Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 19 oktober 2006
gepubliceerd op 08 november 2006

Besluit van de Waalse Regering tot beslissing tot uitvoering van een effectonderzoek over het voorontwerp van herziening van het gewestplan van Marche-La Roche met het oog op de opneming van een gemengde bedrijfsruimte voor de vestiging van een zuivelbedrijf en de onttrekking aan hun bestemming van twee gemengde bedrijfsruimten op het grondgebied van de gemeente Rendeux

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
2006203663
pub.
08/11/2006
prom.
19/10/2006
ELI
eli/besluit/2006/10/19/2006203663/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

19 OKTOBER 2006. - Besluit van de Waalse Regering tot beslissing tot uitvoering van een effectonderzoek over het voorontwerp van herziening van het gewestplan van Marche-La Roche met het oog op de opneming van een gemengde bedrijfsruimte voor de vestiging van een zuivelbedrijf en de onttrekking aan hun bestemming van twee gemengde bedrijfsruimten op het grondgebied van de gemeente Rendeux (Chéoux en Jupille-sur-Ourthe)


De Waalse Regering, Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 26 augustus 2004 tot regeling van de werking van de Regering;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 6 oktober 2005 tot vaststelling van de verdeling van de ministeriële bevoegdheden en tot regeling van de ondertekening van haar akten;

Gelet op het Waals Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium, inzonderheid op de artikelen 42 en 46, zoals gewijzigd bij het decreet van 3 februari 2005 betreffende de economische heropleving en de administratieve vereenvoudiging;

Gelet op het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 26 maart 1987 tot opstelling van het gewestplan Marche- La Roche;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 16 maart 2006 tot beslissing tot herziening van het gewestplan Marche-La Roche en tot goedkeuring van het voorontwerp van herziening van het gewestplan met het oog op de opneming van een gemengde bedrijfsruimte voor de vestiging van een zuivelbedrijf en de onttrekking aan hun bestemming van twee gemengde bedrijfsruimten op het grondgebied van de gemeente Rendeux (Chéoux en Jupille-sur-Ourthe);

Gelet op de beslissing van de Waalse Regering van 8 juni 2006 tot goedkeuring van de ontwerp-inhoud van het effectonderzoek betreffende het voorontwerp van bovenbedoeld gewestplan Marche-La Roche waarbij de Minister van Ruimtelijke Ontwikkeling ermee belast wordt in verband met dat ontwerp de adviezen in te winnen van de "Commission régionale d'Aménagement du Territoire" (Gewestelijke Commissie voor Ruimtelijke Ordening), de "Conseil wallon de l'Environnement pour le Développement durable" (Waalse Raad voor het Leefmilieu voor Duurzame Ontwikkeling), en het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu (cel "Geluid" van de Afdeling Preventie en Vergunningen);

Overwegende dat om het advies van de cel "Geluid" van de Afdeling Preventie en Vergunningen van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu verzocht is op 29 juni 2006 en dat om de adviezen van de "Commission régionale d'Aménagement du territoire" en van de "Conseil wallon de l'Environnement pour le Développement durable" verzocht is op 30 juni 2006;

Overwegende dat de adviezen uitgebracht door de "Conseil wallon pour le Développement durable", op 19 juli 2006, en door de "Commission régionale d'Aménagement du Territoire", op 25 augustus 2006, geen enkele bijzondere wijziging van de ontwerp-inhoud van het door de Regering op 8 juni 2006 aangenomen effectonderzoek inhouden;

Overwegende dat de cel "Geluid" van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu in haar advies van 4 augustus 2006 aangeeft dat het effectonderzoek kan steunen op het akoestisch onderzoek met betrekking tot de reeds uitgevoerde geluidsemissies van het zuivelbedrijf en dat als blijkt dat de bijwerking van het bestaande akoestisch onderzoek noodzakelijk is, dat onderzoek dient te steunen op de methodologische handleiding uitgewerkt in het kader van de akoestische evaluatie bij de uitvoering van een milieueffectonderzoek;

Overwegende dat rekening dient te worden gehouden met die weliswaar laattijdige aanbeveling om de effecten van het ontwerp inzake geluid en van de verenigbaarheid van het project met de buurt zo nauwkeurig mogelijk in het onderzoek te verwerken en zoveel mogelijk informatie te bundelen die vereist is voor de evaluatie van het effectonderzoek inzake de vergunningsaanvragen die er eventueel aan onderworpen zouden zijn; dat de ontwerp-inhoud van het door de Regering op 8 juni 2006 aangenomen effectonderzoek bijgevolg aangevuld zal worden met de opmerking die de cel "Geluid" van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu geformuleerd heeft in haar advies van 4 augustus 2006;

Overwegende dat de opneming van twee landbouwgebieden ter compensatie van de opneming van een nieuw bebouwingsgebied (artikel 46, § 1, lid 2, 3°, van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium) tegemoetkomt aan de wens om bebouwbare gebieden die opgenomen zijn in het vigerende gewestplan niet te ontsluiten en een feitelijke toestand in stand te houden;

Overwegende dat het toekomstige landbouwgebied, gelegen in het noordoosten van het zuivelbedrijf en heden deel uitmakend van de gemengde bedrijfsruimte die voor de Raad van State bestreden wordt, heden ingenomen wordt door een boomgaard en helemaal extern is aan het bedrijf;

Overwegende dat de percelen gelegen te Jupille-sur-Ourthe die in het voorontwerp van herziening van het door de Waalse Regering op haar vergadering van 16 maart 2006 aangenomen gewestplan zoals gepland overgaan van gemengde bedrijfsruimte naar landbouwgebied als planologische compensatie heden als weiden gebruikt worden;

Overwegende dat de opneming van beide landbouwgebieden overeenstemt met het huidige gebruik van die percelen en geen niet-verwaarloosbare effecten op het leefmilieu zouden kunnen hebben;

Overwegende dat over die elementen bijgevolg geen effectonderzoek in de zin van artikel 42, lid 2, van het Wetboek dient te worden opgesteld, dat bedoeld onderzoek desondanks overeenkomstig artikel 46, § 1, lid 2, 3°, van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium de gepastheid van de compensaties die zij vertegenwoordigen zal bestuderen;

