Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 20 september 2012
gepubliceerd op 28 maart 2013

Besluit van de Waalse Regering tot hervorming van de mandatenregeling voor de ambtenaren-generaal van de diensten van de Regering van het Waalse Gewest en van sommige instellingen van openbaar nut die onder het Waalse Gewest ressorteren. - Addendum

bron
waalse overheidsdienst
numac
2013027076
pub.
28/03/2013
prom.
20/09/2012
ELI
eli/besluit/2012/09/20/2013027076/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

20 SEPTEMBER 2012. - Besluit van de Waalse Regering tot hervorming van de mandatenregeling voor de ambtenaren-generaal van de diensten van de Regering van het Waalse Gewest en van sommige instellingen van openbaar nut die onder het Waalse Gewest ressorteren. - Addendum


Verslag aan de Regering INLEIDING Bij dit besluit wordt de kadernota betreffende de mandatenregeling in de Ambtenarenzaken en in de instellingen van openbaar nut van het Waalse Gewest en van de Franse Gemeenschap die op 24 maart 2010 door de Regering goedgekeurd is, uitgevoerd. In het kader van de hervorming van de mandatenregeling waarvan de beginselen in bovenvermelde nota bepaald worden, is een gemeenschappelijke Openbare bestuursschool voor de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest opgericht. Deze school is met name belast met de organisatie van de vorming met het oog op het behalen van het getuigschrift management overheidsbesturen. In de bij dit besluit bedoelde regeling kunnen alleen de houders van het getuigschrift management overheidsbesturen en de ermee gelijkgestelde personen aangewezen worden om de bij mandaten toegekende betrekkingen te bekleden.

De gemeenschappelijke Openbare bestuursschool voor de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest is opgericht bij een samenwerkingsovereenkomst gesloten op 10 november 2011 tussen de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest tot oprichting van een Openbare bestuursschool die gemeenschappelijk is aan de Franse Gemeenschap en aan het Waalse Gewest.

Voor wat betreft de mandatenregeling voor de ambtenaren-generaal voorziet de gewestelijke beleidsverklaring 2009-2014 in wat volgt : « Aangezien ze voor de kwaliteit van de burgergerichtheid instaat, moet de Administratie onpartijdig zijn.

De invoering van de mandatenregeling voor de leidende ambtenaren vergemakkelijkt deze ontwikkeling op grond van aangepaste personeelsplannen. Ze zullen in het bijzonder ervoor zorgen dat het personeel wordt aangesteld naar gelang van de behoeften van de diensten die ze zullen beheren, waarbij de interne mobiliteit bevorderd moet worden.

In die zin zal de Regering ervoor zorgen dat de wervings- en indienstnemingsprocedures bij de overheid (Waalse Overheidsdienst, instellingen van openbaar nut al dan niet onderworpen aan het statuut), de mandatenregeling en het toepassingsgebied ervan, de mogelijkheid om brevetten te organiseren en de cohesie van de actie van de mandatarissen met die van de andere ambtenaren en met name met de directeurs worden beoordeeld. De opdrachtbrieven en de operationele plannen zullen aangepast worden aan de doelstellingen van deze gewestelijke beleidsverklaring.

Overigens verbindt de Regering er zich toe om de onverenigbaarheden tussen de hoogste ambten bij de overheidsdiensten en de uitoefening van een plaatselijk uitvoerbaar mandaat te versterken. ».

De wijzigingen aangebracht bij dit besluit aan de mandatenregeling die bepaald is in de Ambtenarencode vloeien voort uit de ontwikkeling van de huidige bepalingen van de Code in het licht van de opties bepaald in de gewestelijke beleidsverklaring. De voornaamste punten van de hervorming zijn de volgende.

De toegangsvoorwaarden voor de uitoefening van een mandaat worden gewijzigd. Er wordt voorzien dat niemand zijn kandidatuur voor de uitoefening van een bij mandaat ingevulde betrekking mag indienen als hij geen lid is van de pool van kandidaten voor de uitoefening van dit mandaat. Deze pool bestaat uit de houders van het getuigschrift management overheidsbesturen en uit de ermee gelijkgestelde personen.

Anderzijds stelt de in dit besluit bedoelde nieuwe regeling een cohesie tussen de duur van het mandaat en die van de legislatuur vast.

Er wordt voorzien dat de mandatarissen in het begin van elke legislatuur aangewezen worden voor een periode die op 31 december na de eedaflegging van de Regering van de volgende legislatuur eindigt.

De regels betreffende de beoordeling van de mandatarissen worden ook gewijzigd. Dit besluit voorziet dat de beoordeling eerder tijdens het mandaat plaatsvindt, namelijk tijdens een periode van 9 tot 15 maanden na de aanwijzing van de mandataris naar keuze van de bevoegde minister(s).

Er wordt tenslotte voorzien in een groter verantwoordelijkheidsbesef van de mandatarissen dat bestaat in de mogelijkheid voor hen om, zonder de ministeriële verantwoordelijkheid te verminderen, naast de Minister en mits instemming van laatstgenoemde gehoord te worden voor het Parlement over vraagstukken waarvoor de administratie over een delegatie beschikt of die ressorteren onder de strikte interne organisatie van de diensten.

In het algemeen dient de optie genomen om de mandatenregeling in de hoogste ambten bij de overheidsdiensten die toepasselijk is op de Franse Gemeenschap en op het Waalse Gewest te harmoniseren, onderstreept te worden. HOOFDSTUK I. - Mandatenregeling

Artikel 1.Bij dit besluit wordt titel II van de Waalse Ambtenarencode vervangen door de volgende bepalingen : TITEL II. - Mandatenregeling HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en toegangsvoorwaarden

Art. 339.Het toepassingsgebied van de in dit besluit bedoelde mandatenregeling is grotendeels hetzelfde als dat bepaald in de vorige bepalingen van de Waalse Ambtenarencode.

Het is evenwel uitgebreid tot bepaalde betrekkingen van inspecteur-generaal van rang A3 binnen de Regeringsdiensten. De betrekkingen van rang A3 die niet onderworpen zijn aan de mandatenregeling ingesteld bij dit besluit, stemmen overeen met de graad van inspecteur-generaal expert. Die betrekkingen zullen in de personeelsformatie duidelijk geïdentificeerd worden. Daartoe wordt rekening gehouden met het operationele karakter van het Departement, met het aantal personen die dit Departement samenstellen en met de beheerde begroting.

Art. 340-341. De toegangsvoorwaarden die door een kandidaat voor een betrekking vervuld moeten worden, worden bepaald in de nieuwe artikelen 340 en 341 van de Waalse Ambtenarencode.

De in het nieuwe artikel 341 bepaalde voorwaarden moeten bij de aanwijzing van de mandataris vervuld worden.

Het nieuwe artikel 340 van de Waalse Ambtenarencode voorziet in een andere toegangsvoorwaarde die nieuw is ten opzichte van de regeling bepaald in de vorige bepalingen van de Waalse Ambtenarencode. De kandidaat voor een mandaat dient uiterlijk bij het aflopen van de termijn gepland voor de indiening van de kandidaturen lid te zijn van de pool van kandidaten bedoeld in het nieuwe artikel 341/8 van de Waalse Ambtenarencode. De pool van kandidaten voor een mandaat bestaat uit de houders van het getuigschrift management overheidsbesturen, de mandatarissen die binnen de diensten van de Regering en van de in artikel 1 van de Waalse Ambtenarencode bedoelde openbare instellingen op de eerste dag van inwerkingtreding van dit besluit in dienst zijn of voor wie de betrekking vacant is verklaard en de aanwervingsprocedure is opgestart op de dag van die inwerkingtreding, en die het voorwerp hebben uitgemaakt van een melding "zeer gunstig" of "gunstig" bij de overeenkomstig artikel 10, eerste lid, van hetzelfde besluit verrichte beoordeling, uit de leden van de gelijksoortige pool van kandidaten die bestaat in de Franse Gemeenschap, de mandatarissen in dienst binnen Wallonie-Bruxelles International op de dag van inwerkingtreding van het besluit van de Waalse Regering en van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap tot hervorming van de mandatenregeling van de ambtenaren-generaal van Wallonie-Bruxelles International of voor wie de betrekking vacant is verklaard en de aanwervingsprocedure is opgestart op de dag van die inwerkingtreding, en die het voorwerp hebben uitgemaakt van een melding "zeer gunstig" of "gunstig" bij de beoordeling verricht door de Regering ingesteld na de hernieuwing van het Parlement. De pool zal ook bestaan uit de mandataris in dienst binnen de Openbare Bestuursschool op de dag van inwerkingtreding van het besluit van de Waalse Regering van 20 september 2012 tot hervorming van de mandatenregeling voor de ambtenaren-generaal van de diensten van de Regering en van sommige instellingen van openbaar nut die onder het Waalse Gewest ressorteren en die het voorwerp hebben uitgemaakt van een melding "zeer gunstig" of "gunstig" bij de overeenkomstig artikel 10, eerste lid, van hetzelfde besluit verrichte beoordeling. Hij zal ook bestaan uit de adjunct-administrateur-generaal van de « FOREm » die aan het einde van de procedure als « zeer gunstig » of « gunstig » is beoordeeld. Ten slotte zal hij bestaan uit de adjunct-administrateur-generaal van Wallonie-Bruxelles-Inernational die als « zeer gunstig » of « gunstig » is beoordeeld bij de beoordeling verricht door de Regering ingesteld na de hernieuwing van het Parlement.

Het houden van het getuigschrift management overheidsbesturen, voor zover het, behalve voor de mandatarissen bedoeld in het nieuwe artikel 341/8, derde lid, 2° en 4° tot 5° van de Waalse Ambtenarencode, een voorwaarde is voor de opname in de pool van kandidaten waarvan sprake in de nieuwe artikelen 340 en 341/8 van de Waalse Ambtenarencode, is ook een voorwaarde voor de uitoefening van een ambt van mandataris. HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied en toegangsvoorwaarden Afdeling 1. - Getuigschrift management overheidsbesturen

Art. 341/1.Het getuigschrift management overheidsbesturen wordt afgegeven door de gemeenschappelijke Openbare bestuursschool voor de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest na het slagen voor het examen dat aan het einde van de daartoe gegeven vorming georganiseerd wordt.

Deze School is een instelling van openbaar nut met rechtspersoonlijkheid die ingedeeld is onder de instellingen van categorie B in de zin van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut. De oprichting ervan vloeit voort uit een samenwerkingsovereenkomst tussen de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest tot oprichting van een gemeenschappelijke "Ecole d'Administration publique" (Bestuursschool) voor de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest ».

De gemeenschappelijke bepalingen tussen de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest over dit getuigschrift worden vermeld in een samenwerkingsovereenkomst tussen de twee overheden.

De vorming bestaat in een internuniversitair getuigschrift Executive master management openbare besturen of een interuniversitair getuigschrift management openbare besturen bedoeld in artikel 6, § 1, 6°, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 31 maart 2004 betreffende de organisatie van het hoger onderwijs ter bevordering van de integratie in de Europese ruimte van het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten, hierna het « interuniversitair getuigschrift » genoemd. Het interuniversitair getuigschrift wordt toegekend door de universiteiten van de Franse Gemeenschap.

Het interuniversitair getuigschrift is een universitair getuigschrift dat zonder een academische graad te verlenen, wel het slagen voor de vorming bevestigt.

Het getuigschrift management overheidsbesturen wordt in cycli ingericht. Eén cyclus staat gelijk aan één geheel bestaande uit : - het toegangsexamen tot de vorming georganiseerd om de kandidaten te selecteren voor het verkrijgen van het getuigschrift management overheidsbesturen; - de cursussen, case studies, praktische werkzaamheden, seminaries, verhandeling en examens die leiden tot het uitreiken van het interuniversitair getuigschrift; - het onderzoek voor een zelfstandige jury voorbehouden aan de geslaagden voor het toegangsexamen tot de vorming die houder zijn van het interuniversitaire getuigschrift.

Met inachtneming van de bepalingen tot regeling van de organisatie van de universiteiten, wijzen laatstgenoemden de lesgevers aan wier profiel van tevoren bepaald is door de Openbare Bestuursschool.

Het programma van de vorming is multidisciplinair en veeleisend. Het streeft ernaar de vaardigheden inzake management van overheidsbesturen te ontwikkelen en de kandidaten de bekwaamheden bij te brengen voor de uitoefening van een mandaat. Het bevat hoofdzakelijk praktische aspecten en berust op een interactieve pedagogie die de persoonlijke inzet van de deelnemers bevordert. Het omvat case studies en analyses van dossiers die uit reële bestuurspraktijken gegrepen zijn.

Het programma van de vorming wordt door de Openbare Bestuursschool voorgesteld aan de Regering die het definitief bepaalt. Het goedkeuringsproces van het programma door de Regering vindt plaats samen met het goedkeuringsproces van het programma door de academische overheden.

Het programma omvat minstens tweehonderd veertig uren cursussen.

Het programma van de vorming omvat praktische cursussen die bestaan in de analyse en het experiment van de gevallen uit de dagdagelijkse praktijk.

Het programma van de vorming slaat minstens op de volgende aangelegenheden : - ethiek en waarden van de overheidsdiensten; - strategisch beheer van de organisatie; - kwaliteitsbeheer, beheer van veranderende omgevingen, creativiteit en innovatie; - human resources management; - dialoog en maatschappelijke relaties; - communicatie; - Europees beleid; - modernisering van de administratie; - management en leiderschap; - staathuishoudkunde; - openbare financiën, fiscaliteit en overheidsboekhouding; - overheidsopdrachten.

Het programma van het interuniversitair getuigschrift omvat de uitvoering van een schriftelijke verhandeling door elke kandidaat. Die verhandeling bestaat uit een diepgaand onderzoek van een overkoepelend praktijkgeval. Dat geval moet op voorhand goedgekeurd worden door de school en de universiteiten.

In die twee honderd veertig uren zijn de uren gewijd aan de verhandeling niet inbegrepen.

Art. 341/2.Toegangscriteria tot de vorming worden bepaald door het nieuwe artikel 341/2 van de Waalse Ambtenarencode. De kandidaturen die ingediend zijn met het oog op het volgen van de vorming die moet leiden tot het uitreiken van het getuigschrift management overheidsbesturen, zijn slechts ontvankelijk indien ze worden ingediend door personen die de volgende voorwaarden vervullen : 1° houder zijn van een diploma dat toegang geeft tot niveau A of laureaat zijn van een overgangsexamen naar niveau A of naar een vergelijkbaar niveau of houder zijn van een getuigschrift van competenties verworven buiten diploma dat toegang geeft tot niveau A. Dit getuigschrift wordt uitgereikt of erkend door de Openbare bestuursschool of door een orgaan aangewezen bij de Ambtenarencode; 2° zich kunnen beroepen op een beroepservaring van minstens acht jaar in een ambt van niveau 1 of een gelijkwaardig ambt, waarvan twee jaar ervaring in het leiden van een team of van projecten. In antwoord op het advies van de Raad van State zijn de bepalingen van het koninklijk besluit - algemene beginsels betreffende het getuigschrift van verworven competenties in het besluit opgenomen als enige mogelijke afwijkingen van de diplomavoorwaarde.

Art. 341/3 - 341/4. Die bepalingen betreffen de indieningen van de kandidaturen en de selectie van de kandidaten met het oog op de deelneming tot de cycli georganiseerd door de Openbare Bestuursschool.

Het getuigschrift management overheidsbesturen wordt in cycli ingericht (nieuw artikel 341/1, § 4). Voor zover het een voorwaarde is voor het uitreiken van het getuigschrift management overheidsbesturen, is de vorming toegankelijk voor een beperkt aantal deelnemers. Voor elke cyclus wordt dit aantal door de Regering bepaald na advies van de School.

Als het aantal kandidaten het vastgelegd aantal beschikbare plaatsen overschrijdt, leggen de kandidaten een vergelijkend examen af waarin praktijksituaties becommentarieerd worden. Die proef bestaat niet uit een in-baskettest.

Voor de proeven kunnen informatica- of multimediamiddelen gebruikt worden. Het verbeteren ervan kan automatisch gebeuren.

Een ontwerp-programma voor het vergelijkend examen wordt uitgewerkt door de bestuursschool en goedgekeurd door SELOR. Het programma voor het vergelijkend examen wordt dan door de Regering goedgekeurd.

Het programma van het vergelijkend examen omvat met name het type proeven die zullen worden georganiseerd.

Enkel de kandidaten die in nuttige orde voorkomen op de lijst met het aantal deelnemers vastgelegd door de Regering zullen aan de vorming mogen deelnemen

Art. 341/5.Het nieuwe artikel 341/5 van de Ambtenarencode bepaalt dat elke kandidaat die toegelaten wordt tot de deelname aan het interuniversitair getuigschrift de jury kan verzoeken om van één of meerdere cursussen vrijgesteld te worden, en van de dienovereenkomstige beoordelingen van die cursussen, ook als die beoordelingen ingericht worden in de vorm van een proef waarin meerdere cursussen of materies aan bod komen.

Art. 341/7.Na het interuniversitair getuigschrift te hebben gekregen, legt de deelnemer die voor het in artikel 341/4 bedoelde vergelijkend examen is geslaagd, een mondelinge proef af.

Met deze proef kunnen de deelnemers bewijzen dat ze de bijdragen van de vorming in managementkwaliteiten hebben opgenomen.

De jury die het examen georganiseerd aan het einde van de vormingscyclus leidt, wordt door SELOR samengesteld met inachtneming van de bepalingen van het nieuwe artikel 341/7 van de Ambtenarencode en wordt voorgezeten door de afgevaardigd bestuurder van SELOR of diens afgevaardigde.

Dit besluit voorziet aldus in de tussenkomst van SELOR, enerzijds, in het toegangsexamen en in de bepaling van de rangschikking van de kandidaat met het oog op de aanwijzing van de deelnemers aan het interuniversitair getuigschrift die het getuigschrift management overheidsbesturen wensen te krijgen, en anderzijds, in het examen georganiseerd aan het einde van de vorming bij het uitreiken van de getuigschriften management overheidsbesturen waarvan de houders in deze hoedanigheid kandidaat zullen zijn voor de uitoefening van de bij mandaat toegekende ambten. De tussenkomst van SELOR op dit dubbel niveau wordt bepaald op een gelijksoortige manier als die vastgesteld in artikel 8 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 1 december 2006 tot instelling van een mandatenregeling voor de ambtenaren-generaal van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap, de Hoge Raad voor de Audiovisuele Sector en de instellingen van openbaar nut die onder het Comité van Sector XVII ressorteren, of als die vastgesteld in de artikelen 344 en 345 van de Waalse Ambtenarencode.

In de aldus geplande configuratie dient te worden overwogen dat SELOR in de selectie en de aanwerving van de in dit besluit bedoelde mandatarissen zodanig een beslissende rol speelt dat het bij dit besluit ingevoerde systeem voldoet aan de eis van artikel 87, § 2, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.

In dat opzicht dient te worden onderstreept dat de bepalingen van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 1 december 2006 of van de Waalse Ambtenarencode die juist hierboven vermeld zijn, precies opgesteld zijn om rekening te houden met de arresten van de Raad van State nr. 142.684 van 25 maart 2005, Degueldre en nr. 185.257 van 9 juli 2009 Amrani tot vernietiging van bepalingen die als doel hadden de selectie- en aanwervingsprocedure van de mandatarissen volgens verschillende modaliteiten als die bedoeld in dit besluit te organiseren, omdat SELOR daarvoor geen beslissende rol speelde. Afdeling 2. - Pool van kandidaten voor de uitoefening van een mandaat

Art. 341/8.Zoals hierboven vermeld voorziet dit besluit in de samenstelling van een pool van kandidaten voor de uitoefening van een mandaat. De opname in de pool is een voorwaarde om zijn kandidatuur in te dienen voor een bij mandaat in te vullen betrekking.

Twee categorieën personen kunnen tot deze pool van kandidaten behoren.

Er zijn ten eerste de houders van het getuigschrift management overheidsbesturen.

Het gaat vervolgens om mandatarissen in dienst binnen de diensten van de Regering en van de instellingen van openbaar nut bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarencode op de dag van inwerkingtreding van dit besluit of voor wie de betrekking vacant is verklaard en de aanwervingsprocedure is opgestart op de dag van die inwerkingtreding, en die het voorwerp hebben uitgemaakt van een melding "zeer gunstig" of "gunstig" bij de beoordeling die overeenkomstig artikel 10, eerste lid, van dit besluit is verricht. De termen « mandatarissen in dienst » wijzen alleen de door de Regering voor een mandaat aangewezen mandatarissen aan. Ze beogen niet de personen die de ambten gebonden aan een betrekking onderworpen aan een mandaat via de toekenning van hogere functies uitoefenen. Het gaat ook om de leden van de pool van kandidaten die in de Franse Gemeenschap samengesteld is. Vervolgens zijn er mandatarissen in dienst binnen « Wallonie-Bruxelles International » op de dag van inwerkingtreding van het besluit van de Waalse Regering en van de Regering van de Franse Gemeenschap tot hervorming van de mandatenregeling voor de ambtenaren-generaal van « Wallonie-Bruxelles International » of voor wie de betrekking vacant is verklaard en de aanwervingsprocedure is opgestart op de dag van die inwerkingtreding, en die het voorwerp hebben uitgemaakt van een melding "zeer gunstig" of "gunstig" bij de beoordeling verricht door de Regering ingesteld na de hernieuwing van het Parlement. En tenslotte gaat het om de mandataris van de Openbare Bestuursschool in dienst bij de inwerkingtreding van dit besluit en die het voorwerp heeft uitgemaakt van een melding "zeer gunstig" of "gunstig" bij de beoordeling verricht overeenkomstig artikel 10. De pool zal ook bestaan uit de adjunct-administrateur-generaal van de « FOREm » die het voorwerp heeft uitgemaakt van een melding "zeer gunstig" of "gunstig" aan het einde van dezelfde procedure. Ten slotte zal hij bestaan uit de adjunct-administrateur-generaal van Wallonie-Bruxelles-Inernational die als "zeer gunstig" of "gunstig" is beoordeeld bij de beoordeling verricht door de Regering ingesteld na de hernieuwing van het Parlement.

