besluit van de Waalse Regering van 14 juni 2001 waarbij de nuttige toepassing van sommige afvalstoffen bevorderd wordt : 1° niet-vervuilde afgegraven grond, vallend onder code 170504;2° bietenaarde en andere tuinbouwproducties, vallend onder code 020401;3° steenachtige materialen in natuurlijke toestand, vallend onder code 010102;4° steenachtige materialen in natuurlijke toestand, vallend onder code 010409. § 2. Het samenbrengen, noch het benutten van afvalstoffen zijn toegelaten : 1° in de locaties, erkend krachtens de wet van 12 juli 1973 over het natuurbehoud;2° in een vastgelegd preventiegebied, in een preventiegebied of in een toezichtsgebied betreffende de winningen van tot drinkwater verwerkbaar water, ingevoerd krachtens Boek II van het Milieuwetboek;3° in de reeds uitgebate steengroeven. Art. R.II.33-2. Procedure.
De stedenbouwkundige of de globale vergunning voor het samenbrengen van inerte afvalstoffen of de benutting van aarde en stenen kan slechts verstrekt worden na advies van DGO3 - Departement Bodems en Afvalstoffen.
Onderafdeling 2 - Landbouwgebieden Art. R.II.36-1. Aanvullende diversificatieactiviteiten.
De aanvullende diversificatieactiviteiten zijn : 1° de verwerking, de benutting en de verhandeling van producten van één of meerdere, gebundelde landbouwbedrijven, voor zover de gebouwen en de installaties in de nabijheid gelegen zijn van de landbouwproductie-eenheid van één van de landbouwers;2° het verschaffen van een toeristisch onderkomen op de hoeve, met inbegrip van een hoevekampeerterrein, voor zover de installaties voor het verschaffen van een toeristisch onderkomen in de nabijheid gelegen zijn van de gebouwen en, in voorkomend geval, van het woongedeelte van het landbouwbedrijf;3° de leerboerderijen in de zin van het Waalse Landbouwwetboek en de boerderijen voor sociale inschakeling;4° het toerisme op de hoeve, met inbegrip van de recreatie-activiteiten van het bedrijfshoofd zoals boerderijgolf, paardenmanèges of het inrichten van weiden voor tijdelijke verhuur ervan aan jeugdbewegingen; 5° onverminderd de onontbeerlijke biomethaniseringseenheid voor een landbouwbedrijf, in de zin van artikel D.II.36, § 1, lid 2, de biomethaniseringseenheid die gevoed wordt door gewasresten en dierlijke mest, geproduceerd door meerdere landbouwbedrijven.
Art. R.II.36-2. Windturbines.
De mast van de windturbines, bedoeld in artikel D.II.36, § 2, lid 2, staat op maximum duizend vijfhonderd meter van de as van de hoofdverkeersinfrastructuren in de zin van artikel R.II.21-1 of van de grens van een bedrijfsruimte.
Art. R.II.36-3. Bebossing.
Bebossing wordt tegen volgende cumulatieve voorwaarden toegelaten : 1° de bebossing beoogt, een goed of een deel van een goed dat voorheen nog niet van bomen was voorzien voor een langere periode dan twaalf jaar van bomen te voorzien door aanplanting of spontane plantengroei;2° het project is op een goed gelegen, dat grenst aan een bestaand bos, bosje of woud of aan een bosgebied opgenomen op het gewestplan, behalve als de te bebossen oppervlakte hoger is dan drie hectare uit één stuk; 3° het project is niet gelegen in een omtrek van waardevolle vergezichten, zoals bedoeld in artikel D.II.21, § 2, 1°, of in een landschappelijk waardevolle omtrek, zoals bedoeld in artikel D.II.21, § 2, 3° ; 4° het project houdt geen enkele reliëfwijziging of drainage in;5° de aanplantingen voldoen aan de criteria van het ecologisch boomsoortenbestand, uitgegeven overeenkomstig artikel 40 van het Boswetboek en zijn aangepast aan de pedologische omstandigheden van het betrokken perceel;6° de aanplantingen bevatten minstens tien percent loofboomsoorten, waaronder aan de buitenkant een gelaagde bosrand bestaande uit inlandse soorten. Art. R.II-36-4. Intensieve teelt van bosboomsoorten.
Intensieve teelt van bosboomsoorten wordt tegen volgende cumulatieve voorwaarden toegelaten : 1° ze beoogt de productie van biomassa of energiehout en bestaat erin, een goed of een deel van een goed dat voorheen nog niet van bomen was voorzien voor een langere periode dan twaalf jaar van bomen te voorzien door aanplanting of spontane plantengroei;2° het project is op een goed gelegen, dat grenst aan een bestaand bos, bosje of woud of aan een bosgebied opgenomen op het gewestplan, behalve als de te bebossen oppervlakte hoger is dan drie hectare uit één stuk; 3° het project is niet gelegen in een omtrek van waardevolle vergezichten, zoals bedoeld in artikel D.II.21, § 2, 1°, of in een landschappelijk waardevolle omtrek, zoals bedoeld in artikel D.II.21, § 2, 3° ; 4° het project houdt geen enkele reliëfwijziging of drainage in;5° wanneer de intensieve teelt van bosboomsoorten beëindigd wordt, krijgt de locatie haar landbouwbestemming terug. Art.R.II.36-5. Poel.
Poelen worden tegen volgende cumulatieve voorwaarden toegelaten : 1° de waterdiepte is maximum 2 meter;2° de oppervlakte is maximum 10 are;3° een deel van de omtrek vertoont een zeer zachte helling;4° de omtreklijnen zijn onregelmatig;5° ze wordt omringd door een onbewerkt of niet extensief bewerkt buffergebied. Art. R.II-36-6. Visteelt.
Visteeltbedrijven worden tegen volgende cumulatieve voorwaarden toegelaten : 1° ze bestaan uit vijvers, bekkens, technische lokalen en aansluitende uitrustingen, nodig voor de teelt en de productie van vissen en andere aquatische producten;2° de bedrijfsgebouwen bestaan uit verdiepingloze eenvoudige bouwvolumes met een zadeldak waarvan beide hellende delen dezelfde hellingsgraad vertonen of uit een groendak met uitsluitend inlandse soorten;3° de opgaande muren bestaan uit natuurlijke materialen of worden bedekt met een houten gevelbekleding;4° het bedrijf wordt in het kader van een beroepsactiviteit gerund. De woning van de uitbater die visteelt als beroepsactiviteit beoefent wordt, voor zover ze volledig deel uitmaakt van het bedrijf, toegelaten als de onderneming minstens één beroepskrachteenheid verantwoordt.
Art. R.II.36-7. Vissershut.
Vissershutten worden tegen volgende cumulatieve voorwaarden toegelaten : 1° één enkele vissershut wordt per vijver of groep van vijvers met een minimumoppervlakte van tien are toegelaten;2° de vissershut is gelegen aan de rand van de vijvers of groep van vijvers;3° de hut beslaat een bodemoppervlakte van maximum veertig vierkante meter;4° de hut bestaat uit één enkel verdiepingloos eenvoudig bouwvolume met een donker, mat zadeldak waarvan beide hellende delen dezelfde hellingsgraad vertonen of met een groendak met uitsluitend inlandse soorten;5° de opgaande muren bestaan uit hout die enkel ingestreken mogen worden met een donkerkleurig beschermingsproduct. Art. R.II.36-8. Jagershutten.
Jagershutten worden tegen volgende cumulatieve voorwaarden toegelaten : 1° één enkele jagershut wordt per jachtgebied in de zin van artikel 2bis van de jachtwet van 28 februari 1882 toegelaten;2° de bodemoppervlakte beslaat maximum veertig vierkante meter;3° de hut bestaat uit één enkel verdiepingloos eenvoudig bouwvolume met een donker, mat zadeldak waarvan beide hellende delen dezelfde hellingsgraad vertonen of met een groendak met uitsluitend inlandse soorten;4° de opgaande muren bestaan uit hout die enkel ingestreken mogen worden met een donkerkleurig beschermingsproduct. De oppervlakte bedoeld in lid 1, 2°, kan met tien vierkante meter uitgebreid worden indien een koelkamer voor wild ingericht wordt.
Art. R.II.36-9. Kleine schuilplaatsen voor dieren.
Kleine schuilplaatsen voor dieren worden tegen volgende cumulatieve voorwaarden toegelaten : 1° één enkele schuilplaats per eigendom;2° de bodemoppervlakte beslaat maximum zestig vierkante meter;3° de schuiplaats bestaat uit één enkel verdiepingloos eenvoudig bouwvolume met een donker, mat zadeldak waarvan beide hellende delen dezelfde hellingsgraad vertonen of met een groendak met uitsluitend inlandse soorten;4° de opgaande muren bestaan uit hout die enkel ingestreken mogen worden met een donkerkleurig beschermingsproduct. De oppervlakte bedoeld in lid 1, 2°, kan met vijftien vierkante meter uitgebreid worden met het oog op de opslag van diervoeders.
Art. R.II.36-10. Recreatieve openluchtactiviteiten.
Recreatieve openluchtactiviteiten worden tegen de volgende cumulatieve voorwaarden toegelaten : 1° het betreft ontspanningsactiviteiten uit de recreatiesector, met name activiteiten in verband met een dierenpark, of sport, die in specifieke ruimtes beoefend worden, zoals hengelsport, golf, paardrijden, mountainbike, schuttersporten, voetbal, avonturenparcoursen, luchtmodelbouw, ultra lichte gemotoriseerde vliegtuigjes en openluchtactiviteiten waarbij voertuigen met een elektrische, thermische of verbrandingsmotor worden gebruikt;2° de bestemming van het gebied wordt erdoor niet onherroepelijk gewijzigd;3° uitgezonderd de vijvers, de uitrustingen voor de opslagverrichtingen van brandstoffen en de uitrustingen voor schuttersactiviteiten, mag geen enkel deel van de bodem met een ondoordringbare grondlaag bedekt worden binnen in de omtrek van de uitrustingen;4° de parkeerruimte voor voertuigen wordt aangelegd op waterdoorlatend en niet gladgestreken terrein;5° uitgezonderd de uitrustingen betreffende de schuttersactiviteiten worden de funderingen van gebouwen uitgevoerd op tegeldragers en de opgaande muren worden niet gemetseld of ter plaatse in beton gegoten. De terreinen waarop openluchtactiviteiten plaatsvinden die gebruik maken van thermische of verbrandingsmotoren zijn op voldoende afstand gelegen van de bewoonde plaatsen en de ruimten die doorgaans voor rust en ontspanning worden gebruikt, zodat ze verenigbaar zijn met de omgeving en de hoofdbestemming van bedoelde plaats en ruimte niet in gevaar brengen.
Art. R.II.36-11. Modules voor de productie van elektriciteit en warmte.
Een biomethaniseringseenheid per eigendom wordt toegelaten op voorwaarde dat dit verenigbaar is met de omgeving.
Een windturbine per eigendom wordt toegelaten voor zover de mast hoogstens vierentwintig meter meet.
Een module voor de productie van elektriciteit of warmte met de zon als energiebron wordt tegen volgende voorwaarden toegelaten : 1° ofwel, de module wordt rechtstreeks op een bestaand gebouw aangebracht;2° ofwel, de module wordt rechtstreeks of via een montageconstructie in de bodem verankerd voor zover de module, in verhouding tot de toegangsweg, achter de gebouwen geplaatst wordt. Art. R.II.36-12. Elke aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning of een stedenbouwkundig attest nr. 2 en elke stedenbouwkundige vergunning of elk stedenbouwkundig attest nr. 2 betreffende de activiteiten bedoeld in de artikelen R.II.36-2 tot R.II.36-11 wordt formeel gemotiveerd ten opzichte van de effecten van die activiteiten op de landbouw, het landschap, de flora, de fauna, de bodem, het aflopend hemelwater, het debiet en de kwaliteit van de waterlopen.
De vrijwaring van de kenmerken van een naburige locatie, beschermd krachtens de wet van 12 juli 1973 betreffende het natuurbehoud of de Richtlijnen 2009/147/EU van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand en Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna mag niet in gevaar worden gebracht.
Onderafdeling 3 - Bosgebieden Art. R.II.37-1. Kerstbomenteelt.
Kerstbomenaanplantingen worden tegen volgende cumulatieve voorwaarden toegelaten : 1° de uitbating wordt in het kader van een beroepsactivieit verricht;2° de kerstbomen worden geveld of uitgetrokken in de periode van twaalf jaar volgend op de aanplanting;3° het project houdt geen enkele wijziging in het bodemreliëf en geen enkele drainage in; 4° het project is niet gelegen in een omtrek van waardevolle vergezichten, bedoeld in artikel D.II.21, § 2, 1°, in een landschappelijk waardevolle omtrek bedoeld in artikel D.II.21, § 2, 3°, in de locaties erkend krachtens de wet van 12 juli 1973 betreffende het natuurbehoud of in een biologisch zeer waardevolle locatie zoals vermeld op de cartografische portaalsite van de Waalse Overheidsdienst; 5° de oppervlakte, ingenomen door de kerstbomen, beslaat maximum één hectare per beboste oppervlakte van tien hectare uit één stuk;6° de aanplanting mag niet de plaats innemen van een loofbos;7° het terrein is toegankelijk via minstens één weg waarop het voertuigverkeer bij of krachtens het Boswetboek toegelaten is;8° wanneer de kerstbomenteelt beëindigd wordt, wordt de locatie herbebost rekening houdend met de criteria van het ecologisch soortenbestand, uitgegeven overeenkomstig artikel 40 van het Boswetboek of overgelaten aan natuurlijke regeneratie. Art. R.II.37-2. Windturbines.
De mast van de windturbines bedoeld in artikel D.II.37, § 1, lid 6, is gelegen : 1° buiten de omtrek van een locatie, erkend krachtens de wet van 12 juli 1973 over het natuurbehoud; 2° op een afstand van maximum zevenhonderdvijftig meter van de as van de hoofdverkeersinfrastructuren in de zin van artikel R.II.21-1; 3° buiten een loofbomenbestand in de zin van het Boswetboek. Art. R.II.37-3. Constructies voor bostoezicht.
Constructies voor bostoezicht worden tegen volgende cumulatieve voorwaarden toegelaten : 1° het betreft een observatiepost;2° het project houdt geen enkele wijziging in het bodemreliëf en geen enkele drainage in;3° de grondinneming bedraagt maximum tien vierkante meter;4° de opgaande muren, indien onontbeerlijk, bevatten lichtspleten en bestaan uit hout dat enkel ingestreken mag worden met een donkerkleurig beschermingsproduct;5° in voorkomend geval heeft het dak een donkerkleurige en matte laag of bestaat uit uitsluitend inlandse soorten. Art. R.II.37-4. Constructies voor de uitbating van de bossen.
Constructies voor de uitbating van de bossen worden tegen volgende cumulatieve voorwaarden toegelaten : 1° het betreft een hangar voor het onderbrengen van het materiaal voor de uitbating van de bossen;2° één enkele hangar wordt toegelaten per eigendom van vijfentwintig hectare bos uit één stuk;3° de hangar is toegankelijk via minstens één weg waarop het voertuigverkeer bij of krachtens het Boswetboek toegelaten is;4° het project houdt geen enkele wijziging in het bodemreliëf en geen enkele drainage in;5° de hangar bestaat uit één enkel enkelvoudig verdiepingloos bouwvolume met een zadeldak waarvan beide delen dezelfde hellingsgraad hebben of met een groendak bestaande uit uitsluitend inlandse soorten;6° de opgaande muren worden opgetrokken uit hout die enkel ingestreken mogen worden met een donkerkleurige en matte beschermingslaag. In afwijking van lid 1, 2°, wordt één hangar per eigendom van tien hectare uit één stuk toegelaten voor zover de grondinneming beperkt blijft tot veertig vierkante meter.
Art. R.II.37-5. Constructies voor de eerste houtverwerking.
Constructies voor de eerste houtverwerking worden tegen volgende cumulatieve voorwaarden toegelaten : 1° het betreft constructies voor de opslag, het zagen, het drogen, het ontschorsen of het schaven van hout;2° ze worden opgetrokken aan de rand van een bosgebied opgenomen op het gewestplan, op een terrein dat slechts een klein bosbouwkundig, biologisch, waterbouwkundig of landschappelijk belang vertoont;3° ze zijn gelegen langs een weg die voldoende toegerust is met water- en elektriciteitsleidingen, over een wegverharding beschikt en breed genoeg is, rekening houdend met de verwerkingscapaciteit van de onderneming;4° de uitbating wordt in het kader van een beroepsactivieit verricht. Art. R.II.37-6. Eenheden voor de energievalorisering van de biomassa.
Eenheden voor de energievalorisering van de biomassa worden tegen volgende cumulatieve voorwaarden toegelaten : 1° het betreft verbrandingsinstallaties en bijhorende uitrustingen, waarvoor de brandstof tegen minstens negentig percent bestaat uit reststoffen die rechtstreeks afkomstig zijn van de uitbating van de bossen en de eerste houtverwerking;2° de eenheid wordt gevestigd aan de rand van een bosgebied opgenomen op het gewestplan, op een terrein dat slechts een klein bosbouwkundig, biologisch, waterbouwkundig of landschappelijk belang vertoont;3° de eenheid is gelegen langs een weg die voldoende toegerust is met water- en elektriciteitsleidingen, over een wegverharding beschikt en breed genoeg is, rekening houdend met de verwerkingscapaciteit van de onderneming;4° de uitbating wordt in het kader van een beroepsactivieit verricht. Art. R.II.37-7. Visteelt.
Visteelt wordt tegen volgende cumulatieve voorwaarden toegelaten : 1° de visteeltinrichtingen bestaan uit vijvers, bassins, technische lokalen en bijhorende uitrustingen voor de teelt en de productie van vissen en andere aquatische producten;2° het project wordt aangelegd op een terrein dat een klein bosbouwkundig, biologisch of waterbouwkundig belang vertoont;3° het project is toegankelijk via minstens één weg waarop het voertuigverkeer bij of krachtens het Boswetboek toegelaten is;4° de bedrijfsgebouwen bestaan uit enkelvoudige verdiepingloze bouwvolumes met een zadeldak waarvan beide delen dezelfde hellingsgraad hebben of met een groendak bestaande uit uitsluitend inlandse soorten;5° de opgaande muren worden opgetrokken uit hout of worden bekleed met houtplanken die enkel ingestreken mogen worden met een donkerkleurige en matte beschermingslaag.6° de uitbating wordt in het kader van een beroepsactivieit verricht. Voor zover de uitbaterswoning volledig deel uitmaakt van het bedrijf, mag de uitbater wiens beroep uit visteelt bestaat zijn woonst vestigen als de onderneming minstens de inzet van één arbeidskrachteenheid verantwoordt.
Art. R.II.37-8. Jachthutten.
Jachthutten worden tegen de volgende cumulatieve voorwaarden toegelaten : 1° één enkele jachthut wordt toegelaten per jachtgebied in de zin van artikel 2bis van de jachtwet van 28 februari 1882;2° de grondinneming beslaat een oppervlakte van maximum veertig vierkante meter;3° de jachthut bestaat uit één enkel enkelvoudig verdiepingloos bouwvolume met een zadeldak waarvan beide delen dezelfde hellingsgraad hebben of met een groendak bestaande uit uitsluitend inlandse soorten;4° de opgaande muren worden opgetrokken uit hout die enkel ingestreken mogen worden met een donkerkleurige en matte beschermingslaag. De oppervlakte bedoeld in lid 1, 2°, kan uitgebreid worden met tien vierkante meter indien er een koelkamer voor de opslag van wildvlees voorzien wordt.
Art. R.II.37-9. Vissershutten.
Vissershutten worden tegen de volgende cumulatieve voorwaarden toegelaten : 1° één enkele vissershut wordt toegelaten per vijver of groep van vijvers met een oppervlakte van minstens tien are;2° de vissershut is gelegen langs een vijver of groep van vijvers;3° de grondinneming van de vissershut beslaat een oppervlakte van maximum veertig vierkante meter;4° de vissershut bestaat uit één enkel enkelvoudig verdiepingloos bouwvolume met een zadeldak waarvan beide delen dezelfde hellingsgraad hebben of met een groendak bestaande uit uitsluitend inlandse soorten;5° de opgaande muren worden opgetrokken uit hout die enkel ingestreken mogen worden met een donkerkleurige en matte beschermingslaag. Art. R.II.37-10. Vrijetijdsverblijven.
Van de lijst van de vrijetijdsverblijven bedoeld in artikel D.II.37, § 4, maken deel uit : de tent, de tipi, de joert, de luchtbel en de houten blokhut, met inbegrip van de paalhut.
Art. R.II.37-11. Bouwwerken, uitrustingen, wegen, onmiddellijke omgeving en parkeergelegenheden van publieke activiteiten met didactische doeleinden, bosinitiatie, bosobservatie, recreatieve of toeristische activiteiten. § 1. De publieke activiteiten met didactische doeleinden, bosinitiatie, bosobservatie, recreatieve of toeristische activiteiten, behalve de vrijetijdsverblijven, zijn toegelaten in bosgebieden tegen de volgende cumulatieve voorwaarden : 1° het project is niet gelegen in een omtrek van waardevolle vergezichten, bedoeld in artikel D.II.21, § 2, 1°, of voor recreatieve of toeristische activiteiten, in een integraal reservaat, bedoeld in artikel 71, leden 1 en 2, van het Boswetboek of in de locaties erkend krachtens de wet van 12 juli 1973 betreffende het natuurbehoud, uitgezonderd : a) in de aangewezen Natura 2000-locaties, de beheerseenheden 10 en 11 in de zin van het besluit van de Waalse Regering van 19 mei 2011 tot bepaling van de beheerseenheidstypes die binnen een Natura 2000-locatie afgebakend zouden kunnen worden, alsook tot bepaling van de verbodsmaatregelen en van de bijzondere preventieve maatregelen die erop toepasselijk zijn;b) in de erkende locaties, de uitvoering van een domaniaal natuurreservaat of een erkend natuurreservaat of een bosreservaat in de zin van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud;2° het project houdt geen enkele wijziging in het bodemreliëf en geen enkele drainage in;3° de bouwwerken, installaties en uitrustingen worden in het natuurlijk milieu geïntegreerd en uitgevoerd na het vinden van een vestigingsplaats en onder de aanwending van technieken die zo weinig schadelijk mogelijk zijn voor de bomen;4° de bouwwerken worden op een maximumafstand van honderd meter gevestigd ten opzichte van de openbare toegangsweg;5° voor de ontvangst van het publiek wordt één enkel verdiepingloos bouwwerk met een grondinneming van maximum zestig vierkante meter toegelaten;6° de bouwwerken en uitrustingen bestaan uit een verdiepingloos enkelvoudig bouwvolume;7° de opgaande muren van de bouwwerken en uitrustingen worden hoofdzakelijk in hout uitgevoerd;8° indien nodig, worden de binnenwegen en de parkeergelegenheden voor dienstvoertuigen aangelegd op een waterdoorlatende en niet gladgestreken ondergrond;9° wanneer de activiteit beëindigd wordt, wordt in voorkomend geval de locatie herbebost rekening houdend met de criteria van het ecologisch soortenbestand, uitgegeven overeenkomstig artikel 40 van het Boswetboek of overgelaten aan natuurlijke regeneratie. De punten 2°, 5° en 6° zijn niet van toepassing voor zover tegelijk : 1° het project kadert in een project tot toeristische valorisering van bosarealen, ontwikkeld door het Waalse Gewest in de zin van het Waalse Toerismewetboek of een project tot toeristische valorisering van de bossen, ontwikkeld door de Duitstalige Gemeenschap;2° als het project gevestigd wordt in een bos van meer dan twintig hectare uit één stuk onder bosregeling, wordt het plan tot bosinrichting, bedoeld in artikel 57 van het Boswetboek definitief aangenomen. § 2. Vrijetijdsverblijven worden tegen volgende cumulatieve voorwaarden toegelaten : 1° het project is niet gelegen in een omtrek van waardevolle vergezichten, bedoeld in artikel D.II.21, § 2, 1°, of in een integraal reservaat, in de zin van artikel 71, leden 1 en 2, van het Boswetboek of in de locaties erkend krachtens de wet van 12 juli 1973 betreffende het natuurbehoud, uitgezonderd : a) in de aangewezen Natura 2000-locaties, de beheerseenheden 10 en 11 in de zin van het besluit van de Waalse Regering van 19 mei 2011 tot bepaling van de beheerseenheidstypes die binnen een Natura 2000-locatie afgebakend zouden kunnen worden, alsook tot bepaling van de verbodsmaatregelen en van de bijzondere preventieve maatregelen die erop toepasselijk zijn;b) in de erkende locaties, de uitvoering van een domaniaal natuurreservaat of een erkend natuurreservaat of een bosreservaat in de zin van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud;2° het project houdt geen enkele wijziging in het bodemreliëf en geen enkele drainage in;3° het project bevat maximum tien onderkomens per hectare;4° de onderkomens worden in het natuurlijk milieu geïntegreerd en uitgevoerd na het vinden van een vestigingsplaats en onder de aanwending van technieken die zo weinig schadelijk mogelijk zijn voor de bomen;5° de onderkomens worden op een maximumafstand van honderd meter gevestigd ten opzichte van de openbare toegangsweg;6° de oppervlakte van de onderkomens beslaat maximum zestig vierkante meter;7° voor hutten worden de opgaande muren en het dak opgetrokken uit hout die enkel ingestreken mogen worden met een donkerkleurige en matte beschermingslaag;8° als het project gevestigd wordt in een bos van meer dan twintig hectare uit één stuk onder bosregeling, wordt het plan tot bosinrichting, bedoeld in artikel 57 van het Boswetboek, definitief aangenomen. Art. R.II.37-12. Dierenparkactiviteiten.
Dierenparkactiviteiten worden tegen de volgende cumulatieve voorwaarden toegelaten : 1° het project is niet gelegen in een omtrek van waardevolle vergezichten, bedoeld in artikel D.II.21, § 2, 1°, of in de locaties erkend krachtens de wet van 12 juli 1973 betreffende het natuurbehoud, uitgezonderd : a) in de aangewezen Natura 2000-locaties, beheerseenheden 10 en 11 in de zin van het besluit van de Waalse Regering van 19 mei 2011 tot bepaling van de beheerseenheidstypes die binnen een Natura 2000-locatie afgebakend zouden kunnen worden, alsook tot bepaling van de verbodsmaatregelen en van de bijzondere preventieve maatregelen die erop toepasselijk zijn;b) in de erkende locaties, de uitvoering van een domaniaal natuurreservaat of een erkend natuurreservaat of een bosreservaat in de zin van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud;2° het project houdt geen enkele wijziging in het bodemreliëf en geen enkele drainage in;3° voor de ontvangst van het publiek wordt één enkel verdiepingloos bouwwerk met een grondinneming van maximum zestig vierkante meter toegelaten;4° de bouwwerken, installaties en uitrustingen worden in het natuurlijk milieu geïntegreerd en uitgevoerd na het vinden van een vestigingsplaats en onder de aanwending van technieken die zo weinig schadelijk mogelijk zijn voor de bomen;5° de bouwwerken en uitrustingen bestaan uit een verdiepingloos enkelvoudig bouwvolume;6° de materialen voor de opgaande muren bestaan hoofdzakelijk uit hout en de daken hebben een donkere en matte kleur;7° indien nodig, worden de binnenwegen en de parkeergelegenheden voor dienstvoertuigen op een waterdoorlatende en niet-gladgestreken ondergrond uitgevoerd;8° wanneer de activiteit beëindigd wordt, wordt in voorkomend geval de locatie herbebost rekening houdend met de criteria van het ecologisch soortenbestand, uitgegeven overeenkomstig artikel 40 van het Boswetboek of overgelaten aan natuurlijke regeneratie. Art. R.II.37-13. Ontbossing voor landbouwdoeleinden.