Overwegende dat het effectonderzoek dus hoofdzakelijk betrekking zal hebben op de opneming van een gemengde bedrijsfruimte op het grondgebied van de voormalige gemeenten Chéoux en Jupille-sur-Ourthe, evenals op de aanleg van een toegangsweg om te voorkomen dat het vrachtverkeer door het dorp van Chéoux rijdt als alternatieve compensatie bedacht voor de opneming van de bedrijfsruimte;

Overwegende dat de inhoud van het effectonderzoek dat voorgesteld wordt in bijlage 1 bij het bijzonder bestek eveneens de draagwijdte van het voorgeschrevene van artikel 42, lid 2, van het Wetboek ruimer omschrijft, waarbij omvang en graad van nauwkeurigheid aangegeven worden van de informatie die in het onderzoek moet voorkomen ten opzichte van de specificiteit van het voorontwerp van herziening;

Overwegende dat het effectonderzoek dat uitgevoerd is overeenkomstig artikel 42 van het Wetboek ten slotte zoveel mogelijk informatie moet bevatten die vereist is voor de evaluatie van de effecten met betrekking tot de vergunningsaanvragen die eventueel daaraan onderworpen zouden zijn;

Overwegende dat de aangevatte procedure voor de herziening van het gewestplan Marche-La Roche onverwijld verdergezet dient te worden door de bepalingen van artikel 42, lid 2, van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium uit te voeren;

Op de voordracht van de Minister van Huisvesting, Vervoer en Ruimtelijke Ontwikkeling, Besluit :

Artikel 1.Er wordt een effectonderzoek uitgevoerd over het voorontwerp van herziening van het gewestplan van Marche-La Roche met het oog op de opneming van een gemengde bedrijfsruimte voor de vestiging van een zuivelbedrijf en de onttrekking aan hun bestemming van twee gemengde bedrijfsruimten op het grondgebied van de gemeente Rendeux (Chéoux en Jupille-sur-Ourthe).

Art. 2.De opneming van twee landbouwgebieden zoals bepaald in het voorontwerp van herziening moet niet het voorwerp uitmaken van dat effectonderzoek van het gewestplan.

Art. 3.De omvang en de nauwkeurigheidsgraad van de gegevens die dat effectonderzoek bedoeld in artikel 1 dient te bevatten worden vastgesteld in bijlage 1 bij het bijzonder bestek met betrekking tot de inhoud van het milieuonderzoek, als bijlage bij dit besluit.

Art. 4.De Minister van Ruimtelijke Ontwikkeling is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 19 oktober 2006.

De Minister-President, E. DI RUPO De Minister van Huisvesting, Vervoer en Ruimtelijke Ontwikkeling, A. ANTOINE

BIJLAGE Bijlage 1 bij het bestek voorontwerp van herziening van het gewestplan van Marche-La Roche met het oog op de opneming van een gemengde bedrijfsruimte voor de vestiging van een zuivelbedrijf en de onttrekking aan hun bestemming van twee gemengde bedrijfsruimten op het grondgebied van de gemeente Rendeux (Chéoux en Jupille-sur-Ourthe).

INHOUD VAN HET ONDERZOEK BETREFFENDE HET GEWESTPLAN 1.°Het voorontwerp van herziening van het gewestplan Marche-La Roche, aangenomen bij besluit van de Waalse Regering van 16 maart 2006, bevat de opneming op het grondgebied van de gemeente Rendeux (Chéoux en Jupille-sur-Ourthe) : ? van een gemengde bedrijfsruimte; ? van een bijkomend voorschrift waarbij die bedrijfsruimte voorbehouden wordt voor de vestiging van een zuivelbedrijf; ? van twee landbouwgebieden.

Als alternatieve compensatie wordt eveneens de aanleg van een weg opgelegd om het verkeer van en naar het bedrijf uit het dorp Chéoux weg te houden. 2.° Omvang van het effectonderzoek en nauwkeurigheidsgraad van de gegevens (artikel 42, lid 2, van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium) 2.1. Omvang : de opneming van twee landbouwgebieden ter compensatie van de opneming van nieuw bebouwingsgebieden (artikel 46, § 1, lid 2, 3°, van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium) komt tegemoet aan de wens om bebouwbare gebieden die opgenomen zijn in het vigerende gewestplan niet te ontsluiten en een feitelijke toestand in stand te houden; die gegevens zijn niet van die aard dat ze een niet-verwaarloosbaar effect op het leefmilieu zouden kunnen hebben. Dus hoeven ze niet het voorwerp uit te maken van een milieuonderzoek.

Het verdient aanbeveling om over de aanleg van een toegangsweg tot het zuivelbedrijf om te voorkomen dat het vrachtverkeer door het dorp Chéoux rijdt een effectonderzoek op te stellen. 2.2. Nauwkeurigheidsgraad van de gegevens.

Het hieronder overwogen bestek is een standaarddocument waarvan de precisiegraad geacht wordt voldoende te zijn wat betreft artikel 42 van het Wetboek.

Het onderzoek van de menselijke, sociaal-economische en milieueigenschappen wordt verricht op de schaal van een grondgebied dat beantwoordt aan de maatstaf van de twee gebruikte onderzoeksschalen : mesogeografisch niveau van een referentiegrondgebied (punt C), microgeografisch niveau van een grondgebied voor het onderzoek van de ecologische kwetsbaarheden en drukfactoren (punt D).

Ten slotte worden de wijzigingsfactoren van de omgeving en de bestanddelen die de feitelijke en de rechtstoestand uitmaken in bijlage aangegeven, maar dan moeten de auteurs van het milieueffectonderzoek slechts de relevante factoren in overweging nemen.

Het effectonderzoek van het plan moet een zo groot mogelijk aantal gegevens vermelden die vereist worden voor de effectbeoordeling betreffende de vergunningsaanvragen die er eventueel aan onderworpen zouden zijn.

Er wordt bijzondere aandacht besteed aan geluidshinder en aan mobiliteitsbeheer.