Geen rangschikking noch geen volgorde van voorkeur wordt vastgesteld onder de leden van de pool. De pool van kandidaten is eigenlijk een aanwervingsreserve voor de benoeming tot de betrekkingen die bij mandaat ingevuld moeten worden. Om als mandataris te worden aangewezen moet het lid van de pool noodzakelijk zijn kandidatuur indienen ten gevolge van de vacantverklaring van een betrekking.

De lijst van de leden van de pool van kandidaten wordt in alfabetische volgorde opgesteld door de Openbare Bestuursschool. De leden van de pool dienen laatstgenoemde elke wijziging van hun personalia, met inbegrip van hun e-mail, schriftelijk mee te delen. Dit laatste punt is belangrijk voor zover het nieuwe artikel 343 van de Ambtenarencode erin voorziet dat na de vacantverklaring van een bij mandaat in te vullen betrekking, de oproep tot de kandidaten verricht wordt via een bekendmaking in het Belgisch Staatsblad en per e-mail gericht aan elk lid van de pool van kandidaten volgens de gegevens die ze aan de School hebben meegedeeld. Afdeling 3. - Vacantverklaringen en opdrachtbrieven

Art. 342.Een betrekking kan bij mandaat toegekend worden voor zover ze door de Regering vacant is verklaard. Voor zover dit besluit een cohesie organiseert tussen de duur van het mandaat en de duur van de legislatuur, wordt voorzien dat de betrekkingen vacant worden verklaard uiterlijk 6 weken na de eedaflegging van de leden van de Regering onmiddellijk na de hernieuwing van het Parlement wegens verkiezingen.

Voor elk bij mandaat in te vullen betrekking stelt de Regering een opdrachtbrief op wanneer ze het mandaat vacant verklaart. Zoals hierboven vermeld is die opdrachtbrief een belangrijk element van de mandatenregeling omdat hij met name de omschrijving van de in te vullen functie, de begripsomschrijving van de beheersopdrachten waarmee de mandataris is belast, de doelstellingen die hij moet bereiken en de middelen waarover hij beschikt, omvat.

De functieomschrijving slaat op de inhoud ervan en bestaat uit een omschrijving van de uit te voeren taken rekening houdend met de institutionele en administratieve omgeving van de betrokken betrekking. Het vaardigheidsprofiel van de in te vullen functie bestaat dan weer uit een omschrijving van de bekwaamheden en kennissen die de kandidaat moet hebben om de functie te kunnen uitoefenen en om te voldoen aan de eisen ervan.

Er wordt voorzien dat de strategische beheersdoelstellingen en de operationele doelstellingen die de mandataris moet bereiken, op grond van de gewestelijke beleidsverklaring bepaald worden. In voorkomend geval en zoals het nieuwe artikel 347 van de Ambtenarencode het suggereert kan de opdrachtbrief tijdens het mandaat gewijzigd worden.

Art. 343.De oproep tot de kandidaten wordt verricht via een bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, door de zending van een e-mail aan het geheel van de leden van de pool van kandidaten met inachtneming van de persoonlijke gegevens die ze hebben meegedeeld aan de Openbare Bestuursschool. De kandidaatstelling moet een curriculum vitae bevattende een overzicht van de titels en verdiensten, opgemaakt op grond van het door de Regering bepaalde model en een motivatiebrief omvatten voor elke betrekking waarnaar gesolliciteerd wordt, met o.a. de nadere omschrijving van de beleidsvisie van de kandidaat en de omschrijving van de wijze waarop hij het mandaat overweegt uit te oefenen.

Gedurende een periode van 9 maanden na de eedaflegging van de leden van de Regering die rechtstreeks volgt op de hernieuwing van het Parlement kan elk lid van de pool van kandidaten zijn kandidatuur indienen voor maximum vier betrekkingen die bij mandaat in de Franse Gemeenschap ingevuld moeten worden en voor maximum vier betrekkingen die bij mandaat in het Waalse Gewest ingevuld moeten worden met inbegrip van de twee aan een mandaat onderworpen betrekkingen binnen "Wallonie-Bruxelles International" en de aan een mandaat onderworpen betrekking binnen de Openbare Bestuursschool. Afdeling 4. - Aanwijzing

Art. 344.De Regering wijst de mandatarissen uiterlijk binnen 3 maanden na de vacantverklaring van de in te vullen betrekkingen aan.

Wanneer de vacantverklaring op een ander ogenblik dan welk bepaald in het nieuwe artikel 342, § 1, plaatsvindt, worden de mandatarissen aangewezen binnen een termijn van drie maanden na de indiening van de kandidaturen.

De aanwijzing van een mandataris is een tijdelijke benoeming.

Alvorens tot de aanwijzing over te gaan onderzoekt de Regering de door de kandidaten ingediende dossiers en vergelijkt ze de kandidaturen met inachtneming van de titels en verdiensten en van de inhoud van de motivatiebrief van elke kandidaat ten opzichte van de opdrachtbrief betreffende de in te vullen betrekking.

Op grond hiervan benoemt de Regering de kandidaat die ze het meest geschikt acht om de functie in alle vertrouwen uit te oefenen.

Art. 345.Bij ontslag van de Regering overeenkomstig artikel 71 (aanneming door het Parlement van een motie van wantrouwen) of 72 (weigering door het Parlement van een motie van wantrouwen) van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming van de instellingen kan de nieuwe Regering beslissen om de bij mandaat ingevulde mandaten vacant te verklaren. In dit geval wordt voorzien in bijzondere termijnregels aangezien het om de aanwijzingsprocedure gaat. Afdeling 5. - Operationeel plan

Art. 346.De mandataris moet binnen drie maanden na zijn inwerkingtreding een ontwerp van operationeel plan uitwerken, waarin wordt uiteengezet op welke manier de mandataris de opdrachtbrief zal uitvoeren, en in het bijzonder de concrete prestaties met het oog op de uitvoering van de beheersopdrachten die het resultaat zijn van de bepaalde strategische en operationele doelstellingen.

Het ontwerp van operationeel plan wordt ter goedkeuring aan de Regering voorgelegd. Het operationeel plan wordt op grond van een door de Regering goedgekeurd model opgesteld op de voordracht van het college van de leidende ambtenaren-generaal.

De mandaathoudende inspecteur-generaal van rang A 3 maakt dan weer een ontwerp van doelstellingencontract op.

Art. 347.Het operationeel plan kan herzien worden wanneer gegevens van de opdrachtbrief tijdens het mandaat gewijzigd worden. Het operationeel plan kan ook op verzoek van de Regering gewijzigd worden ten gevolge van de beoordeling van de mandataris, op verzoek van de mandataris indien de toegekende begrotings- en menselijke middelen en andere substantiële gegevens van de opdrachtbrief aanzienlijk gewijzigd worden. HOOFDSTUK III. - Duur van het mandaat

Art. 348.Dit besluit zorgt ervoor dat de duur van het mandaat en die van de legislatuur overeenstemmen. De aanwijzing van de mandatarissen geschiedt uiterlijk op 31 december van het jaar waarin de eedaflegging van de leden van de nieuwe Regering heeft plaatsgevonden, die rechtstreeks volgt op de hernieuwing van het Parlement. De aldus toegekende mandaten vervallen van rechtswege na het einde van de bedoelde legislatuur en meer bepaald op 31 december van het jaar waarin de eedaflegging van de leden van de nieuwe Regering heeft plaatsgevonden, die rechtstreeks volgt op de volgende hernieuwing van het Parlement.

De vervaldatum van het aldus geplande mandaat is in alle gevallen van toepassing zelfs indien de mandataris niet aangewezen is in het begin van de vorige legislatuur maar na 31 december van het jaar waarin de eedaflegging van de leden van de Regering had plaatsgevonden, onmiddellijk na de verkiezingen waardoor de vorige legislatuur werd opgestart.

Krachtens die bepaling zullen de mandaten waarvoor de aanwijzingen overeenkomstig de bij de goedkeuring van dit besluit vigerende regeling zijn uitgevoerd, op 31 december 2014 vervallen. Dit artikel is van toepassing onverminderd de regels betreffende de inruststelling van ambtswege wegens de leeftijd.

Art. 349.Het besluit voorziet net zoals de vorige bepalingen van de Ambtenarencode in de omstandigheden waarin het mandaat vroegtijdig eindigt. De nieuwe mandataris moet aangewezen worden nadat het mandaat van zijn voorganger vroegtijdig is beëindigd. De Regering kan ofwel een mandataris onder de andere kandidaten die hun kandidatuur bij de vorige oproep tot de kandidaten hadden ingediend, kiezen, ofwel een nieuwe oproep tot de kandidaten verrichten.

Art. 350.Wanneer een mandataris sinds meer dan twee maanden afwezig is of wanneer kan worden voorzien dat hij afwezig zal zijn voor minstens twee maanden, kan de Regering een personeelslid van dezelfde personeelsformatie aanwijzen om de hogere functies voor maximum 12 maanden uit te oefenen. De aanwijzing kan ook aan het einde van het mandaat plaatsvinden in afwachting van de aanwijzing van de nieuwe mandataris. Er wordt dus niet voorzien dat de mandataris wiens mandaat vervalt, dit mandaat automatisch blijft uitoefenen tot de aanwijzing van zijn plaatsvervanger. HOOFDSTUK IV. - Administratieve en geldelijke toestand Afdeling 1. - Uitoefening van het mandaat

Art. 351.Volgens een klassiek geworden opvatting wordt het mandaat in het kader van een tijdelijke statutaire dienstbetrekking uitgeoefend.

Art. 352.Zoals hierboven vermeld worden onverenigbaarheden voorzien tussen een reeks van toestanden en de uitoefening van een mandaat.

Art. 353.Wanneer de mandataris uit een bestuur van het Waalse Gewest afkomstig is, geniet hij indien hij vast benoemd is, een verlof voor wegens opdracht van algemeen belang in zijn oorspronkelijke betrekking voor de duur van het mandaat. Indien hij in het kader van een arbeidsovereenkomst in dienst is genomen, wordt de arbeidsovereenkomst voor de duur van het mandaat en met de instemming van de mandataris opgeschort.

Art. 354.Elke mandataris wordt onderworpen aan de verplichting tot voortgezette vorming. De vormingen die opgevolgd moeten worden, moeten worden gekozen onder het aanbod voorgesteld door de Openbare Bestuursschool. Bij niet-naleving van die verplichting tot voortgezette vorming wordt de betaling van de premie bedoeld in het nieuwe artikel 355 van de Waalse Ambtenarencode opgeschort totdat de toestand van de betrokken mandataris betreffende zijn verplichting tot vorming geregeld wordt.

Art. 354/1.In een optiek van verantwoordelijkheidsbesef van de mandatarissen voorziet dit besluit erin dat laatstgenoemden die houder zijn van een betrekking van rang A1 en A2, gehoord kunnen worden voor het Parlement, naast de bevoegde Minister en mits instemming van laatstgenoemde, over vraagstukken waarvoor de administratie over een delegatie beschikt of die ressorteren onder de strikte interne organisatie van de diensten. HOOFDSTUK V. - Beoordeling

Art. 356.De beoordeling van de mandataris wordt in het begin van de uitoefening van het mandaat uitgevoerd. Die beoordeling begint op een moment bepaald door de vakminister(s) tussen het einde van de 9e maand en het einde van de 15e maand na de aantreding van de mandataris. Deze beoordeling heeft dan betrekking op de manier waarop de mandataris sinds het begin van zijn mandaat de beheersopdrachten heeft vervuld die in zijn opdrachtenbrief zijn opgenomen.

Deze in § 1 bedoelde beoordeling is van toepassing tijdens het eerste mandaat maar ook wanneer een mandataris die reeds een eerste mandaat heeft uitgevoerd, voor een nieuw mandaat wordt hernieuwd.

De vakminister(s) kan (kunnen) beslissen dat een bijkomende beoordeling tijdens het mandaat wordt uitgevoerd. In dit geval slaat de beoordeling op het niveau van de verwezenlijking van de doelstellingen en op de concrete prestaties die het resultaat zijn van de strategische en beleidsdoelstellingen die aan de opdrachtbrief en het operationeel plan voldoen.

De in § 2 van die bepaling bedoelde termijn van 2 jaar wordt berekend in geval van hernieuwing van de mandataris vanaf het begin van het nieuwe mandaat.

Art. 357.De beoordeling kan het voorwerp uitmaken van één van de volgende meldingen : gunstig, terughoudend en ongunstig.

De criteria tot regeling van de toekenning van deze of gene meldingen verschillen naar gelang de beoordeling tijdens het eerste jaar van het mandaat wordt verricht overeenkomstig het nieuwe artikel 356, § 1, van de Ambtenarencode of als het gaat om een bijkomende beoordeling verricht op grond van het nieuwe artikel 356, § 2, van dezelfde Code.

Aangezien het gaat om de beoordeling verricht op grond van artikel 356, § 1, wordt bepaald dat de melding « voorbehouden » toegekend wordt, wanneer de beheersopdrachten opgenomen in de opdrachtenbrief slechts gedeeltelijk worden uitgevoerd of wanneer de mandataris zijn managementkwaliteiten slechts gedeeltelijk heeft aangetoond, terwijl de melding « ongunstig » toegekend wordt wanneer de beheersopdrachten opgenomen in de opdrachtenbrief slechts onvoldoende worden uitgevoerd of wanneer de mandataris zijn managementkwaliteiten slechts onvoldoende heeft aangetoond.

Er bestaat een gradatie tussen de twee hypothesen bedoeld in § 1, 2°, (slechts gedeeltelijk voldoende managementkwaliteiten) en in § 1, 3° (managementkwaliteiten die slechts onvoldoende worden aangetoond), waarbij de eerste overeenstemt met een positieve alhoewel gecontrasteerde beoordeling, en de tweede met een negatieve of onvoldoende beoordeling overeenstemt.

Art. 358.De mandataris aan wie een "gunstige" beoordeling toegekend wordt, blijft zijn mandaat uitoefenen.

Bij toewijzing van een beoordeling onder voorbehoud, vindt er een nieuwe beoordeling plaats na een termijn van één jaar. Bij toewijzing van twee opeenvolgende beoordelingen onder voorbehoud wordt er een vervroegd einde aan het mandaat gesteld. Bij toewijzing van een ongunstige beoordeling wordt er een vervroegd einde aan het mandaat gesteld.

Art. 359.Wanneer de mandataris ter gelegenheid van zijn laatste beoordeling de melding « onder voorbehoud » krijgt, mag hij niet solliciteren voor hetzelfde mandaat of voor een mandaat van een hogere rang voor een duur van 5 jaar te rekenen van het einde van zijn mandaat.

Wanneer de mandataris ter gelegenheid van zijn laatste beoordeling de melding « ongunstig » krijgt, wat het einde van het mandaat als gevolg heeft, mag hij niet solliciteren voor een nieuw mandaat voor een duur van 5 jaar te rekenen van het einde van zijn mandaat.

Art. 360.Paragraaf 2 betreft niet alleen de hypothese waarin het mandaat tot de vervaldatum ervan wordt uitgeoefend, maar ook die overwogen bij artikel 345 waarin een einde wordt gemaakt aan het mandaat na de ontslag van de Regering en de daaruit voortvloeiende instelling van een nieuwe Regering. HOOFDSTUK II. - Wijzigingsbepalingen Art. 2, 3, 4, 5 en 9. Dit besluit wijzigt verschillende huidige bepalingen van de Ambtenarencode om rekening te houden met het nieuwe onderscheid tussen de regeling die toepasselijk is op de inspecteurs-generaal onderworpen aan de mandatenregeling en de op de inspecteurs-generaal experten toepasselijke regeling.

Artikel 3 van het besluit wijzigt artikel 10 van de Waalse Ambtenarencode en bepaalt dat elk Departement geleid moet worden ofwel door een inspecteur-generaal ofwel door een inspecteur-generaal expert.

De graad van inspecteur-generaal wordt gebonden aan bij mandaat ingevulde betrekkingen, wat niet het geval is voor de graad van inspecteur-generaal expert.

Het beginsel is dat de mandatenregeling toepasselijk zal zijn op alle betrekkingen van inspecteur-generaal van A3. Er zal nochtans sommige uitzonderingen zijn.

Voor de verdeling van de betrekkingen van inspecteur-generaal in de een of andere categorie wordt rekening gehouden met de volgende beginselen : de departementen die gekenmerkt worden door weinig operationele opdrachten, een laag aantal personeelsleden die daarvoor ingezet worden en een klein budget, worden onder het gezag geplaatst van een inspecteur-generaal expert.

Artikel 6 wijzigt artikel 362 van de Ambtenarencode en wijst op de opeenvolgende wijzen om een vacante betrekking van rang A3 die onderworpen is aan de mandatenregeling in te vullen. Onder de woorden « personeelslid vallend onder dit besluit dat niet in het personeelsbestand van de vacant verklaarde betrekking opgenomen is » bedoeld in 3° van het eerste lid van artikel 362 wordt verwezen naar de personeelsleden die betrekkingen bekleden die opgenomen zijn in de personeelsformaties van de instellingen van openbaar nut onderworpen aan de Waalse Ambtenarencode.

Art. 7, 8 en 9. Die bepalingen wijzigen de samenstelling van de selectiecommissie belast met de selectieproceduren van de ambtenaren-generaal die niet onderworpen worden aan de mandatenregeling alsmede de selectieprocedure. HOOFDSTUK III. - Slot- en overgangsbepalingen

Art. 10.Krachtens de voorlopige regeling wordt voorzien dat de mandatarissen die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit in dienst zijn, in 2014 zullen worden beoordeeld door de nieuwe Regering, ingesteld na de hernieuwing van het Parlement.

De termen "mandatarissen in dienst" wijzen alleen op de door de Regering voor een mandaat aangewezen mandatarissen. Ze beogen niet de personen die de ambten gebonden aan een betrekking onderworpen aan een mandaat via de toekenning van hogere functies uitoefenen.

In 2015 zullen inspecteurs-generaal wier betrekking aan een mandaat onderworpen is en die een getuigschrift management overheidsdiensten behaald zullen hebben en die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit in dienst zijn, dan weer beoordeeld door de nieuwe Regering, ingesteld na de hernieuwing van het Parlement.

Die beoordeling zal volgens bijzondere modaliteiten die bepaald zijn in artikel 10, § 1, van dit besluit, uitgevoerd worden De mandataris aan wie een zeer gunstige beoordeling overeenkomstig § 1 wordt toegekend, maakt automatisch deel uit van de pool van kandidaten bedoeld in het nieuwe artikel 341/8 van de Ambtenarencode. Op eigen verzoek wordt zijn mandaat automatisch verlengd. Na afloop van dat nieuwe mandaat wordt hij definitief benoemd in een graad met een rang juist onder de rang van de functie die hij in het kader van dat mandaat uitoefende, voor zover hij niet in aanmerking kwam voor een benoeming in een graad van hogere rang voor zijn aanwijzing als mandataris.

Die bepaling is evenwel beperkt tot de mandatarissen die over twintig jaar ervaring beschikken in de privé- of de publieke sector, aangezien de mogelijkheid voor hen om zich op een gunstige manier te herpositioneren op de arbeidsmarkt, op dit stadium van ontwikkeling van hun loopbaan geringer is. Als hij niet het vereiste aantal jaren telt en noch personeelslid in de diensten van de Regering of een instelling is noch enig verlof geniet waardoor hij zijn vorige betrekking opnieuw op kan nemen, komt de mandataris in aanmerking voor de voordelen waarvan sprake in artikel 360, § 2.

De mandataris aan wie een gunstige beoordeling overeenkomstig § 1 wordt toegekend, maakt automatisch deel uit van de pool van kandidaten bedoeld in het nieuwe artikel 341/8 van de Ambtenarencode. Hij kan bij gelegenheid van de eerste toepassing van dit besluit zijn kandidatuur indienen voor iedere per mandaat in te vullen betrekking die vacant wordt verklaard. Na afloop van dat nieuwe mandaat wordt hij, als hij over twintig jaar ervaring beschikt in de privé- of de publieke sector, definitief benoemd in een graad met een rang juist onder de rang van de functie die hij in het kader van dat mandaat uitoefende, voor zover hij niet in aanmerking kwam voor een benoeming in een graad van hogere rang voor zijn aanwijzing als mandataris. Als hij na zijn kandidatuur te hebben ingediend bij gelegenheid van de eerste toepassing van dit besluit niet aangewezen wordt voor een nieuw mandaat en hij over twintig jaar ervaring beschikt in de privé-sector of de publieke sector, wordt hij definitief in een graad benoemd van een rang juist onder de rang van het ambt dat hij in bij zijn laatste mandaat uitoefende voor zover hij niet in aanmerking kwam voor een benoeming in een graad van een hogere rang voor zijn aanwijzing als mandataris. Hij krijgt vanwege de Regering een opdracht in verhouding tot zijn rang.