Ontbossing wordt tegen volgende cumulatieve voorwaarden toegelaten : 1° ontbossingen worden verricht voor teelt- en weidelanddoeleinden in het kader van een landbouwbedrijf;2° het project wordt aangelegd op een terrein dat een klein bosbouwkundig, biologisch of waterbouwkundig belang vertoont; 3° het project is niet gelegen in een omtrek van waardevolle vergezichten, bedoeld in artikel D.II.21, § 2, 1°, of in de locaties erkend krachtens de wet van 12 juli 1973 betreffende het natuurbehoud, uitgezonderd : a) in de aangewezen Natura 2000-locaties, beheerseenheden 10 en 11 in de zin van het besluit van de Waalse Regering van 19 mei 2011 tot bepaling van de beheerseenheidstypes die binnen een Natura 2000-locatie afgebakend zouden kunnen worden, alsook tot bepaling van de verbodsmaatregelen en van de bijzondere preventieve maatregelen die erop toepasselijk zijn;b) in de erkende locaties, de uitvoering van een beheersplan voor een domaniaal natuurreservaat, een erkend natuurreservaat of een bosreservaat in de zin van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud;4° het project houdt geen enkele wijziging in het bodemreliëf en geen enkele drainage in;5° wanneer de landbouwactiviteit beëindigd wordt, wordt in voorkomend geval de locatie herbebost rekening houdend met de criteria van het ecologisch soortenbestand, uitgegeven overeenkomstig artikel 40 van het Boswetboek of overgelaten aan natuurlijke regeneratie. Art. R.II.37-14. Elke aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning of een stedenbouwkundig attest nr. 2 en elke stedenbouwkundige vergunning of elk stedenbouwkundig attest nr. 2 betreffende de activiteiten bedoeld in de artikelen R.II.37-1 tot R.II.37-13 wordt formeel gemotiveerd ten opzichte van de effecten van die activiteiten op het landschap, de flora, de fauna, het debiet en de kwaliteit van de waterlopen.
De vrijwaring van de kenmerken van een naburige locatie, beschermd krachtens de wet van 12 juli 1973 betreffende het natuurbehoud of de Richtlijnen 2009/147/EU van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand en Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna mag niet in gevaar worden gebracht.
Onderafdeling 4 - Lijst van de handelingen en werken die uitgevoerd mogen worden in een parkgebied, zoals bedoeld in artikel D.II.40 Art. R.II.40-1. De aanvullende handelingen en werken, toegelaten in parkgebied, hebben betrekking op volgende uitrustingen : 1° sport- en speelgronden in de open lucht;2° loopzones voor zachte mobiliteit;3° een restaurant of een cafetaria per drie hectare parkgebied;4° de gebouwen en de installaties voor de ontvangst van het publiek met didactische of recreatieve doeleinden, met inbegrip van dierenschuilplaatsen;5° het bezorgen van een onderkomen aan het publiek dat aan de didactische activiteiten deelneemt;6° het plaatsen van tenten, tipis, joerten, luchtbellen en houten blokhutten, met inbegrip van paalhutten, tegen volgende cumulatieve voorwaarden : a) hun oppervlakte beslaat maximum veertig vierkante meter;b) ze zijn niet aangesloten op water, gas, elektriciteit en riolering;c) voor hutten bestaan de materialen volledig uit hout; d) het project vervult de voorwaarden bedoeld in artikel R.II.37-11, § 2, 2°, 3°, 4° en 5° ; 7° één of meerdere ruimtes voor parkeergelegenheden in waterdoorlatende en niet gladgestreken materialen. De totale oppervlakte van de handelingen en werken bedoeld in lid 1 en in artikel D.II.40, lid 3, mag tien percent van de totale oppervlakte van een parkgebied kleiner dan of gelijk aan 5 ha niet overschrijden, en vijftien percent van de totale oppervlakte van een parkgebied groter dan 5 ha. Loopzones voor zachte mobiliteit zijn niet inbegrepen in de tien en in de vijftien percent.
Onderafdeling 5 - Uitvoering van een gebied waarvan de inrichting door de gemeente aan een overlegprocedure onderworpen wordt zoals bedoeld in artikel D.II.42, § 2 Art. R.II.42-1. De vereenvoudigde inhoud van het plaatselijke beleidsontwikkelingsplan bedoeld in artikel D.II.42, § 2, bevat de elementen bedoeld in artikel D.II.11, § 2, 1° en 2°, c tot f. Wanneer het de uitvoering betreft, als geheel of als deel, van een gebied waarvan de inrichting door de gemeente aan een overlegprocedure onderworpen als parkgebied waarvan de oppervlakte vijf hectare overschrijdt om er de handelingen en werken bedoeld in artikel D.II.40, lid 3, te vergunnen, bevat de vereenvoudigde inhoud van het plaatselijke beleidsontwikkelingsplan bedoeld in artikel D.II.42, § 2, de elementen bedoeld in artikel D.II.11, § 2,1° en 2°, a en c tot f. Afdeling 3 - Tracé van de hoofdinfrastructuren
HOOFDSTUK III - Procedure Afdeling 1 - Inhoud van het basisdossier
Afdeling 2 - Op de herziening toepasselijke principes
Art. R.II.45-1. § 1. Een compensatie, omschreven in operationele termen, draagt met name bij tot : 1° het uitvoeren van de handelingen en werken voor het herstel, de renovatie, de sanering, de bouw of de heropbouw in een herin te richten locatie, met inbegrip van een locatie tot herstel van landschap en leefmilieu voor de teruggave van haar bebouwingspotentieel;2° stadshernieuwings-, stadsheroplevings- of plattelandsontwikkelingsverrichtingen uitvoeren. § 2. Een compensatie, omschreven in leefmilieutermen, draagt met name bij tot : 1° het verlenen van een hogere bescherming aan onroerende goederen gelegen : a) in een locatie, erkend krachtens de wet van 12 juli 1973 over het natuurbehoud; b) in een gebied onderhevig aan een overstromingsrisico in de zin van artikel D.53 van het Waterwetboek; 2° de herstelling van buitengewone vergezichten in een (on)bebouwd landschap;3° het waarborgen van doorgangsgebieden tussen de verschillende biotopen van plant- en diersoorten;4° de bescherming, het beheer en de inrichting van het landschap; 5° het verlenen van een hoger beschermingsniveau aan elk gebied opgenomen in het gewestplan door voorrang te verlenen aan niet voor bebouwing bestemde gebieden in de zin van artikel D.II.23, lid 3. § 3. Een compensatie, omschreven in energietermen, draagt met name bij tot het beperken van de effecten van de vectoren die energieverbruik bevorderen zoals uitrustingen, verplaatsingen, op lucht en klimaat. § 4. Een compensatie, omschreven in mobiliteitstermen, draagt met name bij tot : 1° een effectieve of verbeterde vermazing van het wegennet;2° een vlotter en toegankelijker verkeersnet vanuit het gebied of de gebieden waarvan de opneming op het gewestplan overwogen wordt;3° een vlotter gebruik van loopzones voor zwakke weggebruikers;4° het aanmoedigen van het gebruik van zachte vervoersmodi en collectief vervoer. Art. R.II.45-2. De omvang van de alternatieve compensatie wordt beoordeeld op grond van de oppervlakte van het (de) toekomstige bebouwingsgebied(en) die niet het voorwerp uitmaken van een planologische compensatie. Het proportionaliteitsbeginsel vereist een redelijke verhouding tussen, enerzijds, de residuele impact van de oppervlakte die het voorwerp uitmaakt van de alternatieve compensatie en, anderzijds, de overwogen alternatieve compensatie.
Om de inachtneming van het proportionaliteitsbeginsel te onderzoeken, wordt de kostprijs van de alternatieve compensatie voortvloeiend uit de opneming van het (de) bebouwingsgebied(en) vergeleken met een redelijk geachte kostprijs, geraamd op grond van een theoretisch bedrag, vastgesteld door de Regering tijdens de procedure van de opmaak of herziening van het gewestplan. Dat theoretisch bedrag, bepaald per oppervlakte-eenheid en forfaitair vastgesteld, is gegrond op het type op te nemen gebieden, zoals bepaald in artikel D.II.23, lid 2, 1° tot 7°. De kostprijs voor de alternatieve compensatie mag niet significant hoger of lager zijn dan het theoretisch bedrag dat als ijkpunt dient.
De aard van de alternatieve compensatie is bij voorkeur verbonden aan de aard van de impact, die gecompenseerd dient te worden door maatregelen van operationele, leefmilieu-, energie, of mobiliteitsgerelateerde aard of een combinatie ervan.
Art. R.II.45-3. De alternatieve compensaties kunnen geheel of gedeeltelijk concreet gemaakt worden door de wijziging van elk bestanddeel van het gewestplan, ongeacht of het gaat om een gebied, een tracé of de plaatsvervangende reservingsomtrek in de zin van artikel D.II.21, § 1, of een bijkomende omtrek of een bijkomend voorschrift, op het gewestplan opgenomen in het kader van de herziening die tot compensatie aanleiding geeft.
Art. R.II.45-4. Wanneer de alternatieve compensatie pas na de aanneming van de gewestplanherziening aangenomen kan worden, wordt in het besluit, om er de doeltreffendheid van te waarborgen, vermeld wie belast is met de uitvoering van de compensatie, welke de uitvoeringsmodaliteiten ervan zijn, en welke maatregelen als controle op de uitvoering genomen worden. Wanneer de alternatieve compensatie in een overeenkomst is opgenomen, wordt deze bekendgemaakt op de website van het Departement Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw van DGO4. Afdeling 3 - Gewone herzieningen
Onderafdeling 1 - Herzieningen op initiatief van de Regering Onderafdeling 2 - Herzieningen op initiatief van de gemeente Onderafdeling 3 - Herziening op initiatief van een privé- of publiekrechtelijke natuurlijke of rechtspersoon Onderafdeling 4 - Gemeenrechtelijke procedure Art. R.II.49-1. De Minister legt het ontwerp-plan en, in voorkomend geval, het milieueffectenverslag ter advies voor aan de personen en instanties die hij nodig acht te raadplegen, evenals aan DGO3 als laatstgenoemde geraadpleegd is overeenkomstig artikel D.II.49, § 2.
Art. R.II.49-2. DGO4 licht de gemeenteraad in over de beslissing tot goedkeuring van het ontwerp-plan, overeenkomstig artikel D.II.49, § 3.
Art. R.II.50-1. DGO4 richt het afschrift van de beslissing aan de gemeenten, overeenkomstig artikel D.II.50, § 2. Afdeling 4- Versnelde herzieningen
Art. R.II.51-1. DGO4 richt het afschrift van de beslissing aan de gemeenten en aan de eigenaars van de betrokken onroerende goederen, overeenkomstig artikel D.II.51, § 5.
Onderafdeling 1 - Procedure voor de herziening van een gewestplan met het oog op de opneming van een gebied van gewestelijk belang zonder compensatie Onderafdeling 2. - Herziening van een gewestplan met het oog op de opneming van een gebied van gemeentelijk belang zonder compensatie of herziening van een gewestplan waarvoor geen compensatie vereist is Afdeling 5 - Opmakingsprocedure
HOOFDSTUK IV - Gezamenlijke procedure plan-vergunningen HOOFDSTUK V - Juridische gevolgen Afdeling 1 - Algemeen
Titel 3 - Overgangsrecht HOOFDSTUK I - Gewestelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan HOOFDSTUK III - Gemeentelijke ontwikkelingsplannen Afdeling 1 - Gemeentelijk structuurplan
Afdeling 2 - Stedenbouwkundig en leefmilieuverslag
HOOFDSTUK III - Plannen van aanleg Afdeling 1 - Gewestplan
Onderafdeling 1 - Bestemming en algemene voorschriften van de gebieden Onderafdeling 2 - Procedure Afdeling 2 - Gemeentelijk plan van aanleg
Onderafdeling 1 - Juridische draagwijdte Art. R.II.66-1. Nadere regels voor de omschakeling van de bestemmingen van de afwijkende gemeentelijke plannen naar bestemmingen van het gewestplan. § 1. De omschakeling van de bestemmingen van de afwijkende gemeentelijke plannen, definitief goedgekeurd of aangenomen door de Regering of de Minister voor de inwerkingtreding van het Wetboek, wordt uitgevoerd volgens onderstaande nadere regels : 1° in het geval waarin het besluit van de Waalse Regering of de Minister tot definitieve goedkeuring of aanneming van het plan samen met een kaart met de bestemmingen van het grondgebied op 1/10.000e wordt genomen en die kaart conform dit besluit is, worden de bestemmingen van het gewestplan door die kaart bepaald; 2° in de andere gevallen, worden volgende bepalingen toegepast : a) in het geval waarin het ministerieel besluit tot machtiging tot de opmaak of de herziening van het afwijkend gemeentelijk plan van aanleg samen met kaart met de bestemmingen van het grondgebied op 1/10.000e wordt genomen : i) wanneer het bestemmingsplan niet afwijkt van de bestemmingen, vastgelegd in het ministerieel besluit tot machtiging tot de opmaak of de gerziening, door het onderzoek van de kaart als bijlage bij het ministerieel besluit tot machtiging tot de opmaak of de herziening; ii) wanneer het bestemmingsplan afwijkt van de bestemmingen, vastgelegd in het ministerieel besluit tot machtiging tot de opmaak of de herziening, door het onderzoek van het besluit van de Waalse Regering of van de Minister tot definitieve goedkeuring of aanneming van het plan en van het definitief goedgekeurd of aangenomen gewestplan; b) in het geval waarin het ministerieel besluit tot machtiging tot de opmaak of de herziening van het afwijkend gemeentelijk plan van aanleg niet samen met kaart met de bestemmingen van het grondgebied op 1/10.000e wordt genomen, worden de bestemmingen van het gewestplan bepaald door het onderzoek : i) van het besluit van de Waalse Regering of van de Minister tot definitieve goedkeuring of aanneming van het plan; ii) van het definitief goedgekeurd of aangenomen bestemmingsplan; iii) in voorkomend geval, van het besluit tot machtiging tot de opmaak of herziening van het gemeentelijk plan van aanleg; iv) in voorkomend geval, van het gemeenteraadsbesluit waarbij de opmaak of de herziening van het afwijkend gemeentelijk plan van aanleg wordt aangevraagd; c) in het geval waarin er geen besluit bestaat tot machtiging tot opmaak of herziening van het afwijkend gemeentelijk plan van aanleg, worden de bestemmingen van het gewestplan bepaald door het onderzoek : i) van het definitief goedgekeurd of aangenomen bestemmingsplan; ii) van het besluit van de Waalse Regering of van de Minister tot definitieve goedkeuring of aanneming van het afwijkend gemeentelijk plan van aanleg; iii) in voorkomend geval, van het gemeenteraadsbesluit bedoeld bij het besluit van de Waalse Regering of van de Minister tot definitieve goedkeuring of aanneming van het afwijkend gemeentelijk plan van aanleg. § 2. DGO4 maakt de omschakeling van de bestemmingen van de afwijkende gemeentelijke plannen tot bestemmingen van het gewestplan bekend op de website van het Departement Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw van DGO4.
Onderafdeling 2 - Procedure HOOFDSTUK IV - Andere plannen en schema's Boek 3 - Handleidingen voor stedenbouw Titel 1 - Gewestelijke handleiding voor stedenbouw HOOFDSTUK I - Algemeen HOOFDSTUK II - Inhoud HOOFDSTUK III - Procedure Art. R.III.3-1. Wanneer de gewestelijke handleiding voor stedenbouw of een deel van de gewestelijke handleiding voor stedenbouw betrekking heeft op een deel van het gewestelijk grondgebied waarvan de Regering de grenzen heeft vastgesteld, is de Minister bevoegd om die handleiding of dat deel van de handleiding aan te nemen zonder er de inhoud van te wijzigen, om het territoriaal toepassingsgebied uit te breiden of in te perken voor zover de nieuwe omtrek enkel een deel van het grondgebied van een gemeente betreft.
Titel 2 - de gemeentelijke handleiding voor stedenbouw HOOFDSTUK I - Algemeen HOOFDSTUK II - Inhoud HOOFDSTUK III - Procedure Titel 3 - Gemeenschappelijke bepalingen HOOFDSTUK I - Herziening en opheffing HOOFDSTUK II - Juridische gevolgen HOOFDSTUK III - Hiërarchie Afdeling 1 - Het verband tussen de gewestelijke handleiding en de
gemeentelijke handleiding Afdeling 2 - Het verband tussen de ontwikkelingsplannen en de
handleidingen Titel 4 - Overgangsrecht HOOFDSTUK I - Gewestelijke stedenbouwkundige verordeningen HOOFDSTUK II - Gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen Boek 4 - Stedenbouwkundige vergunningen en attesten Titel 1 - Algemeen HOOFDSTUK I - Begrippen Art. R.IV.1-1. Handelingen, werken en installaties vrijgesteld van de stedenbouwkundige vergunning, met een beperkte impact of die de verplichte medewerking van een architect niet vereisen.
Volgende nomenclatuur bepaalt de handelingen, werken en installaties die : 1° vrijgesteld worden van een stedenbouwkundige vergunning; 2° een beperkte impact hebben in de zin van de artikelen D.IV.15 en D.IV.48; 3° niet de verplichte tussenkomst van een architect vereisen. Die lijst geldt echter niet voor handelingen en werken betreffende onroerende goederen, die op de beschermingslijst opgenomen zijn, op de monumentenlijst geplaatst zijn, die voorlopig onder de gevolgen van de bescherming vallen, behalve als die onroerende goederen bestanddelen zijn van het in artikel 187, 13° bedoelde klein volkspatrimonium.
In de zin van deze nomenclatuur wordt verstaan onder : 1° technische kast : kast, geplaatst in de nabijheid van een telecommunicatieantenne of een locatie voor telecommunicatieantennes en waarin de nodige technische elementen geplaatst zijn voor de goede werking van een telecommunicatieantenne of een locatie voor telecommunicatieantennes, zoals elektriciteitsdistributie, noodbatterijen, transmissie-elementen en koelsystemen, met inbegrip van het steunelement;2° bouwschil : geheel van muren van het beschermde volume, gevormd door alle ruimten van een gebouw dat thermisch beschermd wordt van de buitenomgeving (lucht of water), van de bodem en alle omgevende ruimtes;3° voor- en achtertuinen : ruimte op de bodem, ter verfraaiing van een woonst, gelegen voor, achter of aan de zijkant ervan, en gevormd door : a) ofwel een oprit, als ruimte bestemd voor een verharde of een niet-gladgestreken bodembedekking;b) ofwel een tuin, als groene ruimte;c) ofwel een combinatie van beide elementen;4° technische installatie : de technische uitrustingen, geplaatst in de nabijheid van de telecommunicatieantennes en die nodig zijn voor de goede werking en de veiligheid van de locatie, zoals aan de grond vastgemaakte kabels, de kabelgoten die bovenop aan de grond vastgemaakte kabels gevestigd zijn, de roostervloerplaten, de behuizing voor radiomodules op afstand, de verlichting, de verwijderbare veiligheidshandleiders, de bliksemafleidsystemen of de stabilisatieplaten voor masten;5° eigendom : een in feite en in rechte homogeen onroerend geheel;6° bijenkorf : structuur waarin een bijenvolk ondergebracht is;7° bijenkast : een gebouw, opgetrokken om bijenkorven in onder te brengen;8° reeds ingerichte technische locatie : de gronden waarop zich installaties bevinden voor de productie, het transport en de distributie van drinkwater, elektriciteit of aardgas of voor de waterverdamping;9° functionele eenheid : een geheel van elementen, gelegen in elkaars nabijheid en die afzonderlijk verschillende functies kunnen uitoefenen maar samen bijdragen tot het vervullen van één enkele hoofdfunctie;10° bijgebouw : daaronder verstaan, een alleenstaand bouwvolume, ondergebracht op hetzelfde eigendom als het hoofdgebouw en dat er een functionele eenheid mee vormt;11° secundair volume : een ander bouwvolume als aanbouw aan het hoofdgebouw dan een veranda en die er een functionele eenheid mee vormt;het secundair bouwvolume kan door een platdakelement op het hoofdgebouw aangesloten worden.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Art. R.IV.1-2. Handelingen en werken die niet de verplichte tussenkomst van een architect vereisen Naast de bepalingen van de nomenclatuur bedoeld in artikel R.IV.1-1 is de tussenkomst van een architect niet verplicht voor : 1° de handelingen en werken bedoeld in artikel D.I.V4, eerste lid, 3°, 9° en 10° ; 2° de wijziging van de bestemming van het geheel of een gedeelte van een goed bedoeld bedoeld in artikel D.IV.4, eerste lid, 7°, en de wijziging van de verdeling van de verkoopoppervlakten in de zin van artikel D IV.4, eerste lid, 8° en voor zover de geplande handelingen en werken de draagstructuren van het gebouw niet veranderen of ze een andere wijziging van het opgebouwde volume of van het architectonische karakter dan de wijziging van de bouwschil van een gebouw in de zin van punt B van de nomenclatuur bedoeld in artikel R.IV.1.met zich meebrengen; 3° het plaatsen van één of verschillende vaste of verplaatsbare installaties die geen verbinding vereisen;4° de handelingen en werken gebonden aan uitvoering van een bijzonder beheersplan van een staatsnatuurreservaat, bedoeld in artikel 14 van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, en een beheersplan van een erkend natuurreservaat bedoeld in artikel 19 van dezelfde wet;5° de uitvoering van technische werken. Onder "technische werken" wordt verstaan : a) de werken, waarin de technieken van een ingenieur van doorslaggevende betekenis zijn, zoals bruggen en tunnels, wegen, parkings, spoorwegen, metro en ieder vervoer met vaste steunpunten, rioleringen, startbanen der vliegvelden, waterwerken, stuwdammen, kanalen, havens en jachthavens, waterwinningsplaatsen, elektrische lijnen, pylonen, masten, turbines, gasleidingen, olieleidingen, pijpleidingen en telecommunicatie;b) cultuurtechnische werken;c) de installaties of bouwwerken waarin de technieken van de ingenieur van doorslaggevende betekenis zijn, zoals de productie-, opslag-, behandelingsuitrustingen, transportbanden, deurtjes, leidingen, rolbruggen, opslagtorens, silo's, buitenfilters. HOOFDSTUK II - Handelingen die onderworpen zijn aan een bebouwingsvergunning HOOFDSTUK III - Handelingen en werken onderworpen aan een stedenbouwkundige vergunning Art. R.IV.4-1. Gehele of gedeeltelijke wijziging van de bestemming van een goed De gehele of gedeeltelijke wijziging van de bestemming van een goed in de zin van artikel D.IV.4, eerste lid, 7°, is diegene die in een bestaand bouwwerk of daarbuiten, een nieuwe functie creëert die verschillende is van de hoofdfunctie gevestigd op het goed en die volgens het geval bestaat uit de uitvoering van : 1° nuts- of gemeenschapsvoorzieningen, voor zover de voorziening zich buiten een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen bevindt bedoeld in artikel D.II.26; 2° een culturele voorziening, voor zover de voorziening zich buiten een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen bevindt bedoeld in artikel D.II.26; 3° een recreatieve voorziening, voor zover de voorziening zich buiten een recreatiegebied bevindt bedoeld in artikel D.II.27; 4° een ambachtelijke activiteit, van kleine industrie of opslag, voor zover het goed zich bevindt buiten een gemengde bedrijfsruimte bedoeld in artikel D.II.29 of een gebied met een economisch karakter waarvan de inrichting aan gemeentelijk overleg onderworpen is bedoeld in artikel D.II.32 en bestemd om de activiteiten bedoeld in artikel D.II.29 te ontvangen; 5° het verkoops- of ruilaanbod van goederen en erfdienstbaarheden in een ruimte die meer dan driehonderd vierkante meter bedraagt, voor zover het goed zich bevindt buiten een gemengde bedrijfsruimte bedoeld in artikel D.II.29 of een gebied met een economisch karakter waarvan de inrichting aan gemeentelijk overleg onderworpen is bedoeld in artikel D.II.32 en bestemd om de activiteiten bedoeld in artikel D.II.29 te ontvangen.
Onverminderd artikel D.IV.4, derde lid, is het gebruik als studentenkamer die als kot wordt bewoond, van één of meerdere bestaande kamers een gehele of gedeeltelijke wijziging van de bestemming van een goed.
In het geval dat de handelingen en werken betreffende de wijziging van de bestemming van een goed geheel of gedeeltelijk onder de toepassing van artikel D.IV.4, eerste lid, 1°, vallen, maken de wijziging van de bestemming alsook de handelingen en werken het voorwerp uit van één en dezelfde vergunningsaanvraag.
Art. R.IV.4-2. Wijziging van de verdeling van de verkoopoppervlakten en van de toegelaten handelsactiviteiten De wijziging van de verdeling van de verkoopoppervlakten en van de vergunde handelsactiviteiten is degene betreffende een gebouw van meer dan tweeduizend vijfhonderd vierkante meter netto handelsoppervlakte die meerdere inrichtingen bestemd voor handelsactiviteit bevat en die voor gevolg heeft : 1° hetzij de netto handelsoppervlakte te verhogen van een inrichting van meer dan driehonderd vierkante meter of het aantal inrichtingen van meer dan twintig percent ten opzichte van het aantal vergunde inrichtingen 2° hetzij leiden tot een belangrijke wijziging van de aard van de handelsactiviteit van een kleinhandelsvestiging in de zin van artikel 1, 3°, e, van het decreet van 5 februari 2015 betreffende de handelsvestigingen of tot een wijziging van het gamma van goederen of diensten geleverd door een diensteninrichting, met inbegrip van de horeca, zoals deze elementen voortvloeien uit de afgegeven vergunning. Onder netto handelsoppervlakte wordt verstaan de netto handelsoppervlakte bedoeld in artikel 1, 2°, van het decreet van 5 februari 2015 betreffende de handelsvestigingen, met uitzondering van de niet-overdekte oppervlakten.
Art. R.IV.4-3. Merkbare wijziging van het bodemreliëf Een wijziging van het bodemreliëf, als ophoging of in ingraving, is merkbaar als ze één van de volgende voorwaarden vervult : 1° een wijziging met een volume van meer dan 40 kubieke meter;2° een wijziging met een hoogte van meer dan vijftig centimeter ten opzichte van het natuurlijk niveau van de grond en een volume dat meer dan 5 kubieke meter bedraagt;3° een wijziging gelegen op minder dan 2 meter van de gemeenschappelijke grens;4° een wijziging met betrekking tot een gedeelte van grond of een grond onderworpen aan een risico van geconcentreerd afvloeiend water, namelijk een natuurlijke concentratielijn van het afvloeiend water dat overeenstemt met een thalweg, vallei of droge vallei; 5° een wijziging gelegen in een gebied onderhevig aan het overstromingsrisico in de zin van artikel D.53 van het Waterwetboek of met betrekking tot het gedeelte van een grond of een grond die in de loop van de laatste vijf jaar overstromingen heeft ondergaan; 6° een wijziging met als doel of tot gevolg dat het draineersysteem van een watering wordt gewijzigd;7° een wijziging gelegen in een gebied erkend krachtens de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, met uitzondering van : a) in de aangewezen Natura 2000-gebieden, de beheerseenheden 10 en 11 in de zin van het besluit van de Waalse Regering van 19 mei 2011 tot bepaling van de beheerseenheidstypes die binnen een Natura 2000-locatie afgebakend zouden kunnen worden, alsook tot bepaling van de verbodsmaatregelen en van de bijzondere preventieve maatregelen die erop toepasselijk zijn;b) in erkende gebieden, de uitvoering van een beheersplan van een domaniaal natuurreservaat, een erkend natuurreservaat, of een bosreservaat in de zin van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud;8° een wijziging gelegen in een site met een hoge biologische waarde opgenomen op de cartografische portaalsite van de "SPW" (Waalse Overheidsdienst); 9° een wijziging gelegen in een natuurgebied bedoeld in artikel D.II.39; 10° een wijziging met als doel een watervlak te creëeren of een natuurlijk of kunstmatig watervlak, permanent of tijdelijk, op te vullen, met uitzondering van de poelen en vijvers bedoeld in artikel R.IV.1-1, punt I, 1 en 3; 11° een wijziging van het reliëf van de oevers van een waterloop behalve als ze voortvloeit uit bagger- of ruimingswerken uitgevoerd door de beheerder van de waterloop; 12° een wijziging met als doel of tot gevolg om de depressie voortvloeiend uit de aanwezigheid van een natuurrisico of grote geotechnische druk bedoeld in artikel D.IV.57, eerste lid, 3°, op te vullen; 13° een wijziging met als doel om een parkeerruimte op te richten, met uitzondering van de parkeerplaatsen bedoeld in artikel R.IV.1-1, punt F4; 14° een wijziging met als doel om een niet-overdekte piste op te richten die bestemd is voor paardrij-oefeningen;15° een wijziging betreffende een dichtbijgelegen preventiegebied in de zin van het Waterwetboek, waarvan de waterwinning voor menselijke consumptie bestemd is in de vorm van verpakt bron- of natuurlijk mineraal water. In afwijking van het eerste lid, 1° en 2°, , zijn de wijzigingen in een landbouwgebiedv an het bodemreliëf om een depressie van de grond van maximum 2 aren op te vullen, merkbaar als ze een hoogte hebben van meer dan vijftig centimeter.
