Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 17 juli 2003
gepubliceerd op 29 oktober 2003

Besluit van de Waalse Regering houdende integrale voorwaarden voor de opslag van brandbare vloeistoffen in vaste houders, met uitzondering van installaties voor bulkopslag van olieproducten en gevaarlijke stoffen alsook de opslag in benzinestations

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
2003201612
pub.
29/10/2003
prom.
17/07/2003
ELI
eli/besluit/2003/07/17/2003201612/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

17 JULI 2003. - Besluit van de Waalse Regering houdende integrale voorwaarden voor de opslag van brandbare vloeistoffen in vaste houders, met uitzondering van installaties voor bulkopslag van olieproducten en gevaarlijke stoffen alsook de opslag in benzinestations


De Waalse Regering, Gelet op het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, inzonderheid op de artikelen 4, 5, 7, 8 en 9;

Gelet op de beraadslaging van de Regering over het verzoek om adviesverlening door de Raad van State binnen hoogstens een maand;

Gelet op het advies 34.897/4 van de Raad van State gegeven op 10 maart 2003, overeenkomstig artikel 84, eerste lid, 1o, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van de Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu;

Na beraadslaging, Besluit : TITEL I. - Gemeenschappelijke bepalingen HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en begripsbepalingen Afdeling 1. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Onverminderd de bepalingen van het Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming, zijn deze integrale voorwaarden voor de opslag van brandbare vloeistoffen in vaste houders met een vlampunt dat hoger is dan 55 oC en dat hoogstens gelijk is aan 100 oC (categorie C) en met een opslagcapaciteit die minstens gelijk is aan 3 000 liter en lager dan 25 000 liter die bedoeld zijn in rubriek 63.12.09.03.01 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten. Afdeling 2. - Begripsbepalingen

Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit verstaat men onder : 1o Brandbare vloeistoffen : vloeistoffen met een vlampunt dat hoger is dan 55 oC en hoogstens gelijk aan 100 oC; 2o Vaste tank : elke gesloten tank die niet hoeft te worden verplaatst om zijn lading van vloeistof op te vangen of om te worden gebruikt; 3o Bovengrondse tank : tank die hetzij in de open lucht wordt geplaatst, hetzij in een al dan niet ondergronds lokaal, hetzij in een niet-opgevulde put; 4o Ondergrondse tank : tank die geheel of gedeeltelijk boven de grond ligt en waarvan de wanden de omliggende aarde rechtstreeks aanraken; 5o Ondergrondse buizen : buizen die volledig onder de grond liggen en waarvan de wanden de omliggende aarde rechtstreeks aanraken; 6o Opslag : een opslag die bestaat uit één of meerdere vaste tanks met brandbare vloeistoffen, met inbegrip van hun buizen; 7o Opslagcapaciteit : de totale capaciteit in liter water van de opgeslagen tanks; 8o Waterdichte put : ondergrondse bouw, begrensd door een vloer, muren en een dak van metselwerk of beton, waar de tanks worden geplaatst.

Die wanden zijn waterdicht voor brandbare vloeistoffen; 9o Inkuiping : continue waterdichte plek die de vorm van een kom aanneemt en met een mechanische weerstand en een chemische inertie tegen brandbare vloeistoffen; 10o Retentiekom : waterdichte recipiënt die een geheel vormt met de tank en met een capaciteit die minstens gelijk is aan de capaciteit van de tank; 11o Waterdicht : met een dynamische permeabiliteitscoëfficiënt t.a.v. de koolwaterstoffen die lager is dan 2.10-9 cm/s, of een totale statische waterabsorptiecoëfficiënt (NBN B 15-215) die lager is dan 7,5 %. Die waarden worden bevestigd door een bevoegde deskundige; 12o Vlampunt : temperatuur in een gesloten testvat vastgelegd door de Belgische norm NBN T 52-110; 13o Gebouw : een gebouw, gelegen binnen of buiten het bedrijf, bestemd om tijdelijk of permanent te worden bewoond door het publiek of derden; 14o Weerstand tegen vuur : kenmerk van een gebouw met een weerstand tegen vuur volgens de norm NBN-713-020 (Wv x uur); 15o Onbrandbaar materiaal : materiaal dat bij een genormaliseerde proef waar het blootgesteld wordt aan een buitenverwarming, geen buitenevenement vertoont dat wijst op een aanzienlijke warmteafgifte; 16o Erkende technicus : technicus belast met de controle op de waterdichtheid van de tanks en buizen overeenkomstig de vigerende wetgeving; 17o Bekwame deskundige : een persoon of een dienst die geaccrediteerd is volgens de norm 45004 of een deskundige die erkend is in « Opslaginstallatie »; 18o Bestaande instelling : de instellingen die behoorlijk vergund zijn vóór de inwerkingtreding van dit besluit of waarvan de exploitatie gedekt wordt door een vergunning afgegeven ten gevolge van een aanvraag ingediend vóór de inwerkingtreding van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning of ten gevolge van de vergunningsaanvragen ingediend tussen de inwerkingtreding van voornoemd decreet en de inwerkingtreding van dit besluit. HOOFDSTUK II. - Vestiging en bouw Afdeling 1. - Tanken