Het behoud van de mogelijkheid om definitief benoemd te worden in een graad van een gelijke rang wordt op dezelfde manier uitgelegd als voor de mandatarissen aan wie een « zeer gunstige » beoordeling is toegekend.

Als hij niet het vereiste aantal jaren telt en noch personeelslid in de diensten van de Regering of een instelling is noch enig verlof geniet waardoor hij zijn vorige betrekking opnieuw op kan nemen, komt de mandataris in aanmerking voor de voordelen waarvan sprake in artikel 360, § 2.

De mandataris die een beoordeling met voorbehoud overeenkomstig § 1 kreeg, kan bij gelegenheid van de eerste toepassing van dit besluit niet aangewezen worden om per mandaat de betrekking uit te oefenen die hij tot dan bekleedde, noch een betrekking van hogere rang.

Als hij niet personeelslid is in de diensten van de Regering of een instelling is noch enig verlof geniet waardoor hij zijn vorige betrekking opnieuw op kan nemen, komt de mandataris in aanmerking voor de voordelen waarvan sprake in artikel 360, § 2.

De mandataris of de inspecteur-generaal die overeenkomstig § 1 een ongunstige beoordeling kreeg kan bij gelegenheid van de eerste toepassing van dit besluit niet aangewezen worden om per mandaat de betrekking uit te oefenen noch een dergelijke betrekking uitoefenen voor 31 december 2019.

Art. 11.De inspecteur-generaal die een aan een mandaat onderworpen betrekking uitoefent en niet aangewezen wordt voor een mandaat in 2015, wordt in een andere betrekking van zijn graad aangesteld of door de Regering belast met een opdracht in verband met zijn graad, zijn kwalificaties of zijn ervaring.

Art. 12.Die bepaling voorziet in de eerste toepassing van dit besluit.

Art. 13.Die bepaling regelt de inwerkingtreding van dit besluit.

Namen, 20 september 2012.

De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Duurzame Ontwikkeling en Ambtenarenzaken, J.-M. NOLLET

ADVIES NR. 51.606/2/V VAN 16 JULI 2012 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 27 juni 2012 door de Vice-President en Minister van Duurzame ontwikkeling, Ambtenarenzaken, Energie, Huisvesting en Onderzoek van het Waalse Gewest verzocht om adviesverlening, binnen een termijn van ten hoogste dertig dagen, over een ontwerp-besluit van de Waalse Regering « tot hervorming van de mandatenregeling voor de ambtenaren-generaal van de diensten van de Regering en van sommige instellingen van openbaar nut die onder het Waalse Gewest ressorteren », heeft volgend advies uitgebracht : Algemene bemerking 1. De Waalse Regering heeft de Raad van State reeds een ontwerp-besluit voorgelegd « tot hervorming van de mandatenregeling voor de ambtenaren-generaal van de diensten van de Regering en van sommige instellingen van openbaar nut die onder het Waalse Gewest ressorteren », waarover op 11 april 2012 advies nr.50.047/2, gevoegd in bijlage bij dit advies, is uitgebracht.

Dit advies had voornamelijk betrekking op de noodzaak van een aanvullend samenwerkingsakkoord tussen het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschap over de bepalingen betreffende de « Ecole d'Administration publique » (Bestuursschool) (1), gemeen aan beide bestuursniveaus, enerzijds, en over de verenigbaarheid van de in het ontwerp overwogen rechtsregeling van de mandaten met de beginselen van objectiviteit, gelijke behandeling, willekeurverbod, onafhankelijkheid en onpartijdigheid inzonderheid inzake werving bij de overheidsdiensten, anderzijds, in het bijzonder wat betreft het niveau van de voorafgaande vorming management overheidsbesturen, na afloop waarvan het verlenen mogelijk wordt gemaakt van een getuigschrift dat toegang verschaft tot de hogere ambten vallend onder de mandatenregeling (2).

Dit advies sluit als volgt af : « 18. Uit voorgaande blijkt dat er belangrijke vragen rijzen over de doeltreffendheid van het niveau van de vorming die leidt tot het behalen van het getuigschrift management overheidsbesturen en andere aspecten betreffende de toegang tot deze vorming of de organisatie ervan.

Aangezien het hoge niveau van de overwogen vorming één van de basisbestanddelen van het project is, en enkel het bereiken van een dergelijk niveau het niet-bestaan van een rangschikking van de kandidaten voor de aanwijzing als mandatarissen in de uiteindelijk samengestelde pool toelaatbaar maakt, moet het ontwerp herzien worden om bedoelde vragen zodanig te beantwoorden dat het gewenste hoge niveau daadwerkelijk bereikt kan worden. 19. Gelet op het fundamentele karakter van die bemerkingen wat het niveau van de vorming en andere aspecten ervan (3) betreft, en ook rekening houdende met de noodzakelijkheid van een aanvullend samenwerkingsakkoord om de gemeenschappelijke opleiding voor mandatarissen van de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest (4) te organiseren, wordt niet meer ingegaan op de bijzonderheden van het ontwerp. Laatstgenoemde bijzonderheden kunnen pas onderzocht worden zodra een nieuw ontwerp bij de Raad van State ingediend wordt, dat een vervolg zal vormen voor huidig advies [...]".

Het ontwerp dat de Raad van State nu is voorgelegd beoogt, gevolg te geven aan laatstgenoemd advies.

Bij dit ontwerp gaat als bijlage een samenwerkingsakkoord, op 7 juni 2012 gesloten tussen de Regering van het Waalse Gewest en Regering van de Franse Gemeenschap « omtrent het getuigschrift management overheidsbesturen voor de toegang tot de betrekkingen die onder de mandatenregeling binnen de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest ressorteert, » en dat eveneens volgt op bovenvermeld advies nr. 50.047/2. 2. De bepalingen van dit samenwerkingsakkoord zijn in hoofdzaak een weergave van de artikelen 341/1 tot en met 341/8 van de Waalse Ambtenarencode, opgenomen in het ontwerp-besluit van de Waalse Regering besproken in dit advies, evenals van de artikelen 7 tot en met 14 van het ontwerp-besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap « tot instelling van een mandatenregeling voor de ambtenaren-generaal van de diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap en van instellingen van openbaar nut die onder het Sectorcomité XVII ressorteren », waarover de Afdeling wetgeving heden advies nr.51.619/2/V heeft uitgebracht.

Wanneer afzonderlijke entiteiten een samenwerkingsakkoord sluiten, gebeurt dit omdat het noodzakelijk is bepaalde bevoegdheden gemeenschappelijk uit te voeren.

De weergave van de bepalingen van het samenwerkingsakkoord van 7 juni 2012, dat onmiddellijk na zijn intredingwerking (5) van toepassing zal zijn, in het ontwerp, voorgelegd voor advies, is dus niet noodzakelijk. In dit geval is het strijdig met het idee zelf van samenwerkingsakkoord dat elke betrokken partij daarna eenzijdig een akte aanneemt die de inhoudt ervan weergeeft.

Artikelen 341/1 tot en met 341/8 in ontwerp van de Waalse Ambtenarencode moeten bijgevolg van het ontwerp afgevoerd worden en de structuur van titel II in ontwerp, alsook de nummering van de behouden artikelen en de verwijzingen naar deze laatste moeten dienovereenkomstig aangepast worden. De verwijzingen in deze laatste artikelen naar artikelen 341/1 tot en met 348 in ontwerp zullen eveneens aangepast moeten worden teneinde te verwijzen naar de bijbehorende bepalingen van het samenwerkingsakkoord. De aansluiting van de bepalingen in ontwerp op het samenwerkingsakkoord zal eveneens gegarandeerd moeten worden. 3. Hoe dan ook heeft de Raad van State, zodra de afdeling wetgeving een advies heeft uitgebracht, zijn bevoegdheid over de besproken bepalingen uitgeput en is het zijn taak niet meer om zich er opnieuw over uit te spreken, ongeacht of ze ongewijzigd dan wel herzien zijn om rekening te houden met de bemerkingen van het eerste advies.In dit laatste geval spreekt de Raad van State zich niet uit over de vraag of deze opmerkingen al dan niet correct in acht werden genomen.

Advies nr. 50.047/2 had voornamelijk betrekking op de bepalingen van het toentertijd aan de Raad van State voorgelegde ontwerp, die nu overeenstemmen met het samenwerkingsakkoord van 7 juni 2012 en de artikelen 341/1 tot en met 341/8 van de Waalse Ambtenarencode in ontwerp in dit dossier. Dit samenwerkingsakkoord en die bepalingen in ontwerp zijn een vervolg op de in bovenvermeld advies nr. 50.047/2 vermelde bemerkingen.

Huidig advies wordt dus beperkt tot de bepalingen van het ontwerp die, zonder voort te spruiten uit de bemerkingen van bovenvermeld advies nr. 50.047/2, nieuw zijn ten opzichte van het ter bespreking liggend ontwerp, alsook tot de bepalingen van het besproken ontwerp die, hoewel ze overeenstemmen met de aan de Raad van State in zake nr. 50.047/2 voorgelegde bepalingen, niet besproken werden in het daaruit voortvloeiende advies.

Enkel artikelen 339 tot en met 341 en 342 tot en met 360 in ontwerp in artikel 1 en artikelen 2 tot 14 van het ontwerp worden dus in dit advies besproken.

Bespreking van het ontwerp Aanhef Leden 1 en 2 In leden 1 en 2 wordt het woord « met name » telkens weggelaten (6).

Leden 4 en 5 Besluiten die in leden 4 en 5 vermeld worden, zijn wijzigingsbesluiten van het besluit van de Waalse Regering van 18 december 2003 houdende de Waalse Ambtenarencode', gewijzigd door het ontwerp-besluit. Leden 4 en 5 worden derhalve weggelaten.

Lid 6 In het zesde lid, Franse versie, dient « Inspecteur des Finances » geschreven te worden in plaats van « Inspection des Finances ».

Lid 9 Het negende lid dient te luiden als volgt : « Gelet op protocol nr. 577 van Sectorcomité nr. XVI, opgesteld op 22 juni 2012 ».

Lid 11 nieuw (toe te voegen) Behalve bovenvermeld advies nr. 50.047/2 van 11 april 2012, vermeld in lid 10, dient dit advies in een nieuw lid als volgt te worden vermeld : « Gelet op advies nr. 51.606/2/V van de Raad van State, gegeven op 16 juli 2002, overeenkomstig artikel 84, § 1, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973 ».

Lid 12 nieuw (toe te voegen) Overwegende dat artikelen 341/1 tot en met 341/8 in ontwerp weggelaten moeten worden, zou het oordeelkundig zijn om het samenwerkingsakkoord van 7 juni 2012 in een considerans te vermelden.

Beschikkend gedeelte Artikel 1 De inleidende volzin van artikel 1 luidt als volgt : «

Artikel 1.In Boek II van het besluit van de Waalse Regering van 18 december 2003 houdende de Waalse Ambtenarencode wordt titel II, die de door het besluit van de Waalse Regering van 31 augustus 2006 vervangen en bij het besluit van de Waalse Regering van 27 maart 2009 gewijzigde artikelen 339 tot 360 bevat, wordt vervangen door hetgeen wat volgt : » (7) Nummering van hoofdstuk één in ontwerp Na het opschrift « Titel II. - Mandaatregeling », dient, in de Franse versie, « Chapitre Ier » geschreven te worden in plaats van « Chapitre premier » (8).

Een gelijksoortige opmerking geldt voor de nummering van de eerste afdelingen van respectievelijk hoofdstukken II en IV van titel II van de Waalse Ambtenarencode in ontwerp.

Artikel 341 in ontwerp 1. Luidens paragraaf 1, 8°, wordt bepaald dat de kandidaat voor een mandaat « zich er overeenkomstig de artikelen 476 en 477 toe [moet] verbinden geen dienstvrijstellingen of facultatieve politieke verloven aan te vragen die na cumulatie met het politieke verlof van ambtswege, het totaal van vier werkdagen afwezigheid per maand zouden overschrijden ». Deze bepaling komt erop neer omdat wat de mandaathouders betreft, van de artikelen 476 en 477 van de Waalse Ambtenarencode afgeweken wordt.

In principe past het niet dat een regeling van het statutaire type, zoals de hier overwogen (9), de toepassing van één van de eenzijdig door de overheid opgelegde, van ambtswege toepasbare regels, afhankelijk maakt van een voorafgaande verbintenis, aangezien een dergelijke benadering eerder onder een regeling van contracueel type valt.

Deze regel zou deel uit moeten maken van de onderdelen van de Ambtenarencode waarin de dienstvrijstellingen en de politieke verloven aan bod komen, waardoor het statuutregelend karakter van die regel voor belanghebbenden beter benadrukt zou worden. Een dergelijke legistieke werkwijze maakt het bovendien mogelijk om elke twijfel uit de weg te ruimen wat de toepassing van de gezamenlijke relevante statutaire regels betreft, inbegrepen de regels die belanghebbenden niet formeel moeten nakomen.

Bij de herbespreking van deze problematiek dient de samenhang tussen regel en verplichting aan de mandataris om zijn mandaat voltijds uit te oefenen, gegarandeerd moeten worden, zoals ze verwoord in artikelen 351, tweede lid, en 352, 1°, in ontwerp. 2. Paragraaf 2 voorziet in een andere verbintenis van de kandidaten voor een mandaat voor, waarbij hen opgelegd wordt « te rekenen van hun indiensttreding een einde te maken aan iedere met de uitoefening van het mandaat onverenigbare activiteit, bezigheid of mandaat in de zin van artikel 352 ». Behalve de kritiek op de gehandhaafde werkwijze, geformuleerd in bemerking 1°, dient vastgesteld dat deze bepaling en artikel 352 in ontwerp elkaar overlappen en dat ze overbodig is.

Bijgevolg moet paragraaf 2 worden weggelaten. 3. De onderverdeling van een artikel in meerdere paragrafen is niet nodig als dit ertoe leidt dat elke paragraaf slechts één lid bevat en niet tot een duidelijker presentatie van het artikel bijdraagt (10). Van de onderverdeling van artikel 341 in ontwerp in paragrafen moet derhalve worden afgezien.

Dezelfde bemerking geldt met name voor artikel 357 in ontwerp, alsook voor artikel 4 van het ontwerp.

Artikel 341/1 tot 341/8 in ontwerp Er wordt naar de algemene opmerking verwezen.

Artikel 342 in ontwerp Wat de draagwijdte van de bewoordingen in paragraaf 3, 1°, in ontwerp betreft, heeft de gemachtigde van de Minister volgende verklaringen medegedeeld : « De functieomschrijving heeft betrekking op de inhoud ervan, en bestaat in een omschrijving van de te verrichten taken, rekening houdende met de institutionele en administratieve omgeving van de betrekking waarvan sprake. Het vaardigheidsprofiel van de te begeven functie bestaat dan weer uit een omschrijving van de vaardigheden en kennis waarover men moet beschikken om de functie te kunnen uitoefenen en om aan haar vereisten te kunnen voldoen ».

Deze verklaringen zullen op nuttige wijze in het verslag aan de Regering opgenomen worden.

Artikel 343 in ontwerp 1. De woorden « en hoogstens vier betrekkingen te begeven per mandaat binnen de diensten van de Franse Gemeenschap », in artikel 343, § 2, eerste lid, in fine, in ontwerp, dienen weggelaten te worden.Het is immers niet de taak van de Waalse Regering om in het aanwijzingssysteem van de mandatarissen binnen de diensten van de Franse Gemeenschap in te grijpen. 2. In paragraaf 2, tweede lid, moeten de woorden « de vacantverklaring van de betrokken betrekkingen » door de woorden « de oproep tot de kandidaten voor de betrokken betrekkingen bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad » vervangen worden. Een gelijksoortige bemerking geldt voor artikel 344, tweede lid.

Artikel 344 in ontwerp In artikel 344, tweede lid, in ontwerp, dienen de woorden « en bij een gemotiveerde beslissing » weggelaten te worden daar de verplichting om de beslissing over de benoeming reeds voortvloeit uit de wet van 29 juli 1991 « betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen ».

Artikel 345 in ontwerp In het tweede lid dient « het eerste lid » geschreven te worden in plaats van « het vorige lid » (11).

Artikel 346 in ontwerp 1. In paragraaf 1, derde lid, dient het woord "voorstel" door het woord "advies" vervangen te worden (12). 2. Om met paragraaf 3 rekening te houden, wordt e gesuggereerd om het begin van de eerste paragraaf als volgt te laten luiden : « § 1 Onder voorbehoud van de bepalingen van paragraaf 3 legt elke mandataris een ontwerp van operationeel plan... voor [het vervolg zoals bij het ontwerp] ». 3. In paragraaf 3, eerste lid, lijkt de verwijzing naar artikel 364 van de Waalse Ambtenarencode niet passend.Die laatste bepaling, zoals bij artikel 9 van het ontwerp gewijzigd, beoogt de betrekkingen van de rang A3 die niet bij mandaat worden toegewezen. Het is weinig coherent om naar deze bepaling te verwijzen in artikel 346, § 3, eerste lid, in ontwerp, dat enkel de betrekkingen van rang A3 betreft die bij mandaat worden toegewezen. Over deze vraag wees de gemachtigde van de minister erop dat de vermelding van artikel 364 van de Waalse Ambtenarencode "overbodig » was. Derhalve wordt gesuggereerd om de woorden « doelstellingencontract bedoeld in artikel 346 » door de woorden « door een doelstellingencontract » te vervangen.

Artikel 348 in ontwerp 1. In plaats van in het tweede lid « de mandataris wordt in zijn contract verlengd tot 31 maart » te schrijven, wordt gesuggereerd om « het mandaat wordt tot 31 maart verlengd » te schrijven.2. In het derde lid wordt gesuggereerd om het woord « eerste » en de woorden « bij gemotiveerde beslissing » (13) weg te laten en de woorden « de mandataris tijdens zijn mandaat » door de woorden « het lopende mandaat » te vervangen en het woord « bijkomende » in te voegen tussen de woorden « voor een » en « periode ».3. Verzocht om de draagwijdte van het vierde lid te verduidelijken, heeft de gemachtigde van de minister de volgende verklaring medegedeeld : « Uit de combinatie van artikelen 342, § 1, in ontwerp, en 343, tweede lid, in ontwerp, blijkt dat de aanwijzingen van mandatarissen die in het begin van de legislatuur plaatsvinden, met andere woorden onmiddellijk na de eedaflegging van de leden van een nieuwe Regering dat onmiddellijk volgt op de hernieuwing van het Parlement, voor 31 december van het jaar waarin het Parlement is hernieuwd en een nieuwe regering ingesteld, plaats zullen vinden. Het is echter mogelijk dat de aanwijzing van een mandataris na 31 december van dat jaar plaatsvindt. Dat kan met name het geval zijn zoals bepaald in artikel 345 of wanneer een mandataris vervangen moet worden terwijl hij zijn mandaat niet heeft beëindigd.

Artikel 348, vierde lid, strekt ertoe eraan te herinneren dat er in ieder geval een verband bestaat tussen het mandaat en de lopende legislatuur. Het principe wordt zo vastgesteld dat er in het begin van elke nieuwe legislatuur nieuwe houders voor al de bij mandaat te begeven betrekkingen aangewezen moeten worden en dat zelfs voor betrekkingen waarvan de houder niet in het begin maar in de loop van de voorafgaande legislatuur aangewezen is.

Het vierde lid zou aan duidelijkheid winnen indien het als volgt zou luiden (als dit ten minste de bedoeling van de auteur van het ontwerp is) : « De vervaldatum van het mandaat, bepaald in het eerste lid, blijft ook van toepassing wanneer het lopende mandaat is toegewezen na 31 december van het jaar waarin de eedaflegging van de leden van de Regering, die onmiddellijk volgt op de voorafgaande hernieuwing van het Parlement, plaats heeft gevonden. » 4. Verzocht om de draagwijdte van het vijfde lid te verduidelijken (« Dit artikel wordt onverminderd de regels betreffende de pensioenleeftijd op 65 jaar toegepast »), heeft de gemachtigde van de minister de volgende verklaring medegedeeld : « Hier wordt aangestipt dat de regels met betrekking tot de duur van het mandaat er niet toe zullen leiden dat het mandaat verder uitgeoefend wordt nadat de houder ervan de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.Met andere woorden, wanneer de mandaathouder in de loop van diens mandaat de leeftijd van 65 jaar bereikt, wordt hij in ruste gesteld en houdt hij vervroegd op het hem toevertrouwde mandaat uit te oefenen. » Het zou wenselijk zijn om het vijfde lid te verduidelijken in de zin van dit antwoord en iedere verwijzing naar de leeftijd van 65 jaar weg te laten daar de wettelijke pensioenleeftijd aan wijzigingen onderworpen kan worden.

Artikel 349 in ontwerp 1. In een opsomming mag geen tussenzin ingevoegd worden, dit is een zin die de opsomming onderbreekt om er een ondergeschikt gegeven in te voegen dat eigen is aan een opgesomd element. De invoeging van tussenzinnen is op taalkundig vlak onjuist en vertoont drie nadelen : ze maakt het lezen minder vlot daar de lezer gedwongen wordt om de lezing van de opsomming te onderbreken en zich op een bepaald punt te concentreren; b) er ontstaan verwijsproblemen daar het zeer de vraag is hoe de te citeren tussenzin correct geïdentificeerd wordt;c) als de tussenzin geanalyseerd wordt als deel uitmakend van een lid, kan dit tot de bevreemdende situatie leiden waarin een lid voorkomt in een reeds bestaand lid. Om dit te voorkomen, bestaat een eenvoudige oplossing, namelijk na de opsomming een specifiek lid toe te voegen met een verwijzing naar het gegeven in de opsomming waarop de verduidelijking betrekking heeft (14). 2. Er valt een verschil op te merken tussen de uitgeschreven versie van artikel 349, § 1, eerste lid, 8° in ontwerp, en artikel 341, § 1, 6° en 7°, in ontwerp (15). De auteur van het ontwerp wordt verzocht om na te gaan of dit de bedoeling is. 3. In paragraaf 2 wordt gesuggereerd om het woord « hetzij » voor de woorden « bij aanwijzing » in te voegen. In plaats van, in de Franse versie, « s'étant déclaré » te schrijven, is het verkieslijk « ayant pose sa candidature » te schrijven.