In afwijking van het eerste lid, 1° en 2°, zijn de wijzigingen van het bodemreliëf om een depressie van de grond van maximum 2 aren op te vullen, merkbaar als ze een hoogte hebben van meer dan vijftig centimeter, voor zover de opvulling in verband staat met een landbouwactiviteit en dat de opvulling niet in een woongebied gelegen is.
In afwijking van het eerste lid, 1° en 2°, zijn de wijzigingen van het bodemreliëf uitgevoerd, hetzij tijdens de oprichting en de uitrusting van de bedrijfsruimte, hetzij die de sanering van de te herontwikkelen locatie of locatie met herstel van landschap en leefmilieu beogen, merkbaar als ze een hoogte hebben van meer dan een meter in de bedrijfsruimte, in de te herontwikkelen locaties en in de locaties met herstel van landschap en leefmilieu.
Art. R.IV.4-4. Kerstbomenteelt De kerstbomenteelt wordt onderworpen aan een stedenbouwkundige vergunning in een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen, in een recreatiegebied, in de bedrijfsruimtes, in gebied van gewestelijk belang, in een gebied van gemeentelijk belang, in een groengebied, in een natuurgebied, in een parkgebied, in een ontginningsgebied en in een gebied waarvan de inrichting aan een gemeentelijk overleg is onderworpen.
De kerstbomenteelt wordt onderworpen aan een vergunning in een woongebied, in een woongebied met landelijk karakter, in een landbouwgebied en in een bosgebied als ze één van de volgende voorwaarden vervult : 1° ofwel gebeurt de exploitatie buiten het kader van een beroepsactiviteit;2° ofwel impliceert het project een wijziging van het bodemreliëf of een drainage; 3° ofwel heeft het project betrekking op een grond gelegen : a) in een omtrek met waardevolle vergezichten bedoeld in artikel D.II.21, § 2, 1°, a) in een landschappelijk waardevolle omtrek bedoeld in artikel D.II.21, § 2, 3°, c) in een site die in aanmerking komt voor het Natura 2000-net of een Natura 2000-locatie erkend krachtens de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, met uitzondering van de uitvoering van een beheersplan van een domaniaal natuurreservaat, een erkend natuurreservaat, of een bosreservaat in de zin van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud;d) in een site met een hoge biologische waarde opgenomen op de cartografische portaalsite van de "SPW" (Waalse Overheidsdienst); 4° ofwel neemt het project de voorschriften bedoeld in artikel R.II.37-1 niet in acht.
Als de aanvraag niet onderworpen is aan een vergunning, verwittigt de producent van kerstbomen het gemeentecollege van het begin van de beplantingswerkzaamheden vijftien dagen vóór hun aanvang.
Art. R.IV.4-5. Begripsomschrijvingen Voor de toepassing van de artikelen R.IV.4-6, R .IV.4-7 en R.IV.4-8, wordt verstaan onder : 1° haag, verzameling struiken en bomen die op een korte afstand van elkaar geplant worden om een dichtbegroeide strook van hoofdzakelijk struiken te vormen die zich voordoet onder één van de volgende vormen : a) de gesnoeide haag is de haag die op een bepaalde breedte en hoogte wordt gehouden door regelmatige snoeibeurten;b) de vrij groeiende haag is een haag met een variabele hoogte en breedte waarvan de groei enkel ingeperkt wordt door een occasionele snoeibeurt;c) de windscherm haag is een vrije haag die naast struiken ook bomen telt en door het bestaan van meerdere rangen diep wordt;2° struik, houtachtige soort waarvan de groei niet hoger is dan zeven meter;3° pad, een rij van bomen;4° openbare ruimte, plaatsen die toegankelijk zijn voor het publiek zonder toelating zoals de wegen, de plaatsen, de openbare parken. Voor de toepassing van de artikelen R .IV.4-7 en R.IV.4-8, wordt verstaan onder : 1° groep van bomen, een geheel van bomen waarvan de takken en de twijgen elkaar aanraken en een omvang vormen waarvan de spreiding op de bodem aansluit op een cirkel van maximum vijftien meter omtrek vanaf het centrum van de groep;2° groep van struiken, een geheel van struiken waarvan de takken en de twijgen elkaar aanraken en een omvang vormen waarvan de spreiding op de bodem aansluit op een cirkel van maximum vier meter omtrek vanaf het centrum van de groep. Art. R.IV.4-6. Hagen en paden De haag bedoeld in artikel D.IV.4, 11° b) voldoet cumulatief aan de volgende voorwaarden : 1° ze bestaat uit inlandse soorten;2° ze heeft een onafgebroken lengte van minstens 10 meter. Het pad bedoeld in artikel D.IV.4, 11° b) voldoet cumulatief aan de volgende voorwaarden : 1° ze bestaat uit minstens tien hoogstammige bomen op een rij van minstens honderd meter lang;2° ze omvat minstens vier bomen die simultaan en in hun geheel zichtbaar zijn vanaf een punt van de openbare ruimte. Art. R.IV.4-7. Waardevolle bomen en struiken Voor de toepassing van artikel D.IV.4, 12°, worden beschouwd als waardevolle bomen en struiken : 1° de bomen en struiken die individueel, in groep of in pad zijn geregistreerd voor hun landschappelijke, historische, dendrologische, folkloristische of religieuze waarde, die van bijzonder biologisch belang zijn, een uitzonderlijke lengte hebben of het feit dat ze een geografisch baken vormen, op lijsten opgesteld overeenkomstig artikel R.IV.4-9; 2° voor zover ze in hun geheel zichtbaar zijn vanaf een punt van de openbare ruimte : a) hoogstammige bomen waarvan de stam, gemeten op een hoogte van 150 centimeter van de bodem, een omtrek van minstens honderdvijftig centimeter vertoont;b) struiken waarvan de stam, gemeten op een hoogte van 150 centimeter van de bodem, een omtrek van minstens zeventig centimeter vertoont;c) de groep van bomen met minstens een boom die overeenstemt met punt a);c) de groep van struiken met minstens een struik die overeenstemt met punt b). De bomen die deel uitmaken van een bebossing of bomenrijen bestemd voor de bosbouw of de boslandbouw vallen daar niet onder; 3° de fruitbomen tegen de volgende cumulatieve voorwaarden : a) ze zijn hoogstammig;b) ze behoren tot één van de variëteiten bedoeld in artikel 8 van het besluit van 8 september 2016 tot toekenning van subsidies voor de aanplanting van heggen, houtwallen, boomgaarden, bomenrijen en voor het onderhoud van knotbomen;c) ze maken deel uit van een boomgaard die minstens vijftien fruitbomen telt;d) de stam, gemeten op een hoogte van 150 centimeter van de bodem, vertoont een omtrek van minstens honderd centimeter. Art. R.IV.4-8. Waardevolle hagen Voor de toepassing van artikel D.IV.4, 12°, worden beschouwd als waardevolle hagen : 1° de hagen die geregistreerd zijn voor hun landschappelijke, historische, dendrologische, folkloristische of religieuze waarde, die van bijzonder biologisch belang zijn, een uitzonderlijke lengte hebben of het feit dat ze een geografisch baken vormen, op lijsten opgesteld overeenkomstig artikel R.IV.4-9; 2° de hagen uit inlandse soorten die sedert meer dan dertig jaar zijn aangeplant op het openbaar domein van de wegen. Art. R.IV.4-9. De lijst met de waardevolle bomen, struiken en hagen wordt om de drie jaar volgens de volgende procedure bijgewerkt : 1° DGO4 stuurt naar elk gemeentecollege de bestaande lijst betreffende zijn grondgebied alsook de telling uitgevoerd sinds het laatste ministerieel besluit genomen door de daartoe aangewezen dienst van DGO3;2° binnen twaalf maanden van de zending van DGO4, na advies van de gemeentelijke commissie die over een termijn van zestig dagen vanaf de aanvraag van het college beschikt, stuurt het gemeentecollege naar DGO4 de lijst van de bomen, struiken of hagen die hij wenst toe te voegen of weg te halen van de lijst en van de telling bedoeld in 1°, door de naam van de soort en de lokalisatie ervan te identificeren; bij gebrek aan voorstel binnen de vereiste termijn, wordt er geen rekening mee gehouden; 3° wanneer het gemeentecollege zijn voorstel binnen de vereiste termijn heeft overgemaakt, stuurt DGO4 het voorstel voor advies naar DGO3 dat, binnen zes maanden van de verzending van de adviesaanvraag, zijn advies aan DGO4 overmaakt;4° DGO4 maakt de lijst aan de Minister en aan Minister van Natuurbehoud over en identificeert, in voorkomend geval, de bomen, struiken en hagen die het voorwerp uitmaken van een uiteenlopend advies tussen DGO3 en het gemeentecollege;5° de Minister bedoeld in punt 4° bepalen de lijst van de waardevolle bomen, struiken en hagen;6° de lijst wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en op de cartografische portaalsite van de Waalse Overheidsdienst. Wanneer de gemeentelijke Commissie haar advies niet binnen de termijn bedoeld in het eerste lid, 2°, overmaakt, wordt aan het advies voorbijgegaan.
Elke persoon kan aan de daartoe aangewezen dienst van DGO3, een boom, een struik of een haag voorstellen die één of meerdere van de criteria vermeld in de artikelen R.IV.4-7 of R.IV.4-8 vertoont.
De lijsten aangenomen per ministerieel besluit vóór de datum van inwerkingtreding van het Wetboek zijn lijsten die bestaan in de zin van het eerste lid, 1°.
Art. R.IV.4-10. § 1. Worden beschouwd als werken die het uitzicht van waardevolle bomen, struiken en hagen wijzigen : 1° het toppen dat erin bestaat om het geheel van de kruin te verwijderen;2° het bijeenbrengen dat erin bestaat om de gesteltakken op een derde van hun lengte te snoeien;3° het afhakken bestaat erin om de gesteltakken te snoeien tot aan hun aanhechtingsplaats aan de stam;4° de inkorting van de takken van meer dan dertig centimeter omtrek voor de struiken en van meer dan vijftig centimeter omtrek voor de bomen;5° het uitdunnen met het verwijderen van meer dan één derde van de kruin verdeeld op het geheel van de kroon;6° het aanpassen van het snoeien met de verwijdering van een afgebakend gedeelte van de kruin om de kroon aan te passen aan de plaatselijke eisen;7° de lengte na verwerking bestaat erin om de vorm van de kruin of de structuur en/of de samenstelling van de vegetatie van de haag duidelijk te wijzigen;8° het snoeien van de haag met een mulcher hakselaar;9° het kort snoeien van de haag of de struik. Paragraaf 1 is niet van toepassing op de waardevolle geknotte bomen of op de bomen waarvan het snoeien het onderhoud van de fruitbomen bedoeld in artikel R.IV.4-7, 3° beoogt. § 2. Worden beschouwd als werken die schade toebrengen aan het wortelstelsel van de waardevolle bomen, struiken en hagen, de werken die uitgevoerd worden in de cirkel bepaald door de verticale projectie van de kruin van de boom of struik en in een strook van twee meter aan weerskanten van de haag zoals : 1° het ondoorlatend maken van de gronden;2° de inklinking van de gronden;3° het schoonschrapen van de gronden op meer dan dertig centimeter diepte;4° de extra belasting van de grond boven het niveau van de gronden die reeds bestonden vóór de werken;5° het voorbijrijden van voertuigen, de besturing van bouwmachines, de opslag en vervoer van materialen, met uitzondering van de doorgang van voertuigen bestemd voor het onderhoud van de bomen, struiken en hagen;6° het afsnijden van de wortels;7° de ingraving van de kraag;8° het gebruik van chemische producten : brandstoffen, fungiciden, herbiciden, chemische producten voor de bouw;9° het aansteken van vuur. Art. R.IV.4-11. De beschermde gebieden bedoeld in artikel D.IV.4, 13°, zijn : 1° de onroerende goederen die op de beschermingslijst opgenomen zijn of op de monumentenlijst staan als gebieden in de zin van artikel 185, tweede lid, c, van het Waalse Erfgoedwetboek of die het voorwerp uitmaken van gelijkwaardige maatregelen in het Duitse taalgebied;2° de beschermingsgebieden rondom een ingedeeld onroerend goed, bedoeld in de artikelen 187, 7°, en 209 van het Waalse Erfgoedwetboek, of de gelijksoortige gebieden afgebakend in het Duitse taalgebied;3° de landschappen met het statuut van bosreservaat, biologisch waardevolle vochtige gebieden of ondergrondse holtes van wetenschappelijk belang in de zin van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud;4° de sites die in aanmerking komen voor het Natura 2000-net of de Natura 2000-locaties erkend krachtens de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, met uitzondering van de tenuitvoerlegging van een bijzonder plan voor het beheer van een domaniaal natuurreservaat, bedoeld in artikel 14 van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, van het plan voor het beheer van een erkend natuurreservaat bedoeld in artikel 19 van dezelfde wet of van het plan voor het actief beheer van een Natura 2000-locatie bedoeld in artikel 27 van dezelfde wet. HOOFDSTUK IV - Afwijkingen en verschillen Afdeling 1 - Verschillen
Afdeling 2 - Afwijkingen
Titel 2 - Procedure HOOFDSTUK I - Bevoegde overheden Afdeling 1 - Gemeentecollege
Onderafdeling 1 - Algemeen Onderafdeling 2 - Vergunning Onderafdeling 3 - Stedenbouwkundige attesten Afdeling 2 - Gemachtigde ambtenaar
Onderafdeling 1 - Vergunning Art. R.IV.22-1. De publiekrechtelijke personen bedoeld in artikel D.IV.21, 1°, zijn : 1° de Staat, de Gewesten, de Gemeenschappen, de provincies, de gemeenten en intercommunales bedoeld in het Wetboek van de Plaatselijke Democratie en de Decentralisatie;2° Proximus;3° de gemeente- of provinciebedrijven, de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en de kerkfabrieken;4° de Verkavelingscomités opgericht voor de ruilverkaveling van landeigendommen en de wateringen;5° de internationale organisaties waarvan de Staat, de Gewesten of de Gemeenschappen lid zijn;6° de Nationale Instelling voor Radioactief Afval en Verrijkte Splijtstoffen;7° de autonome havens van Charleroi, Luik, Namen en "du Centre et de l'Ouest";8° Bpost;9° de Belgische Radiotelevisie van de Franse Gemeenschap en het Belgische Radio- en Televisiecentrum voor uitzendingen in de Duitse taal 10° de Regie der Gebouwen;11° de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen, Infrabel en de maatschappij HR Rail;12° de "Société wallonne des Aéroports" (Waalse Maatschappij voor Luchthavens);13° de "Société régionale d'Investissement de Wallonie" (Waalse Gewestelijke Investeringsmaatschappij) en haar gespecialiseerde dochtermaatschappijen;14° de « Société wallonne du Logement » (Waalse huisvestingsmaatschappij) en de openbare huisvestingsmaatschappijen;15° de "Société régionale wallonne du transport" (Gewestelijke Waalse Vervoermaatschappij) en haar maatschappijen van openbaar vervoer;16° de "Société wallonne des eaux" (Waalse watermaatschappij);17° de "Société wallonne de financement complémentaire des infrastructures" (Waalse maatschappij voor de aanvullende financiering van de infrastructuren) 18° de société publique de la gestion de l'eau (openbare waterbeheersmaatschappij) 19° Belgocontrol;20° Astrid;21° het Federaal Agentschap voor de opvang van asielzoekers. Art. R.IV.22-2. Onverminderd artikel R.IV.22-1, zijn de handelingen en werken van openbaar nut bedoeld in artikel D.IV.22, 2°, diegenen die het volgende betreffen : 1° een gewestweg of een autosnelweg;2° een spoorweg- of een waterweginfrastructuur;3° een elektrische lijn met een spanning van meer dan 70 kv, met uitzondering van de privé-aansluitingen, of die deel uitmaken van het lokale transmissienet in de zin van het decreet van 12 april 2001 betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt; 4° een infrastructuur voor het vervoer van aardgas of vloeistoffen bedoeld in de artikelen R.II.21-3 et R.II.21-4; 5° een telecommunicatienet, namelijk de elektronische of digitale, telefonie, radiotelefonie en kabeltelevisie telecommunicatienetten;6° een centrale bestemd voor de productie van elektriciteit;7° een infrastructuur voor de productie van drinkwater uitsluitend bestemd voor de gemeenschap;8° een haven of elke infrastructuur voor het watervervoer;9° een luchthaven of elke infrastructuur voor het luchtvervoer;10° een stuwdam of een kunstmatig meer;11° een zuiveringsstation voor het afvalwater;12° een afvalwatercollector in de zin van saneringsplannen per onderstroomgebied, met uitsluiting van de riolen;13° een technisch ingravingscentrum;14° een verbrandingsoven;15° een containerpark;16° een crematorium;17° een inrichting voor hoger onderwijs in de zin van het decreet van 7 november 2013 tot bepaling van het hogeronderwijslandschap en de academische organisatie van de studies. Art. R.IV.22-3. Het gemeentecollege verleent de stedenbouwkundige vergunningen en attesten nr. 2 betreffende de gemengde handelingen en werken bedoeld in artikel D.IV.22, derde lid, die het volgende betreffen : 1° de installatie, de wijziging, de bouw of de uitbreiding van de ingegraven bekabeling van een telecommunicatienet of de privé-aansluitingen op een telecommunicatienet 2° de bouwwerken of uitrustingen bestemd voor activiteiten met een doel van algemeen belang bedoeld in artikel D.IV.22, eerste lid, 7°, d en h.
Onderafdeling 2 - Stedenbouwkundig attest Afdeling 3 - Regering
Art. R.IV.25-1. Bij afwezigheid of verhindering van de Minister kan laatstgenoemde de Minister aanwijzen die bevoegd is om in diens naam en opdracht te tekenen. HOOFDSTUK II - Aanvraagdossiers Afdeling 1 - Vergunningsaanvraagdossier
Art. R.IV.26-1. § 1. De aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning wordt ingediend door het formulier opgenomen in bijlage 4 te gebruiken die de inhoud ervan vastlegt voor de projecten die de verplichte medewerking van een architect vereisen.
Als de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning uitsluitend betrekking heeft op de gehele of gedeeltelijke wijziging van de bestemming van een goed in de zin van artikel D.IV.4, eerste lid, 7°, van het Wetboek of op de verdeling van de verkoopoppervlakten en de toegelaten handelsactiviteiten in de zin van artikel D.IV.4, eerste lid, 8°, van het Wetboek, dan wordt ze ingediend door gebruik te maken van het formulier opgenomen in bijlage 5 die de inhoud ervan vastlegt.
Als de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning uitsluitend betrekking heeft op de merkbare wijziging van het bodemreliëf in de zin van artikel D.IV.4, 9°, of op het gebruik van een terrein voor de opslag van één of meer afgedankte voertuigen, schroot, materialen of afvalstoffen of voor de plaatsing van één of meer mobiele installaties in de zin van artikel D.IV.4, 15°, van het Wetboek, of op de handelingen of werken voor de inrichting op de bodem in de nabije omgeving van een gemachtigd bouwwerk, dan wordt ze ingediend door gebruik te maken van het formulier opgenomen in bijlage 5 die de inhoud ervan vastlegt.
Als de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning uitsluitend betrekking heeft op handelingen die betrekking hebben op bebossing, ontbossing, het omhakken van losstaande hoogstammige bomen, hagen of paden, kerstbomenteelt, het omhakken, die schade toebrengen aan het wortelstelsel, of de wijziging van het aanzicht van één of meerdere waardevolle bomen, struiken of hagen, met ontginning of met wijziging van de vegetatie van een gebied waarvan de Regering de bescherming noodzakelijk acht, dan wordt ze ingediend door gebruik te maken van het formulier opgenomen in bijlage 7 die de inhoud ervan vastlegt.
Als de aanvraag tot vergunning uitsluitend betrekking heeft op technische werken, dan wordt ze ingediend door gebruik te maken van het formulier opgenomen in bijlage 8 die de inhoud ervan vastlegt.
Als de aanvraag tot vergunning uitsluitend betrekking heeft op handelingen en sloopwerken of vrijgesteld van de medewerking van een architect die niet in de leden 2 tot 5 opgenomen zijn, dan wordt ze ingediend door gebruik te maken van het formulier opgenomen in bijlage 9 die de inhoud ervan vastlegt.
Als de aanvraag tot vergunning aparte voorwerpen dekt die verschillende formulieren vereisen, dan worden deze formulieren bij het dossier gevoegd en dan vormen ze één enkele vergunningsaanvraag.
De aanvraag tot bebouwingsvergunning of wijziging van de bebouwingsvergunning wordt ingediend door het formulier opgenomen in bijlage 10 te gebruiken die de inhoud ervan vastlegt.
Art. R.IV.26-2. De beslissing van de Minister, van de gemachtigde ambtenaar of van het gemeentecollege en het voorstel van de gemachtigde ambtenaar aan het gemeentecollege voor de toekenning of weigering van stedenbouwkundige vergunning, van stedenbouwkundige vergunning voor groepen van bouwwerken, van bebouwingsvergunning, van wijziging van de bebouwingsvergunning wordt genomen, op straffe van nietigheid, door gebruik te maken van het model opgenomen in bijlage 12.
De beslissing van de Minister die in beroep beslist over een aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning, tot stedenbouwkundige vergunning voor groepen van bouwwerken, tot bebouwingsvergunning, tot wijziging van de bebouwingsvergunning, wordt genomen, op straffe van nietigheid, door gebruik te maken van het model opgenomen in bijlage 13.
Art. R.IV.26-3. Mits voorafgaande toestemming van de bevoegde overheid of van de persoon die ze daartoe machtigt krachtens artikel D.IV.33 of van de gemachtigd ambtenaar wanneer hij de overheid is die belast is met het onderzoek van de vergunningsaanvragen bedoeld in de artikelen D.II.54, D.IV.25 en D.V.16, kan de aanvrager de plannen produceren op een andere schaal dan diegenen die worden bepaald.
Bij wijze van uitzondering, kan de bevoegde overheid of de persoon die ze daartoe machtigt krachtens artikel D.IV.33 of de gemachtigd ambtenaar wanneer hij de overheid is die belast is met het onderzoek van de vergunningsaanvragen bedoeld in de artikelen D.II.54, D.IV.25 en D.V.16, verzoeken om bijkomende documenten te produceren als ze onontbeerlijk zijn voor het goed begrip van het project. Deze bijkomende documenten worden vermeld in de opsomming van de ontbrekende stukken bedoel in artikel D.IV.33, eerste lid, 2°.
Het aantal te leveren exemplaren wordt bepaald in de bijlagen 4 tot 11 bedoeld in artikel R.IV.26-1.
Als de bevoegde overheid of de persoon die ze daartoe machtigt krachtens artikel D.IV.33 of de gemachtigd ambtenaar wanneer hij de overheid is die belast is met het onderzoek van de vergunningsaanvragen bedoeld in de artikelen D.II.54, D.IV.25 en D.V.16, bijkomende exemplaren bij de aanvrager vraagt, dan vermeldt ze dit in de opsomming van de ontbrekende stukken bedoeld in artikel D.IV.33, eerste lid, 2°. Het aantal bijkomende exemplaren mag het aantal aangevraagde adviezen niet overschrijden.
De bevoegde overheid of de persoon die ze daartoe machtigt krachtens artikel D.IV.33 of de gemachtigd ambtenaar wanneer hij de overheid is die belast is met het onderzoek van de vergunningsaanvragen bedoeld in de artikelen D.II.54, D.IV.25 en D.V.16, kan de aanvrager uitnodigen om het bijkomend exemplaar mee te delen op informaticadrager met vermelding van het formaat van het desbetreffende bestand.
Art. R.IV.28-1 De aanvragen tot bebouwingsvergunningen die in aanmerking komen voor een vereenvoudigde inhoud zijn de volgende : 1° ofwel staan ze in verband met de bebouwing van een terrein geleden in de omtrek van een lokaal beleidsontwikkelingsplan dat de aanwijzingen inhoudt bedoeld in artikel D.II.11, § 3, 1°, of met een gemeentelijke handleiding voor stedenbouw die de aanwijzingen inhoudt bedoeld in artikel D.III.2, § 1er, 1° tot 6°, 8° et 9° ; 2° ofwel vervullen ze cumulatief de volgende voorwaarden : a) ze impliceren niet de aanleg of de uitbreiding van een gemeenteweg b) ze impliceren niet de aanleg of de uitbreiding van een gewestweg;c) ze hebben betrekking op de bebouwing van een terrein op een maximale lengte van 300 meter gemeten langs de weg en op een maximale diepte van 50 meter gemeten vanaf de kant van de weg. Art. R.IV.28-2 De aanvraag tot bebouwingsvergunning of wijziging van de bebouwingsvergunning wordt ingediend door het formulier opgenomen in bijlage 11 te gebruiken die de vereenvoudigde inhoud ervan vastlegt. Afdeling 2 - Aanvraagdossier voor een stedenbouwkundig attest
Art. R.IV.30-1. De aanvraag voor een stedenbouwkundig attest nr. 1 wordt ingediend door gebruik te maken van het formulier opgenomen in bijlage 14 die de inhoud ervan vastlegt.
De aanvraag voor een stedenbouwkundig attest nr. 2 wordt ingediend door gebruik te maken van het formulier opgenomen in bijlage 15 die de inhoud ervan vastlegt.
Art. R.IV.30-2 De beslissing van het gemeentecollege voor de toekenning van een stedenbouwkundig attest nr. 1 wordt genomen, op straffe van nietigheid, door gebruik te maken van het model opgenomen in bijlage 16.
Art. R.IV.30-2. De beslissing van de Minister, van de gemachtigde ambtenaar of van het gemeentecollege en het voorstel van de gemachtigde ambtenaar aan het gemeentecollege voor de toekenning of weigering van stedenbouwkundig attest nr. 2 wordt genomen, op straffe van nietigheid, door gebruik te maken van het model opgenomen in bijlage 12.
Art. R.IV.30-2.De beslissing van de Minister die in beroep beslist over een aanvraag tot stedenbouwkundig attest nr. 2 wordt genomen, op straffe van nietigheid, door gebruik te maken van het model opgenomen in bijlage 13.
Art. R.IV.30-3. Mits voorafgaande toestemming van de bevoegde overheid of van de persoon die ze daartoe machtigt krachtens artikel D.IV.33, kan de aanvrager de plannen produceren op een andere schaal dan diegenen die worden bepaald.
Bij wijze van uitzondering, kan de bevoegde overheid of de persoon die ze daartoe machtigt krachtens artikel D.IV.33, verzoeken om bijkomende documenten te voor te leggen als ze onontbeerlijk zijn voor het goed begrip van het project. Deze bijkomende documenten worden vermeld in de opsomming van de ontbrekende stukken bedoel in artikel D.IV.33, eerste lid, 2° Het aantal te leveren exemplaren wordt bepaald in de bijlagen 14 en 15 bedoeld in artikel R.IV.30-1.
Als de bevoegde overheid of de persoon die ze daartoe machtigt krachtens artikel D.IV.33, bijkomende exemplaren bij de aanvrager vraagt, dan vermeldt ze dit in de opsomming van de ontbrekende stukken bedoeld in artikel D.IV.33, eerste lid, 2°. Het aantal bijkomende exemplaren mag het aantal aangevraagde adviezen niet overschrijden. De bevoegde overheid of de persoon die ze daartoe machtigt krachtens artikel D.IV.33 kan het bijkomend exemplaar aanvragen op informaticadrager met vermelding van het formaat van het desbetreffende bestand. HOOFDSTUK III - Projectvergadering HOOFDSTUK IV - Indiening van de aanvraag Afdeling 1 - Algemeen
Art. R.IV.32-1. De opsomming van de ontbrekende stukken wordt opgesteld door gebruik te maken van het model dat voorkomt in bijlage 17 van het Wetboek.
