Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 21 december 2006
gepubliceerd op 31 januari 2007

Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de integrale en sectorale voorwaarden betreffende het houden van paardachtigen

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
2007200266
pub.
31/01/2007
prom.
21/12/2006
ELI
eli/besluit/2006/12/21/2007200266/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

21 DECEMBER 2006. - Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de integrale en sectorale voorwaarden betreffende het houden van paardachtigen


De Waalse Regering, Gelet op het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, inzonderheid op de artikelen 4, 5, §§ 2 en 3, 7, § 1, 8 en 9;

Gelet op het advies 41.099/4 van de Raad van State, gegeven op 26 september 2006, overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van de Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en begripsomschrijving

Artikel 1.Deze voorwaarden zijn van toepassing op het houden van paardachtigen zoals bedoeld in de rubriek 01.32 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten.

Art. 2.Voor de toepassing van deze voorschriften wordt verstaan onder : 1° nieuw gebouw of nieuwe infrastructuur : installatie of bouw uitgevoerd na de inwerkingtreding van dit besluit.Dit besluit is niet van toepassing op uitbreidingen onder 25 % van de voorheen vergunde bouw of infrastructuur; 2° dierlijke mest : organische meststoffen, namelijk dierlijke uitwerpselen of mengsels, ongeacht de verhoudingen, van dierlijke uitwerpselen en andere bestanddelen zoals stalstro, zelfs na verwerking;3° stalstro : stro, zaagsel of elke andere stof ter bedekking van de bodem van omheinde ruimten of van elke andere plaats waar dieren ondergebracht worden;4° omheinde ruimte : afgesloten ruimte in de openlucht, met inbegrip van de loopruimten, weilanden uitgezonderd;5° afvloeisel : vloeistoffen, met uitzondering van aalt, die wegsijpelen uit de ruimte of uit de tank waar zij geproduceerd of opgeslagen worden;regenwater wordt niet als afvloeisel beschouwd; 6° hofwater : water afkomstig van verharde ruimten die tijdens de doorgang van de dieren en de bediening van landbouwvoertuigen bezoedeld worden, met uitzondering van elke eigenlijke opslagplaats;7° bestaande inrichting : inrichting die behoorlijk vergund is vóór de inwerkingtreding van dit besluit, alsook inrichting waarvoor de vergunningaanvraag vóór de inwerkingtreding van dit besluit si ingediend. HOOFDSTUK II. - Vestiging en bouw

Art. 3.Nieuwe gebouwen of infrastructuren voor het onderbrengen van dieren bevinden zich op minder dan : 1° 20 meter van een oppervlaktewater, een waterwinvoorziening, een piëzometer, een ingangspunt van een openbare riolering;2° 20 meter van een woning van derden indien 50 paardachtigen of minder in het gebouw of in de infrastructuur ondergebracht zijn;3° 50 meter van een woning van derden indien meer dan 50 paardachtigen in het gebouw of in de infrastructuur ondergebracht zijn.

Art. 4.De vloerbedekkingen van de gebouwen en infrastructuren voor de huisvesting van dieren worden ingericht zodat geen afvloeiend water of dakwater kan binnensijpelen.

Art. 5.De voederinstallaties, zoals troggen, voeder- of drinkbakken, zijn vervaardigd uit duurzame en vlot wasbare materialen. HOOFDSTUK III. - Exploitatie

Art. 6.Stalstro is in voorkomend geval gezond en dik genoeg om de dierlijke mest te absorberen.

Art. 7.De nodige efficiënte maatregelen worden genomen tegen ongedierte, insecten en knaagdieren, o.a. het gebruik van erkende bestrijdingsmiddelen, van toegelaten vallen of giften voor knaagdieren, het behoud van de opslagen van meel en ander voeder in gezonde omstandigheden, de bescherming ervan met voorzieningen zoals dunne afrasteringen, klamboes, elektrische insectenverdelgers of elk ander gelijkwaardig systeem.

Art. 8.Producten die een gevaar inhouden voor de mens en het milieu, zoals bijtende, ontvlambare, giftige producten, pesticiden, producten ter bestrijding van ongedierte, insecten en knaagdieren, alsmede reinigingsproducten, dierenzorg- en ontsmettingsproducten worden opgeslagen in daartoe bestemde plaatsen.

Art. 9.Voedingsmiddelen worden in specifieke ruimten of in silo's opgeslagen.

Art. 10.De nodige efficiënte maatregelen worden genomen om ontsnapping van de dieren te voorkomen. HOOFDSTUK IV. - Ongevallen- en brandpreventie

Art. 11.Binnen de inrichting zijn de toegangen tot de blussers en haspels voortdurend ontruimd.

Art. 12.De hoogte, het type, de afmetingen en de wijdte van de palen, de wijdte van de draden of de afmetingen van de afrasteringen van de loopruimten en weilanden worden aan het soort dier aangepast. HOOFDSTUK V. - Water

Art. 13.Het is verboden rechtstreeks of onrechtstreeks dierlijke mest, afvloeisels en ander afvalwater dan huishoudelijk en regenwater te lozen in de ondergrond, een openbare riolering, een oppervlaktewater of een afvoer voor regenwater.

Art. 14.§ 1. Dakwater wordt door een gootsysteem opgevangen. § 2. Het opgevangen dakwater wordt afgevoerd naar een regenput, een verliesput, draineerbuizen, kunstmatige afvoerwegen of oppervlaktewateren. HOOFDSTUK VI. - Lucht

Art. 15.De exploitant gebruikt de nodige middelen ter beperking van de uitstoot van geuren en stoffen uit de gebouwen of infrastructuren voor de huisvesting van dieren of uit de bijhorende installaties. HOOFDSTUK VII. - Afvalbeheer Afdeling I. - Dierlijke mest

Art. 16.§ 1. Bij gebrek aan een valorisatie door de exploitant wordt de dierlijke mest aan een valorisatiecontract onderworpen of door een geregistreerde ophaler overgenomen. § 2. De exploitant maakt een register op waarin hij voor elke handeling tot afvoer van dierlijke mest de volgende gegevens vermeldt : 1° de ophaaldatum;2° de opgehaalde hoeveelheid in t of in m3;3° het soort afvoerkanaal;4° de naam van de afvoerder;5° de bestemming van de dierlijke mest. Afdeling 2. - Dierlijke afval

Art. 17.Elke opslagplaats voor krengen mag niet gelegen zijn op minder dan 10 meter van een oppervlaktewater, een waterwinvoorziening, een piëzometer, een ingangspunt van een openbare riolering en op minder dan 20 meter van een woning van derden.

Art. 18.Het kreng wordt in afwachting van zijn verwijdering op een voor de door de exploitant gemachtigde personen vlot toegankelijke plaats in een opslagruimte of ten minste onder een dekzeil bewaard.

Art. 19.De exploitant bewaart de door de erkende ophaler overgemaakte lijsten van opgehaalde krengen. HOOFDSTUK VIII. - Controle en toezicht

Art. 20.De in de artikelen 16, § 2, en 19 bedoelde registers worden gedurende vijf jaar op de exploitatiezetel bewaard en ter inzage gelegd van de toezichthoudende ambtenaar. HOOFDSTUK IX. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 21.Dit besluit is van toepassing op de bestaande inrichtingen.

In afwijking van het eerste lid zijn de artikelen 4 en 12 uiterlijk een jaar na de datum van inwerkingtreding van dit besluit van toepassing op de bestaande inrichtingen.

Art. 22.De Minister van Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 21 december 2006.

De Minister-President, E. DI RUPO De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN

^