Wat de geluidshinder betreft, wordt het de auteur van het effectonderzoek aanbevolen om zich te baseren op de methodologische handleiding van de cel "Geluid" van de Afdeling Preventie en Vergunningen als bijlage.

FASE I. SOCIAAL-ECONOMISCHE VERANTWOORDING EN MESOSPATIALE BEOORDELING A. OMSCHRIJVING EN ANALYSE VAN HET DOEL, VAN DE DOELSTELLINGEN EN MOTIVERINGEN VAN HET WIJZIGINGSVOORONTWERP VAN PLAN. A.1. Omschrijving.

Hier moeten alleen het doel, de doelstellingen en de motiveringen van de Waalse Regering zoals ze worden vermeld in het besluit tot goedkeuring van het wijzigingsvoorontwerp van plan en zonder kritische analyse beschreven en bepaald worden.

A.1.1. Doel van de herziening.

Omschrijving van de in het gewestplan aangebrachte wijziging (bestemmingsgebieden, hoofdzakelijke infrastructuren en omtrekken) en de daaraan gebonden cartografie.

Omschrijving van de bijkomende voorschriften (artikel 23, tweede lid, 2°) en andere inrichtingsmaatregelen (artikel 2°, tweede lid, 3°) bedoeld in het voorontwerp (zie bijlage A), met inbegrip van de voorgestelde alternatieve compensaties.

A.1.2. Identificatie en explicitatie van de doelstellingen van het voorontwerp.

Onder doelstellingen van het voorontwerp worden verstaan de doelstellingen die de Waalse Regering nastreeft door het wijzigingsvoorontwerp van het gewestplan.

A.1.3. Identificatie en explicitatie van de motiveringen van het voorontwerp.

Onder motiveringen van het voorontwerp worden verstaan de redenen waarvoor de opmaking van het voorontwerp door de Waalse Regering als noodzakelijk beschouwd wordt respectievelijk noodzakelijk is voor de realisatie van de doelstellingen.

A.2. Analyse.

Doel is hier over te gaan tot een eerste analyse van de coherentie van de doelstellingen van het wijzigingsvoorontwerp van het gewestplan ten opzichte van de gewestelijke opties.

Op te merken valt dat de kritische analyse van de motiveringen van het voorontwerp in dit stadium onmogelijk is. Ze zal worden gevoerd als algemene conclusie (fase F) wanneer het geheel van de beoordelingselementen beschikbaar zullen zijn.

A.2.1. Onderzoek van de overeenstemming van de doelstellingen van het voorontwerp met de gewestelijke opties.

Hier moet worden nagegaan of de doelstellingen van het voorontwerp verenigbaar zijn met de in de gewestelijke oriëntatiedocumenten voorgestelde opties : - het gewestelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan : project van ruimtelijke structuren en inrichtingsprinciepen; - het milieubeleidsplan voor de duurzame ontwikkeling; - het Toekomstcontract; - de gewestelijke beleidsverklaring...

Dit punt legt een verband tussen het voorontwerp van plan en de andere relevante plannen en programma's (artikel 42, tweede lid, 1° partim van het Wetboek) en identificeert de relevante doelstellingen van de milieubescherming ten opzichte van het voorontwerp (artikel 42, tweede lid, 7° partim van het Wetboek).

A.2.2. Validering van het type zonering/infrastructuur opgenomen in het voorontwerp.

Er moet worden nagegaan of het type gebied of infrastructuur opgenomen in het voorontwerp aangepast is aan de door de Waalse Regering nagestreefde doelstellingen.

A.2.3. Onderzoek van de overeenstemming van het voorontwerp met de vigerende reglementeringen.

Er dient te worden nagegaan of het voorontwerp overeenstemt met de vigerende regelgeving, in het bijzonder met artikel 46 van het Waalse wetboek van ruimtelijke ordening, stedenbouw en patrimonium.

A.2.4. Identificatie/validering van het referentiegrondgebied.

Het referentiegrondgebied beantwoordt in het geheel aan het "meso" niveau dat in het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium "het bedoelde grondgebied" genoemd wordt (artikel 42, lid 2, 3°). Op dat grondgebied wordt naar liggingsvarianten gezocht.

Het grondgebied moet dus variëren naar gelang van de doelstellingen van de herziening of het soort betrokken grondgebied resp. infrastructuur.

De projectontwerper zal de methode bepalen die overwogen wordt om het referentiegebied te identificeren of te valideren. (beantwoordt aan punt 12° van artikel 42, tweede lid, van het Wetboek).

A.2.5. Synthese.

Het benadrukken van de doelstellingen van het voorontwerp ten opzichte van hun verenigbaarheid met de gewestelijke uitdagingen en conclusies over het referentiegrondgebied.

B. VALIDERING VAN DE SOCIAAL-ECONOMISCHE BEHOEFTEN DIE HET VOORONTWERP RECHTVAARDIGEN. B.0. Omschrijving van de gebruikte methode (beantwoordt aan punt 12° van artikel 42, lid 2, van het Wetboek).

B.1. Vaststelling van de ontwikkelingsperspectieven van de activiteit van het zuivelbedrijf.

B.2. Gevolgen van in B.1. samengevatte ontwikkelingsperspectieven over de aard en de dimensionering van de voor de verschillende activiteiten nodige ruimten.

B.3. Conclusie wat betreft de onmogelijkheid (of de mogelijkheid) om het in punt B.2. bedoelde project uit te voeren in de huidige stand van het gewestplan.

B4 Conclusie : Bewijsvoering wat betreft de onmogelijkheid om het in punt B.3. bedoelde project uit te voeren in de huidige stand van het gewestplan.

C. VALIDERING VAN DE LIGGING. Het gaat er hier om op schaal van het referentiegrongebied de ligging van het voorontwerp en van de daarbij voorziene toegangsweg al dan niet te valideren : - ten opzichte van de gewestelijke opties die op dit grondgebied toepasselijk zijn; - naar gelang van de liggingscriteria die in punt C geïdentificeerd moeten worden (naar gelang van de doelstellingen van het voorontwerp, van de princiepen inzake ruimtelijke ordening en van de vigerende reglementeringen); - rekening houdende met de menselijke, sociaal-economische en ecologische potentialiteiten en drukfactoren van bovengenoemd grondgebied; en, in voorkomend geval, liggingsvarianten die voldoen aan deze elementen binnen dat grondgebied te zoeken. (Stemt gedeeltelijk overeen met punt 11° van artikel 42, tweede lid, van het Wetboek - zie ook fase D en E).