Art. R.IV.34-1 Het door het gemeentecollege afgegeven bericht van ontvangst wordt opgesteld door gebruik te maken van het model dat voorkomt in bijlage 18 van het Wetboek.
Het door de gemachtigde ambtenaar afgegeven bericht van ontvangst wordt opgesteld door gebruik te maken van het model dat voorkomt in bijlage 19 van het Wetboek. HOOFDSTUK V - Raadplegingen Art. R.IV.35-1. De verplichte raadplegingen in het kader van het onderzoek van een aanvraag voor een vergunning of een stedenbouwkundig attest nr.2 bedoeld in artikel D.IV.35, tweede lid, worden opgenomen in de volgende tabel. De raadpleging is echter niet verplicht als de te raadplegen instantie of dienst de aanvrager is van de vergunning of van het stedenbouwkundig attest nr. 2.
Toestand/ Specificiteit van het project
Handelingen en werken
Verplichte raadplegingen
Landbouwgebied van het gewestplan
Handelingen en werken gelegen in landbouwgebied met uitzondering van verbouwingen van gebouwen zonder uitbreiding en zonder wijziging van bestemming
DGO3 - Departement Landelijke Aangelegenheden en Waterlopen
Bosgebied van het gewestplan
Handelingen en werken gelegen in bosgebied met uitzondering van verbouwingen van gebouwen zonder uitbreiding en zonder wijziging van bestemming
DGO3 - Departement Natuur en Bossen
Natuurgebied van het gewestplan
Handelingen en werken gelegen in natuurgebied met uitzondering van verbouwingen van gebouwen zonder uitbreiding en zonder wijziging van bestemming
DGO3 - Departement Natuur en Bossen
Verkeersinfrastructuren
Handelingen en werken gelegen in de reserveringsomtrek van een gewestweg of autosnelweg in het gewestplan
DGO1
Handelingen en werken gelegen in de reserveringsomtrek van een spoorweg in het gewestplan
INFRABEL (infrastructuur)
Gewestweg en autosnelweg : bouw van een gebouw, inrichting van een parkeerruimte op een terrein dat naast de weg ligt
DGO1
Spoorweg : bouw van een gebouw, inrichting van een parkeerruimte op een terrein dat naast de spoorweg ligt
INFRABEL (infrastructuur)
Bevaarbare waterloop : bouw van een gebouw, inrichting van een parkeerruimte op een terrein dat naast de waterloop ligt
DGO2 - Departement Waterwegen
Onbevaarbare waterlopen van eerste categorie : bouw van een gebouw, inrichting van een parkeerruimte op een terrein dat naast de waterloop ligt
DGO3 - Directie onbevaarbare waterlopen
Onbevaarbare waterlopen van tweede categorie of ongeklasseerde waterlopen : bouw van een gebouw, inrichting van een parkeerruimte op een terrein dat naast de waterloop ligt
Provinciale technische dienst
Onbevaarbare waterlopen van derde categorie : bouw van een gebouw of uitrusting, inrichting van een parkeerruimte op een terrein dat naast de waterloop ligt
Betrokken gemeentecollege
Autonoom net voor traag verkeer : bouw van een gebouw, inrichting van een parkeerruimte op een terrein die naast de "RAVeL" ligt
DGO1 - Directie Zachte Verplaatsingen en gemeentelijke partnerschappen
Handelingen en werken gelegen in een domein van de autonome havens
De beheerder van de autonome haven DGO2 - Departement Waterwegen
In de nabijheid van een luchthaven
Handelingen en werken gelegen in een luchthavendomein of in een reserveringsomtrek i.v.m. een luchthaven
DGO2 - Directie Luchthaven SOWAER
Handelingen en werken gelegen in een zone A van de "PDLT" in verband met een luchthaven met uitzondering van de verbouwingen van gebouwen zonder uitbreiding
DGO2 - Directie Luchthaven SOWAER BELGOCONTROL
Verkeerweg over land bestemd voor openbaar verkeer en de aansluiting van onroerend goed
Handelingen en werken betreffende de aanleg, de wijziging van een gemeenteweg
Brandweerdienst (hydrant, configuratie, doorgang van de voertuigen van de hulpdiensten)
infrastructuur voor het vervoer van vloeistoffen en energie
Voornaamste leidingen bestemd voor het vervoer van vaste, vloeibare of gasvormige lichamen bouw van een gebouw, inrichting van een parkeerruimte op een terrein dat naast de leidingen ligt of door de leidingen doorkruist wordt
de netbeheerder Oliepijpleiding, pijpleiding : NAVO
Leiding van het transmissienet en elektriciteitsdistributie : bouw van een gebouw, inrichting van een parkeerruimte gelegen op minder dan dertig meter van een bovengrondse elektrische hoogspanningsleiding of die naast een ondergrondse hoogspanningsleiding ligt
de netbeheerder
Handelingen en werken gelegen in de reserveringsomtrek of langs het tracé van de leiding van het transmissienet en elektriciteitsdistributie
de netbeheerder
Handelingen en werken gelegen in de reserveringsomtrek of het tracé van een voornamelijke gasleiding
de netbeheerder Brandweerdienst
Handelingen en werken gelegen in de reserveringsomtrek of het tracé van een leiding van andere gassen
de netbeheerder Brandweerdienst
Handelingen en werken gelegen in de reserveringsomtrek of het tracé van een oliepijpleiding, pijpleiding
NAVO Brandweerdienst
Handelingen en werken gelegen in de reserveringsomtrek of het tracé van een voornamelijke leiding van waterbevoorrading
Maatschappij voor watervoorziening betrokken bij het project
Natuurlijke patrimonium
Waardevolle bomen en struiken en hagen : Omhakken, schade toebrengen aan het wortelstelsel of het aanzicht van een waardevolle boom, struik of haag wijzigen
DGO3 - Departement Natuur en Bossen
Handelingen en werken gelegen in de omtrek van een gebied erkend krachtens de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud
DGO3 - Departement Natuur en Bossen
Bescherming van de personen, goederen of het leefmilieu
SEVESO locatie : handelingen en werken met betrekking tot een nieuwe inrichting of de wijziging van een bestaande inrichting die een hoog risico vormt op een zwaar ongeval in de zin van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning
DGO3 - « Cellule RAM » Brandweerdienst
SEVESO locatie : elk ontwerp waarvan de ligging het risico op een zwaar ongeval zou kunnen verhogen of de gevolgen ervan zou kunnen verergeren, ten opzichte van een bestaande inrichting die een risico vormt op een zwaar ongeval in de zin van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning,;
DGO3 - « Cellule RAM » Brandweerdienst
risico op overstroming : elk project betreffende een onroerend goed dat door zijn ligging of aard een impact zou kunnen hebben op een waterloop of onderworpen is aan het risico op overstroming in de zin van de cartografie aangenomen door de Regering overeenkomstig artikel D.53-2 van het Waterwetboek
Bevaarbare waterloop : DGO2 - Departement Waterwegen;
Onbevaarbare waterlopen van eerste categorie : DGO3 - Departement Landelijke Aangelegenheden en Waterlopen Onbevaarbare waterlopen van tweede of ongeklasseerd : Provinciale technische dienst Onbevaarbare waterlopen van derde categorie : betrokken gemeentecollege
Elk project gelegen in een as van geconcentreerd afvloeiend water in de zin van artikel R.IV.4-3, eerste lid, 4°
DGO3 - Departement Landelijke Aangelegenheden en Waterlopen
Technisch ingravingscentrum.
Elk project die naast een technisch ingravingscentrum ligt of gevestigd op een voormalige site voor het ingraven van afvalstoffen
Departement Bodem en Afvalstoffen
Beschermingsomtrek van het centrum van het Europees Ruimtevaartagentschap bedoeld in het akkoord tussen de federale Regering en het Gewest
Centrum van het Europees Ruimtevaartagentschap
Landelijke grondinrichting
Handelingen en werken in de omtrek van een landinrichting van landeigendommen (ex-landelijke ruilverkaveling)
Comité voor landinrichting ingesteld door het Waalse Landbouwwetboek
Toeristische uitrusting
Toeristisch project waarvan de oppervlakte hoger dan 5ha is in de zin van artikel R.IV.45-5
Commissariaat-generaal voor toerisme
Veiligheid Brandnormen
Bouw van gebouwen of ruimtes open voor het publiek 1° gebouwen bestemd voor de opvang van of het verlenen van onderdak aan bejaarden of gehandicapten;2° de ziekenhuizen waaronder de klinieken 3° de medische, geestelijke, gezins- en sociale hulpcentra;4° de gebouwen en ruimtes die bestemd zijn voor sociaal-culturele, sportieve, recreatieve of toeristische activiteiten, alsmede de overdekte speelpleinen;5° de gebouwen die bestemd zijn voor de eredienst en de rouwcentra;6° de school-, universitaire en vormingsinfrastructturen;7° Internaten, studententehuizen en de tehuizen voor kinderen;8° de strafinrichtingen en de heropvoedingscentra;9° de gebouwen en infrastructuren waar de overheid haar dienstverlening onderbrengt, meer bepaald de gemeentehuizen, de hoven en rechtbanken en hun griffie, de postkantoren, de stations, de luchthaventerminals, de spoorweg-, metro- en busstations met inbegrip van de perronnen;10° de banken en andere financiële instellingen;11° De parkeerruimten waarvan de bouw bezig is;12° de gebouwen die bestemd zijn voor kantoren, de handelspanden, de commerciële centra, de hotels, herbergen, restaurants en cafés; Brandweerdienst
Bouw van bouwwerken van gebouwen (openbaar of privé) van flatgebouwen met meer dan drie woningen
Brandweerdienst
constructie of belangrijke verbouwing van industriële gebouwen
Brandweerdienst
Projecten die de aanleg of de wijziging van wegen tot gevolg hebben
Brandweerdienst
Het samenbrengen van inerte stoffen of de valorisering van aarde en keien
Projecten bedoeld in artikel R.II.33-2
DGO3 - Departement Bodem en Afvalstoffen
Afwijkingen
Elke aanvraag voor een vergunning of een stedenbouwkundig attest nr.2 en die één of meerdere afwijking(en) van een plan of van de normen van een gewestelijk handleiding voor stedenbouw tot gevolg heeft
Gemeentelijke commissie
HOOFDSTUK VI - Aanvullende formaliteiten Afdeling 1 - Bijzondere bekendmakingmaatregelen
Onderafdeling 1 - Aanvragen onderworpen aan een openbaar onderzoek Art. R.IV.40-1. § 1. Behalve de gevallen bedoeld in de artikelen D.IV.26, § 2, tweede lid, en D.IV.40, tweede lid, worden onderworpen aan een openbaar onderzoek de aanvragen tot bebouwingsvergunningen die de hierondervermelde handelingen en werken toelaten en de aanvragen om stedenbouwkundige vergunningen betreffende de hierondervermelde handelingen en werken, alsook de aanvragen om stedenbouwkundige attesten nr. 2 met hetzelfde doel : 1° bouwen of herbouwen van gebouwen waarvan de bouwhoogte ten minste zes bouwlagen of de goothoogte ten minste achttien meter bedraagt en ten minste drie meter hoger reikt dan de gemiddelde goothoogte van de aan dezelfde straat staande gebouwen binnen een omtrek van vijftig meter aan weerszijden van het ontwerpen bouwwerk, alsmede verbouwen van gebouwen waardoor deze in dezelfde toestand worden gebracht;2° de bouw of herbouw van een winkel, of de wijziging van de bestemming van een winkelgebouw met een nettoverkoopoppervlakte van meer dan vierhonderd vierkante meter, alsmede de verbouwing van gebouwen met hetzelfde opzicht;3° de bouw of herbouw van kantoren, of de wijziging van de bestemming van een kantorengebouw met een vloeroppervlakte van meer dan zeshonderd vijftig vierkante meter, alsmede de verbouwing van gebouwen met hetzelfde opzicht;5° de bouw of herbouw van een werkplaats, of de wijziging van de bestemming van een werkplaats, opslagplaats of -hal die niet voor agrarische doeleinden bestemd is en waarvan de vloeroppervlakte meer dan vierhonderd vierkante meter bedraagt, alsmede de verbouwing van gebouwen met hetzelfde opzicht;5° het gewone gebruik van een terrein voor de opslag van één of meer afgedankte voertuigen, schroot, materialen of afvalstoffen;6° de bouw, herbouw of verbouwing van een gebouw en betreffende onroerende goederen die op de beschermingslijst staan, die beschermd zijn en gelegen zijn in een in artikel 209 van het Waals Wetboek van het Erfgoed bedoeld beschermingsgebied of in een landschap dat opgenomen is in de inventaris van het archeologische erfgoed bedoeld in artikel 233 van het Waals Wetboek van het Erfgoed;7° de aanvragen om de bebouwingsvergunning, de stedenbouwkundige vergunning of de stedenbouwkundige attesten nr.2 bedoeld in artikel D.IV.41; 8° de wegen bedoeld in artikel R.II.21-1, 1°, voor zover de handelingen en werken een wijziging van hun afmeting tot gevolg hebben. § 2. De in paragraaf 1, 1° tot 5°, bedoelde aanvragen worden onderworpen aan een openbaar onderzoek voor zover het goed gelegen is buiten een bedrijfsruimte bedoeld in artikel D.II.28 of buiten een gebied van gewestelijk belang bedoeld in artikel D.II.34.
De aanvragen van stedenbouwkundige vergunning of stedenbouwkundig attest nr. 2 bedoeld in paragraaf 1, 1° tot 6°, worden niet onderworpen aan een openbaar onderzoek als ze overeenstemmen met een niet-vervallen bebouwingsvergunning.
Onderafdeling 2 - Aanvragen onderworpen aan een project aankondiging Art. R.IV.40-2. § 1. Behalve de gevallen bedoeld in artikel D.IV.40, derde lid, worden onderworpen aan een projectaankondiging de aanvragen tot bebouwingsvergunning die de hierondervermelde handelingen en werken toelaten en de aanvragen om stedenbouwkundige vergunningen betreffende de hierondervermelde handelingen en werken, alsook de aanvragen om stedenbouwkundige attesten nr. 2 met hetzelfde doel : 1° bouwen of herbouwen van gebouwen waarvan de bouwhoogte ten minste drie bouwlagen of de goothoogte ten minste negen meter bedraagt en ten minste drie meter hoger reikt dan de gemiddelde goothoogte van de aan dezelfde straat staande gebouwen binnen een omtrek van vijfentwintig meter aan weerszijden van het ontwerpen bouwwerk, alsmede verbouwen van gebouwen waardoor deze in dezelfde toestand worden gebracht;2° de bouw of herbouw van gebouwen waarvan de diepte, gemeten vanaf de rooilijn of de bouwlijn wanneer de aangrenzende bouwwerken niet gevestigd zijn op de rooilijn, groter is dan vijftien meter en vier meter meer bedraagt dan die van de gebouwen gelegen op de aangrenzende percelen;alsmede de verbouwing van gebouwen met hetzelfde opzicht; 3° de bouw of herbouw van een winkel, of de wijziging van de bestemming van een winkelgebouw met een netto-handelsoppervlakte van minder dan vierhonderd vierkante meter, alsmede de verbouwing van gebouwen met hetzelfde opzicht. § 2. De in paragraaf 1, 1° tot 3°, bedoelde aanvragen worden onderworpen aan een projectaankondiging voor zover het goed gelegen is buiten de bedrijfsruimten bedoeld in artikel D.II.28 of buiten een gebied van gewestelijk belang bedoeld in artikel D.II.34.
De aanvragen van stedenbouwkundige vergunning of stedenbouwkundig attest nr. 2 bedoeld in paragraaf 1, 1° tot 3°, worden niet onderworpen aan een project aankondiging als ze overeenstemmen met een niet-vervallen bebouwingsvergunning. Afdeling 2 - Opening en wijziging van gemeentewegen
Afdeling 3 - Wijziging van de vergunningsaanvraag in de loop van de
procedure Afdeling 4 - Voorafgaandelijk verkrijgen van een erfgoedcertificaat
Afdeling 5 - Recreatieve logies
Onderafdeling 1 - Algemeen Art. R.IV.45-1. Voor de toepassing van artikel D.IV.45, derde lid, wordt de oppervlakte van het project berekend op dezelfde manier als die van een verkaveling bedoeld in rubriek 70.11.01 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten. Afdeling 2 - Voorwaarden voor de vestiging van een vakantiedorp
Art. R.IV.45-2. Het vakantiedorp neemt de volgende voorwaarden in acht : 1° het vakantiedorp is gelegen buiten een beschermde site of elke site onderworpen aan een risico op een zwaar ongeval, aan een zwaar natuurrisico of aan een zware geotechnische druk;2° het vakantiedorp wordt ingepast in de omgeving, hetzij door toepassing van afscheidingsvoorzieningen, hetzij door een functionele en architectonische integratie met de bestaande bebouwing.Behalve als er natuurlijke afscheidingsvoorzieningen bestaan, moet het vakantiedorp omgeven worden met een groenscherm, bestaande uit struiken en bomen van plaatselijke soorten, die harmoniëren met het landschap; 3° is het vakantiedorp aan een waterloop of een waterplas gelegen, dan moet het hiervan gescheiden zijn door een voor het publiek toegankelijke, installatievrije strook van ten minste twintig meter breedte, vanaf de oever;4° indien het vakantiedorp gelegen is in de buurt van een bos dat al dan niet onderworpen is aan de bosregeling, moet een afzonderingsvoorziening worden aangelegd;5° het vakantiedorp wordt op de openbare weg aangesloten via een toegangsweg met een grondslag van minstens 6 meter breed en een bedekking van minstens 4 meter breed;6° als er een interne hoofdverbindingsweg bestaat, moet hij de voorwaarden bedoeld in punt 5° naleven, behalve als het binnenverkeer in één richting verloopt, dan volstaan een bedekking van 3 meter breed en een grondslag van 4 meter;in het geval van een doelloze interne weg, dan bevat hij een plek om tegen de richting in te gaan overeenkomstig de eisen van de brandweerdienst; 7° elke weg moet bovendien aan de volgende voorwaarden voldoen : a) de drainering van de grondslag wordt verzekerd;b) de fundering bestaat uit steenslag of is gestabiliseerd en laat de doorgang van de voertuigen van de brandweerdienst toe;c) de verharding moet zo behandeld zijn, dat stofvorming wordt voorkomen.8° het vakantiedorp beschikt over een of meer parkeerterreinen waarvan de afmetingen en de plaats worden verantwoord;9° de toegangswegen tot het vakantiedorp, de hoofdwegen en de toegangswegen tot de gemeenschapsvoorzieningen moeten van een verlichtingsinrichting voorzien zijn;10° er moet in een afwatering voorzien zijn;11° het zuiveringssysteem van het vakantiedorp moet het saneringsplan per onderstroomgebied naleven 12° Er kunnen gemeenschappelijke recreatie of dienstvoorzieningen worden voorgeschreven. Onderafdeling 3 - Vergunningsaanvraagdossier voor een vakantiedorp Art. R.IV.45-3. Het dossier betreffende de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning voor de oprichting en de uitbreiding van een vakantiedorp bevat naast het in bijlage 4 opgenomen formulier en zijn inhoud : 1° eenn plan houdende plaatsbepaling van het vakantiedorp in de streek, met de grote verkeerswegen;2° een landschapsplan waarop de te behouden en de te maskeren uitzichten zijn aangegeven, de synthese van de te beschermen gebieden, de voor bebouwing ongeschikte gebieden en de bezonningsgebieden zijn aangegeven, alsook de genummerde opgave van de opnames van de fotoreportage waarmee deze worden geïllustreerd; 3° . een bouwplan, op schaal 1/1 000 of 1/500, met aanduiding van de bestemming van de grond, zoals de ruimten voor de woningen, de weg(en), de parkeerplaatsen, de gemeenschapsvoorzieningen, de te behouden groene ruimten, de nieuwe aanplantingen; 4° een verslag houdende toelichting van de gekozen opzet, met ten minste volgende gegevens : a) systeem i.v.m. water- en stroomvoorziening, waterzuivering, huisvuilophaal; c) de eindpunten van de bestaande waterleidingen en riolen, de mogelijkheid van aansluiting op het electriciteitsnet;c) het bestaande openbare vervoer.d) een schema van de zachte doorgangswegen;f) indien het vakantiedorp gelegen is in een woongebied of in een woongebied met een landelijk karakter of indien het aan dergelijke gebieden grenst, de geplande integratie met wat reeds bestaat aan gebouwde infrastructuur, gemeenschappelijke uitrustingen, woonwijken en andere stedenbouwkundige, architecturale en landschappelijke elementen;5° een verslag omvattende de bepaling betreffende de huisvuilophaal en de brandbestrijding;6° in geval van uitvoering van verschillende fasen, een programmering van de uitvoering van de infrastructuren, van de bouw van de woningen en van de gemeenschapsvoorzieningen. Onderafdeling 4 - Inrichtings- en bebouwingsvoorwaarden voor weekendverblijfparken Art. R.IV.45-4. Het weekendverblijfpark leeft de voorwaarden bedoeld in artikel R.IV.45-1 na.
Bovendien moet elk perceel dat voor een verblijf bestemd is, een minimale oppervlakte van tweehonderd vierkante meter hebben. De inrichtingen voor gemeenschappelijk gebruik, de wegen en de parkeerruimtes worden buiten beschouwing gelaten bij de berekening van de oppervlakte van de percelen. Het over de gehele eigendom berekend aantal percelen per hectare moet tussen vijftien en vijfendertig liggen.
De proportie gemeenschappelijke oppervlakte voor sportbeoefening, spelen en groene ruimtes moet minstens vijftien percent van de totale oppervlakte uitmaken. De aanplantingen van de afscheidingsvoorzieningen worden niet meegerekend voor de berekening van de vijftien percent. Dezelfde dichtheidsgrenzen gelden voor de weekendverblijfparken waar de verblijven geplaatst worden zonder kennelijke afscheiding van afzonderlijke percelen.
In het geval van oprichting van losstaande verblijven, moeten de bouwvrije stroken op minstens twee meter van de perceelgrenzen liggen.
Indien het weekendverblijfpark onderverdeeld is in concreet afgebakende en individueel geïdentificeerde percelen, dan worden deze met gelijksoortige omheiningen afgesloten. § 5. De gebouwen waarin de gemeenschappelijke sanitaire voorzieningen zijn ondergebracht, worden op een afstand die tussen tien meter en honderd meter ligt van enig perceel dat bestemd is voor de plaatsing van een verblijf, gevestigd; ze moeten met een beplanting omgeven zijn.
Onderafdeling 5. - Vergunningsaanvraagdossier voor een weekendverblijfpark Art. R.IV.45-5. Het dossier betreffende de aanvraag van een bebouwingsvergunning voor de oprichting en de uitbreiding van een weekendverblijfpark bevat naast het in bijlage 10 of 11 opgenomen formulier en zijn inhoud : 1° een plan houdende plaatsbepaling in de streek met de grote verkeerswegen en de nabijgelegen bebouwde kommen, alsook een overzicht van de plaatsen gelegen in een straal van 10 kilometer en vanuit dewelke het terrein zichtbaar is; 2° een plan van de bestaande ligging met gegevens i.v.m. het reliëf, de geologie, de pedologie, de waterlopen, de plantengroei, alsmede een kadaster van de opmerkelijke bomen; 3° een landschapsplan waarop de te behouden en de te maskeren uitzichten zijn aangegeven, de synthese van de te beschermen gebieden, de voor bebouwing ongeschikte gebieden en de bezonningsgebieden zijn aangegeven, alsook de genummerde opgave van de opnames van de fotoreportage waarmee deze worden geïllustreerd;4° een bouwplan, op schaal 1/1 000 of 1/500, met aanduiding van de bestemming van de grond, zoals de ruimten voor de weekendverblijven, de weg(en), de parkeerplaatsen, de gemeenschapsvoorzieningen, de te behouden groene ruimten, de nieuwe aanplantingen;5° de indicatieve perceelsindeling;6° een verslag met de volgende gegevens : 5° een verslag omvattende de bepaling betreffende de huisvuilophaal en de brandbestrijding;b) het bestaande openbare vervoer.7° in geval van uitvoering van verschillende fasen, een programmering van de uitvoering van de infrastructuren, van de bouw van de woningen en van de gemeenschapsvoorzieningen. HOOFDSTUK VII - Beslissingen over aanvragen van vergunningen en stedenbouwkundige attesten Afdeling 1 - Termijn
Onderafdeling 1 - Beslissing van het gemeentecollege Onderafdeling 2 - Beslissing van de gemachtigd ambtenaar of van de Regering Onderafdeling 3 - Beslissing van het Parlement Onderafdeling 4 - Aflevering van het stedenbouwkundig attest nr. 1 Afdeling 2 - Inhoud van de beslissing
Onderafdeling 1 - Algemeen Onderafdeling 2 - Stedenbouwkundige lasten Art. R.IV.54-1. § 1. De aard van de opgelegde lasten moet niet noodzakelijk in rechtstreeks verband gebracht worden met het toegelaten project. De handelingen en werken opgelegd als stedenbouwkundige lasten moeten niettemin, ofwel plaatshebben in of in de buurt van het project, ofwel verantwoord zijn ten opzichte van de beleidsopties omschreven op gemeentelijke of meergemeentelijke schaal, in de zin van de artikelen D.II.10 et D.II.6. § 2. De wegen en openbare groengebieden bedoeld in artikel D.IV.54, derde lid, worden verstaan in de brede zin en integreren met name de inrichtingen om de verplaatsing en de veiligheid van de verschillende gebruikers te verbeteren, de uitrustingen, het meubilair, zoals de plaatsing van verlichtingspalen, verkeerstekens, de uitvoering van een fietspad, een voetpad, de aanleg van een openbare parkeerruimte, een plaats, de aanleg of de uitbreiding van grondleidingen of rioleringen die gunstig zijn voor de gemeenschap, de bouw van een bushokje, en de planteninrichtingen uitgevoerd op een goed dat toegankelijk is voor het publiek, zoals de aanleg van een square, een park, de aanplanting van boomrijen langs de weg, de plaatsing van een landschappelijke vergaarkom.
De openbare of gemeenschappelijke gebouwen of voorzieningen bedoeld in artikel D.IV.54, derde lid, zijn ofwel met betrekking tot de activiteiten waarvan de uitoefening noodzakelijk is voor de uitvoering van het gemene goed en die rechtvaardigen dat de overheid zorgt voor het bestaan van het aanbod, ofwel de voorziening of het gebouw dat ter beschikking gesteld wordt van het publiek onder redelijke omstandigheden zonder dat een winstgevend doel wordt nagestreefd.
Kunnen worden opgelegd bijvoorbeeld, de aanleg van een speelplein, een sportvoorziening, de bouw van een kinderdagverblijf, een "maison de quartier" (wijkhuis).
De maatregelen voor het leefmilieu bedoeld in artikel D.IV.54, derde lid, zijn de maatregelen met een gunstige impact o.a. op de biodiversiteit, de bevolking, de menselijke gezondheid, de fauna, de flora, de bodems, het water, de lucht, de klimaatfactoren, de materiële goederen, het culturele erfgoed met inbegrip van het architectonisch en het archeologisch erfgoed, de landschappen, zoals het gebruik van ecologische materialen, de plaatsing van een gemeenschappelijke verwarmingsinstallatie, de plaatsing van een installatie voor de productie van hernieuwbare energie, de beheersing van het beheer van het huishoudelijk afval, de opleg van laattijdig maaien, de opneming van het project in het "Maya" plan of de aanplanting van hagen.
Art. R.IV.54-2. § 1. Het proportionaliteitsbeginsel vereist dat er een redelijke verhouding van proportionaliteit bestaat tussen enerzijds de financiële kost dat de uitvoering van het project op de gemeenschap zou kunnen doen wegen op basis van zijn ligging en van zijn bepaalde omvang in termen van oppervlakte, aantal opgevangen personen of veroorzaakt verkeer, en anderzijds de kost van de opgelegde lasten en kosteloze overdrachten. De kost van de opgelegde lasten en gratis overdrachten mag echter geen gewicht hebben dat in wanverhouding staat tot het doel van de vergunning waarom de aanvrager verzoekt. § 2. Het onderzoek van de naleving van het proportionaliteitsbeginsel kan gebeuren door de werkelijke kost van de opgelegde lasten en kosteloze overdrachten te vergelijken met de redelijke kost geschat op grond van een theoretisch bedrag bepaald door de bevoegde overheid. De last en de kosteloze overdracht worden beschouwd als proportioneel wanneer hun gecumuleerde kosten het theoretisch bedrag dat als vergelijking dient, niet overschrijden Het theoretisch bedrag wordt in euro bepaald in functie van de ligging en de oppervlakte van het project, gemeten in bruikbare oppervlakte, vloeroppervlakte of andere, van het aantal opgevangen personen gemeten in het aantal woningen, opvangcapaciteit of andere, of het veroorzaakt verkeer. De Minister kan de methodologie bepalen die moet worden toegepast om de waarde van de elementen te berekenen op basis waarvan het theoretisch bedrag wordt bepaald.