In de Franse versie worden de woorden « suite à un nouvel appel » door de woorden « à la suite d'un nouvel appel » vervangen.

Artikel 350 in ontwerp Verzocht om de draagwijdte van artikel 350, § 2, in ontwerp, te verduidelijken, deelde de gemachtigde van de minister volgende verklaring mee : « Artikel 350, § 2, in ontwerp, geeft in werkelijkheid het huidige artikel 350, § 2 van de Waalse Ambtenarencode weer.

Artikel 350, § 2, tweede lid, in ontwerp, houdt in dat indien een mandataris aangewezen wordt om hogere functies te vervullen, wat per definitie plaats zal vinden in een betrekking vallend onder de mandatenregeling, hij minstens de wedde zal behouden die hij in het kader van het mandaat dat hem is toegewezen geniet, overeenkomstig artikel 355 in ontwerp. » In de Franse versie zou de tekst aan duidelijkheid winnen als, in paragraaf 2, tweede lid, tussen de woorden « conserve » en « sa rémunération » de woorden « au moins » ingevoegd zouden worden (als dit tenminste de bedoeling van de auteur van het ontwerp is).

Artikel 353 in ontwerp Op het einde van het tweede lid dient, in de Franse versie, het zinsdeel « est, avec l'accord de ce membre du personnel, suspendu » te schrijven in plaats van « est, avec son accord, suspendu ».

Artikel 354 in ontwerp 1. Het is wenselijk te verduidelijken of de bewoordingen « per jaar », vermeld in artikel 354, eerste lid, in ontwerp, geïnterpreteerd moeten worden als het kalenderjaar of als de periode van één jaar die op de datum van aanvang van het mandaat begint.De gemachtigde van de minister heeft de noodzaak erkend om deze vraag te verduidelijken. 2. De opschorting van de premiebetaling, zoals bedoeld in artikel 354, tweede lid, in ontwerp, is strijdig met de wet van 12 april 1965 « betreffende de bescherming van het loon van de werknemers » (16);voor deze bevoegdheid kunnen de gewestelijke overheden hoe dan ook niet bevoegd zijn.

Bijgevolg dient dit lid te worden geschrapt.

Artikel 355 in ontwerp Er wordt gesuggereerd om aan artikel 355 in ontwerp de volgende wijzigingen aan te brengen : - de woorden « als mandataris » dienen voor de woorden « die hij bekleedt » gevoegd te worden; - in plaats van « verhoogd met een bedrag gekoppeld aan spilindex van 1 januari 1990 en geïndexeerd », is het verkieslijk « verhoogd met een premie gekoppeld aan spilindex 138,01 van 1 januari 1990 en geïndexeerd » te schrijven"; - er wordt gesuggereerd om daaraan toe te voegen dat de bedragen van de premie, die in artikel 355 in ontwerp vermeld worden, de jaarlijkse bedragen inhouden, die maandelijks betaalbaar zijn naar rato van de uitgeoefende diensten (17)(18).

Artikel 356 in ontwerp 1. In plaats van in paragraaf 1, in het begin van de tweede zin, « In dit geval... de beoordeling » te schrijven, is het verkieslijk om « deze beoordeling » te schrijven. 2. Er dient verduidelijkt te worden of de beoordeling bedoeld in paragraaf 1 ook van toepassing is wanneer een mandataris, die reeds een eerste mandaat heeft uitgeoefend, een nieuw mandaat toegewezen krijgt.3. Er moet ook verduidelijkt worden of de vervaldatum bedoeld aan het begin van paragraaf 2, eerste lid (« Om de twee jaar vanaf zijn indiensttreding »), berekend wordt vanaf het begin van het eerste mandaat in geval van hernieuwing, of vanaf de aanvang van een nieuw mandaat.4. Uit paragraaf 2, tweede lid, blijkt niet duidelijk of de beslissing van de vakminister(s) om een bijkomende beoordeling te verrichten wegens bijzondere omstandigheden te allen tijde plaats kan vinden of enkel om de twee jaar vanaf de indiensttreding van de mandataris.Op dit punt zou het lid verduidelijkt moeten worden.

In hetzelfde lid moeten de woorden « behoorlijk gemotiveerd » weggelaten worden. Het is niet zozeer de « omstandigheid », die gemotiveerd moet worden, maar eerder de ministeriële beslissing om een bijkomende beoordeling te verrichten. De verplichting om deze beslissing te motiveren blijkt reeds uit de wet van 29 juli 1991 « betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen ».

Er hoeft aan deze wettelijke verplichting niet herinnerd te worden (19). 5. In paragraaf 2, derde lid, dient, in de Franse versie, in plaats van « sur le niveau de réalisation des missions de gestion, des objectifs, et sur les prestations concrètes » te schrijven is het verkieslijk « sur le niveau de réalisation des missions de gestion et des objectifs, ainsi que sur les prestations concrètes » te schrijven. Artikel 357 in ontwerp 1. In paragraaf 1, 1°, vraagt de Raad van State zich af waarom de hypothese van onvoorzienbare omstandigheden of die van buitenelementen waarvoor de mandataris niet verantwoordelijk is, niet wordt voorzien, hetgeen als gevolg heeft gehad dat de opdrachten niet uitgevoerd en de doelstellingen niet nagekomen zijn binnen de voorziene termijnen, terwijl het wel het geval was voor de beoordeling voorzien in paragraaf 2, 1°.2. De toewijzing van de verschillende vermeldingen waaraan een beoordeling aanleiding kan geven, moet volgens objectieve, met voldoende nauwkeurigheid gedefinieerde criteria gebeuren, om een effectieve controle mogelijk te maken (20). Verzocht om het verschil uit te leggen tussen « slechts gedeeltelijk aangetoonde managementkwaliteiten » (paragraaf 1, 2° ) en managementkwaliteiten die slechts « ontoereikend » zijn aangetoond (paragraaf 1, 3° ), heeft de gemachtigde van de minister de volgende verklaring gegeven : « In de geest van de auteur van het project bestaat er wel degelijk een gradatie tussen beide hypothesen zoals ze vermeld worden, namelijk dat de eerste overeenkomt met een positieve, maar genuanceerde beoordeling en dat de tweede overeenkomt met een negatieve of een ontoereikende beoordeling. Overigens is ervoor gezorgd om de beoordelingsbevoegdheid van de autoriteiten die belast zijn met de beoordeling van de mandatarissen onaangetast te laten. » De hierboven vermelde criteria zullen in de regeling verder uitgewerkt worden.

Dezelfde opmerking geldt voor paragraaf 2, 2° en 3°.

Artikel 360 in ontwerp 1. Er wordt gesuggereerd om artikel 360, ontwerp, in twee verschillende paragrafen op te delen : de eerste paragraaf omvat de eerste twee leden betreffende de mandatarissen als personeelsleden van de Diensten van de Regering of van een instelling die afhankelijk is van het Waalse Gewest, en de tweede paragraaf omvat het huidige lid 3 betreffende de mandatarissen die deze hoedanigheid niet bezitten.2. Er dient kennelijk vanuit te worden gegaan dat het derde lid niet alleen de hypothese betreft waarin het mandaat voleindigd wordt, maar ook de hypothese die met name in artikel 345 voorzien wordt, waarin er het mandaat beïndigd wordt in geval van ontslag van de Regering en bijgevolg van installatie van een nieuwe Regering. Het verslag aan de Regering zou dit moeten verduidelijken. 3. Overigens stelt zich de vraag of er, in de hypothese van twee achtereenvolgende beoordelingen onder voorbehoud of van een ongunstige beoordeling en bijgevolg van een vervroegde onderbreking van het mandaat (21), geen vergoeding overwogen zou moeten worden, in navolging van de regeling die van toepassing is op de contracten van onbeperkte duur. Nummering van het hoofdstuk II In plaats van « Hoofdstuk II » dient « Hoofdstuk 2 » geschreven te worden (22).

Artikel 2 De inleidende zin van artikel 2 luidt als volgt : « In artikel 6 van hetzelfde besluit (23) wordt nummer 3° (24), vervangen door het besluit van de Waalse Regering van 27 maart 2009, vervangen door hetgeen dat volgt : » Artikel 3 1. De inleidende zin van artikel 3 luidt als volgt : « In artikel 10 van hetzelfde besluit wordt paragraaf 3, vervangen door het besluit van de Waalse Regering van 27 maart 200, vervangen door hetgeen dat volgt : ».2. De gemachtigde van de minister werd verzocht te verklaren waar de functie van inspecteur-generaal expert omschreven wordt en wat het verschil is tussen de functies van inspecteur-generaal en inspecteur-generaal expert, waarbij verantwoordt wordt waarom de eerste functie onder een mandaatregeling uitgeoefend wordt en de tweede niet.De gemachtigde van de minister heeft deze vraag als volgt beantwoord : « Het principe, en dat is juist één van de wijzigingen doorgevoerd met de regeling in ontwerp, is dat de mandaatregeling van toepassing zal zijn op alle betrekkingen van inspecteur-generaal van rang A3. Er komen echter een paar uitzonderingen, die toe te schrijven zijn aan en gerechtvaardigd worden door het weinig operationele karakter van het departement aan het hoofd waarvan de inspecteur-generaal zich bevindt, het aantal personeelsleden ingedeeld bij dit departement en de begroting beheerd op departementsniveau. Deze objectieve criteria zouden weliswaar ingeschreven kunnen worden in het ontwerp-besluit dat de Raad van State ter advies is voorgelegd.

Op basis van zulke criteria zullen de lijsten voor de betrekkingen van inspecteur-generaal worden bepaald die, als uitzondering op het principe, niet aan de mandatenregeling onderworpen zullen worden. De nieuwe graad van inspecteur-generaal expert zal met deze niet aan de mandatenregeling onderworpen betrekkingen van rang A3 overeenkomen. De lijst van deze betrekkingen moet bepaald worden in het kader van het personeelsbestand van de Waalse Overheidsdienst, dat heden geregeld is bij besluit van de Waalse Regering van 1 februari 2007. De Waalse Regering wil dus dit kader bij besluit wijzigen, teneinde de lijst van de betrekkingen van inspecteur-generaal expert van rang A3 vast te leggen.

De graden van inspecteur-generaal en inspecteur-generaal expert verschillen in zover de eerste verbonden is aan bij mandaat toegewezen betrekkingen, wat niet het geval is voor de tweede. Beide graden worden gekoppeld aan dezelfde weddeschalen. De inspecteur-generaal krijgt een mandaatpremie.

Er dient opgemerkt dat dit verschil tussen de betrekkingen van adjunct-directeur-generaal en adjunct-directeur-generaal expert al bij de Franse Gemeenschap bestaat, krachtens het huidig in werking zijnde mandatenbesluit. Er zijn andere voorbeelden te vinden bij de overheidsdiensten waar twee verschillende graden met eenzelfde rang overeenkomen naarmate het gewicht van het « management"-karakter van de betrekking (bv. : Directeur vs Adviseur) ».

Deze verklaringen dienen op nuttige wijze opgenomen te worden in het verslag aan de Regering.

Het is wenselijk om artikel 10, § 3, in ontwerp, van de Waalse Ambtenarencode met objectieve criteria aan te vullen, waardoor het mogelijk is te bepalen of een betrekking van rang A3 door een inspecteur-generaal of door een inspecteur-generaal expert bekleed zal worden.

Nieuwe artikelen 4 en 5 1. Paragrafen 1 en 2 van artikel 4 van het ontwerp moeten niet in één zelfde artikel verenigd te worden, aangezien deze twee paragrafen respectievelijk aparte artikelen wijzigen (25) Artikel 4 zal enkel de huidige paragraaf 1 bevatten (die een enig lid wordt) en paragraaf 2 zal het enige lid van een nieuw artikel 5 vormen (26).2. In paragraaf 1 (die het enige lid van artikel 4 wordt) dient niet « vervangen door het besluit van de Waalse Regering van 27 maart 2009 tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake Ambtenarenzaken » geschreven te worden, aangezien bovengenoemd besluit geen wijzigingen heeft aangebracht in artikel 344, § 4, eerste lid van de Waalse Ambtenarencode. Artikel 4 van het ontwerp zal als volgt luiden : « In artikel 344, § 4, eerste lid, van hetzelfde artikel, dat door het besluit van de Waalse Regering van 31 augustus 2006 is vervangen, wordt 4° opgeheven » (27). 3. Artikel 4, § 2 (dat het nieuwe artikel 5 wordt), van het ontwerp zal luiden als volgt : « In artikel 361 van hetzelfde besluit, door het besluit van de Waalse Regering van 31 augustus 2006 vervangen en bij het besluit van de Waalse Regering van 27 maart 2009 gewijzigd, worden de woorden « graad van rang A3 » door de woorden « in de graad van inspecteur-generaal expert » vervangen ». Artikel 5 1. De inleidende zin van artikel 5 luidt als volgt : « Artikel 362 van hetzelfde besluit, door het besluit van de Waalse Regering van 27 maart 2009 vervangen, wordt vervangen door hetgeen volgt : » (28).2. Verzocht om te verduidelijken wat verstaan dient te worden onder de woorden « personeelslid vallend onder dit besluit dat niet in het personeelsbestand van de vacant verklaarde betrekking opgenomen is » in de zin van artikel 362, eerste lid, 3°, in ontwerp, antwoordde de gemachtigde van de minister dat daarmee « leidinggevend personeel van instellingen van openbaar nut die onder de Waalse Ambtenarencode vallen » bedoeld waren. Die uitleg wordt opgenomen in het verslag aan de Regering. 3. Met instemming van de gemachtigde van de minister moeten de woorden « , 2° tot 4°, » in artikel 362, tweede lid, in ontwerp, tussen de woorden « op de in het eerste lid » en « bepaalde wijzen » ingevoegd worden.Voor de in 1° van deze bepaling bepaalde toekenningwijzen kan de verwijzing naar « voorafgaande wijzen » niet gerechtvaardigd worden.

Artikelen 6, 7 en 8 Artikelen 6, 7 en 8 van het ontwerp strekken ertoe dezelfde bepaling te wijzigen, namelijk bovenvermeld artikel 363 van het besluit van de Waalse Regering van 18 december 2003. Die drie artikelen worden in één enkel artikel samengevoegd, dat als volgt zal luiden : « In artikel 363 van hetzelfde besluit, vervangen door het besluit van de Waalse Regering van 31 augustus 2006, worden de volgende wijzigdingen aangebracht (29) : 1° paragraaf 2 wordt vervangen door hetgeen volgt (30) : § 2 [zoals in artikel 6 van het ontwerp]';2° in paragraaf 3, eerste lid, worden de woorden, na de kandidaten gehoord de te hebben' in fine toegevoegd;3° in paragraaf 3, lid 2, worden de woorden « na de bezwaarindiener te hebben gehoord als laatstgenoemde dat verklaard heeft, dat te willen. De bezwaarindiener heeft het recht om zich te laten bijstaan door de persoon van zijn keuze » opgeheven. 4° in paragraaf 4 worden de tweede en de derde volzin opgeheven » (31). Artikel 9 Artikel 9 zal luiden als volgt : « In artikel 364, eerste lid, van hetzelfde besluit, vervangen door het besluit van de Waalse Regering van 31 augustus 2006, worden de woorden [het vervolg zoals in het ontwerp] ».

Artikel 10 1. Er zou van de gelegenheid gebruik moeten worden gemaakt om de woorden « § 1 « die in het begin van artikel 366 van het voorgenoemde besluit van de Waalse Regering van 18 december 2003 staan, aangezien dit artikel niet in paragrafen is onderverdeeld » te schrappen.2. Artikel 10 zal luiden als volgt : « In de inleidende zin van artikel 366 van hetzelfde besluit, vervangen door het besluit van de Waalse Regering van 31 augustus 2006, worden de woorden van de ambtenaar-generaal van rang A3 » door de woorden « van de inspecteur-generaal expert » vervangen.» (32).

Nummering van het hoofdstuk III In plaats van « Hoofdstuk III » dient « Hoofdstuk 3 » geschreven te worden (33).

Artikel 11 1. De gemachtigde van de minister werd verzocht om artikel 11 van het ontwerp te rechtvaardigen ten opzichte van de beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie m.b.t. de volgende aspecten : - de mandatarissen aan wie een « zeer gunstige », « gunstige » of een beoordeling « voorbehoud » werd toegekend, worden automatisch opgenomen in de pool van de kandidaten. - de automatische verlenging van mandatarissen, indien zij dat wensen, aan wie de beoordeling "zeer gunstig" is toegekend en de voorrang die deze mandatarissen wordt toegewezen bij de toekenning van andere mandaten; - de definitieve benoeming, in een statutaire situatie, van de gewezen mandatarissen aan wie de vermelding « zeer gunstig » of « gunstig » is toegekend.

De gemachtigde van de minister heeft in dit verband volgende verklaringen medegedeeld : « De invoering van dergelijke overgangsbepalingen die meer in het bijzonder de mandatarissen beogen die in ambt zijn op de datum van inwerkingtreding van het ontwerp-besluit berust op de bekommernis van de Regering om tegemoet te komen aan overwegingen van tweevoudige aard. Enerzijds diende op korte termijn de voldragen toepassing van de nieuw ingevoerde regeling mogelijk te worden gemaakt, meer in het bijzonder wat betreft de toegangsvoorwaarden tot de bij mandaat te begeven betrekkingen. Anderzijds diende bij de toepassing van de heden vigerende mandatenregeling rekening te worden gehouden met de bijzondere toestand van de personen bedoeld bij de in het geding zijnde overgangsbepalingen, namelijk te in ambt zijnde mandatarissen op de datum van inwerkingtreding van het besluit (bij artikel 14, § 1, van het ontwerp-besluit wordt bepaald dat het besluit in werking treedt de dag van bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad), evenals met de rechtmatige verzuchtingen van laatstgenoemde op het vlak van hun loopbaanontwikkeling.

Het beperkte karakter van de overgangsbepalingen en ten minste, wat betreft de verlenging van de ambten in de uitoefening van een mandaat, de voorrang verleend bij de toekenning van andere mandaten, dient te worden benadrukt. De toepassing van deze regels, die bepaald wordt door de vermelding die bij de beoordeling gekregen wordt, zal in 2014 gebeuren en is immers beperkt tot de eerste toepassing van het ontwerp-besluit.

In dit verband lijkt het verantwoord te bepalen dat mandatarissen die in ambt zijn bij de inwerkingtreding van het ontwerp-besluit en die bij de beoordeling uitgevoerd overeenkomstig artikel 11 van het ontwerp-besluit een zeer gunstige, gunstige of zelfs onder voorbehoud toegewezen vermelding gekregen zullen hebben, automatisch in de pool van de kandidaten terechtkomen. Gelet op de aanwijzingen van artikel 11, § 2, met betrekking tot de criteria waarop de toekenning van die beoordelingen berusten, kan men ervan uitgaan dat de overgangsmaatregels met als doel de automatische doorverwijzing naar de pool van de kandidaten voordeel zal opleveren voor mandatarissen die ten minste niet onverdienstelijk geweest zullen zijn.

Hetzelfde geldt voor wat betreft beide andere bij wijze van overgangsmaatregel bepaalde maatregelen waarvoor verantwoordingselementen zijn opgevraagd. Het betreft de automatische verlenging van de mandatarissen die een zeer gunstige beoordeling kregen, evenals de voorrang die diezelfde mandatarissen genoten bij de toewijzing van andere mandaten enerzijds en de definitieve benoeming anderzijds van de voormalige mandatarissen die de vermelding « zeer gunstig » of « gunstig » kregen.

In dit opzicht dient eraan herinnert te worden dat het ontwerp-besluit een van de elementen van een ruimere hervorming vormt, waarbij de wil van de Waalse Regering, maar ook die van de Regering van de Franse Gemeenschap, wordt uitgedrukt, om op het niveau van de mandatenregeling een indien niet gemeenschappelijk, dan toch minstens volkomen gelijke of ruim vergelijkbare statuut te voorzien, dat van toepassing zou zijn bij beide overheden. In de geest van de samenwerkingsverbanden tussen instellingen, geponeerd in de gewestelijke beleidsverklaring van 2009, ging het er immers om de beleidslijnen inzake de hervorming van de mandatenregeling zo eenvormig mogelijk te maken tussen het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschap.

Dit is de uitleg voor het feit dat er, voor het bepalen van dit of geen deel van het huidig in ontwerp zijnde besluit, specifieke regels van, nu eens, de Franse Gemeenschap en dan weer, het Waalse Gewest overgenomen dan wel in overweging genomen werden.