C.0. Omschrijving van de gekozen methode. (beantwoordt aan punt 12 van artikel 42, tweede lid, van het Wetboek).

C.1. Analyse van de menselijke, sociaal-economische en milieueigenschappen van het referentiegrondgebied.

Het gaat om de bepaling op mesogeografisch niveau van de menselijke, sociaal-economische en milieueigenschappen van het referentiegrondgebied. De nadruk moet worden gelegd op zijn potentialiteiten (troeven en opportuniteiten) en drukfactoren (zwakheden en bedreigingen) voor de opneming van de overwogen bedrijfsruimte en daarvan moet een cartografische synthese worden gemaakt. (Stemt overeen met punt 3° partim van artikel 42, tweede lid van het Wetboek).

Een bijzondere aandacht zal worden besteed aan de gebieden die voor het leefmilieu bijzonder belangrijk zijn, zoals die aangewezen overeenkomstig de Richtlijnen 79/409/EG en 92/43/EG (punt 5° van artikel 42, tweede lid, van het Wetboek). (punt 6°partim van artikel 42, tweede lid, van het Wetboek) C.2. Ruimtelijke overschrijving van de grote gewestelijke opties.

Het gaat er om de visie die door de gewestelijke oriënterende documenten aan het referentiegrondgebied wordt verleend over te schrijven en er een cartografische synthese van te maken. De volgende documenten moeten onderzocht worden : - het gewestelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan, in het bijzonder het project van ruimtelijke structuur; - het milieubeleidsplan voor de duurzame ontwikkeling; - het Toekomstcontract; - de gewestelijke beleidsverklaring...

Dit punt verbindt het voorontwerp van plan met de andere relevante plannen en programma's (artikel 42, tweede lid, 1° partim van het Wetboek) op de schaal van het referentiegrondgebied.

C.3. Identificatie van de liggingscriteria.

De liggingscriteria dienen geïdentificeerd te worden naar gelang van de doelstellingen van het voorontwerp, van de princiepen inzake ruimtelijke ordening en van de vigerende reglementeringen C.4. Geldigverklaring van de ligging van het voorontwerp.

Hier gaat het erom de relevantie van de ligging van het wijzigingsvoorontwerp van gewestplan te onderzoeken ten opzichte van de liggingscriteria die in in bovenvermeld punt C.3 geïdentificeerd zijn, van de analyse van de eigenschappen van het referentiegrondgebied (C.1.) en van de daarop toepasselijke grote gewestelijke opties (C.2.).

C.5. Keuze van liggingsvarianten.

Als het studiebureau van mening is dat het zoeken naar liggingsvarianten niet gerechtvaardigd is, moet het zijn positie ernstig motiveren.

Doel is liggingsvarianten voor het voorontwerp te zoeken en aan te nemen door de liggingscriteria die in bovenvermeld punt C.3. geïdentificeerd zijn op het referentiegrondgebied toe te passen met inachtneming van de analyse van de eigenschappen van het referentiegrondgebied (C.1.) en van de daarop toepasselijke grote gewestelijke opties (C.2.).

Deze poging kan indien nodig in twee etappes uitgevoerd worden : - het zoeken naar potentiële sites voor liggingsvarianten; - keuze van liggingsvarianten onder deze potentiële sites.

C.6. Schatting van de kosten en termijnen van de uitvoering van het voorontwerp en zijn liggingsvarianten.

Dit punt moet met name de kosten ten laste van de privé-operatoren en die ten laste van de gemeenschap (MET, grossiersbedrijven, gemeenten, intercommunales...) onderscheiden.

De bij het voorontwerp bedoelde toegangsweg dient in dat kader onderzocht te worden.

C.7. Synthese : vergelijking van het voorontwerp van plan en van zijn liggingsvarianten.

Deze vergelijking is gegrond op een tabel met de voor- en nadelen van het voorontwerp en van de verschillende liggingsvarianten voor met name de volgende elementen : - de gewestelijke opties die op dit grondgebied toepasselijk zijn; - de liggingscriteria (met inbegrip van de doelstellingen van het voorontwerp, de princiepen inzake ruimtelijke ordening en de vigerende reglementeringen); - de menselijke, sociaal-economische en ecologische potentialiteiten en drukfactoren van bovengenoemd grondgebied; - de kosten en termijnen.

Afronding van fase I. Verantwoording van het sociaal-economiscge en van de mesospatiale ligging.

Fase II. - MILIEUBEOORDELING D. VALIDERING VAN DE AFBAKENING EN VAN DE UITVOERING. Op microgeografische schaal moeten de afbakening en de uitvoering van het voorontwerp en van elke liggingsvariant gepreciseerd worden ten gevolge van de gedetailleerde analyse van zijn studieomtrek. Als verschillende liggingsvarianten aan het einde van fase C in overweging worden genomen, moet punt D herhaald worden voor elke van de liggingsvarianten. De studieomtrek is het gebied dat bij het voorontwerp of een liggingsvariant betrokken zou kunnen zijn of dat drukfactoren zou kunnen vertonen voor de geplande ligging. Hij kan dus verschillend zijn naar gelang van het overwogen element van de bestaande toestand aangezien hij afhankelijk is van de aard van het overwogen omgevingselement (min of meer gevoelig voor de aan het project inherente wijzigingsfactoren van de omgeving) of van de overwogen drukfactor. (Stemt gedeeltelijk overeen met punt 11° van artikel 42, tweede lid, van het Wetboek - zie ook fase D en E).

D.0.Omschrijving van de gekozen methode (beantwoordt aan punt 12° van artikel 42, lid 2, van het Wetboek).

D.1. Identificatie van de aan het project inherente wijzigingsfactoren van de omgeving.