Voor het onderzoek van de naleving van het proportionaliteitsbeginsel wordt geen rekening gehouden met de voorwaarden waaraan het project moet voldoen om aanvaardbaar te zijn, en dat ofwel zijn haalbaarheid betreft, d.w.z. de voorwaarden die noodzakelijk zijn voor zijn uitvoering en zijn uitbating, ofwel zijn integratie in zijn al dan niet bebouwde omgeving.
Art. R.IV.54-3. De vergunning bepaalt duidelijk de opgelegde voorwaarden en lasten mits een motivering die de keuze van de lasten en hun ligging en de naleving van het proportionaliteitsbeginsel rechtvaardigt.
De bevoegde overheid kan de uitvoering van de stedenbouwkundige lasten per fasen opleggen.
De bevoegde overheid kan, tijdens de projectvergadering of tijdens de procedure, de aanvrager van de vergunning van de lasten in kennis stellen van het feit dat ze voorziet om op te leggen om hun haalbaarheid te evalueren en om ze, in voorkomend geval, door andere meer aangepaste lasten te vervangen De lasten kunnen volledig deel uit maken van de vergunningsaanvraag.
Onderafdeling 3 - Motieven in verband met het bouwrijp maken van gronden Onderafdeling 4 - Motieven in verband met de bescherming van de personen, de goederen of het leefmilieu Onderafdeling 5 - Motieven in verband met de lopende planologie Afdeling 3 - Diverse bepalingen
Onderafdeling 1 - Volgorde van de werken Art R.IV.59-1 De termijn waarbinnen de voorwaarden en de lasten waaraan de vergunning is onderworpen, worden vervuld, mag niet hoger zijn dan de vervaltermijn van de vergunning.
Onderafdeling 2 - Financiële garanties Afdeling 4 - Beslissingen over aanvragen van stedenbouwkundige
attesten nr. 2 HOOFDSTUK VIII - Toezicht van de gemachtigd ambtenaar op de vergunningen en attesten HOOFDSTUK IX - Beroepen Afdeling 1 - Beroepsgerechtigden
Afdeling 2 - Procedure
Art. R.IV.66-1. Op straffe van niet-ontvankelijkheid, wordt het beroep ingediend door de aanvrager krachtens artikel D.IV.63 met inbegrip van het gemeentecollege als hij aanvrager is, opgemaakt door middel van een formulier en volgens de inhoud opgenomen in bijlage 20 van het Wetboek.
Het beroep ingediend door het gemeentecollege of de gemachtigd ambtenaar krachtens artikel D.IV.64 of D.IV.65, wordt ook ingediend door middel van een formulier en volgens de inhoud opgenomen in bijlage 20 van het Wetboek.
De verzoeker stuurt het beroep naar de directeur-generaal van DGO4, rue des Brigades d'Irlande 1, te 5100 Jambes.
Het gemeentecollege en de gemachtigd ambtenaar, al dan niet indiener van het beroep, sturen naar het bovenvermelde adres binnen acht dagen van de aanvraag van de DGO4 : 1° een afschrift van het betrokken dossier, namelijk : a) van de vergunningsaanvraag b) van het geheel van het administratief dossier, alsook, in voorkomend geval, van de beslissing waartegen een beroep is ingediend en het bewijs van zijn verzending naar de verschillende partijen;c) van de plannen beoogd tijdens zijn beslissing of zijn advies, alsook van de eventuele vorige versies van deze plannen ingediend in het kader van hetzelfde dossier van vergunningsaanvraag;d) van elke andere nuttige informatie zoals het bestaan van een vorige beslissing of een proces-verbaal van overtreding; 2° een kaartweergave die de informatie bevat bedoeld in artikel D.IV.97, met uitzondering van punt 7°.
Art. R.IV.66-2. De kaartweergave bedoeld in artikel R.IV.66-1, derde lid, 2°, gevoegd bij de eerste analyse van het beroep bedoeld in artikel D.IV.66. wordt gevalideerd door de Directie belast met de beroepen binnen DGO4.
De personeelsleden die het beroep onderzoeken mogen, in welke hoedanigheid ook, niet tussenbeide komen in het kader van het onderzoek van het dossier door het gemeentecollege, de gemachtigd ambtenaar of door elke andere actor.
DGO4 houdt het dossier en de ontvangen gegevens ter beschikking van de leden.
De bijkomende stukken neergelegd tijdens de hoorzitting worden gevoegd bij het administratief dossier.
Art. R.IV.66-3. Bij afwezigheid of verhindering van de Minister, kan laatstgenoemde de Minister aanwijzen die bevoegd is om in diens naam en opdracht te tekenen. Afdeling 3 - Beslissing
HOOFDSTUK X - Formaliteiten ter afronding van het beslissingsstadium Afdeling 1 - Aanplakking van de vergunning
Afdeling 2 - Kennisgeving van de aanvang van de werken
Afdeling 3 - Aanwijzing van de plaats van vestiging van nieuwbouw
Afdeling 4 - Aanmelding van voltooiing van de werken
Afdeling 5 - Vaststelling van de uitvoering van de stedenbouwkundige
voorwaarden of lasten en tienjarige verantwoordelijkheid Afdeling 6 - Bekendmaking
Titel 3 - Effecten van de vergunning HOOFDSTUK I - Algemeen HOOFDSTUK II - Vergunningen met beperkte duur HOOFDSTUK III - Vervallen van vergunningen Afdeling 1 - Vervallen van de bebouwingsvergunning
Afdeling 2 - Vervallen van de stedenbouwkundige vergunningen
Afdeling 3 - Gemeenschappelijke bepalingen
HOOFDSTUK G IV - Opschorting van de vergunning HOOFDSTUK V - Intrekking van de vergunning HOOFDSTUK VI - Overdracht van de vergunning HOOFDSTUK VII - Afzien van de vergunning HOOFDSTUK VIII - Wijziging van de bebouwingsvergunning Titel 4 - Gevolgen van het stedenbouwkundig attest Art. R.IV.97-1. De informatie bedoeld in artikel D.IV.97, 1° tot 6° en 9° tot 10°, ligt ter inzage voor allen op het geoportaal van Wallonië en, voor de informatie die onder hun respectievelijke bevoegdheden ressorteert, op de website van één van de operationele directoraten-generaal van de Waalse Overheidsdienst.De informatie bedoeld in artikel D.IV.97, 8°, ligt ter inzage overeenkomstig de artikelen 17 en 17 bis van het decreet van 5 december 2008 betreffende het bodembeheer De ontwerpen van meergemeentelijk ontwikkelingsplan of gemeentelijk ontwikkelingsplan en de projecten van gemeentelijke handleiding voor stedenbouw worden overgemaakt aan DGO4 die ze bekendmaakt op de website van het Departement Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw van DGO4.
Titel 5 - Verplichtingen tot informatieverstrekking over het administratieve statuut van de goederen HOOFDSTUK I - Vermeldingen in akten van overdracht HOOFDSTUK II - Akte voorafgaand aan elke verdeling Afdeling 1 - Verdeling na toekenning van een vergunning
Afdeling 2 - Niet-vergunningsplichtige verdeling
HOOFDSTUK III - Akte na de wijziging van de bebouwingsvergunning HOOFDSTUK IV - Informatie over de overdracht van de vergunningen Titel 6 - Te verstrekken inlichtingen Art. R.IV.105-1. De informatie bedoeld in artikel D.IV.97, 1° tot 6° en 8° tot 10°, ligt ter inzage overeenkomstig artikel R.IV.97-1.
De informatie bedoeld in artikel D.IV.97, 7°, wordt verstrekt door het gemeentebestuur, binnen dertig dagen na ontvangst van het verzoek De instrumenterend ambtenaar, de houder van het overgedragen recht of diens gemachtigde kan aan het gemeentebestuur de informatie vragen bedoeld in artikel D.IV.100. De informatie wordt overgemaakt door het gemeentebestuur binnen dertig dagen na ontvangst van het verzoek.
De persoon die om de opmerkingen van het gemeentecollege en van de gemachtigd ambtenaar verzoeken in overeenstemming met artikel D.IV.102, kan bij het gemeentebestuur de informatie aanvragen bedoeld in artikel D.IV.99, § 1, eerste lid, 1° en 2°. De informatie wordt door het gemeentecollege overgemaakt binnen dertig dagen na ontvangst van de aanvraag. De opmerkingen worden door het gemeentecollege of de gemachtigd ambtenaar overgemaakt binnen dertig dagen na ontvangst van het verzoek.
Titel 7 - Vergunningen in verband met andere administratieve diensten Titel 8 - Overgangsrecht HOOFDSTUK I - Procedure HOOFDSTUK II - Juridische gevolgen Afdeling 1 - Bebouwingsvergunningen
Onderafdeling 1 - Rechtsgeldigheid Onderafdeling 2 - Verval Onderafdeling 3 - Wijziging Afdeling 2 - Het vervallen van de stedenbouwkundige vergunningen
Boek 5 - Operationele ruimtelijke ordening en stedenbouw Titel 1 - Te herontwikkelen bedrijfsruimten HOOFDSTUK I - Algemeen Art. R.V.1-1. Voor de toepassing van dit boek, wordt verstaan onder de Franse afkorting DAO, Directie Operationele Inrichting van het Departement Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw van DGO4.
Art. R.V.1-2. De saneringshandelingen en -werken bedoeld in artikel D.V.1, 2°, omvatten : 1° de dringende maatregelen die verband houden met : a) de afbraakwerken bevolen bij een besluit van de burgemeesters om redenen van openbare veiligheid b) de opheffing van het gevaar voor de buurt in verband met het instabiliteitsrisico van bouwwerken, van bouwelementen of uitrustingen;c) de beperking van gevaren voor ongevallen voor de personen die het goed betreden, in verband met gevaarlijke gronden, bouwwerken, bouwelementen of uitrustingen;d) de beperking van ongeoorloofde betredingen, voor voertuigen of personen, van gronden of bouwwerken die een makkelijke prooi zijn voor krakers, kleine delinquenten, daders van ongeoorloofde activiteiten, sluik- of afvalstorters, al naar gelang de aard van de locatie;e) bewarende maatregelen voor in stand te houden bouwwerken, bouwelementen of uitrustingen die aangetast dreigen te worden door 's mensen toedoen (vandalisme, moedwillige afbraak, diefstallen) of door de weersomstandigheden zoals de instandhoudingswerken, het afdekken van daken met zeilen, het dichtmetselen van openingen, het herstellen van regenpijpen of het weghalen van wildgroeiende planten;2° de inzameling, de verwijdering en de verwerking, van producten, stoffen, materialen, puin en afval die achtergelaten werden of afkomstig zijn van de verrichtingen;het leegpompen van kelders, tanks, leidingen, het reinigen van putten, plassen en vijvers; de verwerking van dierlijke meststoffen; de verwijdering en de verwerking van afvalstoffen overeenkomstig het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen; 3° de afbraak van bouwwerken en uitrustingen, met inbegrip van ingegraven structuren en volgens hiernavolgende bepalingen : het laten instorten van ingegraven holle structuren, kelders, leidingen, onderaardse gangen en tanks, ongeacht hoe diep hun ligging is, de afbraak van ingegraven dichte structuren, funderingen, onderbouwen en vloerplaten tot op een diepte van één meter onder het afgewerkte niveau of dieper indien ze hinderend zijn voor heropbouw en het in kaart brengen van de ingegraven structuren die behouden werden, uitgezonderd de herbruikbare funderingen, mits het voorleggen van een plan ter staving;4° het verwijderen van het struikgewas en het opruimen van de gronden;5° de grondwerken en het effenen van de grond, met inbegrip van de afvoer-, de toevoerleidingen en de stabilisering van de gronden;6° het inzaaien van grasperken, het aanleggen van planten en bossen;7° het herstellen of het aanleggen van draineringswerken, vergaar- en opvangbekkens van regenwater, bestemd voor exclusief gebruik van de locatie;8° de herstellingen, de beschermingen en de stabiliseringen van gronden, bouwwerken en uitrustingen die vrijgekomen zijn bij afbraakwerken of voortvloeiend uit erfdienstbaarheden die op het onroerend goed wegen;9° de herstelling, de vervanging of de plaatsing van afsluitingen, omringende muren, poorten en hoofdingangen;10° onverminderd van het decreet van 5 december 2008 betreffende het bodembeheer, de bodemsanering;11° de gedeeltelijke ontmantelingen en het schoonmaken in de bouwwerken die in stand te houden zijn;12° de onderzoeken naar de handelingen en -werken bedoeld in de punten 1° tot 9°. Voor de afbraakwerken bevolen bij een besluit van de burgemeester om redenen van openbare veiligheid, moet de aanvraag om subsidie ingediend wordt binnen de twee maanden na kennisgeving van dat besluit en moet er een omstandig technisch verslag, gevalideerd door DAO, bijgevoegd worden.
Art. R.V.1-3. De renovatiehandelingen en -werken bedoeld in artikel D.V.1, 2°, hebben betrekking op de bestaande gebouwen, ter plaatse in stand gehouden en waarvaan de afmeting nageleefd wordt, en omvatten de schimmeldodende behandelingen, de ontmanteling, het schoonmaken, het herstel in oorspronkelijke staat of de vervanging van de structuurelementen en de buitenmuren, met inbegrip van de bescherming via gevelbekleding of vochtwerende middelen en hun isolatie, evenals het buitenschrijnwerk, het dakgebinte, de bedekking en de isolatie van daken, de zonnepanelen als ze volledig deel uitmaken van de bedekking, de schoorstenen, de kroonlijsten, de dakgoten, de regenpijpen en de werken die de afvoer van de regen mogelijk maken, alsook de onderzoeken ernaar.
Art. R.V.1-4. De bouw- of heropbouwhandelingen en werken ter plaatse, bedoeld in artikel D.V.1, 2°, doelen op de handelingen en werken in verband met de winddichte ruwbouw en de onderzoeken ernaar.
Art. R.V.1-5. De handelingen en werken die gepland zijn voor de sanering en renovatie van de locatie, die deel uitmaken van het aanvraagdossier om aanneming of wijziging van de omtrek mogen niet betrekking hebben op een onroerend goed opgenomen op de beschermingslijst, beschermd of voorlopig vallend onder de bescherming, gelegen in een beschermingsgebied of gelegen in een gebied dat opgenomen is in de inventaris van het archeologische erfgoed krachtens het Waals Wetboek van het Erfgoed of, in het Duitse taalgebied, op een onroerend goed dat het voorwerp uitmaakt van een beschermingsmaatregel krachtens de erfgoedwetgeving. HOOFDSTUK II - Procedure m.b.t. de aanneming van de omtrek Art. R.V.2-1. De Minister kan besluiten tot de herinrichting van een locatie waarvan hij de omtrek vastlegt. Hij neemt een beslissing tot wijziging of opheffing van de omtrek. De "DAO" neemt haar beslissing waarbij de aanvraag volledig en ontvankelijk bevonden wordt binnen twintig dagen na ontvangst van de aanvraag.
Art. R.V.2-2. Het kaartmodel bedoeld in artikel D.V.2, § 2, stelt de omtrek van de geplande herin te richten locatie voor en bestaat uit de hiernavolgende vier luiken, elk opgesteld onder het formaat 29 cm x 21,7 cm of een veelvoud van dat formaat volgens de oppervlakte van de omtrek en gevouwen tot het formaat 29 cm x 21,7 cm : 1° de afbakening van de geplande herin te richten locatie die voorkomt op een kadastraal plan : a) voor elk perceel van de omtrek, het overeenstemmende kadastraal nummer b) de oriëntatie van het geografische Noorden;c) de schaal van het plan;2° de kadastrale inlichtingen, in voorkomend geval, gewijzigd bij de aanwijzingen van de ontvanger der registratie, voorgesteld onder de vorm van een tabel met evenveel lijnen als kadastrale percelen betrokken bij de ontwerp-omtrek en vijf kolommen met de volgende de titels : a) nr.: het volgnummer van de lijn van de tabel; b) nummer : het kadastraal nummer van een perceel of perceelsgedeelte dat de geplande herin te richten locatie vormt alsook zijn gemeente, en zijn bij het kadaster gekende afdeling en sectie;c) aard : de aard, volgens de kadastrale informatie, van het perceel of van het betrokken perceelsgedeelte;d) totale oppervlakte : de oppervlakte van het betrokken perceel of perceelgedeelte, in drie sub-kolommen gescheiden die respectievelijk overeenstemmen met het aantal hectaren (ha), aren (a) en centiaren (ca);e) eigenaar(s) : de identiteit en het adres van de eigenaar(s) van het perceel of van het betrokken perceelsgedeelte;3° de afbakening van de geplande herin te richten locatie voorgesteld op een uittreksel van een NGI-kaart op schaal 1/10 000e;4° een officieel document, opgesteld door de ontvanger der registratie van het betrokken gebied, dat de eigendomstitels van de percelen opgenomen in de omtrek van de locatie vermeldt en de datum van hun opsporing. De tabel bedoeld in het eerste lid, 2°, wordt voorgesteld onder de volgende vorm :
NR. NUMMER
AARD
TOTALE OPPERVLAKTE
EIGENAAR(S)
ha
a
Ca
Totaal :
De eigendomstitels bedoeld in het eerste lid, 4°, vermelden : a) als het gaat om een natuurlijke persoon, zijn naam, zijn voornamen, zijn woonplaats, zijn geboorteplaats en -datum;b) als het gaat om een vennootschap, haar rechtsvorm, haar juiste benaming, het adres van de maatschappelijke zetel, de oprichtingsplaats en -datum, het identificatienummer voor de BTW als ze eraan onderworpen is;c) voor elk eigendom, de oorspong van het eigendom en de laatst overgeschreven titel indien hij minder dan dertig jaar oud is en de identiteit van de verkoper. Als ze de kaart naar de "DAO" stuurt, stuurt de persoon bedoeld in artikel D.V.2, § 1, 2° of 3° er een versie van op informaticadrager, onder tekst formaat voor het luik bedoeld in het eerste lid, 2° en onder "PDF" formaat voor de luiken bedoeld in het eerste lid, 1°, 3° en 4°. HOOFDSTUK III - Onderzoekingen Art. R.V.3-1. De personeelsleden bevoegd om de onderzoekingen en controles bedoeld in artikel D.V.3 te verrichten, zijn de personeelsleden van rang A of B van de "DAO". De personeelsleden kunnen zich voor de behoorlijke uitoefening van hun taak laten bijstaan door elke persoon die zij noodzakelijk achten. HOOFDSTUK IV - Vervreemding Art. R.V.4-1. De directeur-generaal van DGO4 of, bij gebrek, de inspecteur-generaal van het Departement Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw van DGO4 laat de eigenaars toe om de in de te herontwikkelen locatie gelegen goederen te vervreemden of met zakelijke rechten te bezwaren. HOOFDSTUK V - Instandhouding van de schoonheid van de landschappen HOOFDSTUK VI - Overgangsrecht Titel 2 - sites bestemd voor herontwikkeling wat betreft de landschappen en het leefmilieu HOOFDSTUK I - Sites bestemd voor herontwikkeling wat betreft de landschappen en het leefmilieu Art. R.V.7-1. De Minister kan besluiten tot de herinrichting van een locatie opgenomen in de lijst bedoeld in artikel D.V.7, § 1, waarvan hij de omtrek vastlegt. Hij neemt een beslissing tot wijziging of opheffing van de omtrek. De "DAO" neemt haar beslissing waarbij de aanvraag volledig en ontvankelijk bevonden wordt binnen twintig dagen na ontvangst van de aanvraag. HOOFDSTUK II - Overgangsrecht Titel 3 - Stedelijke verkavelingsomtrekken HOOFDSTUK I - Algemeen HOOFDSTUK II - Procedure m.b.t. de aanneming van de omtrek Art. R.V.11-1. De Minister neemt een beslissing tot aanneming, wijziging of opheffing van de stedelijke verkaveling. HOOFDSTUK III - Overgangsrecht Titel 4 - stadsheropleving Art. R.V.13-1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk dient te worden verstaan onder privaatrechtelijke persoon, de privaatrechtelijke natuurlijke persoon of rechtspersoon die houder is of zal zijn van een recht van eigendom, vruchtgebruik, erfpacht of oppervlakte op een onroerend goed gelegen in een wederoplevingsomtrek.
Art. R.V.13-2. Het in artikel D.V.13, § 5, bedoeld heroplevingsdossier bevat minstens volgende stukken : 1° de afbakening van de ontwerp-omtrek, op het kadastraal plan, samen met het overeenstemmend uittreksel van de kadastrale legger; 2° de omschrijving van het project gebaseerd op de acties bedoeld in artikel D.V.13, § 4, de nagestreefde doelen en zijn grafische voorstelling onder de vorm, minstens, van een bouwplan of een schets; 3° een omschrijving van de geplande ordeningen van het openbaar domein, die minstens een schets en de beschrijving van de voorziene maatregelen omvat; 4° een nota waarin wordt verduidelijkt in hoeverre de geplande maatregelen betreffende het behoud en de verbetering van de huisvesting aansluiten op de herstructurerings-, sanerings- of rehabilitatiedoelstelling, bedoeld in artikel D.V.13, § 1; 5° de raming van de investeringen van de privaatrechtelijke persoon, gespreid volgens de types acties bedoeld in artikel D.V.13, § 4, en al naargelang de in artikel R.V.13-5 bedoelde bepalingen; 6° de raming van de openbare investeringen gepland in het kader van de maatregel en waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen : a) de kost van de aankopen of de onteigeningen vereist voor de uitvoering van de geplande ordeningen, zoals geraamd door het aankoopcomité of de ontvanger van de registratie, of een notaris, of een landmeter-deskundige opgenomen in de tabel opgesteld door de Federale Raad van landmeters-experten of een architect ingeschreven bij de Orde der Architecten;b) de kosten van de ordenings- en de uitrustingswerken van de wegen;c) de kosten van de inrichtingswerken van de openbare groengebieden;d) de inrichtingskosten van de wijkinfrastructuren gelegen op het gemeentelijk openbaar domein;7° de programmering en het tijdschema van de privé-investeringen en de werken gepland op het gemeentelijk openbaar domein; 8° de overeenkomst gesloten tussen de gemeente en de in artikel D.V.13, § 2, bedoelde privaatrechtelijke persoon kunnen door de Minister bevoegd voor stadsheropleving worden bepaald; 9° een uittreksel uit de beraadslagingen van de gemeenteraad waarbij de wederoplevingsomtrek wordt aangenomen en de in punt 8° bedoelde overeenkomst wordt goedgekeurd. Art. R.V.13-3. Er wordt een coördinatiecel per provincie opgericht.
Elke coördinatiecel bestaat uit de volgende acht leden : 1° een vertegenwoordiger van de Minister tot wiens bevoegdheden stadsheropleving behoort;2° een vertegenwoordiger van de Minister van Ruimtelijke Ordening;3° een vertegenwoordiger van de Minister tot wiens bevoegdheden ondergeschikte besturen behoren;4° een vertegenwoordiger van de Minister van Openbare Werken;5° twee vertegenwoordigers van DGO4 waaronder : a) een vertegenwoordiger van DAO;b) een vertegenwoordiger van de gemachtigde ambtenaar;6° een vertegenwoordiger van het Operationeel Directoraat-generaal Plaatselijke Besturen, Sociale Actie en Gezondheid van de Waalse Overheidsdienst;7° een vertegenwoordiger van het Operationeel directoraat-generaal Wegen en Gebouwen van de Waalse Overheidsdienst. De Ministers en de betrokken directeurs-generaal duiden hun respektievelijke vertegenwoordigers aan.
Elke cel is belast met de coördinatie van de investeringen die het Gewest goedkeurt of de toelagen die het toekent op het gewestelijk of gemeentelijk openbaar domein, binnen een wederoplevingsomtrek of in de nabijheid ervan.
Het secretariaat van de coördinatiecel wordt door de directeur van de « DAO » of zijn vertegenwoordiger waargenomen.
Art. R.V.13-4. De DAO stuurt het heroplevingsdossier : 1° aan de Beleidsgroep die zijn advies binnen vijfenveertig dagen na ontvangst van het dossier overmaakt;bij gebrek, wordt het advies geacht gunstig te zijn 2° aan de betrokken coördinatiecel die haar opmerkingen eventueel binnen vijfenveertig dagen na ontvangst van het dossier overmaakt. De « DAO » maakt het volledig dossier over aan de Minister bevoegd voor stadsheropleving die het ter goedkeuring aan de Regering voorlegt.
De « DAO » betekent de beslissing aan de gemeente.
Art. R.V.13-5. In de berekening van de in artikel D.V.13, § 4, bedoelde investeringspercentages wordt de investering van de privaatrechtelijke persoon in aanmerking genomen na aftrek van elke door de overheid toegekende hulp, premie of toelage.
Art. R.V.13-6. Het overeenkomstig artikel D.V.13, § 2, gesubsidieerde bedrag wordt bepaald op basis van het bedrag van de ramingen bedoeld in artikel R.V.13-2, 6°. De « DAO » betekent het bedrag aan de gemeente.
In voorkomend geval, kan het bedrag bedoeld in het eerste lid worden herzien bij de goedkeuring van de eindafrekening op grond van de gunningsresultaten. In dat geval mogen de noodzakelijke aanvullende of bijkomende werken in aanmerking worden genomen in het bedrag van de definitieve subsidie, wanneer zij het gevolg zijn van uitzonderlijke omstandigheden en indien zij niet voorspelbaar waren op het ogenblik van de toekenning van de opdracht.
Titel 5 - Stadsvernieuwing Titel 6 - Bevoorrechte initiatiefgebieden Titel 7 - Gezamenlijke procedure voor omtrekken en vergunningen Art. R.V.16-1. De Minister neemt de omtrek aan en laat de handelingen en werken bedoeld in artikel D.V.16 toe.
Titel 8 - Fonds voor operationele inrichting en fonds voor de sanering van de te herontwikkelen locaties en locaties met te herontwikkelen landschappen en milieus Titel 9 - Financiële bepalingen HOOFDSTUK I - Beginsel Afdeling 1 - Subsidies toegekend aan de publiekrechtelijke personen
voor de aankoop van goederen opgenomen in een herin te richten locatie en voor de voorafgaande studies of handelingen en werken uitgevoerd in een omtrek met betrekking tot een herin te richten locatie Onderafdeling 1 - Algemeen Art. R.V.19-1. Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten kan de Minister aan elke publiekrechtelijke rechtspersoon ander dan het Waalse Gewest of dan een naamloze vennootschap waarvan het Waalse Gewest de enige aandeelhouder is, een subsidie toekennen voor de aankoop of de sanering of de renovatie van een herin te richten locatie.
Onderafdeling 2 - Aankopen Art. R.V.19-2. § 1. De subsidie bedoeld in artikel R.V.19-1 dekt de aankoop van een onroerend goed ten vroegste uitgevoerd bij de definitieve aanneming van de omtrek van de locatie.
De subsidie bedoeld in het eerste lid dekt voor maximum zestig percent : 1° in het geval van gerechtelijke onteigening : a) het bedrag bepaald bij het vonnis dat het bedrag van de vergoedingen bepaalt;b) het geheel van de kosten ten laste van de publiekrechtelijke rechtspersoon die uitdrukkelijk zijn vermeld in het oordeel, met uitzondering van de kosten van de hypothecaire inschrijving en van de erelonen van advocaten; c) de kosten i.v.m. het verlijden van de authentieke akte; 2° in de andere gevallen : a) maximum de verkoopwaarde van het onroerend goed zoals vastgesteld door het Aankoopcomité, door de ontvanger der registratie, door een notaris, door een landmeter-deskundige opgenomen in de tabel opgesteld door de Federale Raad van landmeters-experten of door een architect ingeschreven bij de Orde der Architecten. b) de kosten i.v.m. het verlijden van de authentieke akte.