De overgangsbepalingen uit artikel 11 in ontwerp maken deel uit van het hierboven geschetste kader. Ze zijn identiek aan de regels bepaald bij het ontwerp-besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap strekkende tot hetzelfde doel, en dat overigens heden voorligt bij de afdeling wetgeving van de Raad van State. Daar het in beide huidige gevallen meer bepaald overgangsregels betreft, namelijk de automatische verlenging of de voorrang en de definitieve benoeming, werd rekening gehouden met een huidige bepaling van de mandatenregeling die van toepassing is op de ambtenaren-generaal van de diensten van de Franse Gemeenschap. Artikel 42 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 1 december 2006 tot instelling van een mandatenregeling voor ambtenaren-generaal van de diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap, van de Hoge Raad voor de Audiovisuele Sector en van instellingen voor het openbaar nut die onder die onder het Sectorcomité XVII vallen, bepaalt dat het mandaat van de mandaathouder wiens laatste evaluatie, op het einde van het mandaat, de vermelding "zeer gunstig" inhoudt, mits zijn toestemming hernieuwd [wordt]. .Wegens het bestaan van die regel heeft men bij wijze van overgangsmaatregel het beginsel van de automatische verlenging van de mandatarissen vastgelegd wier beoordeling zeer gunstig was en die dat wensten dan wel, bij wijze van variante op die eerste maatregel, de voorrang voor diezelfde mandatarissen in de toekenning van de andere bij mandaat te begeven betrekkingen.

In deze overweging ligt tevens de voedingsbodem voor de verantwoording van de maatregel waarvan sprake in de §§ 3 en 4 van artikel 11 in ontwerp, krachtens hetwelk de mandataris die na afloop van de beoordeling die verricht zal worden op grond van artikel 11, § 1, van het ontwerp-besluit, de vermelding zeer gunstig of gunstig heeft gekregen en die bij de eerste toepassing van het ontwerp-besluit aangewezen wordt bij mandaat te begeven betrekking na afloop ervan definitief benoemd wordt in een graad van dezelfde rang als de rang van het ambt dat hij in dat kader uitgeoefend zal hebben Die bepaling heeft als gevolg dat de situatie van betrokkenen in de administratie gestabiliseerd wordt na afloop van het eerste mandaat dat ze overeenkomstig het ontwerp-besluit uitgeoefend zullen hebben, wat overigens ten minste het tweede mandaat zal zijn dat ze uitgeoefend zullen hebben. Dit effect verschilt niet in grote mate van hetgeen dat artikel 42, § 1, van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 1 december 2006 gehad zou kunnen hebben, wat een element vormt van aard om de overgangsmaatregel in kwestie te rechtvaardigen ». 2. Deze verklaringen zijn niet overtuigend. Als er immers kan worden overwogen dat er bij de voorgenomen vervanging van een rechtsregeling door een andere, met name in de organisatie van een administratie, regels worden vastgesteld voor de overgang van het ene naar het andere stelsel, dienen dergelijke overgangsmaatregelen niet de instandhouding van verworvenheden mogelijk te maken, maar er in beginsel toe te strekken het nieuwe stelsel progressief in te voeren, op zijn minst in de belangrijkste aspecten ervan.

Het tegenovergestelde zou enkel en alleen bereikt kunnen worden als de instandhouding van de - eventueel aangepaste - oude regeling tot een resultaat leidt dat gelijklopend is met het resultaat dat bereikt dient te worden op grond van de nieuwe regeling.

In beginsel dient een overgangsmaatregel eveneens na verloop van - een zo kort mogelijke - tijd uitdoven, zoniet wordt de nieuwe regeling, al dan niet grotendeels, van elke krachtdadigheid ontdaan.

In dit verband dringen zich volgende vragen op. 3. Vooraf dient opgemerkt dat artikel 11 berust op een systeem dat rechten toekent aan heden in ambt zijnde mandatarissen wanneer zij een beoordeling kregen met de vermeldingen « zeer gunstig », « gunstig » en « onder voorbehoud (34) » zonder dat die rechten worden erkend voor degenen die de vermelding « ongunstig » kregen.Luidens artikel 11, § 1, leden 1 en 2, komt het de « nieuwe Regering » toe die beoordeling door te voeren, terwijl de ambten waarvan sprake uitgeoefend werden onder de vorige Regering.

Een dergelijk systeem is van elke samenhang gespeend. 4. Over de inhoud van artikel 11 worden de volgende bemerkingen gemaakt.5. In eerste instantie dient vastgesteld dat één van de peilers van het nieuwe mandatensysteem gevormd wordt door het behalen van een getuigschrift management overheidsbesturen uitgereikt aan de kandidaten na afloop van een vorming waarvan het verslag aan de Regering aangeeft dat zij een vervolg vormt op een « multidisciplinair programma van hoog niveau (35) ». Luidens artikel 11, §§ 3 tot en met 5 worden de mandatarissen die de vermeldingen « zeer gunstig », « gunstig » en « onder voorbehoud » hebben gekregen evenwel toegewezen aan de pool van de kandidaten voor een nieuwe aanwijzing als mandatarissen (36), wat erop neerkomt dat hun ervaring gelijkgesteld wordt met de vorming waarvan sprake.

Een dergelijke gelijkstelling zou slechts toelaatbaar zijn als er vastgesteld wordt dat de in de loop van de betrokken mandaten opgedane kennis tot een gelijkaardige vorming leidt, van gelijke aard en gelijk niveau als de vorming die door het getuigschrift in management overheidsbesturen afgesloten wordt. Deze vraag stelt zich in het bijzonder ten opzichte van de mandatarissen die de vermelding "onder voorbehoud" gekregen hebben.

Dienaangaande dient bemerkt te worden dat de inspecteurs-generaal wier betrekking voortaan (37) onder een mandaatregeling valt, om in aanmerking te komen voor de overgangsmaatregelen, luidens artikel 11, § 1, lid 2 het getuigschrift management overheidsbesturen verkregen moeten hebben om een mandaat uit te oefenen terwijl diezelfde eis niet opgelegd wordt aan de reeds in ambt zijnde mandatarissen van rang A1 en A2. 6. Uit artikel 11, § 3, blijkt dat mandatarissen die heden in functie zijn en die bij hun beoordeling de vermelding « zeer gunstig » hebben gekregen, op [hun] aanvraag automatisch in hun mandaat [worden] verlengd ».Tevens kunnen ze zich kandidaat stellen voor een andere bij mandaat te begeven betrekking, in welk geval hij [zij] als eerste[n] aangewezen wordt [worden] voor de andere kandidaten aan wie een dergelijke zeer gunstige beoordeling niet is toegekend".

In advies nr. 40.223/2 van 28 juni 2006 (38), met als doel het onderzoek van een vergelijkbare bepaling, luidens welke « de Regering, voor de eerste toekenning van een aan een mandaat onderworpen betrekking, alvorens een oproep tot de kandidaten te doen, het personeelslid kan aanwijzen dat de bij mandaat te begeven functies al minstens tien jaar vervult als mandataris » (39), is de afdeling wetgeving van de Raad van State van mening dat « de bepaling in het geding tot problemen zou kunnen leiden ten opzichte van de beginselen van gelijkheid en gelijke toegang tot openbare ambten en functies aangezien ze andere in het mandaat geïnteresseerde personen verhindert om zich kandidaat te stellen. Ze lijkt ook strijdig te zijn met filosofie van het mandatensysteem, bedoeld om de meest geschikte persoon voor de uitoefening van de functie aan te werven" (40).

Deze kritiek geldt ook in dit geval.

Weliswaar wordt, luidens artikel 42, § 1, van voormeld besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 1 december 2006 wordt « de mandataris die bij de laatste beoordeling, na afloop van zijn mandaat, de vermelding "zeer gunstig" heeft gekregen, met zijn instemming in deze betrekking verlengd » en weliswaar is deze bepaling niet bekritiseerd in bovengenoemd advies nr. 39.733/2 uitgebracht met betrekking tot het ontwerp dat ze bevatte, maar enerzijds werd de beoordeling waarvan sprake toegekend krachtens het ter zake geldende gemeenrecht en niet door de nieuwe Regering en vooral kaderde ze, anderzijds, in systeem dat zoals in casu niet berustte op de vereiste van een hoog vormingsniveau afgesloten met een getuigschrift (41). 7. Artikel 11, § 3, eerste lid, vierde zin, en § 4, eerste lid, derde zin, bepaalt dat de mandataris die bij de beoordeling zoals bedoeld in de eerste paragraaf van dezelfde bepaling, een vermelding « zeer gunstig » of « gunstig » gekregen heeft, na afloop van een nieuw mandaat, definitief « in een graad van gelijke rang aan die van de in het kader van het mandaat uitgeoefende functie benoemd [kan] » worden. Die bepalingen moeten kennelijk in die zin opgevat worden dat de huidige mandatarissen na afloop van een nieuw mandaat definitief in deze hoedanigheid benoemd worden om enkel de betrokken betrekkingen te bekleden (42).

Het overwogen systeem roept vragen op wat de verenigbaarheid betreft met de ontwerp-regeling, die bepaalde betrekkingen aan een benoeming voor korte tijd als mandataris bindt, waarbij die benoeming na eedaflegging door elke nieuwe Regering verricht wordt op grond van een selectie waarbij rekening gehouden moet worden met de beleidsbrief van die Regering (43), het motiveringsschrijven van de kandidaat met omschrijving van diens strategische visie en de uiteenzetting van de wijze waarop hij het mandaat (44) wenst uit te voeren, de overeenstemming van dat motiveringsschrijven met de beleidsbrief (45), het criterium van het gewenste vertrouwen tussen Regering en betrokkene (46), enz., en waarbij de duur van het mandaat in beginsel overeenstemt met de duur van de legislatuur. De zo geplande overgangsregeling is strijdig met het idee zelf van het mandaat, dat een tijdelijke verbintenis is en die aanleiding geeft tot geen definitieve benoeming (47).

Deze regeling stuit des te meer op voorbehoud daar het de bedoeling is ze definitief in te voeren, wat in een overgangssysteem slechts aanvaardbaar is mits een bijzondere verantwoording.

Op dit punt voorziet artikel 42, § 1 van het bovengenoemde besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 1 december 2006, waarnaar de gemachtigde van de minister in zijn hierboven weergegeven antwoord verwijst en waarvan hierboven reeds sprake is geweest, geenszins in een definitieve benoeming van de mandatarissen na afloop van hun mandaat, en dat artikel zou derhalve niet ter staving van het overwogen mechanisme aangevoerd kunnen worden. 8. Terwijl artikel 11, § 3, tweede lid, en § 5, tweede lid, het geval van de inspecteur regelt aan wie bij zijn beoordeling een vermelding « zeer gunstig » of « onder voorbehoud » toegekend wordt, blijft paragraaf 4 stilzwijgend over het lot van inspecteurs die de vermelding « gunstig » hebben gekregen » (48) 9.Artikel 11 moet in het licht van voorafgaande opmerkingen worden herzien (49).

Artikel 13 Artikel 13 zou beter luiden als volgt : « § 1 Bij gelegenheid van de eerste toepassing van dit besluit door de nieuwe Regering bedoeld in artikel 11, § 1, vindt de aanwijzing van de mandatarissen uiterlijk op volgende data plaats : 1° de aanwijzing van de mandatarissen van rang A1 en A2 van de diensten van de Waalse Regering en van de mandatarissen van de instellingen vindt uiterlijk plaats op 31 december 2014;2° de aanwijzing van de mandatarissen van rang A3 van de diensten van de Waalse Regering vindt uiterlijk plaats op 31 juli 2015. Bij deze gelegenheid zal door de kandidaten voor een bij mandaat te begeven betrekking uiterlijk op volgende data voldaan moeten worden aan de voorwaarde omschreven in artikel 340 van het besluit van de Waalse Regering van 18 december 2003 houdende de Waalse Ambtenarencode zoals bij dit besluit gewijzigd : 1° uiterlijk op 1 december 2014 voor de mandatarissen van rang A1 en A2 van de diensten van de Waalse Regering, en de mandatarissen van de instellingen;2° uiterlijk op 1 juli 2015 voor de mandatarissen van rang A3 van de diensten van de Waalse Regering. § 2 In afwijking van artikel 342, § 1, worden de betrekkingen bij de eerste toepassing van dit besluit op mandatarissen van rang A3 van de diensten van de Waalse Regering uiterlijk op 1 februari 2015 vacant verklaard ».

Artikel 14 De tekst van artikel 14 zal herzien worden door rekening te houden met de regels van gemeen recht betreffende de intredingwerking van de reglementaire besluiten (50) en met het feit dat artikelen 341/1 tot 341/8 van de Waalse Ambtenarencode, in ontwerp, uit het ontwerp weggelaten moeten worden.

Artikel 14 zou als volgt kunnen luiden : « Dit besluit treedt in werking op de tiende dag na de dag van zijn bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van bij artikel 1 van dit besluit ingevoegde artikelen 339 tot 347 en 349 tot 360 van het besluit van de Waalse Regering van 18 december 2003 houdende de Waalse Ambtenarencode, die op 1 juli 2014 in werking treden. » Artikel 14 nieuw (toe te voegen) Op het einde van het ontwerp dient een nieuw artikel 14 toegevoegd te worden, dat de met de uitvoering van het besluit in ontwerp belaste minister aanwijst (51). (1) Punt II van het advies ( § 2).(2) Punt III van het advies ( § 3 tot § 17).(3) Voetnoot van pagina nr.58 van het genoemde advies : Zie de opmerkingen verenigd onder punt II, hiervoor. (4) Voetnoot van pagina nr.59 van het genoemde advies : Zie de opmerkingen verenigd onder punt III, hierboven. (5) Het spreekt vanzelf dat dit samenwerkingsakkoord in het Belgisch Staatsblad zal worden gepubliceerd. (6) Beginselen van de wetgevingstechniek - Schrijfgids..., www.raadvanstate.be, tab « Wetgevingstechniek », aanbeveling nr. 27, b). (7) Beginselen van de wetgevingstechniek - Schrijfgids..., www.raadvanstate.be, tab « Wetgevingstechniek », aanbeveling nr. 27, b)., formules F 4-2-10-3 en F 4-2-12-3. (8) Beginselen van de wetgevingstechniek - Schrijfgids..., www.raadvanstate.be, tab « Wetgevingstechniek », aanbeveling nr. 27, b)., aanbeveling nr. 64. Ook al de nummering van verdelingen die artikelen verenigen normaal gesproken in arabische cijfers gebeurt (ibid.), kan de nummerling van titel II, in ontwerp, alsook die van de onderverdelingen ervan, in romeinse cijfers behouden worden teneide de gelijkvormigheid van de nummeringswijze bestaande in de Waalse Ambtenarencode te garanderen.. (9) Artikel 351, eerste lid, in ontwerp. (10) Beginselen van de wetgevingstechniek - Schrijfgids..., www.raadvanstate.be, tab « Wetgevingstechniek », aanbeveling nr. 27, b)., aanbeveling nr. 57.3. (11) Beginselen van de wetgevingstechniek - Schrijfgids..., www.raadvanstate.be, tab « Wetgevingstechniek », aanbeveling nr. 27, b)., aanbeveling nr. 72, b). (12) Zie mutatis mutandis het punt 12.2 van het bovengenoemde advies nr. 50.047/2. (13) Zie in dit verband de opmerking betreffende artikel 344 in ontwerp. (14) Beginselen van de wetgevingstechniek - Schrijfgids..., www.raadvanstate.be, tab « Wetgevingstechniek », aanbeveling nr. 27, b)., aanbeveling nr. 60. (15) Wordt artikel 341, eerste lid, 6° en 7° in ontwerp (zie hierboven de opmerking nr.3 betreffende artikel 341 in ontwerp). (16) Uit artikel 5, § 2, van deze wet blijkt dat deze ook op werknemers bedrijvig in de publieke sector toepasbaar is.(17) Zie in die zin advies nr.39.733/2 gegeven op 21 juni 2006 over een ontwerp dat het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 1 december 2006 is geworden tot instelling van een mandatenregeling voor ambtenaren-generaal van de diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap, van de Hoge Raad van de Audiovisuele Sector en van instellingen van openbaar nut die onder het Sectorcomité XVII ressorteren', de tweede opmerking betreffende artikelen 26 tot 29. (18) Deze oplossing is beter dan die, die door de gemachtigde van de minister is gesuggereerd in artikelen 244 en volgende van de Waalse Ambtenarencode, waarnaar de gemachtigde van de minister stelt voor te verwijzen, aangezien ze de uitbetaling van de wedde zoals vastgelegd door de weddeschalen, en niet de premiesbetaling, zijn. (19) Beginselen van de wetgevingstechniek - Schrijfgids..., www.raadvanstate.be, tab « Wetgevingstechniek », aanbeveling nr. 27, b)., tab « Technique législative », aanbeveling nr. 82. (20) Zie, in dezelfde zin, het bovengenoemd advies nr.39.733/2, de opmerking betreffende artikel 36. (21) Artikelen 349, § 1, eerste lid, 6°, en 358, derde en vierde lid, in ontwerp. (22) Beginselen van de wetgevingstechniek - Schrijfgids..., www.raadvanstate.be, tab « Wetgevingstechniek », aanbeveling nr. 27, b)., aanbeveling nr. 64. (23) Ibid., aanbeveling nr. 112 en formule F 4-2-2-2. (24) Ibid., aanbeveling nr. 113, d), en formule F 4-2-1-1. (25) Beginselen van de wetgevingstechniek - Schrijfgids..., www.raadvanstate.be, tab « Wetgevingstechniek », aanbeveling nr. 27, b)., aanbeveling nr. 120. (26) Ibid., aanbeveling nr. 48. De gemachtigde van de minister heeft de gegrondheid van deze opmerking erkend. (27) Beginselen van de wetgevingstechniek - Schrijfgids..., www.raadvanstate.be, tab « Wetgevingstechniek », aanbeveling nr. 27, b)., formule F 4-2-6-4. (28) Ibid., formule F 4-2-3-1. (29) Beginselen van de wetgevingstechniek - Schrijfgids..., www.raadvanstate.be, tab « Wetgevingstechniek », aanbeveling nr. 27, b)., formule F 4-2-9-1. (30) Ibid., formule F 4-2-4-1. (31) Ibid., formule F 4-2-7-3. (32) Beginselen van de wetgevingstechniek - Schrijfgids..., www.raadvanstate.be, tab « Wetgevingstechniek », formule F 4-2-8-1. (33) Ibid., aanbeveling nr. 64. (34) Artikel 11, §§ 1 en 2.Uit artikel 11, § 6, blijkt dat de mandatarissen die een ongunstige beoordeling kregen niet in kandidatenpool opgenomen kunnen worden met als enige basis hun ervaring in die hoedanigheid daar het, hoewel ze de toelating hebben om hun kandidatuur opnieuw in te dienen om een mandaatbetrekking te vervullen vanaf 1 januari 2020, in tegenstelling tot wat verwoord is in de paragrafen van dezelfde bepaling voor de mandatarissen met betere beoordelingen niet bepaald is dat ze in een pool opgenomen zouden worden die eventueel toegang verleent tot een nieuwe mandaatbetrekking. Daaruit vloeit voort dat die mandaten onder de regeling van gemeenrecht zou vallen bepaald bij de niet-overgangsbepalingen van het ontwerp, met dien verstande dat ze niet tot mandataris aangewezen zouden kunnen worden voor 1 januari 2020. (35) De gemachtigde van de minister benadrukte eveneens dat die vorming « uiterst veeleisend » zou zijn. (36) Zie eveneens artikel 341/8, lid 3, 2° en 3°, in ontwerp in artikel 1, in verbinding met artikel 14, lid 3, 2°, van voornoemd ontwerp-besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap besproken in advies 51.619/2/V als voornoemd, heden uitgebracht, en artikel 8, lid 2, 2°, van voornoemd samenwerkingsakkoord gevoegd bij de adviesaanvraag. (37) Op dat punt is er in artikel 11, § 3, lid 2, op ondoordachte wijze sprake van de verlenging van het mandaat van inspecteur-generaal daar de huidige bekleders van deze betrekkingen heden niet de heden vigerende mandatenregeling vallen.(38) Advies nr.40.223/2 gegeven op 28 juni 2006 over een ontwerp dat het besluit van de Waalse Regering van 31 augustus 2006 is geworden tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 18 december 2003 houdende de Waalse Ambtenarencode wat de ambtenaren-generaal betreft (Belgisch Staatsblad, 23 november 2006, 3e ed., blz. 65343 tot 65346). (39) Artikel 9 van het bovengenoemde ontwerp van besluit als onderwerp geweest van het bovengenoemde advies nr.40.223/2. (40) Bovenvermeld advies nr.40.223/2, opmerking over artikel 9 van het ontwerp (Belgisch Staatsblad, 23 november 2006, 3e ed., blz. 65346); deze bepaling is weggelaten van de aangenomen tekst. Zie ook, in het advies nr. 39.733/2 gegeven op 21 juni 2006 over een ontwerp, dat het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 1 december 2006 'tot instelling van een mandatenregeling voor ambtenaren-generaal van de diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap, de Hoge Raad van de Audiovisuele Sector en instellingen van openbaar nut die onder het Sectorcomité XVII ressorteren' is geworden, de opmerking 2.3.2 vermeld over artikel 82 (dat artikel 78 van de aangenomen tekst is geworden) : « Il paraît [...] peu justifié d'instaurer, à titre de disposition transitoire, des mandats de cinq ans attribués d'office aux personnes déjà en place, et d'écarter ainsi les autres candidats potentiels pendant la même durée. Pour prévenir autant que possible des reproches tenant à la rupture du principe d'égalité et du principe d'égale accessibilité des charges et fonctions publiques [en note : L'article 82 en projet peut être rapproché, de ce point de vue, de l'article 426 de l'arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 19 juillet 2001, précité, qui a fait l'objet de la suspension de son exécution, ordonnée par l'arrêt du Conseil d'Etat Janssens et crts, n° 105.690 du 22 avril 2002 (encore que les dispositions en cause dans cette affaire n'étaient pas exactement semblables à celles de l'article 82 du projet)], il vaudrait mieux réduire la nomination temporaire prévue à l'article 82, alinéa 1er, du projet, à la plus courte durée nécessaire pour organiser le recrutement des mandataires selon la procédure prévue aux articles 13 et suivants du projet ». (41) In ieder geval wordt het verwezen naar de opmerking 2.3.2 vermeld in bovenvermelde advies nr. 39.733/2, over artikel 82 (dat artikel 78 van de aangenomen tekst is geworden) van het ontwerp dat het bovenvermelde besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 1 december 2006 is geworden, weergegeven in voorafgaande noot. (42) Er blijkt immers uit geen enkel element uit het dossier dat deze personen benoemd zouden worden, analoog met de benoeming van een andere persoon als houder van mandaat, na afloop van de door het ontwerp in zijn bepalingen voorzien procedure aangewezen tot een graad van gelijke rang aan die van de zo benoemde mandataris, wat tot de verlening van een zelfde betrekking aan twee verschillende personen zou leiden.Als de bedoeling van de auteur van het ontwerp echter degelijk is, zou een dergelijke bepaling, te buiten gaande van het gemeen recht, onverenigbaar zijn met de regel vermeld in artikel 339 in ontwerp, die de daarin genoemde betrekkingen met de toekenning van een mandaat verbindt en zou zich niet verbinden met de huidig in werking regeling, die het kader van deze betrekkingen vastlegt. (43) Artikel 342 in ontwerp.(44) Artikel 344, § 2, lid 3, 2°, in ontwerp.(45) Artikel 344, lid 1, in ontwerp.(46) Artikel 344, lid 2, in ontwerp.(47) Artikel 351, eerste lid, van de Waalse Ambtenarencode (huidig en zoals door het besluit in ontwerp vervangen) luidt als volgt : « Het mandaat wordt uitgeoefend in het kader van een tijdelijke statutaire dienstbetrekking.Het verschaft geen enkel recht op een vaste benoeming in de desbetreffende functie ». (48) Er wordt tevens verwezen naar noot nr.37, hierboven. (49) Zie ook artikel 341/8, derde lid, 2°, in ontwerp in artikel 1 en artikel 8, derde lid, 2°, van het bovengenoemde samenwerkingsakkoord van 7 juni 2012.(50) Zie artikel 84, eerste lid, 2°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 de réformes institutionnelles'.Zie ook Beginselen van de wetgevingstechniek - Schrijfgids..., www.raadvanstate.be, tab « Wetgevingstechniek », aanbeveling nr. 147. (51) Beginselen van de wetgevingstechniek - Schrijfgids..., www.raadvanstate.be, tab « Wetgevingstechniek », aanbevelingen nr. 162 en volgende en formule F 4-7-1.in » De kamer was samengesteld uit : De heren : Y. Kreins, kamervoorzitter;

J. Vanhaeverbeek en P. Vandernoot, Staatsraden;

Mevr. A.-C. Van Geersdaele, griffier.