Het past om de componenten van het project die de omgeving zouden kunnen storen, te identificeren en ze te rangschikken (volgens 3 graden bij voorbeeld : hoge, gemiddelde en kleine verstoring) volgens de omvang van deze storingen in drie stadia : - de uitrusting van het gebied en de bouw van installaties; - de werkingsfase van de activiteiten; - de meest in de toekomst gelegen saneringsfase van de bedrijfsruimte.

De te onderzoeken storende componenten van de omgeving worden in bijlage D.1. vermeld zonder volledigheid na te streven. Er wordt bijzondere aandacht besteed aan geluidshinder en aan mobiliteitsbeheer.

D.2. Beschrijving van de bestaande rechtstoestand.

De in overweging te nemen elementen van de bestaande feitelijke toestand zijn degene die dreigen te lijden onder de effecten van de in D.1. geïdentificeerde wijzigingsfactoren van de omgeving, die men "kwetsbaarheden van de omgeving" (punt 4° van artikel 42, tweede lid, van het Wetboek) zal noemen, of die drukfactoren vormen voor de geplande vestiging. Daarvan moet een kaart worden opgesteld..

Een bijzondere aandacht zal worden besteed aan de gebieden die voor het leefmilieu bijzonder belangrijk zijn, zoals die aangewezen overeenkomstig de Richtlijnen 79/409/EG en 92/43/EG (punt 5° van artikel 42, tweede lid, van het Wetboek).

Bijlage D.2. stelt een onvolledige inhoud van een bestaande rechtstoestand voor.

D.3. Beschrijving van de feitelijk bestaande situatie.

De elementen van de bestaande feitelijke toestand die in overweging genomen moeten worden zijn degene die de gevolgen dreigen te ondergaan van de wijzigingsfactoren van het leefmilieu zoals opgesomd in D.1. die als "kwetsbare leefmilieufactoren" bekend zijn (punt 4° van artikel 42, tweede lid, van het Wetboek) of die drukfactoren op de voorziene vestiging uitmaken. Ze moeten het voorwerp uitmaken van een cartografie.

Een bijzondere aandacht zal worden besteed aan de gebieden die voor het leefmilieu bijzonder belangrijk zijn, zoals die aangewezen overeenkomstig de Richtlijnen 79/409/EG en 92/43/EG (punt 5° van artikel 42, tweede lid, van het Wetboek).

Bijlage D.3. stelt een onvolledige inhoud van een bestaande rechtstoestand voor.

D.4. Voorstelling van de afbakenings- en uitvoeringsvarianten.

Doel is vanuit de in D.2. en D.3. bepaalde kwetsbaarheden en drukfactoren over te gaan tot een eerste identificatie van afbakenings- of uitvoeringsvarianten van het voorontwerp en, in voorkomend geval, van de aan het einde van punt C overwogen liggingsvarianten. De varianten hebben met name als doel de milieueffecten te beperken en de liggingsverplichtingen in aanmerking te nemen. Een gelijkwaardige denkoefening zal in punt D.6. uitgevoerd worden na beoordeling van de milieueffecten van de hier geïdentificeerde varianten.

De afbakeningsvarianten zijn wisseloplossingen voor de omtrek van het gebied.

De uitvoeringsvarianten omvatten de bijkomende voorschriften of de andere denkbare inrichtingsmaatregelen (zie bijlage A).

D.5. Beoordeling van de waarschijnlijke niet-verwaarloosbare effecten bij de verschillende stappen voor de uitvoering van de afbakenings- en uitvoeringsvarianten. (Stemt overeen met de punten 8° en 9° van artikel 42, tweede lid, van het Wetboek).

Doel is de storende componenten van de in punt D.4. bepaalde varianten in verband te brengen met de in D.2. en D.3. bedoelde kwetsbaarheden van de omgeving om de waarschijnlijke niet-verwaarloosbare effecten (cumulatieve secundaire synergische, korte-, middelange- en langetermijneffecten, permanente en tijdelijke zowel positieve als negatieve effecten) op het leefmilieu alsmede op de landbouw- en bosactiviteit duidelijk te maken.

Deze analyse moet in drie stadia gevoerd worden : - de uitrusting van het gebied en de bouw van installaties; - de werkingsfase van de activiteiten; - de meest in de toekomst gelegen saneringsfase van de bedrijfsruimte.

Met deze analyse moet worden vastgesteld of de in het voorontwerp van plan en zijn varianten (inzake ligging/afbakening/uitvoering) voorgestelde inrichting belangrijke effecten zou kunnen hebben op het leefmilieu van de aangrenzende Gewesten met het oog op de eventuele toepassing van de bepalingen van artikel 43, § 2, van het Wetboek, zoals gewijzigd bij het decreet van 3 februari 2005.

D.5.1. Identificatie van de voornaamste milieueffecten.

De te onderzoeken milieueffecten worden opgesomd in bijlage D.5.

Er zal een bijzondere aandacht besteed moeten worden aan : - geluidshinder; - mobiliteitsbeheer.

D.5.2. Vergelijking van de varianten.

Opmaking van een synoptische tabel voor de vergelijking van de verschillenden afbakenings- en uitvoeringsvarianten naar gelang van hun effecten op het milieu.

D.6. Onderzoek van de maatregelen die moeten worden genomen om de negatieve effecten van de afbakenings- en uitvoeringsvarianten te beperken. (Stemt overeen met punt 10° van artikel 2, tweede lid, van het Wetboek).

D.6.1. Voorstelling van de te nemen maatregelen.

Doel is de maatregelen die moeten worden genomen om de negatieve effecten van de in D.4. bepaalde verschillende afbakenings- en uitvoeringsvarianten te beperken, te identificeren.

Het kan gaan om : - een aanpassing van aangrenzende zoneringen; - bijkomende voorschriften; - andere inrichtingsmaatregelen.

D.6.2. Doeltreffendheid van de maatregelen en schatting van de (niet-reduceerbare) residuele effecten van elke variant.

D.6.3. Vergelijking van de verschillende varianten.

D.7. Schatting van de kosten en termijnen van de uitvoering van de verschillende afbakenings en uitvoeringsvarianten.