Ze wordt beperkt volgens de modaliteiten bedoeld in artikel R.V.19-10.
De aankoop van goederen die eigendom zijn van een publiekrechtelijke persoon komt niet voor subsidie in aanmerking. § 2. Voor de aankoop van een goed dat valt onder de uitgaven die in aanmerking komen voor een bijdrage van de Europese fondsen, is het subsidiëringspercentage In afwijking van paragraaf 1, datgene dat door de Europese Verordeningen wordt bepaald. De andere bepalingen van paragraaf 1 zijn op hem van toepassing.
In afwijking van paragraaf 1, kan de aankoop van een onroerend goed ten vroegste uitgevoerd bij de goedkeuring door de Regering van een lijst van acties gevoerd op haar initiatief of uitgevoerd tijdens de periode van in aanmerking komen van de uitgaven aan een bijdrage van de Europese fondsen, het voorwerp uitmaken van de subsidie bedoeld in paragraaf 1, tweede lid.
Onderafdeling 3 - Studies en handelingen en herontwikkelings- en renovatiewerken Art. R.V.19-3. De subsidie bedoeld in artikel R.V.19-1 dekt ook de kostprijs van de handelingen en werken voor de sanering of de renovatie bedoeld in de artikelen R.V.1-2 en R.V.1-3, inclusief de belasting over de toegevoegde waarde als ze verschuldigd en niet terugvorderbaar is, de herzieningen en de contractuele verrekeningen alsmede de studiekosten en de kosten voor de leiding van en het toezicht op de handelingen en werken.
De subsidie wordt toegekend ten belope van een maximum van tachtig percent voor de eerste schijf van één miljoen euro, en van vijftig percent voor het saldo.
De aanvrager richt de aanvraag aan de "DAO"; de aanvraag omvat een tegensprekelijk plan van afpaling van de onroerende goederen die de herin te richten locatie vormen. Afdeling 2 - Subsidies aan de privaatrechtelijke personen voor de
voorafgaande studies of handelingen en werken uitgevoerd in een omtrek met betrekking tot een herin te richten locatie of locatie met herstel van landschap en leefmilieu overeenkomstig artikel D.V.19, 2° Art. R.V.19-4. Binnen de perken van de beschikbare kredieten kan de Minister aan elke natuurlijke persoon of elke privaatrechtelijke rechtspersoon die eigenaar is van een onroerend goed of die houder is van een zakelijk recht op een onroerend goed in de omtrek van een definitief aangenomen locatie een subsidie toekennen voor de uitvoering van sanerings-, renovatie-, bouw- of heropbouwhandelingen en -werken.
Art. R.V.19-5. De subsidie bedoeld in artikel R.V.19-4 dekt de tenlasteneming van de interestkosten voor de lening(en) aangegaan voor de uitvoering van de sanerings-, renovatie-, bouw- of heropbouwhandelingen en -werken bedoeld in de artikelen R.V.1-2 à R.V.1-4.
De subsidie wordt toegekend voor zover de handelingen en werken voltooid zijn binnen de vijf jaar te rekenen van de kennisgeving van de toekenning van de subsidie. Op verzoek van de privaatrechtelijke persoon kan de Minister deze termijn verlengen.
De subsidie wordt toegekend ten belope van een maximum van vijf percent per jaar, gedurende vijf jaar, van de interesten van een lening van maximum vijfhonderdduizend euro. Indien de lening lager is dan vijfhonderdduizend euro, wordt de subsidie verminderd in verhouding tot het geleende bedrag.
Een overeenkomst gesloten tussen het Waals Gewest, vertegenwoordigd door de Minister, en de natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon bedoeld in artikel R.V.19-4 wordt gevoegd bij het besluit tot toekenning van de subsidie.
De overeenkomst bepaalt minstens de omschrijving, de nadere regels en de termijnen voor de uitvoering van de handelingen en werken, de voorwaarden voor de toekenning van, de controle over en de terugbetaling van de subsidie. Afdeling 3 - Subsidies aan de privaatrechtelijke natuurlijke of
rechtspersonen voor de handelingen en werken uitgevoerd in een omtrek met betrekking tot een herin te richten locatie of locatie met herstel van landschap en leefmilieu overeenkomstig artikel D.V.19, 3° Art. R.V.19-6. Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten, kan de Minister aan elke privaatrechtelijke natuurlijke of rechtspersonen een subsidie toekennen om de handelingen en werken bedoeld in de artikelen R.V.1-2 à R.V.1-4 uit te voeren, voor zover cumulatief : 1° hij eigenaar is van een onroerend goed of houder van een zakelijk recht op een onroerend goed dat staat op een herin te richten locatie of dat een definitief aangenomen herin te richten locatie vormt, of met die eigenaar of houder een overeenkomst gesloten heeft voor de herinrichting van de locatie;2° hij de bestemming als woning behoudt tijdens vijftien jaar te rekenen van de voorlopige oplevering van de werken;3° de voorgestelde handelingen en werken leiden tot de volledige herinrichting van het goed en voltooid zijn binnen de vijf jaar te rekenen van de kennisgeving van de toekenning van de subsidie, behalve als de herinrichting per fasen toegelaten wordt. De voorwaarde bedoeld in het eerste lid, 2°, wordt opgelegd als conventionele erfdienstbaarheid die het goed belast en moet opgenomen worden in elke latere akte van afstand of vorming van een zakelijk recht op een deel of het geheel van het onroerend goed, tot en met de vervaldatum van de verplichting.
Op verzoek van de privaatrechtelijke persoon kan de Minister de termijn bedoeld in het eerste lid, 3°, verlengen. Wanneer de volledige herinrichting per fase wordt toegelaten, bepaalt de Minister het tijdstip waarop de vijfjarige vervaltermijn ingaat voor elke fase buiten de eerste.
De kostprijs van de handelingen en werken die in aanmerking komen voor de berekening van de tegemoetkoming houdt de belasting over de toegevoegde waarde in wanneer ze verschuldigd en niet terugvorderbaar is, de herzieningen en de contractuele verrekeningen alsmede de studiekosten en de kosten voor de leiding, het toezicht en de coördinatie.
De Minister kan het maximum bedrag van de subsidie en de fasering van de toekenning van de subsidie bepalen.
Art. R.V.19-7. De aanvrager richt de subsidie-aanvraag aan de "DAO".
Om als volledig te worden beschouwd, wordt de aanvraag gedagtekend en ondertekend en bevat hij minstens : 1° het voorontwerp van de handelingen en werken;2° de omstandige raming van de kostprijs van de handelingen en werken, met inbegrip van, in voorkomend geval, de ontsmettingswerken; 3° de verdeling van de handelingen en werken bedoeld in de artikelen R.V.1-2 tot R.V.1-4; 4° een verslag waarin aangetoond wordt dat de regel van de verdeling van de uitgaven bedoeld in artikel D.V.19, 3°, nageleefd wordt; 5° de programmatie en het tijdsschema van de handelingen en werken; 6° het getuigschrift van de ontvanger van de registratie dat het zakelijk recht op het onroerend goed vaststelt waarvan de privaatrechtelijke persoon houder is, indien een wijziging is opgetreden sinds de kennisgeving van het besluit bedoeld in artikel D.V.2, § 1; 7° een tegensprekelijk plan van afpaling van de onroerende goederen die de herin te richten locatie vormen. Voor de toekenning van de subsidie, onderwerpt de "DAO" het aanvraagdossier aan de Beleidsgroep die zijn advies binnen dertig dagen na de aanvraag overmaakt. Bij ontstentenis wordt het advies gunstig geacht.
Art. R.V.19-8. Een overeenkomst gesloten tussen het Waalse Gewest vertegenwoordigd door de Minister, en de aanvrager bepaalt de wederzijdse verplichtingen der partijen.
De overeenkomst bepaalt minstens de omschrijving, de nadere regels en de termijnen voor de uitvoering van de handelingen en werken, de voorwaarden voor de toekenning van, de controle over en de terugbetaling van de subsidie.
Art. R.V.19-9. Onverminderd artikel D.IV.22, lid 1, 5°, mag de aanvrager de handelingen en werken niet ondernemen voor de kennisgeving van de subsidie. Zoniet kan de kostprijs van de handelingen en werken die uitgevoerd worden voor de kennisgeving niet in rekening worden gebracht om aan te tonen dat de regel voor de verdeling van de uitgaven bedoeld in artikel D.V.19, 3°, nageleefd wordt. Afdeling 4 - Subsidies voor de uiterlijke verfraaiing van de
woongebouwen Afdeling 5 - Nadere regels voor de uitbetaling van de subsidies
Art. R.V.19-10. Voor de uitbetaling van de subsidies betreffende de aankopen bedoeld in artikel R.V.19-2, 2°, zal de waarde van het onroerend goed waarmee rekening moet worden gehouden, beperkt zijn : - hetzij tot werkelijke aankoopwaarde van het onroerend goed als ze lager is dan de verkoopwaarde bedoeld in artikel R.V.19-2, 2° ; - hetzij tot de verkoopwaarde bedoeld in artikel R.V.19-2, 2°, in de andere gevallen.
Elke aanvraag tot uitbetaling van een subsidie betreffende een aankoop bedoeld in artikel R.V.19-2, 2°, gaat vergezeld van een afschrift van de authentieke akte van aankoop van het goed.
Art. R.V.19-11. De uitbetaling van de subsidies voor de sanerings-, renovatie-, bouw- of heropbouwhandelingen en werken bedoeld in de afdelingen 1 en 3 wordt verricht volgens deze bepalingen : 1° als de subsidie lager is dan of gelijk is aan één miljoen euro : a) een eerste schijf van veertig percent wordt uitbetaald op grond van het bevel om de werkzaamheden aan te vatten;b) een tweede schijf van dertig percent wordt uitbetaald op grond van staten van vordering goedgekeurd door de "DAO" die aantonen dat de eerste schijf wetmatig is gebruikt, in het kader van de goedgekeurde openbare opdracht, en van een dienovereenkomstige schuldvorderingsaangifte;c) het aangepaste saldo wordt uitbetaald na instemming van de "DAO" met de eindafrekening, met het proces-verbaal van voorlopige oplevering van de werken en na controle ter plaatse;die stukken worden binnen de twee maanden volgend op de voorlopige oplevering ingediend; wordt die termijn niet nageleefd, dan kan de Minister het voordeel van die subsidie intrekken voor het nog niet uitbetaalde saldo van de subsidie; 2° als het saldo één miljoen euro overschrijdt : a) een eerste schijf van twintig percent wordt uitbetaald op grond van het bevel om de werkzaamheden aan te vatten;b) worden drie schijven van twintig percent uitbetaald op grond van staten van vordering goedgekeurd door de "DAO" die het gebruik van de vorige schijven aantonen;c) het aangepaste saldo wordt uitbetaald na instemming van de "DAO" met de eindafrekening, met het proces-verbaal van voorlopige oplevering van de werken en na controle ter plaatse;die stukken worden binnen de twee maanden volgend op de voorlopige oplevering ingediend; wordt die termijn niet nageleefd, dan kan de Minister het voordeel van die subsidie intrekken voor het nog niet uitbetaalde saldo van de subsidie;
In het geval van de subsidie bedoeld in afdeling 3, wordt bij de aanvraag tot uitbetaling van het saldo een verslag gevoegd uitgaande van de aanvrager en waarbij wordt aangetoond dat de regel voor de verdeling van de uitgaven bedoeld in artikel D.V.19, 3°, nageleefd wordt.
Art. R.V.19-12. Wanneer het project andere tegemoetkomingen krijgt, moeten de subsidies die worden toegekend op grond van dit hoofdstuk, aan volgende nadere regels voldoen : 1° voor éénzelfde onroerend goed en éénzelfde project, mogen onder hen niet gecumuleerd worden : a) de subsidies bedoeld in artikel D.V.19, 2°, en in artikel D.V.19, 3° ; a) de subsidies bedoeld in artikel D.V.13, § 2, en in artikel D.V.19, 3° ; c) de subsidies toegekend op grond van het besluit van 11 februari 1999 waarbij door het Gewest een tegemoetkoming wordt verleend aan rechtspersonen voor de sloping van een onverbeterbaar gebouw en de subsidies bedoeld in artikel D.V.19, 3° ; 2° behalve geval van overmacht, kan geen enkel subsidie worden toegekend op een onroerend goed die een subsidie gekregen heeft, toegekend op grond van dit hoofdstuk vóór een termijn van tien jaar te rekenen van de toekenning van de subsidie;3° wanneer een gedeelte van de werken in aanmerking kan komen voor tegemoetkomingen die verleend worden op grond van andere wets- of regelgevende bepalingen en dat het in aanmerking komt in het kader van dit hoofdstuk, wordt de subsidie toegekend op grond van een programma voor de bewoning van het onroerend goed, het globale financieringsplan van de verrichting dat de in aanmerking komende posten voor dit hoofdstuk en de andere tegemoetkomingen niet opgenomen in het kader van dit hoofdstuk identificeert. HOOFDSTUK II - Overgangsrecht Boek 6 - Grondbeleid Titel 1 - Onteigeningen en vergoedingen HOOFDSTUK I - Goederen die onteigend zouden kunnen worden HOOFDSTUK II - Onteigenende overheden HOOFDSTUK III - Administratieve procedure HOOFDSTUK IV - Gerechtelijke procedure HOOFDSTUK V - Berekening van de vergoedingen HOOFDSTUK VI - Onteigening op verzoek van een derde HOOFDSTUK VII - Aankoopcomité HOOFDSTUK VIII - Verzaak aan de onteigening HOOFDSTUK IX - Overgangsrecht Titel 2 - Voorkooprecht HOOFDSTUK I - Toepassingsgebied Afdeling 1 - De omtrekken van voorkoop
Art. R.VI.17-1. De omtrek van voorkoop wordt op de website van DGO4 bekendgemaakt die als inventaris dient. Afdeling 2. - Voorwerp van de voorkoop
Afdeling 3 - Voorkoopgerechtigde overheden
Afdeling 4 - Akten die de voorkoopprocedure doen ontstaan
Afdeling 5 - Duurtijd
HOOFDSTUK II - Procedure m.b.t. de aanneming van de omtrekken HOOFDSTUK III - Voorkoopprocedure Afdeling 1 - Verklaring van het voornemen tot vervreemding
Art. R.VI.25-1. Het model van verklaring van het voornemen tot vervreemding van een zakelijk onroerend recht onderworpen aan het voorkooprecht wordt als bijlage 21 opgenomen bij dit besluit.
Art. R.VI.25-2. Elke houder van een zakelijk recht of zijn gemachtigde richt een verklaring aan voor elk goed dat hij wil afstaan.
Ofwel de notaris, wanneer zijn tussenkomst opzettelijk of krachtens de wet wordt vereist, ofwel de overdrager(s), maken aan DGO4 en het gemeentecollege van de betrokken gemeente een exemplaar over van het in artikel R.VI.25-1 bedoelde formulier en een afschrift van het compromis of van het ontwerp van daad van vervreemding. Afdeling 2 - Overdracht van de verklaring van het voornemen tot
vervreemden Afdeling 3 - Beslissing van de voorkoopgerechtigden
Afdeling 4 - Verzaking aan de uitoefening van het recht van voorkoop
Art.R.VI.29-1. DGO4 krijgt de informatie bedoeld in artikel D.VI.29, tweede lid, en de afschriften van de aankoopakten overeenkomstig hetzelfde artikel. Afdeling 5 - Voorkoop en betaling van de prijs
HOOFDSTUK IV - Diverse bepalingen Art. R.VI.32-1. Het attest ter bevestiging van het bestaan van een intentieverklaring tot vervreemding opgemaakt vóór de ontvangst van een authentieke akte wordt vermeld in bijlage 22 bij dit besluit.
Art. R.VI.32-2. De directeur-generaal van DGO4 of, bij ontstentenis, de inspecteur-generaal van het Departement Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw van DGO4 worden ertoe gemachtigd om het attest bedoeld in artikel D.VI.32, af te geven.
Art. R.VI.32-3. De Minister wordt ertoe gemachtigd om de bijlagen bij deze titel te wijzigen. HOOFDSTUK V - Overgangsrecht Titel 3 - ruilverkaveling en herverkaveling Titel 4 - stelsel van de minderwaarden en de winsten HOOFDSTUK 1 - Vergoeding van de minderwaarden Afdeling 1 - Beginsel
Afdeling 2 - Onverschuldigde vergoeding
Afdeling 3 - Vermindering of weigering van de vergoeding
Afdeling 4 - Ontstaan van het recht op de vergoeding
Afdeling 5 - Berekening van de vergoeding
Afdeling 6 - Procedure
Afdeling 7 - Uitvoering van de verplichting tot vergoeding
Afdeling 8 - Overgangsrecht
HOOFDSTUK II - Planwinstenstelsel Afdeling 1 - Gewestelijke retributie
Onderafdeling 1 - Grondslag, vrijstellingen en opschortingen Art. R.VI.51-1. De personen, instanties of instellingen waarvan de goederen vrijgesteld zijn van de retributie overeenkomstig artikel D.VI.50, § 1, 1°, lichten het personeelslid van DGO4 belast met het opstellen van de kohieren bedoeld in artikel R.VI.57-1, per zending in, over het voornemen tot onteigening of minnelijke verwerving om reden van openbaar nut, of van de herroeping van dat voornemen, zodra deze beslissing genomen is.
Hetzelfde personeelslid wordt per zending ingelicht over het feit dat de onteigening of de minnelijke verwerving werd uitgevoerd binnen vijftien dagen na het vonnis of de akte.
Art. R.VI.51-2. De notaris belast met de authentieke akte bedoeld in artikel D.VI.48, 2°, ondervraagt het gemeentebestuur van de gemeente op het grondgebied waarvan het betrokken perceel gelegen is inzake het bestaan van een erfdienstbaarheid van openbaar nut die een bouwwerk op het perceel zou verhinderen. De aanvraag wordt verstuurd minstens dertig dagen vóór de voorziene datum voor het verlijden van de akte.
Het gemeentebestuur stuurt de informatie naar de notaris binnen dertig dagen na ontvangst van de aanvraag. De notaris voegt de informatie verstrekt door het gemeentebestuur bij de zending, aan het personeelslid van DGO4 belast met het opstellen van de kohieren bedoeld in artikel R.VI.57-1, van de informatie bedoeld in artikel D.VI.57, derde lid.
Art. R.VI.51-3. De periode waarin het gewestplan door de Raad van State geschorst wordt loopt vanaf de dag van ontvangst van het opschortingsbesluit tot de dag van ontvangst van het eindarrest door de Regering.
De periode waarin de vergunning bedoeld in artikel D.VI.48, 2°, het voorwerp uitmaakt van een beroep bij de Raad van State loopt vanaf de dag van indiening van verzoek tot de dag van ontvangst van het eindarrest door de Regering, of door de overheid die de vergunning verleend heeft als het Gewest geen hoedanigheid van partij in de zaak heeft.
Als het Gewest geen hoedanigheid van partij in de zaak heeft, verwittigt de overheid die de vergunning verleend heeft het personeelslid van DGO4 belast met het opstellen van de kohieren bedoeld in artikel R.VI.57-1 van de datum van afgifte van het verzoek en van de datum van ontvangst van het eindarrest.
Onderafdeling 2 - De retributieplichtige Onderafdeling 3- - Berekening van de retributie Onderafdeling 4- - Register van de grondwinsten Art. R.VI.56-1 Het register van de grondwinsten wordt voorgesteld onder de vorm van een tabel met evenveel lijnen als percelen of delen van kadastrale percelen opgenomen in de omtrek van opmaak of van herziening van het gewestplan, met één enkele bestemming per lijn, en zeven kolommen met de volgende titels : 1° nr.: het volgnummer van de lijn van de tabel; 2° nummer : het kadastraal nummer van een perceel of perceelsgedeelte dat de betrokken omtrek vormt alsook zijn gemeente, en zijn bij het kadaster gekende afdeling en sectie zoals opgenomen op het ogenblik van de definitieve aanneming of de definitieve herziening van het gewestplan;3° vorige bestemming : zijn bestemming op het gewestplan voor de wijziging waaruit de retributie voortvloeit;4° toekomstige bestemming : zijn bestemming op het gewestplan na de wijziging waaruit de retributie voortvloeit;5° totale oppervlakte : de oppervlakte van het betrokken perceel of perceelgedeelte, in twee sub-kolommen gescheiden die respectievelijk overeenstemmen met het aantal hectaren (ha) en aren (a); 6° aard van de wijziging : het punt van artikel D.VI.49 dat van toepassing is met de betrokken vierkante meter; 7° uitsluiting : de gevallen waarin artikel D.VI.50, leden 1, 2, 3, 4 of 6, van toepassing is.
Het register wordt voorgesteld onder de volgende vorm :
NR. NUM- MER
VORIGE BESTEMMING
TOEKOMSTIGE BESTEMMING
TOTALE OPPERVLAKTE
AARD VAN DE WIJZIGING
UITLUITING
ha
a
Totaal
Het register gaat vergezeld van een kaart dat de mogelijkheid biedt om de kadastrale percelen op de omtrek van het opgemaakte of herziene gewestplan te identificeren.
Het register en de kaart liggen ter inzage op de website van het Departement Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw van DGO4.
Art. R.VI.56-2 Het personeelslid van niveau A aangewezen door de directeur-generaal van DGO4 of het door hem gemachtigd personeelslid is belast met het opstellen van het register van de grondwinsten.
Onderafdeling 5 - Vestiging, inning, vordering, betaaltermijnen en beroepen Art. R.VI.57-1. De kohieren worden gevormd door het personeelslid van niveau A aangewezen door de directeur-generaal van DGO4 of het door hem gemachtigd personeelslid en die uitvoerbaar verklaard worden door het personeelslid van niveau A verantwoordelijk voor het Departement Algemene Fiscaliteit van het Operationeel Directoraat-generaal Fiscaliteit van de Waalse Overheidsdienst of het personeelslid dat deze functie uitoefent, of het door hem gemachtigd personeelslid.
Art. R.VI.57-2. In het geval van opschorting van de retributie na de vorming van de kohieren, verwittigt het personeelslid van DGO4 belast met het opstellen van de kohieren de ontvanger aangewezen in artikel R.VI.57-3 van het begin en het einde van de opschortingstermijn, en van de afloop van de procedure.
Art. R.VI.57-3. De ontvanger die belast is met de inning en de invordering van de retributie is het personeelslid van niveau A van het Operationeel Directoraat-generaal Fiscaliteit van de Waalse Overheidsdienst die aangewezen is door de inspecteur-generaal van het Departement Invordering van het Operationeel Directoraat-generaal Fiscaliteit van de Waalse Overheidsdienst of het personeelslid dat deze functie uitoefent.
Art. R.VI.57-4. De informatie bedoeld in artikel D.VI.57, derde lid, wordt verstuurd naar het personeelslid belast met het opstellen van de kohieren en bevat een attest met aanduiding van de naam (namen) en adres (adressen) van de retributieplichtige bedoeld in artikel D.VI.48, eerste lid, 2°.
Art. R.VI.57-5. De informatie bedoeld in artikel D.VI.57, vierde lid, wordt verstuurd naar het personeelslid belast met het opstellen van de kohieren en bevat een afschrift van de beslissing, het formulier van vergunningsaanvraag en de plannen.
Art. R.VI.59-1. Het personeelslid dat moet beslissen over de beroepen is de directeur-generaal van DGO4. Zodra het beroep wordt ontvangen, verwittigt DGO4 de ontvanger aangewezen in artikel R.VI.57-3.
Indien het beroep betrekking heeft op de niet-naleving van het decreet van 6 mei 1999 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillen inzake de directe gewestelijke belastingen, maakt de directeur-generaal van DGO7 of het door hem gemachtigd personeelslid alle inlichtingen die hij nodig heeft en waarover DGO7 beschikt aan de ambtenaar over die het beroep moet behandelen, binnen dertig dagen na ontvangst van de aanvraag.
De directeur-generaal van DGO4 of het door hem gemachtigd personeelslid maakt een afschrift van elke administratieve beslissing aan de ontvanger aangewezen in artikel R.VI.57-3 over.
Onderafdeling 6 - Evaluatie Onderafdeling 7 - Overgangsrecht Afdeling 2 - Gemeentelijke retributies
Boek 7 - overtredingen en straffen HOOFDSTUK I - Strafbare handelingen HOOFDSTUK II - Overtreders HOOFDSTUK III - Vaststelling van de overtredingen Afdeling 1 - Vaststellende beambten
Art. R.VII.3-1. De lijst van de ambtenaren en personeelsleden van het Gewest die de hoedanigheid hebben van vaststellende beambte in de zin van artikel D.VII.3, eerste lid, 3°, is de volgende : 1° de gemachtigde ambtenaren en de directeurs van het Departement Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw van DGO4 alsook de ambtenaren en personeelsleden belast met de overtredingen binnen DGO4.2° de ambtenaren en personeelsleden van de Afdeling Erfgoed van DGO4 die minstens de graad van attaché hebben alsook de ambtenaren van de Buitendirecties van DGO4 die minstens de graad van attaché hebben en met het erfgoed belast zijn;3° de directeurs, houtvesters en bosbeambten van het Departement Natuur en Bossen van DGO3. De vaststellende beambten bedoeld in het eerste lid, 2°, zijn bevoegd om, op het grondgebied van het Franse taalgebied, de overtredingen betreffende onroerende goederen opgenomen op de beschermingslijst, beschermd of voorlopig vallend onder de gevolgen van bescherming op te sporen en vast te stellen, die gelegen zijn in een in artikel 209 van het Waals Wetboek van het Erfgoed bedoeld beschermingsgebied of die gelokaliseerd zijn in een locatie opgenomen in de inventaris van het archeologische erfgoed bedoeld in artikel 233 van het Waals wetboek van het Erfgoed.
De vaststellende beambten bedoeld in het eerste lid, 2°, zijn bevoegd op het gezamenlijke grondgebied van hun directie, vesterij en bosgedeelte om het volgende op te zoeken en vast te stellen : 1° de overtredingen bedoeld in artikel D.VII.1, § 1, 1°, 2° of 3°, wanneer ze betrekking hebben op handelingen en werken die bedoeld zijn in artikel D.IV.4, eerste lid, 9° tot 14° ; 2° de overtredingen bedoeld in artikel D.VII.1, D.VII.7, derde lid, en D.VII.1, tweede lid, gepleegd in de landbouwgebieden, de bosgebieden, de groengebieden, de natuurgebieden en de landschappen die in aanmerking komen voor het stelsel van de bescherming van de natuurlijke milieus bedoeld in de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud.
Art. R.VII.3-2. Het bewijs van hoedanigheid van vaststellende beambte bedoeld in artikel R.VII.3-1, eerste lid, 1° en 2°, wordt verstrekt door de directeur-generaal van DGO4 of, bij gebrek, door de inspecteur-generaal van het Departement Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw van DGO4.
Het bewijs van hoedanigheid van vaststellende beambte bedoeld in artikel R.VII.3-1, eerste lid, 1° en 2°, wordt verstrekt door de directeur-generaal van DGO3 of, bij gebrek, door de inspecteur-generaal van het Departement Natuur en Bossen van DGO3. Afdeling 2 - Voorafgaande waarschuwing en het in overeenstemming
brengen Afdeling 3 - Proces-verbaal
Art. R.VII.5-1. Het model van proces-verbaal opgemaakt door de vaststellende beambten in de zin van artikel D.VII.3 wordt vermeld in bijlage 23 bij dit besluit.