Het rapport is uitgebracht door Mevr. W. VOGEL, eerste auditor.

De griffier, A.-C. Van Geersdaele, De voorzitter, Y. Kreins.

Bijlage ADVIES 50.047/2 VAN 11 APRIL 2012 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede kamer, door de Vice-President en Minister van Duurzame Ontwikkeling en Ambtenarenzaken van het Waalse Gewest op 19 juli 2011 gevat met een vraag om advies over een ontwerp van besluit van de Waalse Regering "tot hervorming van de mandatenregeling voor de ambtenaren-generaal van de diensten van de Regering van het Waalse Gewest en van sommige instellingen van openbaar nut die onder het Waalse Gewest ressorteren", heeft, na de zaak te hebben onderzocht in de zittingen van 5 februari 2012, 20 maart 2012 en 11 april 2012, op deze laatste datum het volgend advies uitgebracht : I. Strekking van het project 1.1. Het ontworpen besluit beoogt de hervorming van de mandatenregeling voor de ambtenaren-generaal van de diensten van de Waalse Regering en van sommige instellingen van openbaar nut die onder het Waalse Gewest ressorteren, door o.a. een systeem van mandaten voor de legislatuur in te voeren. Er wordt aldus voorzien dat de titularissen aan het begin van de legislatuur worden aangewezen voor een periode die eindigt op "31 december van het jaar waarin de eedaflegging van de leden van de nieuwe Regering heeft plaatsgevonden, die rechtstreeks volgt op de hernieuwing van het Parlement" (52). 1.2. Onder voorbehoud van de overgangsbepalingen van het ontwerp (53), wordt er door laatstgenoemde voorzien dat de Regering de mandatarissen binnen een "pool van kandidaten" aanwijst, bestaande uit : 1° de houders van het getuigschrift management openbare besturen (54);2° mandatarissen in dienst binnen de diensten van de Regering en van de in artikel 1 bedoelde instellingen op de dag van inwerkingtreding van het ontworpen besluit van de Waalse Regering [en dat het voorwerp uitmaakt van dit advies], en die niet het voorwerp hebben uitgemaakt van een melding « ongunstig » bij de overeenkomstig artikel 11 van dit besluit verrichte evaluatie; 3° leden van de pool van kandidaten voor de uitoefening van een mandaat bepaald bij artikel 14 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 18 december 2003 [...] tot instelling van een mandatenregeling voor de ambtenaren-generaal van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap en de instellingen van openbaar nut die onder het Comité van Sector XVII ressorteren [ontworpen en heden onderzocht door de Raad van State in een zaak met rolnr. 50.049/2]" (55).

De leden van de pool worden niet gerangschikt (56). 1.3.1. Eén van de hoekstenen van het geplande systeem is het getuigschrift management openbare besturen (57), "uitgereikt na het welslagen voor het examen ingericht na afloop van de vorming georganiseerd door de bestuursschool" (58), bestaande uit praktische en theoretische cursussen en de uitvoering van een verhandeling (59), het programma van de vorming wordt evenwel omschreven als "hoofdzakelijk gericht op een praktische vorming, berustend op een interactieve pedagogie die aanzet tot de persoonlijke inzet van de deelnemers" en "omvattende case studies en analyses van dossiers die uit reële bestuurspraktijken gegrepen zijn" (60). Het urenpakket van de vorming telt twee honderd veertig uren (61). 1.3.2. Om toegang te krijgen tot deze vorming, moet men : « 1° houder zijn van een diploma dat toegang geeft tot niveau A of laureaat zijn van een overgangsexamen naar niveau A of naar een vergelijkbaar niveau of een ambt van niveau A of een vergelijkbaar ambt uitoefenen; zich kunnen beroepen op een beroepservaring van minstens acht jaar in een ambt van niveau A of een gelijkwaardig ambt" (62). § 3. De toegang tot de vorming wordt bovendien onderworpen aan het afleggen van een vergelijkend examen en aan de rangschikking in nuttige orde voor dit vergelijkend examen (63) "ten opzichte van het aantal deelnemers dat door de Regering op de voordracht van de [Bestuurs]school is bepaald" (64). Elke lessencyclus is immers slechts toegankelijk voor een beperkt aantal deelnemers dat als volgt wordt vastgelegd (65). 1.3.3. De School reikt het getuigschrift management openbare besturen uit aan alle deelnemers die geslaagd zijn voor het examen dat aan het einde van elke vormingscyclus wordt georganiseerd (66). 1.3.4. In dit proces vervult SELOR de volgende rol : 1° hij maakt de aankondiging van de vormingscyclus bekend (67);2° hij bepaalt de termijn voor de indiening van de kandidaturen (68);3° hij ontvangt de kandidaturen (69);4° hij ziet na of ze ontvankelijk zijn (70);5° hij organiseert het overgangsexamen naar de lessencycli (71);6° hij bevestigt het programma van het vergelijkend examen opgesteld door de Bestuursschool;dit programma wordt daarna door de Regering goedgekeurd (72); 7° hij stelt de examenjury samen, bestaande uit negen leden die worden aangewezen op basis van de volgende kwalificaties : « - de afgevaardigd bestuurder van SELOR of diens afgevaardigde die het voorzitterschap van de jury waarneemt; - zes leden aangewezen, hetzij onder de leerkrachten die de vorming moeten verstrekken, hetzij wegens hun hoedanigheid van deskundigen met een onbetwistbare vaardigheid i.v.m. minstens één van de elementen van het vormingsprogramma en gekozen buiten de diensten van de Regering, de instellingen, de diensten van de Franse Gemeenschap en de ministeriële kabinetten; - een ambtenaar van rang 17 of 16+ afkomstig uit de diensten van de Franse Gemeenschap; - een ambtenaar van rang A1 of A2 afkomstig uit de diensten van de Waalse Regering of de instellingen (73). 1.3.5. De Bestuursschool kan vrijstellingen toekennen voor de theoretische cursussen van de vorming.

Voor de statutaire en contractuele personeelsleden van het openbaar ambt van niveau A of daarmee vergelijkbaar worden ze toegekend indien "zij het bewijs leveren dat zij vormingen of seminaries hebben gevolgd m.b.t. de materies opgenomen in het vormingsprogramma of indien zij zich op bewezen vaardigheden kunnen beroepen die een duidelijk verband houden met de betrokken materie" (74).

Voor de andere kandidaten wordt de vrijstelling toegekend indien "zij het bewijs leveren dat zij vormingen of seminaries hebben gevolgd m.b.t. de materies opgenomen in het vormingsprogramma of indien zij zich op bewezen vaardigheden kunnen beroepen die een duidelijk verband houden met de betrokken materie". Voor deze kandidaten moeten evenwel "in het kader van het Getuigschrift drie van de vier volgende materies worden gevolgd : - ethiek en waarden van de overheidsdiensten; -management en leiderschap; -openbare financiën, fiscaliteit en overheidsboekhouding; - overheidsopdrachten" (75). 1.4. Zoals hierboven uitgelegd, in punt 1.2, worden de laureaten van het examen dat na afloop van de lessencyclus wordt georganiseerd, zonder rangschikking, in een pool opgenomen. 1.5. Het is binnen deze pool dat "voor elk bij mandaat in te vullen betrekking, de Regering de door de kandidaten ingediende dossiers onderzoekt. Ze vergelijkt de kandidaturen met inachtneming van de titels en verdiensten en van de inhoud van de motivatiebrief van elke kandidaat ten opzichte van de opdrachtbrief betreffende de in te vullen betrekking" (76). 1.6. De opdrachtbrief opgesteld door de Regering op het ogenblik van de vacantverklaring van de bij mandaat in te vullen betrekkingen (77), bevat de volgende gegevens : « 1° de functieomschrijving en het competentieprofiel van de te begeven betrekking; 2° de bepaling van de beheersopdrachten waarmee de mandataris is belast;3° de te halen doelstellingen inzake strategisch beheer, die met name op grond van de gewestelijke beleidsverklaring worden bepaald;4° de toegekende begrotingsmiddelen en menselijke hulpbronnen" (78). 1.7. Op deze basis, "benoemt de Regering [...] de kandidaat die ze het meest geschikt acht om de functie in alle vertrouwen uit te oefenen" (79).

II. Bepalingen betreffende een gemeenschappelijke Bestuursschool voor de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest : Nood aan een bijkomend samenwerkingsakkoord 2.1. In haar adviezen 50.243/2 en 50.244/2, gegeven op 26 september 2011, respectievelijk over een voorontwerp van decreet van de Franse Gemeenschap en een voorontwerp van decreet van het Waalse Gewest 'tot goedkeuring van de samenwerkingsovereenkomst gesloten tussen de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest tot oprichting van een gemeenschappelijke « Ecole d'Administration publique » (Bestuursschool) voor de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest, heeft de Raad van State, afdeling wetgeving, het volgende onderstreept : « Verschillende bepalingen van de samenwerkingsovereenkomst verlenen reglementaire overdrachten aan de Regeringen van het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschap. Zelfs indien al deze bepalingen het niet uitdrukkelijk vermelden, wordt de uitoefening door de betrokken Regeringen van deze overgedragen bevoegdheid gezamenlijk overwogen.

Deze gezamenlijke tussenkomst van de Regeringen die niet geregeld wordt door de samenwerkingsovereenkomst wordt door laatstgenoemde niet verstaan als de gelijktijdige aanneming door elke Regering van besluiten met dezelfde inhoud. Ze zou alleen maar de juridische vorm kunnen aannemen van latere samenwerkingsovereenkomsten die uitsluitend aangenomen worden op het niveau van de houders van de uitvoerende macht van het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschap. Uit geen enkele bepaling van de overeenkomst blijkt dat deze samenwerkingsovereenkomsten aan de parlementaire goedkeuring zouden onderworpen zijn, die in geen geval een voorafgaandelijk karakter zou vertonen voor de afsluiting van deze bijzondere uitvoeringsovereenkomsten.

Deze overdrachten van bevoegdheid naar de samenwerkingsovereenkomsten die door het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschap moeten worden afgesloten, komen slechts binnen de in nr. 1 bovenvermelde perken in aanmerking.

Hieruit blijkt dat de voornaamste elementen van het vormingsprogramma waarvan sprake in artikel 4, eerste lid, moeten voorkomen in de samenwerkingsovereenkomst onderworpen aan de parlementaire goedkeuring; het is in deze mate dat het ook aanvaardbaar zou zijn om de Regeringen te machtigen om het vormingplan goed te keuren, zoals artikel 7, tweede lid het vermeldt" (80). 2.2. Op de vraag of het Waalse Gewest aan de hand van de bovenvermelde principes de ontworpen artikelen 341/1 tot 341/7 alleen mocht aannemen, heeft de afgevaardigde van de Minister laten gelden dat het doel van het geplande besluit erin bestond het statuut van de betrokken mandatarissen te regelen. Het zou hier gaan om een eigen bevoegdheid van het Waalse Gewest, die het Gewest ontleent aan artikel 87, §§ 2 en 3, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen. Het feit dat, volgens het project, een instelling van openbaar nut met rechtspersoonlijkheid waarvan de oprichting het sluiten van een samenwerkingsovereenkomst vereist, zou tussenkomen als vormingsoperator en met het oog op het uitreiken van het getuigschrift management overheidsbesturen, zou een bevoegdheid dat de Regering in eigen beheer heeft, niet in gevaar brengen. 2.3. Aangezien de ontworpen artikelen 341/1 tot 341/7 betrekking hebben op het statuut van de betrokken mandatarissen, valt de aanneming ervan wel degelijk onder de bevoegdheid van de Regering van het Waalse Gewest.

Er dient evenwel op gewezen te worden dat artikel 92bis, § 1, eerste lid, van de bovengenoemde bijzondere wet van 8 augustus 1980 voorziet dat er samenwerkingsovereenkomsten tussen de Gewesten en de Gemeenschappen afgesloten worden die "o.a. betrekking hebben op [...] de gezamenlijke uitoefening van eigen bevoegdheden". Deze samenwerkingsovereenkomsten worden door "de bevoegde overheid onderhandeld en afgesloten" (81). Ze worden dus afgesloten op het niveau van de Regeringen indien de betrokken aangelegenheid onder de bevoegdheid van laatstgenoemde ressorteert en op het niveau van de wetgevers uit de gewesten en de gemeenschappen in het geval van "akkoorden die betrekking hebben op de aangelegenheden die bij decreet worden geregeld, alsmede de akkoorden die de Gemeenschap of het Gewest zouden kunnen bezwaren of Belgen persoonlijk zouden kunnen binden" (82).

Uit het project in onderzoek en uit het ontwerpbesluit van de Regering van de Franse Gemeenschap 'tot instelling van een mandatenregeling voor de ambtenaren-generaal van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap en de instellingen van openbaar nut die onder het Comité van Sector XVII ressorteren, waarover de afdeling wetgeving van de Raad van State heden het advies 50.049/2 heeft uitgebracht, blijkt dat het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschap elk het getuigschrift management overheidsbesturen erkennen dat door de andere entiteit wordt uitgereikt, de bepalingen betreffende de uitreiking van deze getuigschriften zijn trouwens dezelfde in beide projecten (83).

Uit artikel 92bis, § 1, tweede lid, eerste zin, van de bovengenoemde bijzondere wet van 8 augustus 1980 resulteert dat, eerder dan gelijktijdig identieke bepalingen aan te nemen met aparte besluiten, de Regeringen van het Waalse Gewest en van de Franse Gemeenschap gezamenlijk deze bepalingen dienen aan te nemen via een samenwerkingsakkoord (84).

Het is onder dit voorbehoud dat de ontworpen artikelen 341/1 tot 341/7 worden onderzocht in dit advies.

III. De verenigbaarheid van het rechtsstelsel van de door het project geplande mandaten met de principes van objectiviteit, gelijke behandeling, verbod van willekeur, onafhankelijkheid en onpartijdigheid inzake aanwerving in het openbaar ambt A. Geldende principes 3.1. Elke benoemings- en aanwervingsprocedure tijdens de loopbaan moet de principes van gelijkheid en non-discriminatie naleven die op algemene wijze door de artikelen 10 en 11 van de Grondwet worden gewaarborgd.

Deze principes betekenen dat de benoemingsprocedure objectief moet verlopen, zodanig dat elke mogelijkheid van willekeur wordt uitgesloten en dat er rekening wordt gehouden met de verdiensten van de kandidaten. 3.2. Gedurende vele jaren werd voor de aanwervingen, het vergelijkend examen dat omschreven is als de proef die aanleiding geeft tot een voor de overheid bindende rangschikking van de kandidaten in de volgorde van de uitslag (85), beschouwd als het enige mechanisme dat voor deze objectiviteit kon zorgen (86).

Het is in die zin dat het koninklijk besluit van 26 september 1994 'tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de rijksambtenaren die van toepassing zijn op het personeel van de diensten van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en van de Colleges van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommissie, alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen' in zijn artikel 11, eerste lid, 3°, het volgende formuleerde : « om aangeworven te worden moet een ambtenaar aan de volgende voorwaarden voldoen : [...] 3 slagen voor een vergelijkend wervingsexamen dat door het Vast wervingssecretariaat wordt georganiseerd". 3.3. De opvattingen zijn op dit vlak veranderd.

Artikel 9, § 3, van het koninklijk besluit van 22 december 2000 'tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de rijksambtenaren die van toepassing zijn op het personeel van de diensten van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en van de Colleges van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommissie, alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen' (hierna : APKB 2000) dat de vorige van 26 september 1994 heeft vervangen, bepaalt immers vanaf nu wat volgt : « Het statuut regelt de procedure, de wijze van vaststelling van de wervings- en selectieproeven en criteria, evenals de bekendmaking ervan. De werving en selectie geschiedt in ieder geval op grond van een objectief wervingssysteem dat, naar vorm en inhoud, de nodige waarborgen biedt inzake gelijke behandeling, verbod van willekeur, onafhankelijkheid en onpartijdigheid".

Dit systeem bestaat uit de vergelijkende selectie : volgens het verslag aan de Koning voorafgaand aan het APKB 2000, zullen "de werving en selectie niet noodzakelijk meer geschieden op grond van een vergelijkend examen en de daaruit voortvloeiende klassering" maar op grond van een dergelijke selectie (87) (88).

In zijn advies 30.218/2, gegeven op 22 juni 2000 over het project dat het APKB 2000 geworden is, is de afdeling wetgeving van de Raad van State, na de vaststelling van de vervanging van het systeem van het vergelijkend examen door het systeem van de vergelijkende selectie, « er wordt aldus een regel opgegeven die steeds is beschouwd als een essentiële waarborg voor de objectiviteit van de aanwervingen (89), vereiste dat zelf voortvloeit uit het grondwettelijke beginsel van de gelijke toegang tot het openbaar ambt, dat uitdrukkelijk is ingeschreven in artikel 10, tweede lid, van de Grondwet" (90), evenwel van oordeel dat : « Het staat aan de Regering te beoordelen of de in het verslag aan de Koning ingeroepen motieven van efficiëntere dienstverlening en responsabilisering noodzaken tot het invoeren van het in het ontwerp-besluit uitgewerkte systeem van selectie en werving. Toch wenst de Raad van State erop te wijzen dat een systeem waarin de meest geschikte kandidaat niet langer wordt geselecteerd op grond van de resultaten van een vergelijkend examen, maar wel op grond van een appreciatie van de benoemende overheid (...), onvermijdelijk zal leiden tot een toename van het contentieux bij de Raad van State, Afdeling Administratie. In zulk een systeem kan de benoeming, in

tegenstelling tot wat het geval is in een systeem van vergelijkende examens, niet meer worden gesteund op grond van een geheel objectief en eenduidig criterium - het examenresultaat -, maar rust op de overheid een uitgebreide motiveringsplicht die des te meer aanleiding kan geven tot betwisting wanneer ze ertoe strekt uit te maken wie tussen reeds gelijkwaardig bevonden kandidaten uiteindelijk het meest geschikt is (in geval van een indeling van de kandidaten in groepen A, B, C of D) of zelfs, in voorkomend geval, om te verantwoorden waarom een door de vaste Wervingssecretaris minder gunstig gerangschikte kandidaat uiteindelijk toch als de meest geschikte kandidaat tot het bekleden van het vacante ambt wordt bevonden (in geval van een vergelijkende selectie die leidt tot een rangschikking van de kandidaten die niet is georganiseerd op vraag van de minister of zijn gemachtigde)" (91).