De in D.4. oorspronkelijk bepaalde afbakenings- en uitvoeringsvarianten maken ook het voorwerp uit van een evaluatie.

D.8. Waarschijnlijke evolutie van de leefmilieutoestand als het plan niet wordt uitgevoerd (nuloptie).

E. SYNTHESE VAN DE EVALUATIE. (Stemt gedeeltelijk overeen met punt 11° van artikel 2, tweede lid, van het Wetboek).

Opmaking van een vergelijkende tabel van voor- en nadelen van de in punt D bepaalde verschillende afbakenings- en uitvoeringsvarianten voor het voorontwerp, de in fase C overwogen liggingsvarianten, en nuloptie die overeenstemt met bovenvermeld punt D.8.

Commentaren van deze tabel ten opzichte met name van de naleving van artikel 1, § 1, van het Wetboek (punt 2° van artikel 42, tweede lid, van het Wetboek) en van de inachtneming van de in punt A.2.1. (punt 7, partim van artikel 42, tweede lid van het Wetboek) bepaalde doelstellingen van de milieubescherming met inbegrip van de kritische analyse van de motiveringen van het voorontwerp.

Die synthese dient om te beslissen of het gepast is om het plan te wijzigen op grond van een vollediger wetenschappelijke analyse dan wie waarop het voorontwerp van herziening gegrond was en, mocht dat het geval zijn, om te opteren voor een inrichting die verenigbaar is met artikel 1, § 1, van het Wetboek. Zij maakt een validering mogelijk van de motiveringen van het voorontwerp, aangeduid in punt A.1.3.

Met deze synthese moet worden vastgesteld of de in het voorontwerp van plan en zijn varianten (inzake ligging/afbakening/uitvoering) voorgestelde inrichting belangrijke effecten zou kunnen hebben op het leefmilieu van de aangrenzende Gewesten met het oog op de eventuele toepassing van de bepalingen van artikel 43, § 2, van het Wetboek, zoals gewijzigd bij het decreet van 3 februari 2005.

F. IN HET VOORUITZICHT GESTELDE MAATREGELEN VOOR DE OPVOLGING VAN DE BELANGRIJKE MILIEUEFFECTEN VAN DE UITVOERING VAN HET WIJZIGINGSVOORONTWERP VAN GEWESTPLAN. (punt 13° van artikel 42, tweede lid).

Doel is om in een vroegtijdig stadium de onvoorziene negatieve effecten aan te duiden en zodoende de gepaste correctiemaatregelen te kunnen invoeren.

Zaak is, de lijst op te maken van de niet-verwaarloosbare effecten, opvolgingsindicatoren voor die effecten voor te stellen, berekeningswijze ervan, de gebruikte gegevens en hun bron, evenals hun grenswaarden.

G. AANVULLENDE GEGEVENS. G.1. Omschrijving van de ontstane problemen. (punt 12° van artikel 42, tweede lid).

Doel is de gerezen problemen aan te duiden, die met name tijdens de verzameling van gegevens en de methodes voor de schatting van de behoeften ondervonden zijn.

G.2. Grenzen van het onderzoek.

Het betreft de punten van het onderzoek die in de milieueffectbeoordelingen diepgaand onderzocht zouden moeten worden, die op de concrete projecten uitgevoerd zullen worden.

H. Niet-technisch samenvatting (maximum 30 bladzijden + illustraties)

Bijlage A Bijkomende voorschriften en andere inrichtingsmaatregelen.

De in artikel 23, tweede lid, 2° van het Wetboek bedoelde bijkomende voorschriften worden bepaald in artikel 41 en kunnen met name betrekking hebben op : 1° de bepaling van de bestemming van de gebieden;2° de fasering van hun bezetting;3° de omkeerbaarheid van de bestemmingen;4° de dichtheid van de gebouwen of woningen;5° de verplichting om een gemeentelijk plan van aanleg voorafgaand aan hun uitvoering uit te werken;6° de verplichting om een voorafgaand gemeentelijk stedenbouwkundig reglement op te maken of nog op elk andere type voorschrift inzake stedenbouw of planologie. De in artikel 23, tweede lid, 2° van het Wetboek bedoelde andere inrichtingsmaatregelen omvatten met name : ? de in of buiten de site geplande uitrustingen (infrastructuren voor vervoer, water-, gas-, elektriciteitaanvoer, riolering/zuivering); ? de voorzieningen voor het milieubeheer en voor de vermindering van de effecten (zuiveringsstation, vergaarkom); ? de maatregelen voor landschapsintegratie.

Bijlage D.1.

Storende componenten van de omgeving.

Storende componenten gebonden aan de mobilisatie of de consumptie van natuurlijke hulpbronnen : ? Immobilisatie van de grond en ondergrond (winning uit de grond en de ondergrond ten opzichte van andere bestaande en potentiële menselijke activiteiten); ? Waterconsumptie.

Storende componenten gebonden aan de lozingen en emissies van de activiteiten. ? Geluidshinder. ? Vaste, vloeibare en gasachtige lozingen, afvalstoffen.

Storende componenten of risico's gebonden aan de opslag van producten. ? Grondstoffen, processtoffen, producten, bijproducten, afvalstoffen,...

Storende componenten gebonden aan de mobilisatie van de infrastructuren en openbare uitrustingen binnen en buiten de site. ? Mobilisatie van de wegen - verkeer. ? Mobilisatie van de parkeerplaatsen. ? Mobilisatie van de aanvoeruitrustingen (rechtverkrijgenden : water, elektriciteit, pijpleidingen,...). ? Mobilisatie van de infrastructuren voor opvang en zuivering van afvalwater.

Bijlage D.2.

Bestaande rechtstoestand.