Art. R.VII.9-1. Het model van de schriftelijke bevestiging wordt vermeld in bijlage 24 bij dit besluit. Afdeling 3 - Verzoeken tot opheffen van het bevel
Afdeling 4 - Aanvullende maatregelen
HOOFDSTUK V - Vervolging voor de correctionele rechtbank HOOFDSTUK VI - Vergelijk en teruggavemaatregelen Afdeling 1 - Afwezigheid van vervolgingen
Afdeling 2 - Overleg
Afdeling 3 - Vergelijk en regularisatie
Onderafdeling 1 - Vergelijk Art. R.VII.19-1. Het bedrag van de transactiesom bedoeld in artikel D.VII.19, wordt berekend als volgt : 1° bouw, heropbouw of uitbreiding van gebouwen bestemd voor bewoning, van gebouwen voor landbouwdoeleinden, van aanhorigheden, van bijgebouwen of alleenstaande gebouwen zoals kelderverdiepingen, garages, veranda's, serres, tuinhuizen, dierenschuilplaatsen : a) 15 euro per m3 voor de overtredingen gaande van 1 tot 100 m3;b) 25 euro per m3 voor het strafbare volume boven 100 m3, buiten gemeten;2° bouw, heropbouw of uitbreiding van gebouwen voor industriële, handels-, beroeps- of kantoordoeleinden : a) 25 euro per m3voor de overtredingen gaande van 1 tot 100 m3;b) 50 euro per m3 voor het strafbare volume boven 100 m3, buiten gemeten; bouw, heropbouw of uitbreiding van open bijkomende volumes zoals de stallingen : 10 euro per m3 4° vestiging van een gebouw dat niet overeenstemt met de verleende vergunning : 25 euro per m2 grondinneming;5° plaatsen van vaste installaties : 100 euro per m2 grondinneming of 100 euro per strekkende meter, in de hoogte berekend, waarbij het hoogste bedrag wordt toegepast;6° plaatsen van uithang- en reclameborden : 100 euro per m²;7° sloop : 25 euro per m2 grondinneming;8° verbouwen van een opgetrokken of op te trekken gebouw, waarbij de draagstructuren ervan wijzigingen ondergaan : 250 euro;9° verbouwen van een opgetrokken of op te trekken gebouw, waarbij er een wijziging in diens volumetrie optreedt : 15 euro per m3, buiten gemeten;10° wijziging van het aanzicht van de dakmaterialen of bekleding van de opgaande muren : 25 euro per m²;11° opening, wijziging of sluiting van vensteropeningen in het dak of in de opgaande muren : 100 euro per vensteropening;12° vervanging van deuren of ramen : 250 euro per deur of raam; 13° een nieuwe woning inrichten in een bestaand bouwwerk : 1.000 1000 euro per woning; 14° gehele of gedeeltelijke wijziging van de bestemming van een goed : 25 euro per m® van gebouw buiten gemeten wanneer de wijziging van bestemming wordt uitgevoerd in een bestaand woning of 100 euro per m2 grond wanneer de wijziging van bestemming wordt uitgevoerd buiten een bestaand bouwwerk;15° wijziging in een gebouw waarvan de bij stedenbouwkundige vergunning toegelaten bestemming commercieel is, wijziging van de verdeling van de verkoopoppervlakten en van de toegelaten handelsactiviteiten : 25 euro per m²;16° de merkelijke wijziging van het reliëf van de bodem, met inbegrip van het aanleggen van dammen of het uitgraven van holtes : 10 euro per m²;17° bebossing, ontbossing, met inbegrip van de bosbouw en de kerstbomenteelt : 5 euro per m2 beboste of ontboste oppervlakte of die het voorwerp uitmaakt van een kerstbomenteelt;18° vellen van alleenstaande hoogstammige bomen in groengebieden of in de omtrek van een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan : 100 euro per gevelde boom;19° vellen van hagen of paden : 15 euro per strekkende meter van gevelde haag, 250 euro per gevelde boom in het pad; 20° vellen van waardevolle bomen, struiken of hagen : 1.000 euro per boom, 500 euro per struik, 25 euro per strekkende meter van gevelde haag; 21° wijziging van het silhouet van waardevolle bomen, struiken of hagen : 500 euro per boom, 250 euro per struik, 10 euro per strekkende meter van haag;22° werken die het stelsel van wortels van waardevolle bomen, struiken of hagen beschadigen : 350 euro per boom, 175 euro per struik, 7 euro per strekkende meter van haag; 23° rooien van de beplanting bedoeld in artikel D.IV.4, eerste lid, 13° : 25 euro per m2 van gerooide oppervlakte; 24° wijziging van de beplanting bedoeld in artikel D.IV.4, eerste lid, 13° : 15 euro per m2 van gewijzigde oppervlakte;25° opslag van afgedankte wagens : 100 euro per voertuig;26° opslag van oud ijzer, materialen, afvalstoffen : 25 euro per m®;27° plaatsen van mobiele installaties zoals woonwagens, caravans en tenten : 100 euro per installatie;28° optrekken van muren : 25 euro per strekkende meter;29° plaatsen van omheiningen : 15 euro per strekkende meter;30° plaatsen van portieken of hekjes : 100 euro per portiek of hekje;31° uitvoeren van kunstwerken zoals bruggen, tunnels, wegen, leidingen : 10% van de geraamde kostprijs van de werken; 32° de uitvoering van handelingen of werken die niet in de punten 1° tot 31° bedoeld worden : van minimum 250 euro tot maximum 2.500 euro.
Art. R.VII.19-2. Voor het Franse taalgebied wordt het bedrag van de transactionele geldboetes bedoeld in artikel R.VII.19-1 verdubbeld indien de handelingen en werken betrekking hebben op onroerende goederen opgenomen op de beschermingslijst, de monumentenlijst, gelegen in een beschermingsgebied bedoeld in artikel 209 van het Waals Wetboek van het Erfgoed of in een locatie opgenomen in de inventaris van het archeologische erfgoed bedoeld in artikel 233 van het Waals Wetboek van het Erfgoed.
Onderafdeling 2 - Regularisatievergunning ten gevolge van een proces-verbaal tot vaststelling Afdeling 4 -Teruggavemaatregelen
HOOFDSTUK VII - Vervolging voor de correctionele rechtbank HOOFDSTUK VIII - Recht van derden en diverse bepalingen HOOFDSTUK IX - Overgangsrecht Boek 8 - Inspraak en evaluatie van de gevolgen van de plannen en programma's Titel 1 - Inspraak van het publiek HOOFDSTUK I - Algemene bepalingen Afdeling 1. - Indeling van de plannen, omtrekken,
ontwikkelingsplannen, leidraden, vergunningen en stedenbouwkundige attesten nr. 2 Afdeling 2. - Algemene principes van de inspraak
Art. R.VIII.4-1. De directeur-generaal van DGO4 of, bij gebrek, de inspecteur-generaal van het Departement Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw van DGO4 wijst de gemeenten aan op wier grondgebied het openbaar onderzoek wordt uitgevoerd. HOOFDSTUK II - Voorafgaandelijke informatievergadering HOOFDSTUK III - Project aankondiging Art. R.VIII.6-1. Het advies van project aankondiging bedoeld in artikel D.VIII.6 is in zwarte letters op lichtgroene achtergrond gedrukt en heeft een oppervlakte van minimum 35 dm². Hij omvat minstens de aanduidingen naar het model opgenomen in bijlage 25. HOOFDSTUK IV - Openbaar onderzoek Afdeling 1. - Maatregelen inzake de algemene aankondiging van het
openbaar onderzoek Art. R.VIII.7-1. Het bericht van openbaar onderzoek bedoeld in artikel D.VIII.7 is in zwarte letters op gele achtergrond gedrukt en heeft een oppervlakte van minimum 35dm².
Voor de vergunningen of stedenbouwkundige attesten nr. 2, omvat hij minstens de aanduidingen naar het model opgenomen in bijlage 26.
Voor de aanneming, de herziening of de opheffing van een gewestplan, van een meergemeentelijk ontwikkelingsplan, van een gemeentelijk ontwikkelingsplan, van een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan, van een gemeentelijke handleiding voor stedenbouw, van een omtrek met betrekking tot een herin te richten locatie, van een omtrek voor landschappelijk en milieuherstel, van een omtrek van stedelijke herverkaveling, van een onteigeningsplan, van een omtrek van voorkoop, omvat hij minstens de aanduidingen naar het model opgenomen in bijlage 27.
Art. R.VIII.7-2. De Minister wijst de diensten of de persoon aan waarbij elke persoon uitleg kan krijgen met betrekking tot het ruimtelijk ontwikkelingsplan.
Art. R.VIII.8-1. De directeur-generaal van DGO4 of, bij gebrek, de inspecteur-generaal van het Departement Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw van DGO4 gaat over tot de aankondigingen bedoeld in artikel D.VIII.8. Afdeling 2. - Informatievergadering over het ruimtelijk
ontwikkelingsplan Art. R.VIII.10-1. De directeur-generaal van DGO4 of, bij gebrek, de inspecteur-generaal van het Departement Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw van DGO4 organiseert de informatievergaderingen over het project van ruimtelijk ontwikkelingsplan. Afdeling 3. - Maatregelen inzake de individuele aankondiging van het
openbaar onderzoek Art. R.VIII.12-1. § 1. De overheid die het plan of het ontwikkelingsplan moet aannemen, of diens afgevaardigde, verstuurt, overeenkomstig artikel D.VIII.12, het dossier vóór het begin van het openbaar onderzoek of binnen de dertig dagen na het aan hem gericht verzoek.
Naast de elementen bedoeld in artikel D.VIII.12, vermeldt de zending de termijn waarin het advies van het Gewest, van de lidstaat van de Europese Unie of van de staat die verdragsluitende partij is van het Verdrag van Espoo bedoeld in artikel D.VIII.12 verstuurd moet worden naar de overheid bedoeld in het eerste lid, of diens afgevaardigde.
Voor het meergemeentelijke ontwikkelingsplan, worden de verplichtingen bedoeld in lid 1 en 2 vervuld door het Begeleidingscomité bedoeld in artikel D.II.7, § 2.
Als de overheid bedoeld in het eerste lid of haar afgevaardigde het dossier overmaakt, informeert zij of hij gelijktijdig de Minister en de gemeente(n) waar een openbaar onderzoek wordt georganiseerd. § 2. De termijnen voor de zending van het advies bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, bedragen, te rekenen van de afsluiting van het openbaar onderzoek, 1° 45 dagen voor het ruimtelijke ontwikkelingsplan en het gewestplan;2° 30 dagen voor het meergemeentelijk ontwikkelingsplan, het gemeentelijk ontwikkelingsplan of het plaatselijk beleidsontwikkelingsplan Bij gebrek aan advies binnen de voorgeschreven termijn wordt aan de adviesvereiste voorbijgegaan. § 3. Zodra het plan of het ontwikkelingsplan het voorwerp heeft uitgemaakt van een definitieve, expliciete of stilzwijgende beslissing, informeert de overheid bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, of haar afgevaardigde, de bevoegde overheden van het Gewest of de Staat over het feit dat de beslissing het voorwerp uitmaakt van de aanplakking bedoeld in artikel D.VIII.26 en dat, tijdens de hele duur van de aanplakking, het plan ter inzage ligt volgens de modaliteiten bedoeld in artikel D.VIII.17. Dezelfde overheid of haar afgevaardigde stuurt naar de bevoegde overheden van het Gewest of de Staat een afschrift : 1° van het plan of het ontwikkelingsplan; 2° van de beslissing krachtens welke hij aangenomen of goedgekeurd is of, bij gebrek, van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad bedoeld in artikel D.VIII.23; 3° van de milieuverklaring;4° van de vastgestelde opvolgingsmaatregelen. Art. R.VIII.12-2. Voor de toepassing van artikel R.VIII.12-1, wordt de Minister gemachtigd wat betreft het ruimtelijk ontwikkelingsplan en het gewestplan Afdeling 4 - Bijkomende bekendmaking
Afdeling 5. - Duur van het openbaar onderzoek
Afdeling 6 - Modaliteiten van de toegang tot de informatie in het
kader van het openbaar onderzoek Art. R.VIII.18-1. De Minister wijst de diensten of de persoon aan waarbij elke persoon uitleg kan krijgen met betrekking tot het ruimtelijk ontwikkelingsplan. Afdeling 7 - Vervangingsbevoegdheid
Art. R.VIII.21-1. De Minister en de gemachtigd ambtenaar zijn bevoegd om de waarschuwing bedoeld in artikel D.VIII.21 te sturen en om een beroep te doen op een gerechtsdeurwaarder die ze zelf hebben gekozen. HOOFDSTUK V. - Bekendmaking betreffende de beslissing Titel 2 - beoordeling van de effecten van de plannen en ontwikkelingsplannen HOOFDSTUK I - Doelstellingen HOOFDSTUK II - Systeem voor de beoordeling van de milieueffecten van de plannen en ontwikkelingsplannen Art. R.VIII.33-1. De Minister bepaalt de informaties die in het milieueffectenverslag opgenomen moeten worden, wat betreft het gewestplan. Hij verzoekt om de gewest- en landgrensoverschrijdende adviezen bedoeld in artikel D.VIII.33, § 4, wat betreft het ruimtelijk ontwikkelingsplan en het gewestplan.
Art. R.VIII.34-1. De Minister wijst de privé- of publiekrechtelijke natuurlijke of rechtspersoon aan die belast is met de uitvoering van het milieueffectenverslag bedoeld in artikel D.VIII.34, eerste lid.
Art. R.VIII.34-2. De directeur-generaal van DGO4 of, bij gebrek, de inspecteur-generaal van het Departement Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw van DGO4 wraakt de persoon bedoeld in artikel D.VIII.34, tweede lid.
Art. 3.De artikelen 251; 255/1 tot 263, § 1; 264 tot 280; 281 tot 311; 316 tot 390; 443 tot 447 en 449 tot 476 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Patrimonium en Energie worden opgeheven.
Art. 4.De volgende bijlagen bij het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Patrimonium en Energie worden opgeheven : de bijlage bedoeld in artikel 251; de bijlage 12, formulier G; de bijlage 13, formulier H; de bijlage 13 bis, formulier H bis; de bijlage 14, formulieren I, O, P, Q, R; de bijlage 14 bis, formulier I bis; de bijlage 20, formulier J; de bijlage 21, formulier K; de bijlage 22, formulier L; de bijlage 23, formulier M; de bijlage 24, formulier N; de bijlage 25; de bijlage 26; de bijlage 30, formulier A; de bijlage 31, formulieren B, C; de bijlage 32, formulieren D, E, F; de bijlage 35, formulieren IA, IB, IIA, IIB; de bijlage 46; de bijlage 47; de bijlage 48; de bijlage 49, formulieren IIIA, IIIB; de bijlage 50; de bijlage 51; de bijlage 52.
Art. 5.De bijlagen 1 tot 27 gevoegd bij dit besluit vormen de bijlagen van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling Bepalingen betreffende het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning
Art. 6.In artikel 1, § 2, 1°, van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, worden de woorden "CWATUPE" : Waals Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Patrimonium en Energie" vervangen door "Wetboek" : Wetboek van Ruimtelijke ontwikkeling".
Art. 7.In artikel 56, § 2, van hetzelfde besluit, worden de woorden "of als ze door de Regering wordt toegekend voor handelingen en werken waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan" na de woorden "Als de vergunning wordt toegekend op beroep" toegevoegd.
Art. 8.In artikel 56, § 2, 1°, van hetzelfde besluit, worden de woorden "of artikel D.IV.50 van het Wetboek" toegevoegd na de woorden "overeenkomstig artikel 95, § 6, van het decreet".
Art. 9.In artikel 112 van hetzelfde besluit worden de woorden "272, § 1, eerste lid, 3°, van het "Code wallon de l'Aménagement du Territoire, de l'Urbanisme et du Patrimoine" (Waals Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium) vervangen door de woorden "R.I.3, § 1er, 3°, van het Wetboek" en worden de woorden "hetzij de ambtenaren bedoeld in artikel 272, § 1, eerste lid, 4°, van hetzelfde Wetboek, hetzij de ambtenaren van niveau 1 van de centrale diensten van het Directoraat-generaal Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Patrimonium die aangewezen zijn door de Regering" vervangen door de woorden "de personeelsleden bedoeld in artikel R.I.3-1, § 1er, 4°, van het Wetboek of, bij afwezigheid van deze personeelsleden, een personeelslid van niveau A aangewezen binnen DGO4 door de Minister van Ruimtelijke Ordening".
Bepalingen betreffende het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten
Art. 10.In artikel 1, 5°, van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten, wordt het woord "CWATUPE : het Waals Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Patrimonium en Energie" vervangen door "Wetboek : het Waalse Wetboek van Ruimtelijke ontwikkeling";
In hetzelfde artikel, in punt 25°, worden de woorden "35 van het " CWATUPE" vervangen door "D.II.36 van het Wetboek";
In hetzelfde artikel, in punt 26°, worden de woorden "in artikel 30bis van het " CWATUPE " vervangen door "in de artikelen D.II.28 en D.II.30 van het Wetboek";
In hetzelfde artikel, in punt 27°, worden de woorden "in artikel 30 van het " CWATUPE " vervangen door "in de artikelen D.II.28 en D.II.29 van het Wetboek".
In hetzelfde artikel, in punt 28°, worden de woorden "in artikel 31 van het " CWATUPE " vervangen door "in de artikelen D.II.28 en D.II.31 van het Wetboek";
In hetzelfde artikel, in punt 29°, wordt de zin " gebied met een industrieel karakter waarvan de inrichting door de gemeente aan een overlegprocedure onderworpen is : het gebied bedoeld in artikel 34 van het " CWATUPE " vervangen door de zin "gebied met een economisch karakter waarvan de inrichting door de gemeente aan een overlegprocedure onderworpen is : het gebied bedoeld in de artikelen D.II.28 en D.II.32 van het Wetboek";
In hetzelfde artikel, in punt 30°, worden de woorden "26 van het " CWATUPE" vervangen door "D.II.24 van het Wetboek";
In hetzelfde artikel, in punt 31°, worden de woorden "27 van het " CWATUPE" vervangen door "D.II.25 van het Wetboek";
In hetzelfde artikel, in punt 32°, worden de woorden "29 van het " CWATUPE" vervangen door "D.II.27 van het Wetboek";
In hetzelfde artikel, in punt 33°, worden de woorden "28 van het " CWATUPE" vervangen door "D.II.26 van het Wetboek";
In hetzelfde artikel wordt een punt 34° toegevoegd, luidend als volgt "34° gebied van aanhorigheden van ontginningen : het gebied bedoeld in de artikelen D.II.28 en D.II.33 van het Wetboek;";
In hetzelfde artikel wordt een punt 35° toegevoegd, luidend als volgt "35° gebied van gewestelijk belang : het gebied bedoeld in artikel D.II.34 het Wetboek;";
In hetzelfde artikel wordt een punt 36° toegevoegd, luidend als volgt "36° gebied van gemeentelijk belang : het gebied bedoeld in artikel D.II.35 het Wetboek.".
Art. 11.In artikel 2, § 6, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "als het project geheel of gedeeltelijk in een woongebied gevestigd is;" vervangen door de woorden " als het project geheel of gedeeltelijk in een woongebied of in een gebied van gemeentelijk belang gevestigd is;" In artikel 2, § 6, tweede lid, van hetzelfde besluit, na de woorden "een specifieke bedrijfsruimte" en op drie regels, vervangen de woorden "een gebied van aanhorigheden van ontginningen; een gebied van gewestelijk belang; of een gebied met een economisch karakter waarvan de inrichting door de gemeente aan een overlegprocedure onderworpen is." de woorden "of in een gebied met een industrieel karakter waarvan de inrichting door de gemeente aan een overlegprocedure onderworpen is".
Art. 12.In artikel 3 van hetzelfde besluit, wordt het letterwoord "CWATUP" vervangen door "het Wetboek"
Art. 13.In rubriek 01.20.01.01 van bijlage 1 bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten, wordt het opschrift vervangen door : "Huisvestingsgebouw of elke andere huisvestingsinfrastructuur gelegen in een woongebied of in een gebied van gemeentelijk belang of op minder dan 125 m van : - Een bestaande woning van derden, tenzij het/ze in een landbouwgebied gelegen is; - een woongebied of een gebied van gemeentelijk belang; - een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen met een bouwwerk waar één of meer personen doorgaans verblijven of een regelmatige activiteit uitoefenen; - een recreatiegebied; of een gebied dat voor huisvesting en wonen wordt bestemd op grond van een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan in de zin van artikel D.II.11 van het Wetboek, met een capaciteit van :".
In rubriek 01.20.02.01 van dezelfde bijlage wordt het opschrift vervangen door "Huisvestingsgebouw of elke andere huisvestingsinfrastructuur gelegen in een woongebied of in een gebied van gemeentelijk belang of op minder dan 300 m van : - een bestaande woning van derden, tenzij het/ze in een landbouwgebied gelegen is; - een woongebied of een gebied van gemeentelijk belang; - een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen met een bouwwerk waar één of meer personen doorgaans verblijven of een regelmatige activiteit uitoefenen; - een recreatiegebied; of een gebied dat voor huisvesting en wonen wordt bestemd op grond van een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan in de zin van artikel D.II.11 van het Wetboek, met een capaciteit van :".
In rubriek 01.21.01 van dezelfde bijlage wordt het opschrift vervangen door "Huisvestingsgebouw of elke andere huisvestingsinfrastructuur gelegen in een woongebied of in een gebied van gemeentelijk belang of op minder dan 125 m van : - een bestaande woning van derden, tenzij het/ze in een landbouwgebied gelegen is; - een woongebied of een gebied van gemeentelijk belang; - een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen met een bouwwerk waar één of meer personen doorgaans verblijven of een regelmatige activiteit uitoefenen; - een recreatiegebied; of een gebied dat voor huisvesting en wonen wordt bestemd op grond van een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan in de zin van artikel D.II.11 van het Wetboek, met een capaciteit van :".
In rubriek 01.22.01 van dezelfde bijlage wordt het opschrift vervangen door "Huisvestingsgebouw of elke andere huisvestingsinfrastructuur gelegen in een woongebied of in een gebied van gemeentelijk belang of op minder dan 125 m van : - een bestaande woning van derden, tenzij het/ze in een landbouwgebied gelegen is; - een woongebied of een gebied van gemeentelijk belang; - een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen met een bouwwerk waar één of meer personen doorgaans verblijven of een regelmatige activiteit uitoefenen; - een recreatiegebied; of een gebied dat voor huisvesting en wonen wordt bestemd op grond van een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan in de zin van artikel D.II.11 van het Wetboek, met een capaciteit van :".
In rubriek 01.23.01.01 van dezelfde bijlage wordt het opschrift vervangen door "Huisvestingsgebouw of elke andere huisvestingsinfrastructuur gelegen in een woongebied of in een gebied van gemeentelijk belang of op minder dan 300 m van : - een bestaande woning van derden, tenzij het/ze in een landbouwgebied gelegen is; - een woongebied of een gebied van gemeentelijk belang; - een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen met een bouwwerk waar één of meer personen doorgaans verblijven of een regelmatige activiteit uitoefenen; - een recreatiegebied; of een gebied dat voor huisvesting en wonen wordt bestemd op grond van een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan in de zin van artikel D.II.11 van het Wetboek, met een capaciteit van :".
In rubriek 01.23.02.01 van dezelfde bijlage wordt het opschrift vervangen door "Huisvestingsgebouw of elke andere huisvestingsinfrastructuur gelegen in een woongebied of in een gebied van gemeentelijk belang of op minder dan 300 m van : - een bestaande woning van derden, tenzij het/ze in een landbouwgebied gelegen is; - een woongebied of een gebied van gemeentelijk belang; - een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen met een bouwwerk waar één of meer personen doorgaans verblijven of een regelmatige activiteit uitoefenen; - een recreatiegebied; of een gebied dat voor huisvesting en wonen wordt bestemd op grond van een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan in de zin van artikel D.II.11 van het Wetboek, met een capaciteit van :".
In rubriek 01.23.03.01 van dezelfde bijlage wordt het opschrift vervangen door "Huisvestingsgebouw of elke andere huisvestingsinfrastructuur gelegen in een woongebied of in een gebied van gemeentelijk belang of op minder dan 300 m van : - een bestaande woning van derden, tenzij het/ze in een landbouwgebied gelegen is; - een woongebied of een gebied van gemeentelijk belang; - een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen met een bouwwerk waar één of meer personen doorgaans verblijven of een regelmatige activiteit uitoefenen; - een recreatiegebied; of een gebied dat voor huisvesting en wonen wordt bestemd op grond van een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan in de zin van artikel D.II.11 van het Wetboek, met een capaciteit van :".
In rubriek 01.23.04.01 van dezelfde bijlage wordt het opschrift vervangen door "Huisvestingsgebouw of elke andere huisvestingsinfrastructuur gelegen in een woongebied of in een gebied van gemeentelijk belang of op minder dan 300 m van : - Een bestaande woning van derden, tenzij het/ze in een landbouwgebied gelegen is; - een woongebied of een gebied van gemeentelijk belang; - een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen met een bouwwerk waar één of meer personen doorgaans verblijven of een regelmatige activiteit uitoefenen; - een recreatiegebied; of een gebied dat voor huisvesting en wonen wordt bestemd op grond van een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan in de zin van artikel D.II.11 van het Wetboek, met een capaciteit van :".
In rubriek 01.24.01.01 van dezelfde bijlage wordt het opschrift vervangen door "Huisvestingsgebouw of elke andere huisvestingsinfrastructuur gelegen in een woongebied of in een gebied van gemeentelijk belang of op minder dan 300 m van : - een bestaande woning van derden, tenzij het/ze in een landbouwgebied gelegen is; - een woongebied of een gebied van gemeentelijk belang; - een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen met een bouwwerk waar één of meer personen doorgaans verblijven of een regelmatige activiteit uitoefenen; - een recreatiegebied; of een gebied dat voor huisvesting en wonen wordt bestemd op grond van een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan in de zin van artikel D.II.11 van het Wetboek, met een capaciteit van :".
In rubriek 01.24.02.01 van dezelfde bijlage wordt het opschrift vervangen door "Huisvestingsgebouw of elke andere huisvestingsinfrastructuur gelegen in een woongebied of in een gebied van gemeentelijk belang of op minder dan 300 m van : - een bestaande woning van derden, tenzij het/ze in een landbouwgebied gelegen is; - een woongebied of een gebied van gemeentelijk belang; - een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen met een bouwwerk waar één of meer personen doorgaans verblijven of een regelmatige activiteit uitoefenen; - een recreatiegebied; of een gebied dat voor huisvesting en wonen wordt bestemd op grond van een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan in de zin van artikel D.II.11 van het Wetboek, met een capaciteit van :".
In rubriek 01.25.01 van dezelfde bijlage wordt het opschrift vervangen door "Huisvestingsgebouw of elke andere huisvestingsinfrastructuur gelegen in een woongebied of in een gebied van gemeentelijk belang of op minder dan 300 m van : - een bestaande woning van derden, tenzij het/ze in een landbouwgebied gelegen is; - een woongebied of een gebied van gemeentelijk belang; - een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen met een bouwwerk waar één of meer personen doorgaans verblijven of een regelmatige activiteit uitoefenen; - een recreatiegebied; of een gebied dat voor huisvesting en wonen wordt bestemd op grond van een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan in de zin van artikel D.II.11 van het Wetboek, met een capaciteit van :".
In rubriek 01.26.01 van dezelfde bijlage wordt het opschrift vervangen door "Huisvestingsgebouw of elke andere huisvestingsinfrastructuur gelegen in een woongebied of in een gebied van gemeentelijk belang of op minder dan 300 m van : - een bestaande woning van derden, tenzij het/ze in een landbouwgebied gelegen is; - een woongebied of een gebied van gemeentelijk belang; - een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen met een bouwwerk waar één of meer personen doorgaans verblijven of een regelmatige activiteit uitoefenen; - een recreatiegebied; of een gebied dat voor huisvesting en wonen wordt bestemd op grond van een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan in de zin van artikel D.II.11 van het Wetboek, met een capaciteit van :".
In rubriek 01.27.01.01 van dezelfde bijlage wordt het opschrift vervangen door "Huisvestingsgebouw of elke andere huisvestingsinfrastructuur gelegen in een woongebied of in een gebied van gemeentelijk belang of op minder dan 125 m van : - een bestaande woning van derden, tenzij ze in een landbouwgebied gelegen is; - een woongebied of een gebied van gemeentelijk belang; - een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen met een bouwwerk waar één of meer personen doorgaans verblijven of een regelmatige activiteit uitoefenen; - een recreatiegebied; of een gebied dat voor huisvesting en wonen wordt bestemd op grond van een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan in de zin van artikel D.II.11 van het Wetboek, met een capaciteit van :".