Hieruit blijkt dat het systeem van de vergelijkende selectie principieel is aanvaard, zelfs als de afdeling wetgeving van de Raad van State de nadruk legt op de mogelijkheden die het in de praktijk kan opleveren en op de "uitgebreide motiveringsplicht" van het examenresultaat, de vergelijking van de titels en verdiensten van de kandidaten blijven dan wel de regel om, overeenkomstig artikel 9, § 3, van het APKB 2000, te zorgen voor "een objectief wervingssysteem dat, naar vorm en inhoud, de nodige waarborgen biedt inzake gelijke behandeling, verbod van willekeur, onafhankelijkheid en onpartijdigheid". 4.1. De evolutie van de rechtspraak van de afdeling Bestuurrechtspraak van de Raad van State wat betreft de eventuele noodzaak van een rangschikking van de kandidaten voor een objectieve en onpartijdige vergelijking van hun titels en verdiensten met het oog op een aanwerving voor een managementsmandaat, gaat in die richting. 4.2. In zijn arrest Jadot van 7 september 2001 werd het gebrek aan rangschikking voorzeker veroordeeld door de Raad van State in de volgende bewoordingen" : « het beginsel van de gelijke toegang tot het openbaar ambt is slechts een bijzondere toepassing van de beginselen van gelijkheid en non-discriminatie die bevestigd zijn door de artikelen 10 en 11 van de Grondwet; [...] artikel 9, § 3, tweede zin, van het APKB [2000] geeft duidelijk uiting aan deze vereisten; [...] elk statuut van de ambtenaren van het openbaar ambt dient te worden georganiseerd zodanig dat het statuut de vereiste waarborgen biedt wat betreft de inachtneming van de grondwettelijke voorschriften; [...] de objectieve en onpartijdige vergelijking van de titels en verdiensten van de kandidaten voor een openbaar ambt is noodzakelijk om de gelijke toegang van de burgers tot het openbaar ambt te verzekeren; [...] in dit verband dient men vast te stellen dat de kandidaten voor de beoogde functies in vier groepen ingedeeld zijn, zonder het voorwerp uit te maken van een rangschikking voor elk van deze groepen, zodat de overheid die gemachtigd is om te benoemen over een onbeperkte vrijheid beschikt om de kandidaat van haar keuze aan te wijzen binnen de groep van de meest geschikte kandidaten" (92).

Het arrest Degueldre, gegeven op 25 maart 2005, gaat in dezelfde richting (93).

Er moet echter worden opgemerkt dat het arrest Jadot de verenigbaarheid van artikel 9, § 3, van het APKB 2000 met de beginselen van gelijkheid en non-discriminatie aanvaardt en dat het niet het gebrek is aan een vergelijkend examen dat als dusdanig bekritiseerd wordt : het is eerder de "onbeperkte vrijheid om de kandidaat van haar keuze aan te wijzen binnen de groep van de meest geschikte kandidaten" die toegekend wordt aan de overheid die gemachtigd is om te benoemen dat het motief vormt om de onwettigheid van het betwiste besluit vast te stellen in deze zaak. Dezelfde overwegingen zijn, mutatis mutandis, ook geldig voor het arrest Degueldre. 4.3. De recente rechtspraak van de afdeling Bestuurrechtspraak van de Raad van State lijkt te bevestigen dat de nadruk moet gelegd worden op de noodzaak van het behoud van een vergelijking van de titels en verdiensten van de kandidaten bij de aanwerving en niet noodzakelijk het behoud van het vergelijkend examen.

Inderdaad, volgens het arrest Godard van 16 december 2008, is "het vergelijkend examen geen recht" (94). 5. Om de toelaatbaarheid van het systeem voorzien door het in onderzoek zijnde project te beoordelen, dient men ook de regels vermeld in artikel 9, § 1, van het APKB 2000 te herinneren wat betreft bepaalde aspecten van de wervingsvoorwaarden in het openbaar ambt : « Het statuut bepaalt, onverminderd hetgeen is bepaald in artikel 1, § 3 (95), de algemene voorwaarden waaraan moet worden voldaan om als ambtenaar te worden aangeworven.Bijzondere wervingsvoorwaarden kunnen worden opgelegd wanneer de aard van het ambt het vereist.

Als ambtenaar kan enkel worden aangeworven diegene die houder is van het diploma of studiegetuigschrift dat, ingevolge het betrokken statuut, overeenstemt met het niveau van de betrekking waarin wordt aangeworven.

Voorafgaand aan de vergelijkende selectie kan een afwijking van de in het tweede lid bedoelde diplomavereiste worden toegestaan, bij een met redenen omklede beslissing van de in het statuut aangewezen overheid, 1° hetzij voor de kandidaten die houder zijn van een diploma of studiegetuigschrift van een lager niveau, in geval van schaarste op de arbeidsmarkt, na advies van de instantie die instaat voor de selectie;2° hetzij voor de kandidaten die houder zijn van een getuigschrift van competenties verworven buiten diploma dat toegang geeft tot het niveau waarin zich de betrekking bevindt waartoe de functie waarvoor de selectie wordt georganiseerd, behoort.Dit getuigschrift wordt uitgereikt of erkend door het orgaan dat het statuut aanduidt en voor de geldigheidsduur dat het statuut bepaalt.

In de oproep tot kandidaten wordt elke afwijking vermeld". 6. Het is zonder afwijking van het geheel van deze regels dat het APKB 2000 in zijn artikel 12, eerste zin, aanvaardt, zonder nadere bepaling wat de selectie- en wervingsregeling betreft, dat "Het statuut kan in een mandaatstelsel voorzien voor de managementfuncties" (96).7. Het is aan de hand van deze beginselen dat het project in onderzoek onderzocht zal worden, daarbij wordt een bijzondere aandacht besteed aan de noodzaak van een selectie die een effectieve en strenge vergelijking doorvoert van de kandidaten voor de betrokken topfuncties. B. Onderzoek van het project aan de hand van de geldende principes a) Vergelijking van de titels en verdiensten van de kandidaten 8.Het projet voorziet, in het selectiestelsel dat het project opricht, een vergelijking van de titels en verdiensten van de kandidaten voor een werving als mandataris vermits : - de toelating tot de vorming van de Bestuursschool ondergeschikt is aan het welslagen voor een vergelijkend examen. Na afloop van dit examen is de overheid gebonden door de rangschikking voor deze toelating; - als hij overgaat tot de benoeming van de mandatarissen, "voor elk bij mandaat in te vullen betrekking onderzoekt de Regering de door de kandidaten ingediende dossiers. Ze vergelijkt de kandidaturen met inachtneming van de titels en verdiensten en van de inhoud van de motivatiebrief van elke kandidaat ten opzichte van de opdrachtbrief betreffende de in te vullen betrekking" (97).

Deze benoemingsakte moet natuurlijk vormelijk worden gemotiveerd t.o.v. deze criteria, zelfs als het vertrouwen van de Regering in de persoon die zij gekozen heeft ook in aanmerking kan komen, maar op een manier die in geen geval uitsluitend is.

Voor deze punten voldoet het project aan de vereisten van objectiviteit, gelijke behandeling, verbod van willekeur, onafhankelijkheid en onpartijdigheid inzake aanwerving in het openbaar ambt b) Effectiviteit van het niveau van de voorafgaande vorming in management openbare besturen 9.Er bestaat echter een belangrijk stadium van de aanwijzingsprocedure van mandatarissen waarin geen vergelijking wordt gemaakt tussen de titels en verdiensten van de kandidaten : namelijk de goedkeuring van de vorming aan de « Ecole d'Administration publique » (Bestuursschool), na afloop waarvan het getuigschrift in management overheidsbesturen aan de kandidaten verleend kan worden : daartoe wordt er op het einde van de vorming een niet vergelijkend examen georganiseerd.

Men kan aannemen (98) dat een veeleisende vorming, vereist als toegangsvoorwaarde tot die betrekking, degene die er de voltooiing van bekrachtigt van de rangschikking van de kandidaten vrijstelt, vooral wanneer er, zoals in dit geval, onder de benoemingscriteria in een openbare betrekking andere objectieve vergelijkingsgegevens in het geding zijn en de bijzondere motiveringsplicht voor de uiteindelijke keuze verder blijft bestaan. Men kan zich immers indenken dat een dergelijke vergelijking voor zeer technische vormingen onmogelijk of uiterst moeilijk wordt. 10. Het ontbreken van objectieve vergelijkingselementen betreffende de waarde van de laureaten van een vorming is evenwel enkel aannemelijk als deze vorming zo ontworpen en georganiseerd wordt dat ze effectief een hoog kwalificatieniveau garandeert. In dit verband worden er aanzienlijke kritieken of aanzienlijk voorbehoud gemaakt over het ontwerp. Dit laatste betreft tevens andere vraagstukken, onder andere de verenigbaarheid van de overwogen regeling met het KBAB 2000 en met de objectiviteit van de selectie, met het oog op de toegang tot de vorming. 1° Voorwaarden voor de toegang tot de vorming in management openbare besturen 11.1. Uit artikel 341/2 in ontwerp blijkt dat de toegang tot de vorming, met het oog op het behalen van het getuigschrift in management openbare besturen, niet enkel openstaat voor degenen die, naast de voorwaarde van "beroepservaring van minstens 5 jaar in een niveau A-functie of gelijkwaardige functie » (99) houder zijn van een diploma dat toegang geeft tot het niveau A, of die laureaat zijn van een toegangsexamen tot het niveau A of tot een gelijkwaardig niveau », maar ook voor degenen die, naast dezelfde voorwaarde van beroepservaring, « een niveau A-functie of een gelijkwaardige functie uitoefenen ». 11.2. Door onder andere het besluit Regaert van 20 november 2009 (100) uit de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (101) te vermelden, komt het aan de adviesaanvraag nr. 50.049/2 (102) bijgevoegde verslag aan de Regering tegemoet aan de kritieken die gericht zijn tegen een dergelijke uitbreiding van de toegang tot de vorming, en bijgevolg tegen een eventuele aanwijzing als mandataris op het hoger niveau van de administratieve hiërarchie.

Daarin wordt in volgende bewoordingen op geantwoord : « het Getuigschrift in [management openbare besturen], dat behaald wordt na afloop van een 240 uur lange, extreem veeleisende vorming wat het cursusprogramma en de eindproef betreft en die met een scriptie afgesloten wordt, blijkt voor de Regering een redelijke aanleiding en wettelijk toelaatbaar te zijn, die het toestaat om een versoepeling te rechtvaardigen wat de vereiste titel betreft. » 11.3. Dit standpunt kan niet gevolgd worden. 11.4. Aangezien de toegang tot die vorming immers in de eerste plaats een eventuele benoeming als mandataris op een hoger niveau van de administratieve hiërarchie bepaalt, is de uitbreiding van de toegang tot de benoeming naar personen die niet houder zijn van het vereiste diploma niet conform artikel 9, § 1, lid 2, van KBAB 2000, luidens welke er een overeenstemming dient te bestaan tussen het niveau van de te begeven betrekking en het diploma waarvan de kandidaat-houder van die betrekking houder is en een afwijking van de diplomavoorwaarde wordt enkel toegelaten krachtens lid 3, 2°, van hetzelfde artikel 9, § 1, voor de houders van een getuigschrift van buiten een diploma om verworven vaardigheden die toegang verleent tot het niveau waarop de betrekking staat, waarbij dit getuigschrift uitgereikt of erkend wordt door de instelling aangesteld door en voor de geldigheidsduur vastgesteld in het statuut. » Afgezien van de hieronder geformuleerde kritieken (103) waarop de effectiviteit van het niveau van de door het ontwerp overwogen vorming in management openbare besturen stuit, en hoewel het ontwerp gecorrigeerd zou moeten worden om daaraan gevolg te kunnen geven, is het zaak nogmaals op het feit te wijzen dat de vereisten betreffende de vereiste titels en de vereisten betreffende de vorming in management openbare besturen betrekking hebben op twee verschillende doelstellingen, namelijk dat de eerstgenoemden voor de belanghebbenden over de noodzaak gaan om over de functionele bevoegdheden in verband met de uitgeoefende betrekkingen binnen de betrokken administratie te beschikken en ze op te stellen, en dat de laatstgenoemden het garanderen van de vereiste managementbevoegdheden als doel hebben.

Beide gehelen van vereisten kunnen bijgevolg niet door elkaar worden gehaald en het optrekken van het niveau van de tweeden kan geen afzwakking van de eersten rechtvaardigen. 11.5. In tweede instantie en nu met het oog op de noodzaak om een hoog niveau van vorming te garanderen, houdt de uitbreiding van de toegang tot de vorming naar personen die niet door een diploma of een vergelijkend toegangsexamen bewezen hebben dat ze het vereiste basisniveau van de vorming bezitten voor de toegang naar een functie van niveau A het ernstige risico in dat de vorming, zelfs al oefenen ze een dergelijke of een gelijkgestelde functie uit, naar beneden getrokken wordt. Het niveau van de vereiste voorkennis voor een vorming bepaalt immers in grote mate het eindniveau dat na afloop van de vorming wellicht bereikt kan worden. 11.6. De woorden « of een niveau A-functie of gelijkwaardig uitoefenen » die op het einde van artikel 341/2, 1° in ontwerp staan, moeten bijgevolg in ieder geval weggelaten worden. 12.1. Een ander aspect van de regeling betreffende de toegang tot de vorming is voor kritiek vatbaar.

Het gaat om de vastlegging van het aantal deelnemers bij elke vormingscyclus.

Dit aantal wordt « door de Regering, op voordracht van de "Ecole d'Administration publique" (Bestuursschool) (104) » voorafgaand aan elke cyclus vastgelegd. 12.2. Hoewel een proceduremechanisme dat berust op de noodzaak tot een voorstel gemaakt door een entiteit buiten de Regering om de aanschijn kan hebben van een waarborg van objectiviteit en onpartijdigheid, kan het desalniettemin dat het handelen van de Regering verlamd wordt indien de instelling die het voorstel maakt zich onthoudt of zijn onenigheid met de Regering betuigt. Het zou beter zijn het voorstel door een advies te vervangen, desnoods door de verplichting aan de Regering te versterken om haar beslissing te motiveren als ze van dit advies zou moeten afwijken, welk altijd op eigen initiatief gegeven kan worden.

De vraag is des te prangender daar de Regering, afgezien van wat hieronder volgt (nr. 12.4), het best geplaatst lijkt te zijn om in de vacante mandaatbetrekkingen die zij wil openen, te voorzien en daar eveneens rekening gehouden dient te worden met de hypothese dat er onder de kandidaten die het eindexamen afleggen niet-geslaagden zullen zijn, wat als gevolg zou kunnen hebben dat de pool af te rekenen zou kunnen krijgen met een onvolledige samenstelling met kandidaten voor een benoeming als mandataris. 12.3. Er rijzen tevens vragen over de uitvoerbaarheid van het systeem, gelet op de door het ontwerp nagestreefde doelstelling, die ertoe strekt om de legislatuur en de duur van de betrokken mandaten in de tijd ruimschoots overeen te laten stemmen. Uit artikelen 342, § 1, 344, tweede lid, en 348 in ontwerp blijkt immers dat mandatarissen binnen een termijn van maximaal zes weken verhoogd met drie maanden na de datum van "eedaflegging van de leden [van de Regering] onmiddellijk na de hernieuwing van het Parlement" benoemd moeten worden en dat de mandaten in principe "op 31 december van het jaar waarin de eedaflegging van de leden van een nieuwe Regering plaatsvond, onmiddellijk na de hernieuwing van het Parlement" vervallen, hoewel deze termijn tot 31 maart van het volgende jaar, zelfs tot een latere datum verlengd kan worden, "indien er geen nieuwe mandataris is aangewezen" op de bovenvermelde datum van 31 december.

Bij vervroegd ontslag van de Regering, in de gevallen van aanneming van een motie van wantrouwen overeenkomstig artikel 71 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming van de instellingen of van weigering van aanneming van een motie van vertrouwen overeenkomstig artikel 72 van dezelfde bijzondere wet, blijkt uit artikel 345 in ontwerp dat "de nieuwe Regering kan beslissen om de bij mandaat toegewezen betrekkingen vacant te verklaren", dat "de mandaten van ambtswege op de dag van de aanwijzing van de nieuwe mandatarissen vervallen" en dat, als een dergelijke vacante betrekking afgekondigd wordt, de termijn tussen deze vacante betrekking en de aanwijzing van de nieuwe mandatarissen maximaal zes weken bedraagt, verhoogd met een maand en vervolgens met drie maanden.

In wezen blijkt dat de Regering, onder wier gezag de mandatarissen hun functies zullen uitoefenen, de instantie is die de controle lijkt uit te moeten oefenen over de gehele aanwijzingsprocedure, van de vacantverklaring tot de aanwijzing zelf. Het zou maar van weinig samenhang getuigen mocht de vastlegging van het aantal deelnemers aan de vorming die aan de « Ecole d'administration publique » (Bestuursschool) wordt georganiseerd, niet voortvloeien uit dezelfde controle.

Gegeven deze voorwaarden is het twijfelachtig dat het « tussen de eedaflegging van de leden van een nieuwe Regering, onmiddellijk volgend op de hernieuwing van het Parlement, en de aanwijzing van de mandatarissen voor de nieuwe Regering mogelijk is een vorming in te richten en aldus voorafgaandelijk het aantal deelnemers aan die vorming, die verondersteld wordt daartoe te leiden, vast te leggen en tot een eventuele aanwijzing te leiden. De door het ontwerp bepaalde termijnen lijken enkel nageleefd te kunnen worden als de nieuwe Regering de mandatarissen binnen een pool aanwijst, die voortgekomen is uit een vorming die voorafgaand aan haar eedaflegging plaatsgevonden heeft, en die uit deelnemers is samengesteld waarvan het aantal door de vorige Regering is vastgelegd.

Weliswaar wordt er luidens de leden 2 en 3 van artikel 348 in ontwerp in de mogelijkheid voorzien om de vervaldatum van de lopende mandaten uit te stellen na 31 december van het jaar waarin de eedaflegging van de nieuwe Regering plaats heeft gevonden, maar zonder dat er in een parallelle mogelijkheid wordt voorzien om de aanwijzing van de nieuwe mandatarissen uit te stellen, behoudens te overwegen dat de termijn van zes weken verhoogd met drie maanden, dat niet anders als een ordetermijn beschouwd kan worden, bijna systematisch overschreden zou worden, hetgeen niet in overeenstemming ligt met de algemene structuur van het ontwerp.

De uitvoerbaarheid van het overwogen systeem is derhalve twijfelachtig.

Meer in het algemeen moet de overeenstemming tussen de fase van organisatie van de vorming, die van aanwijzing van de nieuwe mandatarissen en de vervaldatum van de vorige mandaten, wat onder andere de termijnen betreft, beter worden gegarandeerd. 12.4. Voor deze regeling is er een meer fundamentele opmerking nodig : de beperkingen van de toegang tot de vorming, voortvloeiend uit de vaststelling van het aantal deelnemers door de Regering, moeten verhoudingsgewijs redelijk zijn en na afloop ervan ervoor zorgen dat het aanbod aan laureaten in de pool voldoende genoeg is zodat de Regering werkelijk over een keuze in die pool beschikt en dat de vaststelling van een te klein aantal deelnemers tot slot niet opgelegd wordt door de wens om van bij het begin kandidaten toe te laten wier profiel overeenstemt met de richting die het toegangsexamen voor de vorming uit wil en met de vooraf vastgestelde keuzes van de Regering. 2° Het niveau van de vorming in management openbare besturen 13.Afgezien van de bovenvermelde opmerkingen die op sommige punten reeds betrekking hebben op het voorbehoud dat reeds aangetekend moet worden bij de effectiviteit van het niveau dat bereikt kan worden door de vorming die tot het behalen van het getuigschrift in management openbare besturen leidt, worden bij dit laatste vraagstukvolgende kritieken geplaatst. 14. Op een algemene manier overschrijdt de totale duur van deze vorming niet 240 uur (105), zowel voor de theoretische lessen als voor de praktijkgerichte aspecten;het is onduidelijk of deze totale duur ook de voor het redigeren van de verhandeling noodzakelijke duur (106) inhoudt.

In vergelijking bijvoorbeeld met wat wordt bepaald voor de programma's van universitair niveau voor de verwerving van competenties van hoog niveau, lijkt een dergelijke omvang verhoudingsgewijs gering, ook al komen de uren die aan de scriptie besteed worden niet in aanmerking en lijkt enkel tot fragmentarische kennis in de theoretische en praktische vakken van de vorming te kunnen leiden, en dit zowel individueel als collectief.

Dit lijkt het globale niveau van de vorming te doen wankelen. 15.1. Overigens worden volgende opmerkingen over het theoretische deel van de vorming gemaakt. 15.2. Al houdt, volgens de bewoordingen van artikel 341/1, § 3, eerste lid, tweede zin, in ontwerp, het vormingsprogramma wezenlijk praktische aspecten in, al berust het op een interactieve pedagogie die de persoonlijke betrokkenheid van de deelnemers bevordert en al houdt het case studies en dossieranalyses in die op de administratieve werkelijkheid gegrond zijn, betreft het vierde lid van dezelfde bepaling de organisatie van « theoretische lessen » die betrekking hebben op ten minste twaalf vakken. 15.3. Bij het intrinsieke niveau van deze theoretische worden vragen gesteld.

Zoals hierboven vermeld werd immers bepaald dat de twaalf betrokken vakken in een totale omvang van 240 uur voor de hele vorming moeten tellen, namelijk niet enkel voor deze vakken maar ook voor de theoretische aspecten, die het wezenlijke deel van de vorming lijken te vormen (107).