De volgende elementen moeten overwogen worden : ? de omtrekken en de reglementaire inrichtingsgebieden; gedecentraliseerde gemeenten en/of gemeenten die een gemeentelijk stedenbouwkundig reglement hebben goedgekeurd, omtrekken van gemeentelijke plannen van aanleg, gemeentelijk rioleringsplan, omtrekken vastgesteld in toepassing van het algemeen reglement op de bouwwerken in landelijk gebied,...; ? de territoriale elementen onderworpen aan een bijzondere regelgeving : juridisch statuut van het wegennet en van de verbindingswegen; juridisch statuut van de bossen en wouden, autonoom net voor traag verkeer...; ? de vergunningsomtrekken met beperking van het burgerlijk recht : omtrekken van de bestaande verkavelingen, omtrekken waarvoor het rampenfonds is tegemoetgekomen, onroerende goederen onderworpen aan het recht van voorkoop, onroerende goederen onderworpen aan de onteigening ten algemenen nutte...; ? de omtrekken gebonden aan de beleidsvormen inzake operationele inrichting : ruilverkavelingsomtrekken, stadsheroplevingsomtrekken, stadsvernieuwingsomtrekken, bevoorrechte initiatiefgebieden...; ? de patrimoniale omtrekken en sites : beschermde monumenten en sites met inbegrip van de archeologische opgravingen, monumentaal erfgoed van België, lijst van de bomen en bijzondere hagen...; ? de omtrekken van de ecologische drukfactoren; ? de landschappelijk waardevolle omtrekken : afbakening van de landschappelijk waardevolle omtrekken zoals opgenomen in het gewestplan.

Bijlage D.3.

Bestaande feitelijke situatie.

Biofysisch milieu. ? Lucht en klimaat (waarvan windrichting). ? Oppervlakte- en grondwater. ? Grond en ondergrond (waarvan het reliëf en de identificatie van afzettingen met een te beschermen hoge economische of patrimoniale waarde). ? Biotopen. ? Risico's op natuurrampen en geotechnische drukfactoren waaraan de studieomtrek onderworpen is : ? overstromingen; ? karstnatuurfenomenen; ? mijnrisico; ? instorting; ? grondverschuiving; ? aardbevingsrisico; ? Landschappelijk waardevolle omtrekken (naargelang van de krachtlijnen van het landschap en de aanwezigheid van uitzonderlijke uitzichten).

Menselijk milieu. ? Geluids- en geuromgeving. ? Ligging van de woongebieden, stedenbouwkundige structuur en architecturale vorm van het bebouwd gedeelte en van de openbare ruimten. ? Culturele en natuurlijke erfgoederen. ? Landschap en visuele omgeving. ? Infrastructuren en uitrustingen. ? Het verkeer van de langzame vervoermiddelen. ? Aanwezigheid van onroerende goederen of van een beschermde site. ? Net van openbare vervoersmiddelen en frequenties - bereikbaarheidskaarten.

De menselijke activiteiten. ? Aard en eigenschappen van de huidige en potentiële activiteiten (in het kader van het huidige gewestplan). ? Gevoelige sociaal-culturele uitrustingen. ? Andere menselijke bezigheden gevoelig voor de storende activiteiten. ? Landbouwactiviteiten. ? Andere economische activiteiten.

Bijlage D.5.

Milieueffecten.

Effecten op lucht en klimaat. ? Eventuele verstoring van het microklimaat door hoge gebouwen (schaduw, turbulentie aan de voet van hoogbouw...). ? Eventuele deelneming aan de mistvorming door de emissie van stoffen in de lucht onder gunstige spreidingsvoorwaarden.

Effecten op het oppervlakte- en grondwater. ? Wijziging van het hydrogeologische stelsel van de waterhoudende en hydrologische lagen van de waterlopen gebonden aan de impregnatie van de gronden door de gebouwen en inrichtingen in de bodem (wegen en parkeerplaatsen). ? Wijziging van de chemische en microbiologische kwaliteit en van de troebelheid van de waterlopen gebonden aan de lozingen van regen- en gezuiverd water. ? Wijziging van het stelsel van de waterlopen gebonden aan de lozingen van regen- en gezuiverd water. ? Gevaar voor toevallige verontreiniging gebonden met name aan de opslag van producten of afvalstoffen. ? Mogelijk gebruik van plaatselijke watervoorraden door het putten. ? Karststelsel en instortingen door de bronbemaling van de lagen.

Effecten op de grond en ondergrond. ? Onomkeerbare immobilisatie van de grond en ondergrond gebonden aan de ligging van de gebouwen en aan inrichtingen van de bodem door de wegen en parkeerplaatsen. ? Gevaar voor toevallige verontreiniging gebonden met name aan de opslag van producten of afvalstoffen. ? Kaarst- en/of mijninstortingen met hoge risico's.

Effecten op de fauna en de flora. ? Verwoesting en/of opdeling van de biotopen gebonden aan de ligging van de gebouwen, aan de inrichtingen van de bodem en aan de wijziging van het bodemreliëf. ? Verslechtering van de ecotopen door gasachtige, vloeibare of vaste verontreinigende stoffen. ? Verstoring van de fauna gebonden aan de activiteiten (geluid, bewegingen,...). ? Effect op de gebieden die voor het leefmilieu bijzonder belangrijk zijn, zoals die aangewezen overeenkomstig de Richtlijnen 79/409/EG (behoud van de vogelstand) en 92/43/EG (instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna = Natura 2000-netwerk).

Effecten op de menselijke gezondheid en veiligheid. ? Verslechtering van de gezondheid wegens geluidshinder door verkeerstoename. ? Verslechtering van de gezondheid gebonden aan de emissie van atmosferische verontreinigende stoffen. ? Inbreuk op de veiligheid gebonden aan de toename van het verkeer van motorfietsen, wagens, vrachtwagens op het wegennet. ? Trillingen te wijten aan de processen van de ondernemingen (zeven, stamp- en breekmachines...).

Effecten op aangenaam leefklimaat. ? Verslechtering van de geuromgeving door de emissie van gasachtige verontreinigende stoffen en zelfs afvalstoffen. ? Verslechtering van de geluidsomgeving door de luidruchtige activiteiten en de toename van het verkeer. ? Verslechtering van de visuele kwaliteit gebonden aan de volumetrie of aan de architecturale en stedenbouwkundige samenstelling van de toekomstige gebouwen alsmede aan de vermoedelijke wijzigingen van het bodemreliëf om ze te bouwen.