In rubriek 01.27.02.01 van dezelfde bijlage wordt het opschrift vervangen door "Huisvestingsgebouw of elke andere huisvestingsinfrastructuur gelegen in een woongebied of in een gebied van gemeentelijk belang of op minder dan 125 m van : - een bestaande woning van derden, tenzij het/ze in een landbouwgebied gelegen is; - een woongebied of een gebied van gemeentelijk belang; - een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen met een bouwwerk waar één of meer personen doorgaans verblijven of een regelmatige activiteit uitoefenen; - een recreatiegebied; of een gebied dat voor huisvesting en wonen wordt bestemd op grond van een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan in de zin van artikel D.II.11 van het Wetboek, met een capaciteit van :".
In rubriek 01.28.01 van dezelfde bijlage wordt het opschrift vervangen door "Huisvestingsgebouw of elke andere huisvestingsinfrastructuur gelegen in een woongebied of in een gebied van gemeentelijk belang of op minder dan 300 m van : - een bestaande woning van derden, tenzij het/ze in een landbouwgebied gelegen is; - een woongebied of een gebied van gemeentelijk belang; - een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen met een bouwwerk waar één of meer personen doorgaans verblijven of een regelmatige activiteit uitoefenen; - een recreatiegebied; of een gebied dat voor huisvesting en wonen wordt bestemd op grond van een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan in de zin van artikel D.II.11 van het Wetboek, met een capaciteit van :".
In rubriek 01.30.01.01 van dezelfde bijlage wordt het opschrift vervangen door "Huisvestingsgebouw of elke andere huisvestingsinfrastructuur gelegen in een woongebied of in een gebied van gemeentelijk belang of op minder dan 125 m van : - een bestaande woning van derden, tenzij het/ze in een landbouwgebied gelegen is; - een woongebied of een gebied van gemeentelijk belang; - een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen met een bouwwerk waar één of meer personen doorgaans verblijven of een regelmatige activiteit uitoefenen; - een recreatiegebied; of een gebied dat voor huisvesting en wonen wordt bestemd op grond van een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan in de zin van artikel D.II.11 van het Wetboek, met een capaciteit van :".
In rubriek 01.30.02.01 van dezelfde bijlage wordt het opschrift vervangen door "Huisvestingsgebouw of elke andere huisvestingsinfrastructuur gelegen in een woongebied of in een gebied van gemeentelijk belang of op minder dan 300 m van : - een bestaande woning van derden, tenzij het/ze in een landbouwgebied gelegen is; - een woongebied of een gebied van gemeentelijk belang; - een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen met een bouwwerk waar één of meer personen doorgaans verblijven of een regelmatige activiteit uitoefenen; - een recreatiegebied; of een gebied dat voor huisvesting en wonen wordt bestemd op grond van een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan in de zin van artikel D.II.11 van het Wetboek, met een capaciteit van :".
In rubriek 01.31.01 van dezelfde bijlage wordt het opschrift vervangen door "Huisvestingsgebouw of elke andere huisvestingsinfrastructuur gelegen in een woongebied of in een gebied van gemeentelijk belang of op minder dan 125 m van : - een bestaande woning van derden, tenzij het/ze in een landbouwgebied gelegen is; - een woongebied of een gebied van gemeentelijk belang; - een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen met een bouwwerk waar één of meer personen doorgaans verblijven of een regelmatige activiteit uitoefenen; - een recreatiegebied; of een gebied dat voor huisvesting en wonen wordt bestemd op grond van een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan in de zin van artikel D.II.11 van het Wetboek, met een capaciteit van :".
In rubriek 01.32.01 van dezelfde bijlage wordt het opschrift vervangen door "Huisvestingsgebouw of elke andere huisvestingsinfrastructuur gelegen in een woongebied of in een gebied van gemeentelijk belang of op minder dan 125 m van : - een bestaande woning van derden, tenzij het/ze in een landbouwgebied gelegen is; - een woongebied of een gebied van gemeentelijk belang; - een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen met een bouwwerk waar één of meer personen doorgaans verblijven of een regelmatige activiteit uitoefenen; - een recreatiegebied; of een gebied dat voor huisvesting en wonen wordt bestemd op grond van een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan in de zin van artikel D.II.11 van het Wetboek, met een capaciteit van :".
In rubriek 01.33.01.01 van dezelfde bijlage wordt het opschrift vervangen door "Huisvestingsgebouw of elke andere huisvestingsinfrastructuur gelegen in een woongebied of in een gebied van gemeentelijk belang of op minder dan 300 m van : - een bestaande woning van derden, tenzij het/ze in een landbouwgebied gelegen is; - een woongebied of een gebied van gemeentelijk belang; - een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen met een bouwwerk waar één of meer personen doorgaans verblijven of een regelmatige activiteit uitoefenen; - een recreatiegebied; of een gebied dat voor huisvesting en wonen wordt bestemd op grond van een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan in de zin van artikel D.II.11 van het Wetboek, met een capaciteit van :".
In rubriek 01.33.02.01 van dezelfde bijlage wordt het opschrift vervangen door "Huisvestingsgebouw of elke andere huisvestingsinfrastructuur gelegen in een woongebied of in een gebied van gemeentelijk belang of op minder dan 300 m van : - een bestaande woning van derden, tenzij het/ze in een landbouwgebied gelegen is; - een woongebied of een gebied van gemeentelijk belang; - een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen met een bouwwerk waar één of meer personen doorgaans verblijven of een regelmatige activiteit uitoefenen; - een recreatiegebied; of een gebied dat voor huisvesting en wonen wordt bestemd op grond van een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan in de zin van artikel D.II.11 van het Wetboek, met een capaciteit van :".
In rubriek 01.33.03.01 van dezelfde bijlage wordt het opschrift vervangen door "Huisvestingsgebouw of elke andere huisvestingsinfrastructuur gelegen in een woongebied of in een gebied van gemeentelijk belang of op minder dan 300 m van : - een bestaande woning van derden, tenzij het/ze in een landbouwgebied gelegen is; - een woongebied of een gebied van gemeentelijk belang; - een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen met een bouwwerk waar één of meer personen doorgaans verblijven of een regelmatige activiteit uitoefenen; - een recreatiegebied; of een gebied dat voor huisvesting en wonen wordt bestemd op grond van een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan in de zin van artikel D.II.11 van het Wetboek, met een capaciteit van :".
In rubriek 01.33.04.01 van dezelfde bijlage wordt het opschrift vervangen door "Huisvestingsgebouw of elke andere huisvestingsinfrastructuur gelegen in een woongebied of in een gebied van gemeentelijk belang of op minder dan 300 m van : - een bestaande woning van derden, tenzij het/ze in een landbouwgebied gelegen is; - een woongebied of een gebied van gemeentelijk belang; - een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen met een bouwwerk waar één of meer personen doorgaans verblijven of een regelmatige activiteit uitoefenen; - een recreatiegebied; of een gebied dat voor huisvesting en wonen wordt bestemd op grond van een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan in de zin van artikel D.II.11 van het Wetboek, met een capaciteit van :".
In rubriek 01.34.01.01 van dezelfde bijlage wordt het opschrift vervangen door "Huisvestingsgebouw of elke andere huisvestingsinfrastructuur gelegen in een woongebied of in een gebied van gemeentelijk belang of op minder dan 300 m van : - een bestaande woning van derden, tenzij het/ze in een landbouwgebied gelegen is; - een woongebied of een gebied van gemeentelijk belang; - een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen met een bouwwerk waar één of meer personen doorgaans verblijven of een regelmatige activiteit uitoefenen; - een recreatiegebied; of een gebied dat voor huisvesting en wonen wordt bestemd op grond van een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan in de zin van artikel D.II.11 van het Wetboek, met een capaciteit van :".
In rubriek 01.34.02.01 van dezelfde bijlage wordt het opschrift vervangen door "Huisvestingsgebouw of elke andere huisvestingsinfrastructuur gelegen in een woongebied of in een gebied van gemeentelijk belang of op minder dan 300 m van : - een bestaande woning van derden, tenzij het/ze in een landbouwgebied gelegen is; - een woongebied of een gebied van gemeentelijk belang; - een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen met een bouwwerk waar één of meer personen doorgaans verblijven of een regelmatige activiteit uitoefenen; - een recreatiegebied; of een gebied dat voor huisvesting en wonen wordt bestemd op grond van een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan in de zin van artikel D.II.11 van het Wetboek, met een capaciteit van :".
In rubriek 01.35.01 van dezelfde bijlage wordt het opschrift vervangen door "Huisvestingsgebouw of elke andere huisvestingsinfrastructuur gelegen in een woongebied of in een gebied van gemeentelijk belang of op minder dan 300 m van : - een bestaande woning van derden, tenzij het/ze in een landbouwgebied gelegen is; - een woongebied of een gebied van gemeentelijk belang; - een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen met een bouwwerk waar één of meer personen doorgaans verblijven of een regelmatige activiteit uitoefenen; - een recreatiegebied; - of een gebied dat voor huisvesting en wonen wordt bestemd op grond van een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan in de zin van artikel D.II.11 van het Wetboek, met een capaciteit van :".
In rubriek 01.36.01 van dezelfde bijlage wordt het opschrift vervangen door "Huisvestingsgebouw of elke andere huisvestingsinfrastructuur gelegen in een woongebied of in een gebied van gemeentelijk belang of op minder dan 300 m van : - een bestaande woning van derden, tenzij het/ze in een landbouwgebied gelegen is; - een woongebied of een gebied van gemeentelijk belang; - een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen met een bouwwerk waar één of meer personen doorgaans verblijven of een regelmatige activiteit uitoefenen; - een recreatiegebied; - of een gebied dat voor huisvesting en wonen wordt bestemd op grond van een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan in de zin van artikel D.II.11 van het Wetboek, met een capaciteit van :".
In rubriek 01.37.01.01 van dezelfde bijlage wordt het opschrift vervangen door "Huisvestingsgebouw of elke andere huisvestingsinfrastructuur gelegen in een woongebied of in een gebied van gemeentelijk belang of op minder dan 125 m van : - een bestaande woning van derden, tenzij het/ze in een landbouwgebied gelegen is; - een woongebied of een gebied van gemeentelijk belang; - een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen met een bouwwerk waar één of meer personen doorgaans verblijven of een regelmatige activiteit uitoefenen; - een recreatiegebied; - of een gebied dat voor huisvesting en wonen wordt bestemd op grond van een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan in de zin van artikel D.II.11 van het Wetboek, met een capaciteit van :".
In rubriek 01.37.02.01 van dezelfde bijlage wordt het opschrift vervangen door "Huisvestingsgebouw of elke andere huisvestingsinfrastructuur gelegen in een woongebied of in een gebied van gemeentelijk belang of op minder dan 125 m van : - een bestaande woning van derden, tenzij het/ze in een landbouwgebied gelegen is; - een woongebied of een gebied van gemeentelijk belang; - een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen met een bouwwerk waar één of meer personen doorgaans verblijven of een regelmatige activiteit uitoefenen; - een recreatiegebied; - of een gebied dat voor huisvesting en wonen wordt bestemd op grond van een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan in de zin van artikel D.II.11 van het Wetboek, met een capaciteit van :".
In rubriek 01.38.01 van dezelfde bijlage wordt het opschrift vervangen door "Huisvestingsgebouw of elke andere huisvestingsinfrastructuur gelegen in een woongebied of in een gebied van gemeentelijk belang of op minder dan 300 m van : - een bestaande woning van derden, tenzij het/ze in een landbouwgebied gelegen is; - een woongebied of een gebied van gemeentelijk belang; - een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen met een bouwwerk waar één of meer personen doorgaans verblijven of een regelmatige activiteit uitoefenen; - een recreatiegebied; - of een gebied dat voor huisvesting en wonen wordt bestemd op grond van een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan in de zin van artikel D.II.11 van het Wetboek, met een capaciteit van :".
In rubriek 01.39.02 van dezelfde bijlage wordt het opschrift vervangen door "Bijenstallen gelegen in een woongebied of in een gebied van gemeentelijk belang zoals omschreven in de artikelen D.II.24 en D.II.35 van het Wetboek".
In rubriek 01.49.01.02 van dezelfde bijlage wordt het opschrift vervangen door "Opslag op het veld van dierlijke mest zoals gereglementeerd bij de artikelen R.188 tot R.202 van het Waterwetboek, gelegen in een woongebied of in een gebied van gemeentelijk belang of op minder dan 50 m van : - een bestaande woning van derden; - een woongebied of een gebied van gemeentelijk belang; - een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen, met uitzondering van de infrastructuren waarin niemand verblijft of een regelmatige activiteit uitoefent; - een recreatiegebied; - of een gebied dat voor huisvesting en wonen wordt bestemd op grond van een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan in de zin van artikel D.II.11 van het Wetboek, Bedoeld wordt ook de dierlijke mest ontvangen via valorisatiecontracten opgemaakt overeenkomstig de bepalingen van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt betreffende het duurzame beheer van stikstof in de landbouw. Voor de indeling zijn de afstanden die tussen de grenzen van de opslag en de dichtste gevelhoek van de bestaande woning van derden of de grens van het gebied of de gebieden.".
In rubriek 14.00.03 van dezelfde bijlage, worden de woorden "of een gebied van gemeentelijk belang" toegevoegd na het woord "woongebied".
In rubriek 40.10.02.01.02 van dezelfde bijlage, worden de woorden ", een gebied van gemeentelijk belang" toegevoegd na het woord "woongebied".
In rubriek 55.23.01 van dezelfde bijlage, worden de woorden "29 van het " CWATUPE" vervangen door "D.II.27 van het Wetboek";
In rubriek 70.11.02 van dezelfde bijlage, worden de woorden "126 van het " CWATUPE" vervangen door "D.IV.1, § 1, tweede lid, van het Wetboek".
Bepalingen betreffende het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de algemene voorwaarden voor de exploitatie van de inrichtingen bedoeld in het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning
Art. 14.In artikel 19 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de algemene voorwaarden voor de exploitatie van de inrichtingen bedoeld in het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, worden de woorden "CWATUP : het Waals wetboek voor ruimtelijke ordening, stedenbouw en patrimonium; - woongebied : het gebied bedoeld in artikel 26 van het "CWATUP"; - woongebied met een landelijk karakter : het gebied bedoeld in artikel 27 van het "CWATUP"; - gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen; het gebied bedoeld in artikel 28 van het "CWATUP"; - recreatiegebied : het gebied bedoeld in artikel 29 van het "CWATUP"; - gebied voor bedrijfsruimten : het gebied bedoeld in artikel 30 van het "CWATUP"; - ontginningsgebied : het gebied bedoeld in artikel 31 van het "CWATUP"; - landbouwgebied : het gebied bedoeld in artikel 35 van het "CWATUP"; - bosgebied : het gebied bedoeld in artikel 36 van het "CWATUP"; - groengebied : het gebied bedoeld in artikel 37 van het "CWATUP"; - natuurgebied; het gebied bedoeld in artikel 38 van het "CWATUP";" vervangen door "- Wetboek : Wetboek van Ruimtelijke ontwikkeling; - woongebied het gebied bedoeld in artikel D.II.24 van het Wetboek; - woongebied met een landelijk karakter : het gebied bedoeld in artikel D.II.25 van het Wetboek; - gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen : het gebied bedoeld in artikel D.II.26 van het Wetboek; - recreatiegebied : het gebied bedoeld in artikel D.II.27 van het Wetboek; - gebied voor bedrijfsruimten : het gebied bedoeld in de artikelen D.II.28 tot D.II.33 van het Wetboek; - een gebied van gewestelijk belang : het gebied bedoeld in artikel D.II.34 van het Wetboek;"; - gebied van gemeentelijk belang : het gebied bedoeld in artikel D.II.35 van het Wetboek; - landbouwgebied : het gebied bedoeld in artikel D.II.36 van het Wetboek; - bosgebied : het gebied bedoeld in artikel D.II.37 van het Wetboek; - groengebied : het gebied bedoeld in artikel D.II.38 van het Wetboek; - natuurgebied : het gebied bedoeld in artikel D.II.39 van het Wetboek; - parkgebied : het gebied bedoeld in artikel D.II.40 van het Wetboek; - ontginningsgebied : het gebied bedoeld in artikel D.II.41 van het Wetboek; - gebied waarvan de inrichting door de gemeente aan een overlegprocedure onderworpen is : het gebied bedoeld in artikel D.II.42 van het Wetboek;".
Art. 15.In artikel 21 van hetzelfde besluit, worden de leden 1, 2 en 3 vervangen door de volgende leden : In de woongebieden, de gebieden van gemeentelijk belang en de gebieden met een landelijk karakter is de inachtneming van de voorwaarden verplicht op elk punt van de immissiegebieden.
In de landbouw-, bos-, groen-, natuur-, park- en recreatiegebieden alsook in de gebieden voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen worden de maatregelen genomen op de plaatsen vermeld in de milieuvergunning of in de enige vergunning.
De gebieden waarvan de inrichting door de gemeente aan een overlegprocedure onderworpen is, worden in aanmerking genomen op grond van de bestemming waarin de plaatselijke beleidsontwikkelingsplannen voorzien et de gebieden van gewestelijk belang worden in aanmerking genomen op grond van de bestemming waarin de kaarten van de bodembestemmingen voorzien.".
Art. 16.In artikel 22 van hetzelfde besluit, worden de woorden ", noch in de ontginningsgebieden, noch in de gebieden met een industrieel karakter waarvan de bestemming nog niet vastligt" vervangen door "noch in de ontginningsgebieden".
Art. 17.De bijlage van hetzelfde besluit wordt gewijzigd als volgt : Tabel 1. - Algemene grenswaarden voor geluidsniveaus van toepassing op een inrichting.
Immissiegebied waarin de metingen worden uitgevoerd
Grenswaarde (dBA)
Dag 7 u - 19 u
Overgang 6 u - 7 u 19 u - 22 u
Nacht 22 u - 6 u
I. Allegebieden, wanneer het meetpunt gelegen is op minder dan 500 m van het ontginningsgebied, van aanhorigheden van ontginningen, van industriële bedrijfsruimte of het gebied voor specifieke bedrijfsruimte, of op minder dan 200 m van het gebied voor gemengde bedrijfsruimte waarin de inrichting gevestigd is
55
50
45
II. Woongebieden, gebieden van gemeentelijk belang en woongebieden met een landelijk karakter, behoudens I
50
45
40
III. Landbouw, bos-, groen-, natuur- parkgebieden, behoudens I
50
45
40
IV. Recreatiegebieden en gebieden voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen
55
50
45
Tabel 2. - Grenswaarden van de geluidsniveaus die kunnen worden toegepast onder de bijzondere voorwaarden betreffende een bestaande inrichting die vóór de inwerkingtreding van dit besluit het voorwerp is geweest van een exploitatievergunning.
Immissiegebied waarin de metingen worden uitgevoerd
Grenswaarde (dBA)
Dag 7 u - 19 u
Overgang 6 u - 7 u 19 u - 22 u
Nacht 22 u - 6 u
I. Alle gebieden, wanneer het meetpunt gelegen is op minder dan 500 m van het ontginningsgebied, van aanhorigheden van ontginningen, van industriële bedrijfsruimte of het gebied voor specifieke bedrijfsruimte, of op minder dan 200 m van het gebied voor gemengde bedrijfsruimte waarin de inrichting gevestigd is
60
55
50
II. Woongebieden, gebieden van gemeentelijk belang en woongebieden met een landelijk karakter, behoudens I
55
50
45
III. Landbouw, bos-, groen-, natuur- parkgebieden, behoudens I
55
50
45
IV. Recreatiegebieden en gebieden voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen
60
55
50
Bepalingen betreffende het besluit van de Waalse Regering van 2 april 2015 betreffende de procedure en verschillende maatregelen tot uitvoering van het decreet van 5 februari 2015 betreffende de handelsvestigingen en tot wijziging van Boek I van het Leefmilieuwetboek
Art. 18.In artikel 28, § 1, 3° van het besluit van de Waalse Regering van 2 april 2015 betreffende de procedure en verschillende maatregelen tot uitvoering van het decreet van 5 februari 2015 betreffende de handelsvestigingen en tot wijziging van Boek I van het Leefmilieuwetboek, wordt het letterwoord "CWATUP" vervangen door "Wetboek"
Art. 19.In artikel 36 van hetzelfde besluit, wordt het letterwoord "CWATUP" vervangen door "Wetboek"
Art. 20.In artikel 43 van hetzelfde besluit, wordt in de Franse versie het letterwoord "CWATUP" vervangen door "CoDT" Bepalingen betreffende het besluit van de Waalse Regering van 25 november 2010 tot uitvoering van de artikelen 3, 13, § 2, en 18 van het decreet van 16 juli 1985 betreffende natuurparken
Art. 21.In artikel 1 van het besluit de Waalse Regering van 25 november 2010 tot uitvoering van de artikelen 3, 13, § 2, en 18 van het decreet van 16 juli 1985 betreffende natuurparken, wordt het vierde lid opgeheven.
Bepalingen betreffende het besluit van de Waalse Regering van 25 november 2010 tot uitvoering van de artikelen 14, § 1, 2°, en 16 van het decreet van 16 juli 1985 betreffende natuurparken
Art. 22.Het besluit van de Waalse Regering van 25 november 2010 tot uitvoering van de artikelen 14, § 1, 2°, en 16 van het decreet van 16 juli 1985 betreffende natuurparken wordt opgeheven.
Bepalingen betreffende Boek 1 van het Milieuwetboek
Art. 23.In artikel R.46, 1° van Boek 1 van het Milieuwetboek, worden de woorden "het Directoraat-generaal Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Patrimonium" vervangen door "DGO4".
In artikel R.46, 5°, van hetzelfde boek, worden de woorden ""CCAT" : "Commission consultative communale d'aménagement du territoire" (Gemeentelijke adviescommissie voor ruimtelijke ordening);" vervangen door ""C.C.A.T.M." : Commission consultative communale d'aménagement du territoire et de mobilité (Gemeentelijke adviescommissie voor ruimtelijke ordening en mobiliteit);".
In artikel R.46, 6°, van hetzelfde boek, worden de woorden ""CRAT" : "Commission régionale d'aménagement du territoire" (Gewestelijke commissie voor ruimtelijke ordening) vervangen door "Pôle `Aménagement du territoire'" (Beleidsgroep Ruimtelijke Ordening) : de Pôle "Aménagement du territoire" (Beleidsgroep Ruimtelijke Ordening) bedoeld in artikel D.I.4 van het Wetboek.
Art. 24.In heel het regelgevend deel van Boek 1 van het Milieuwetboek, wordt het letterwoord "C.C.A.T." vervangen door "C.C.A.T.M." en wordt het letterwoord "C.R.A.T." vervangen door "Pôle `Aménagement du territoire'" (Beleidsgroep Ruimtelijke Ordening).
Art. 25.In artikel R.52 van hetzelfde boek, wordt punt 1° "1° de verkavelingsvergunning voor een weekendverblijfpark, vereist krachtens artikel 149 van het Waals Wetboek van ruimtelijke ordening, stedenbouw en patrimonium);" opgeheven.
Art. 26.In artikel R.57, tweede lid van hetzelfde boek, worden de woorden "of desnoods van de "CRAT"" opgeheven.
Art. 27.In artikel R.65 van hetzelfde boek, in het eerste lid, worden de woorden "2° aan de "CRAT";" opgeheven.
In artikel R.65 van hetzelfde boek, in het tweede lid, worden de woorden ", van de "CRAT"" opgeheven.
In artikel R.72 van hetzelfde boek, worden de woorden "of, desnoods, de "CRAT"" opgeheven.
Art. 28.In artikel R.81 van hetzelfde boek, wordt een tweede lid toegevoegd, luidend als volgt : "Als het gaat om aanvragen van vergunningen voor windturbines onderworpen aan een milieueffectenonderzoek, wordt het advies van de "Pôle `Aménagement du territoire'" (Beleidsgroep Ruimtelijke Ordening) gevraagd, ook als eer een "C.C.A.T.M". bestaat".
Art. 29.In artikel R.82, tweede lid, van hetzelfde decreet, worden de woorden "overeenkomstig artikel 1, § 1, tweede lid, van het Waalse wetboek van ruimtelijke ordening, stedenbouw en patrimonium" vervangen door de woorden "krachtens de doelstellingen bedoeld in artikel D.I.1, § 1, van het Wetboek" en worden de woorden "een verkavelingsvergunning, vereist krachtens het Waalse wetboek van ruimtelijke ordening, stedenbouw en patrimonium" vervangen door "een bebouwingsvergunning vereist krachtens het Wetboek";
In artikel R.82 van hetzelfde boek wordt een derde lid toegevoegd, luidend als volgt "Aan de overheid die er om vraagt, stuurt of verleent de "Pôle `Aménagement du territoire'" (Beleidsgroep Ruimtelijke Ordening), tegen ontvangbewijs binnen dezelfde termijn een advies over de kwaliteit van de studie en over de doelstellingen van het project krachtens de doelstellingen bedoeld in artikel D.I.1, § 1, van het Wetboek als het gaat om aanvragen van vergunningen voor windturbines onderworpen aan een milieueffectenonderzoek.".
Art. 30.In bijlage 6 "Vorm en minimale inhoud van de nota inzake milieueffectbeoordeling bedoeld in artikel 67, § 2, van het decreetgevend deel" van Boek 1 van het Milieuwetboek, worden, in punt 3°, de woorden "gemeentelijk plan van aanleg (PCA)" vervangen door de woorden "plaatselijk beleidsontwikkelingsplan (SOL)".
In dezelfde bijlage, in punt 3°, wordt het woord "verkaveling" vervangen door "bebouwingsvergunning".
In dezelfde bijlage, in punt 3°, worden de woorden "een beschermd centrum," opgeheven.
Bepalingen betreffende het besluit van de Waalse Regering van 15 mei 2014 ter uitvoering van het decreet van 28 november 2013 betreffende de energieprestaties van gebouwen
Art. 31.In artikel 20, eerste lid, 3°, van het besluit van de Waalse Regering van 15 mei 2014 ter uitvoering van het decreet van 28 november 2013 betreffende de energieprestaties van gebouwen, worden de woorden "de artikelen 389 en 390 van het Wetboek" vervangen door "de artikelen R.I.3-1 en R.VII.3-1 van het Wetboek".
Bepalingen betreffende het besluit van de Waalse Regering van 23 oktober 2008 tot vaststelling van sommige modaliteiten van de preventieve regeling die van toepassing is op de Natura 2000-locaties
Art. 32.In artikel 7 van het besluit van de Waalse Regering van 23 oktober 2008 tot vaststelling van sommige modaliteiten van de preventieve regeling die van toepassing is op de Natura 2000-locaties worden de volgende leden opgeheven : "De voorafgaandelijke stedenbouwkundige verklaring van de aangever krachtens artikel 263 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Erfgoed en Energie geldt als kennisgeving aan de directeur.
Binnen de acht dagen te rekenen van de datum van ontvangst van de voorafgaandelijke stedenbouwkundige verklaring overeenkomstig de bepalingen van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Erfgoed en Energie maakt de bevoegde overheid er een afschrift van aan de directeur over bij elk ander middel om aan het schrijven een vaste datum te verlenen. Daarover licht ze de aangever binnen dezelfde termijn in.".
Bepalingen betreffende het besluit van de Waalse Regering van 24 maart 2011 houdende de algemene preventieve maatregelen die toepasselijk zijn op de Natura 2000-locaties, alsook op de locaties die in aanmerking komen voor het Natura 2000-netwerk
Art. 33.In artikel 5, § 1, van het besluit van de Waalse Regering van 24 maart 2011 houdende de algemene preventieve maatregelen die toepasselijk zijn op de Natura 2000-locaties, alsook op de locaties die in aanmerking komen voor het Natura 2000-netwerk, worden de woorden "het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, erfgoed en Energie" vervangen door "het Wetboek van Ruimtelijke ontwikkeling".
In artikel 5, § 1, van hetzelfde besluit, wordt punt 2° opgeheven.
Art. 34.Treden in werking op 1 juni 2017 : 1° het decreet van 20 juli 2016 tot opheffing van het decreet van 24 april 2014 tot opheffing van de artikelen 1 tot 128 en 129quater tot 184 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Patrimonium en Energie, tot opheffing van de artikelen 1 tot 128 en 129quater tot 184 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium en tot vorming van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling;2° dit besluit.
Art. 35.De Minister van Ruimtelijke Ordening is belast met de uitvoering van dit besluit.
Namen, 22 december 2016.
De Minister-President, P. MAGNETTE De Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening, Mobiliteit, Luchthavens en Dierenwelzijn, C. DI ANTONIO