De hierboven in punt 14.2 geformuleerde opmerking over het aantal uren dat aan elk deel van de vorming besteed kan worden, geldt met name voor alle theoretische vakken en a fortiori voor ieder onderdeel ervan. Dit aantal uren kan in het voorgestelde systeem alleen maar klein zijn.

Over dit punt moet het ontwerp herzien worden door bijvoorbeeld een aantal uren voor elk theoretisch vak te vermelden, hetgeen toereikend zou moeten zijn om in overeenkomst met de gestelde doelstellingen het hoge niveau ervan te garanderen.

Bij dezelfde gelegenheid moeten de onderdelen van de vorming, die respectievelijk aan haar praktische en theoretische aspecten besteed worden, duidelijk in de regeling vermeld worden. 15.4. Bovendien lijkt het niet zeker of de volledige controle over deze theoretische vakken uiteindelijk wordt vereist, aangezien er luidens artikel 341/7, § 2, tweede lid, derde streep, in ontwerp, staat dat de mondelinge proef over deze vakken, die voor een examencommissie plaatsvindt, in het beantwoorden van vragen bestaat die door de leden van de commissie gesteld worden en die over de onderrichte vakken tijdens de cyclussen van de vorming gaan, om na te gaan of de kandidaat het vermogen bezit om een beroep te doen op zijn eigen kennis en op de middelen waarover hij beschikt.

Bovendien blijkt uit het derde lid van hetzelfde artikel 341/7, § 2, in fine, in ontwerp, dat het verifiëren van de kennis over de onderrichte materies in de theoretische vakken slechts ter hoogte van 20 % van de cijfers in de globale beoordeling van de examencommissie deel uit zal maken.

Deze vragen moeten in het ontwerp verduidelijkt worden, om een voldoend niveau van kennis van deze theoretische materies te garanderen, gezien de verantwoordelijkheden die de kandidaat mandataris wellicht zal kunnen uitoefenen. 16.1. De regeling betreffende de vrijstelling van theoretische vormingen is tevens voor gewichtige kritieken vatbaar. 16.2. In eerste instantie blijkt uit artikel 341/5, § 2 en § 3, in ontwerp, dat het voldoet om vormingen of seminaries over de theoretische materies zoals ze in artikel 341/1, § 3, vierde lid, in ontwerp, omschreven worden, « gevolgd » te hebben om ervan vrijgesteld te worden, onder voorbehoud van hetgeen in artikel 341/1, § 3, in fine, in ontwerp, bepaald wordt over andere kandidaten dan degenen uit het statutaire of contractuele personeelsbestand van niveau A of gelijkwaardig niveau van de overheidsdiensten. Er zou ten minste bepaald moeten worden dat die vormingen of seminaries met vrucht gevolgd moeten zijn en dat de gelijkwaardigheid van laatstgenoemden, wat hun niveau betreft, met de theoretische cursussen waarvan sprake gewaarborgd wordt. 16.3. In de tekst wordt bovendien niets vermeld over de aan de kandidatuur voorafgaande termijn waarin vormingen of seminaries, die als gelijkwaardig worden beschouwd, met vrucht gevolgd zouden zijn geweest.

Dit aspect zou zo verduidelijkt moeten worden dat er enkel vrijstellingen worden verleend voor vormingen en seminaries die relevant blijven ten opzichte van de huidige stand van de kennis zoals ze op het programma staan van de theoretische vorming ingericht door de bestuursschool. 16.4. Ten slotte moet de auteur van het ontwerp het verschil in regeling ingevoerd bij artikel 341/5, §§ 2 en 3, in ontwerp kunnen verantwoorden ten opzichte van de beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie gewaarborgd bij de artikelen 10 en 11 van de Grondwet op het vlak van de vrijstellingen tussen de kandidaten uit het statutaire en contractuele personeel van niveau A van de overheidsdiensten en anderen die geen deel uitmaken van het personeel en die verplicht zijn om ongeacht hun vroegere opleiding drie van de vier vakken moeten volgen opgesomd in paragraaf 3. 17. Ook de praktische dimensie van de vorming moet een hoog niveau garanderen. Het is aan de auteur van het ontwerp om te garanderen dat dit wel het geval zal zijn, bijvoorbeeld door de organisatie van deze praktische aspecten van een vormingsdossier te voorzien, waarvan de aard deze doelstelling zal kunnen bereiken. Dit lijkt des te belangrijker te zijn daar, zoals reeds is opgemerkt, deze aspecten het wezenlijke deel van de vorming lijken uit te maken (108).

In het verslag aan de Regering zou dienaangaande een en ander uitgeklaard moeten worden. 18. Uit het voorafgaande blijkt dat er belangrijke vragen rijzen over de effectiviteit van het niveau van de vorming die tot het behalen van het getuigschrift in management openbare besturen leidt en over andere aspecten betreffende de toegang tot deze vorming of de organisatie ervan. Aangezien het niveau van de overwogen vorming één van de basiselementen van het ontwerp vormt en enkel de waarborg dat een dergelijk hoog niveau gehaald wordt het uitblijven van enige kandidatenrangschikking met het oog op een benoeming tot mandataris in de uiteindelijk samengestelde pool mogelijk maakt, moet het ontwerp herzien worden in zover deze vragen zo beantwoord kunnen worden, dat het gewenste hoge niveau effectief bereikt kan worden. 19. Gezien het fundamentele karakter van deze opmerking betreffende het niveau van de vorming en andere aspecten (109) ervan en gezien de noodzakelijkheid van een aanvullend samenwerkingsakkoord om de gemeenschappelijke vorming voor mandatarissen van de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest (110) te organiseren, zal het ontwerp niet meer in zijn bijzonderheden onderzocht worden. Laatstgenoemde bijzonderheden zullen pas onderzocht kunnen worden als de Raad van State een nieuw ontwerp voorgelegd wordt dat een vervolg zal vormen op dit advies, waarbij dit onderzoek in voorkomend geval binnen een termijn van dertig dagen plaats kan vinden, overeenkomstig artikel 84, § 1, 1° van de gecoördineerde wetten van de Raad van State. (52) Ontworpen artikel 348, eerste lid, van het besluit van de Waalse Regering van 18 december 2003 'houdende de Waalse Ambtenarencode';zie ook ontworpen artikel 342, § 1. (53) Artikelen 11 tot 13 van het ontwerp. (54) Zie punt 1.3, hierna. (55) Ontworpen artikel 341/8, derde lid.(56) Ontworpen artikel 341/8, vierde lid.(57) Ontworpen artikelen 341/1 tot 341/7.(58) Ontworpen artikel 341/1, § 1.(59) Ontworpen artikel 341/1, § 3.(60) Ontworpen artikel 341/1, § 3, eerste lid.(61) Ontworpen artikel 341/1, § 5.(62) Ontworpen artikel 341/2.(63) Ontworpen artikel 341/4.(64) Ontworpen artikel 341/4, § 3.(65) Ontworpen artikel 341/4, § 1.(66) Ontworpen artikel 341/7, § 2.(67) Ontworpen artikel 341/3, § 1.(68) Ontworpen artikel 341/3, § 3.(69) Ontworpen artikel 341/3, § 4.(70) Ontworpen artikel 341/3, § 5.(71) Ontworpen artikel 341/4, § 2, eerste lid.(72) Ontworpen artikel 341/4, § 2, derde lid.(73) Ontworpen artikel 341/7, § 1.(74) Ontworpen artikel 341/5, § 2.(75) Artikel 341/5, § 3, van het ontwerp.(76) Ontworpen artikel 344, eerste lid.(77) Ontworpen artikel 342, § 2.(78) Ontworpen artikel 342, § 3.(79) Ontworpen artikel 344, tweede lid. (80) Punt I, 4.1, van elk van de beide voornoemde adviezen 50.243/2 en 50.244/2. (81) Artikel 92bis, § 1, tweede lid, eerste zin, van de voornoemde wet van 8 augustus 1980.(82) Artikel 92bis, § 1, tweede lid, tweede zin, van de voornoemde wet van 8 augustus 1980.(83) Zie respectievelijk de ontworpen artikelen 341/1 tot 341/7 in artikel 1 van het ontwerp in onderzoek, alsook de artikelen 7 tot 13 van het ontwerpbesluit van de Franse Gemeenschap.Zie ook, in het samenwerkingsovereenkomst van 25 augustus 20111 gesloten tussen de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest tot oprichting van een gemeenschappelijke « Ecole d'Administration publique » (Bestuursschool) voor de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest (cf. de voornoemde adviezen 50.243/2 en 50.244/2), artikel 4, dat bepaalt dat het Getuigschrift management openbare besturen gemeenschappelijk is voor het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschap. (84) Alleen een overeenkomst tussen de betrokken Regeringen kan trouwens voorzien in de verplichte aanwezigheid binnen de bij ontworpen artikel 341/7, § 1, ingevoerde jury, van een ambtenaar, afkomstig uit de diensten van de Franse Gemeenschap, zoals het derde streepje van deze bepaling het voorziet. In dat verband wordt er trouwens aan herinnerd dat krachtens de respectievelijke autonomie van de Staat, de Gewesten en de Gemeenschappen, een Gewest de vertegenwoordiging van andere beleidsniveaus in de organen die het opricht slechts kan voorzien door één van deze beide werkwijzen in acht te nemen : a) hetzij wordt de tekst zodanig geschreven dat de vertegenwoordiging van de andere beleidsniveaus louter facultatief is (dit heeft tot gevolg, enerzijds, dat de vertegenwoordigers van deze beleidsniveaus niet stemgerechtigd zijn en, anderzijds, dat er duidelijk vermeld staat dat de situatie waarin er geen vertegenwoordiger wordt voorgesteld of dat, in het geval waarin een dergelijk voorstel effectief gebeurt, de betrokken leden niet deelnemen aan de vergaderingen van het orgaan, geen gevolg mag hebben op de werking van laatstgenoemde, noch op de geldigheid van zijn handelingen);b) hetzij is de vertegenwoordiging van de andere beleidsniveaus verplicht;in dit geval, dient het Waalse Gewest artikel 92ter, tweede lid, van de voornoemde bijzondere wet van 8 augustus 1980 na te leven, luidend als volgt : "De Gemeenschaps- en Gewestregeringen regelen, ieder voor wat haar betreft, bij besluit, genomen na akkoord van de Koning en van de andere Regeringen, naargelang van het geval, de vertegenwoordiging van de federale overheid en, desgevallend, van de andere Gemeenschappen en Gewesten in de beheers- of beslissingsorganen, van de gemeenschaps- en gewestelijke instellingen en organismen, onder meer met een adviserende en controlerende taak, die ze aanduiden". (85) B.Lombaert, I. Mathy en V. Rigodanzo, « Eléments du droit de la fonction publique », Waterloo, Kluwer, coll. « Pratique du droit », 2007, nr. 134, blz. 88. (86) D.Batselé, O. Daurmont et Ph. Quertainmont, Le contentieux de la fonction publique, Bruxelles, Nemesis, 1992, n° 23, p. 64; J. Sohier, « La fonction publique face à l'effet Copernic : mythe ou réalité ? », J.T., 2003, blz. 221 tot 228, spec. nr. 8, blz. 224. (87) J.Sohier, op. cit., nr. 8, pp. 224 en 225; B. Lombaert e.a., op. cit., nr. 134, blz. 89; P.-O. De Broux, « De Camu à Copernic : l'évolution de la fonction publique en Belgique », A.P.T., 3-4/2005, thematisch nummer « La fonction publique en Belgique », blz. 158 tot 177, spec. blz. 174; G. Druez, « Le recrutement et le stage », ibid., blz. 229 tot 239, spec. blz. 233 en 234; P. Drogart, « Le recrutement et le stage - Quelques réflexions », ibid., blz. 240 tot 243, spec. blz. 241; Ph. Quertainmont, « Conclusions générales », ibid., blz. 362 tot 376, spec; blz. 366. (88) Zelfs als, sindsdien, de vergelijkende selectie niet meer op federaal niveau gebeurt zoals hierna vermeld en, dat in elk geval, elk beleidsniveau over een beoordelingsruimte beschikt wat betreft de manier om een dergelijk selectie te bedenken mits naleving van artikel 9, § 3, van het APKB 2000, legt het verslag aan de Koning dat voorafgaat aan het koninklijk besluit, als voorbeeld, het verloop van een procedure van vergelijkende selectie als volgt uit : « Afin de préciser et d'illustrer les considérations précédentes, la procédure qui sera suivie à l'avenir par SELOR - Bureau de sélection de l'Administration fédérale et pour la réalisation de laquelle un autre arrêté Vous est soumis, est exposée ci-après de façon concise. La sélection du personnel des services publics se fera par SELOR - Bureau de sélection de l'Administration fédérale après une sélection comparative et dans le sens suivant. Sur base du résultat de la sélection comparative, SELOR - Bureau de sélection de l'Administration fédérale' transmettra la liste des dix premiers candidats classés à l'autorité qui détient le pouvoir de nomination. Celle-ci nommera, ensuite, après avoir interviewé les candidats à partir de cette liste de candidats, celui (ceux) qui, selon elle et en indiquant les motifs de sa décision, a (ont) été estimé(s) le(s) plus apte(e) pour la (les) fonction(s) à exercer. La liste sera ensuite à nouveau complétée par SELOR - Bureau de sélection de l'Administration fédérale, sur base du résultat du concours, et sera à nouveau transmise à l'autorité suivante qui en fait la demande et ceci, jusqu'à ce que la réserve soit épuisée ou ne soit plus valable.

Dans des cas spécifiques, c-à-d. lorsque des compétences élevées et/ou spécifiques sont requises, SELOR - Bureau de sélection de l'Administration fédérale' peut classer les candidats par groupe sur base du niveau de leur compétence acquise (par exemple du haut vers le bas à commencer par le groupe A et, ensuite, B, C et D). Ce classement par groupe sera transmis à l'autorité qui détient le pouvoir de nomination. Celle-ci désignera ensuite, en tenant compte de la classification par groupe, celui (ceux) qui, d'après elle, et en indiquant évidemment les motifs de sa décision, est (sont) estimé(s) le(s) plus apte(e) pour la (les) fonction(s) à exercer ». (89) Nota 10 in het vermelde advies : Batselé, D., Daurmont, O. et Quertainmont, Ph., Le contentieux de la fonction publique, Bruxelles, Nemesis, 1992, blz 64, nr. 23; Sarot, J., en al., Précis de fonction publique, Bruxelles, Bruylant, 1994, blz. 158, nr. 196. (90) Advies 30.218/1 gegeven op 22 juni 2000 over een ontwerp dat het APKB 2000 geworden is, Belgisch Staatsblad, 9 januari 2001. (91) Advies 30.218/1 gegeven op 22 juni 2000 over een ontwerp dat het APKB 2000 geworden is, Belgisch Staatsblad, 9 januari 2001. (92) R.v.St., Jadot, nr. 98.735, 7 september 2001. (93) R.v.St., Degueldre, nr. 142.684, 25 maart 2005. (94) R.v.St., Godard, nr. 188.838, 16 december 2008. (95) Artikel 1, § 3, van het APKB 2000 bepaalt dat "Niemand kan tot ambtenaar worden benoemd zonder de toelaatbaarheidsvereisten zoals volgt te vervullen : 1° een gedrag hebben dat overeenstemt met de vereisten van het ambt;2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;3° aan de dienstplichtwetten voldaan hebben;4° het bewijs leveren van het medisch attest vereist om de functie uit te oefenen".(96) De tweede en derde zinnen van artikel 12 van APKB 2000 bepalen wat volgt : « Voor een ambtenaar die wordt aangewezen voor een mandaat wordt de duur van het mandaat meegerekend in de administratieve en geldelijke anciënniteit.Hij geniet bovendien de geldelijke rechten die verbonden zijn aan de uitoefening van dit mandaat". (97) Ontworpen artikel 344, eerste lid.(98) Zie 8 hierboven.(99) Om het cumulatief karakter van beide voorwaarden die in artikel 341/2 in ontwerp worden vermeld, zou het gepast zijn om het nevenschikkende voegwoord « en » op het einde van 1° van deze bepaling in te voegen. (100) De verwijzing naar het besluit Regaert van 20 november 2009 die in het verslag aan de Regering staat, is echter onjuist aangezien ze het besluitnummer 198.089 in plaats van 198.078 vermeldt. (101) In zijn besluit Regaert, nr.198.078, van 20 november 2009, heeft de Raad van State in de volgende bewoordingen een analoog systeem veroordeeld, dat zijn bron vindt in artikel 5 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 1 december 2006 tot instelling van een mandatenregeling voor ambtenaren-generaal van de diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap, de Hoge Raad voor de Audiovisuele Sector en instellingen van openbaar nut die onder het Comitésector nr. XVII ressorteren' : « Considérant que, dans son avis n° 33.207/2 donné le 25 juin 2002 sur un projet d'arrêté, qui deviendra l'arrêté du gouvernement de la Communauté française du 27 mars 2003 instaurant un régime de mandats pour les fonctionnaires généraux des Services du gouvernement de la Communauté française, du Conseil supérieur de l'Audiovisuel et des Organismes d'intérêt public qui relèvent du Comité de Secteur XVII [...], la section de législation du Conseil d'Etat observait '[...] qu'il est pour le moins paradoxal d'être moins exigeant pour les titulaires de hauts grades que pour les titulaires des grades de recrutement. En effet, pour être engagé dans les grades de recrutement du niveau 1 en Communauté française, les candidats, tant statutaires que contractuels, doivent détenir un diplôme de niveau 1'; que s'agissant de l'accès à des fonctions dirigeantes, le Conseil d'Etat a rappelé dans son arrêt Wegimont et Buchet, n° 191.342 du 12 mars 2009 qu'il est parfaitement légitime d'en réserver l'accès aux candidats titulaires d'un diplôme équivalant à celui requis des membres du personnel qu'ils seront amenés à diriger; qu'en l'espèce, les futurs titulaires des plus hauts rangs de l'administration de la partie adverse seront également appelés à diriger un nombre important de titulaires d'un tel diplôme; que le rapport au gouvernement n'explique pas pourquoi aucun diplôme donnant accès à un emploi de niveau 1 n'est exigé pour ceux-là; que le mémoire en réponse, qui se limite à contester l'applicabilité de l'article 9 de l'arrêté royal du 22 décembre 2000 au recrutement des mandataires ne contient aucune justification qui, en toute hypothèse, aurait dû ressortir des pièces du dossier administratif;

Considérant que les principes de bonne administration, d'égalité et de non-discrimination sont violés dès lors qu'aucun motif raisonnable et légalement admissible ne permet de justifier que les postes des plus hauts rangs de l'administration de la Communauté française soient ouverts à des candidats non titulaires d'un diplôme donnant directement accès à un emploi de niveau 1 ou n'ayant pas réussi l'examen d'accès à ce niveau, alors que ces conditions sont requises lorsqu'il s'agit de pourvoir à des emplois du niveau 1; que ni le caractère temporaire du mandat, ni le fait que la sélection des candidats s'opère également sur base d'un critère d'expérience ne permettent de justifier un quelconque assouplissement des exigences en matière de titre requis; que l'expérience constitue, dans toutes les procédures de nomination, un élément de comparaison des candidatures; qu'il convient toutefois de dissocier les critères devant prévaloir à la sélection et à la comparaison des titres et mérites des conditions de recevabilité des candidatures; que le premier moyen est fondé » (R.S., Regaert, nr. 198.078, van 20 november 2009; zie ook : R.S., Amrani, nr. 185.257, 9 juli 2008). (102) Het besluitontwerp-besluit dat in advies nr.50.047/2 onderzocht wordt, houdt geen eigen verslag aan de Regering in. Ook al zijn de ontwerpen die het voorwerp zijn van adviezen nr. 50.047/2 en nr. 50.049/2 vergelijkbaar, dat het verslag aan de Regering dat in het dossier nr. 50.049/2 werd ingediend mutatis mutandis voor het hier onderzochte ontwerp geldt en dat het bijgevolg in dit advies naar dit verslag aan de Regering verwezen kan worden, zou het aangegeven zijn om aan het besluit, dat in dit dossier aangenomen zal worden, een verslag aan de Regering bij te voegen, dat hem bijzonder toegewezen wordt. (103) Zie de hieronder vermelde punten 13 tot 17.(104) Artikel 341/4, § 1, in ontwerp;zie ook artikel 341/4, § 3, in ontwerp. (105) Artikel 341/1 in ontwerp, in het bijzonder paragraaf 5, eerste zin.(106) Artikel 341/1, § 3, vijfde lid, eerste zin en 5, eerste zin, in ontwerp.(107) Artikel 341/1, § 3, eerste lid, tweede zin, in ontwerp.(108) Artikel 341/1, § 3, eerste lid, derde zin, in ontwerp.(109) Zie de opmerkingen die onder punt III hierboven verzameld zijn.(110) Zie de opmerkingen die onder punt II hierboven verzameld zijn. De kamer was samengesteld uit : De heer Y. Kreins, voorzitter;

De heer P. Vandernoot en Mevr. M. Baguet, Staatsraden;

Mevr. A. Weyembergh en de heer, Y. De Cordt, bijzitters van de afdeling wetgeving;

Mevr. A.-C. Van Geersdaele, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door Mevr. W. VOGEL, eerste auditor.

De griffier, A.-C. Van Geersdaele, De voorzitter, Y. Kreins.

Het besluit van de Waalse Regering van 20 september 2012 tot hervorming van de regeling van de mandaten van de ambtenaren-generaal van de Diensten van de Regering van het Waalse Gewest en van sommige instellingen van openbaar nut die onder het Waalse Gewest ressorteren, is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 6 februari 2013, pagina 5896.

^