Effecten op de materiële en patrimoniale goederen. ? Beschadiging van de patrimoniale onroerende goederen door de atmosferische emissies van enkele verontreinigende industrieën. ? Schade aan eventuele archeologische plaatsen.

Effecten op mobiliteit, verkeersnetten en infrastructuren. ? Scheiding van het verkeer per vervoersmiddel. ? Ongeschikte mobilisatie van de verkeersinfrastructuren verantwoordelijk voor de gevolgen op de vlotte doorstroming van het verkeer. ? Verstoring door een ongeschikte last op het netwerk voor bruikbaarheid en zuivering van water. ? Overbelasting van de elektriciteits-, gas- en communicatienetten.

Effecten op de activiteiten. ? Effect op de primaire activiteiten (landbouw, bosbouw) die aanwezig zijn op de site van het voorontwerp gebonden aan de mobilisatie van de grond en ondergrond. ? Effect op enkele gebruiken van de bodem en voortdurende of toevallige gevoelige activiteiten (woonplaatsen, toerisme...) gebonden aan eventuele geluids- of reukshinder.

Bijlage 0 Methodologische handleiding in het kader van de akoestische evaluatie bij de herziening van een milieueffectenstudie. 1. Inleiding : De gebruikte afkortingen en parameters duidelijk omschrijven. Eventueel verwijzen naar een adequate norm.

Overdreven theoretische uitwijdingen voorkomen, er geen mini-cursus akoestiek van maken. 2. Regelgevend verband : De toepasselijke wetgeving(en) aangeven. In die wetgevingen duidelijk de nauwkeurige grensnormen en -waarden die toegepast zullen worden naargelang van de plaatsen in de buurt en de dag/nacht overgangsperiodes. 3. Evaluatie van de oorspronkelijke toestand : De plaatsen in de buurt aangeven die gekozen worden om de oorspronkelijke toestand te omschrijven, die zich uitstrekken over een voldoende groot geografisch gebied en dat representatief is voor verscheidene leefmilieutoestanden, namelijk vanuit het oogpunt van de stedenbouw. Het gebruikte meetmateriaal en de gebruikte methodologie omschrijven.

Een evaluatie uitvoeren op de verschillende dag/avond/nacht-periodes zodat de impact van het project op de oorspronkelijke toestand bevattelijk maken.

Eventueel plaatsen aangeven die in de beïnvloede gebieden bijzonder kalm of gevoelig zijn. 4. Evaluatie van de gevolgen van de werffase : De impact van het verkeer, de machines op de site en de vaste installaties tijdens de werffase qua geluidshinder evalueren.De gebruikte methodes omschrijven. Bij ontstentenis van een dwingende regelgeving ter zake heeft die analyse hoofdzakelijk tot doel, aanbevelingen te formuleren voor de wijze waarop de werf met zo min mogelijk impact plaatsvindt. 5. Evaluatie van de gevolgen van de werffase : Een akoestisch onderzoek voeren met het oog op de geluidsimpact van het project waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen de geluidshinder van de vaste installaties en die van het verkeer. De starthypothses uiteenzetten, de berekeningsmethodes bepalen, en de gebruikte software voor het opmaken van het model.

Aangeven vanwaar de brongegevens afkomstig zijn en hun graad van nauwkeurigheid opgeven. Aangeven of het gaat om gegevens van bouwvaklieden dan wel om meetresultaten in het kader van dat onderzoek uitgevoerd.

Bij metingen in situ of op een soortgelijke site, de methode omschrijven waarmee het bijzonder geluidshinderniveau van het bedrijf aangeduid kan worden.

De invloed van de weersfactoren evalueren. 6. Conclusies in verband met de gevolgen van het project en de naleving van de normen : De akoestische impact van het project evalueren wat het bijzonder geluidshinderniveau betreft van enerzijds het bedrijf en anderzijds de omgeving. De conclusies vermelden wat de naleving van de geluidsnormen betreft opgenomen in de algemene voowaarden van de milieuvergunning en tegenover de sectorale voorwaarden, indien bestaand.

Opmerking in verband met verkeersgeluidshinder : De geluidshinder door voertuigen is niet opgenomen in de algemene voorwaarden van de milieuvergunning. Dat betekent eenvoudigweg dat er geen regelgevende norm bestaat met algemene toepassing op geluidshinder wegens voertuigen in verband met een bedrijf. Maar geluidshinder wegens voertuigen kan rechtstreeks of onrechtstreeks een factor van hinder door het project vormen. Ter zake kunnen bijzondere voorwaarden goedgekeurd worden. Voor de auteur van het onderzoek moet dus de geluidshinder van voertuigenverkeer geëvalueerd worden en moeten gepaste aanbevelingen geformuleerd worden. 7. Aanbevelingen : Aanbevelingen formuleren tgo.De aanvrager om de naleving van de normen te waarborgen en eveneens de gevolgen inzake geluidshinder door verschillende elementen van het project voorkomen, verminderen of wissen. Voorstellen doen om verstandige en realistische verbeteringen aan te brengen die verder kunnen reiken dan de vereiste normen of voor al wat niet opgenomen is in de reglementaire voorwaarden (voertuigenverkeer b.v.).

Eventuele wisseloplossingen voorstellen.

De verwachte verbeteringen evalueren in functie van de voorgestelde aanbevelingen.

Mochten er onzekerheden blijven bestaan over de conclusies van het onderzoek, eventueel dieper ingaan op de elementen die de mogelijkheid tot a posteriori verbeteringen in de loop van de bedrijfscyclus waarborgen.

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Waalse Regering van 19 oktober 2006 tot beslissing tot uitvoering van een effectonderzoek over het voorontwerp van herziening van het gewestplan van Marche-La Roche met het oog op de opneming van een gemengde bedrijfsruimte voor de vestiging van een zuivelbedrijf en de onttrekking aan hun bestemming van twee gemengde bedrijfsruimten op het grondgebied van de gemeente Rendeux (Chéoux en Jupille-sur-Ourthe).

Namen, 19 oktober 2006.

De Minister-President, E. DI RUPO De Minister van Huisvesting, Vervoer en Ruimtelijke Ontwikkeling, A. ANTOINE

^