Art. 3.§ 1. Elke tank wordt vervoerd, aangebracht en verbonden door een bekwame deskundige overeenkomstig de voorschriften van de norm die daarop toepasselijk is. § 2. Andere tanks als horizontale cilinders worden gebouwd, vervoerd, aangebracht en verbonden volgens regels van goede praktijk met een veiligheidsniveau dat gelijk is aan voornoemde normen.

Art. 4.De stabiliteit en de vastmaking van de tanks wordt verzekerd in alle weersomstandigheden. Ze steunen op een zodanige onderbouw dat buitengewone spanningen of ongelijke verzakkingen geen omverwerping of breuk kunnen veroorzaken.

Art. 5.Elke tank is uitgerust met een overloopbeveiliging - een fluit die een hoorbaar signaal voortbrengt wanneer de tank gevuld is op 95 % van zijn capaciteit, of een elektronische sonde waarbij het vullen automatisch wordt stopgezet als de tank gevuld wordt op 98 % van zijn maximale capaciteit.

Art. 6.Tanks met een dubbele wand zijn uitgerust met een systeem voor dichtheidscontrole voorzien van een visuele en geluidsalarminstallatie bij gebrek aan waterdichtheid van één van de wanden, of van elke andere gelijkwaardige techniek. Afdeling 2. - Buizen

Art. 7.Alle toebehoren zoals buizen, afsluiters en pompen liggen in één vlak met de opvanginstallaties en worden op zodanige wijze ingericht dat elke lekkage opgevangen wordt door genoemde installaties.

Art. 8.Teneinde een eventuele lekkage van buizen tegen te houden en om de verspreiding van koolwaterstoffen in de grond te voorkomen, zijn die buizen hetzij voorzien van een dubbele wand, hetzij van één enkele wand, geplaatst in een goot die waterdicht is tegen brandbare vloeistoffen en ingegraven ongeveer 0,30 m beneden de grond. Die goot vertoont een lichte continue helling naar een vlot toegankelijke opvanginstallatie.

Maatregelen worden genomen voor de bescherming van die buizen tegen eventuele misvormingen veroorzaakt door de eventuele doorgang van voertuigen.

Art. 9.Alle metalen buizen worden behoorlijk beschermd tegen corrosie door minstens een anticorrosieverflaag en een bekleding van bijzondere waterdichte en zelfklevende isolatieband of door elke andere gelijkwaardige beschermingsinstallatie.

Art. 10.Onverminderd andere wettelijke of reglementaire bepalingen, wordt elke tank verbonden met ontluchtingsbuizen die in de open lucht uitmonden op een minimale hoogte van 1 meter boven de grond. Die buizen zijn voorzien van een systeem dat regen- en/of oppervlaktewater alsook elk voorwerp tegenhoudt. HOOFDSTUK III. - Exploitatie Afdeling 1. - Algemeen

Art. 11.Elke tank, dichtbij zijn vullingsopening, is uitgerust met een roestvrije identificatieplaat, zichtbaar en duidelijk leesbaar, waar de volgende gegevens staan vermeld : 1o het nummer en het jaar van de bouw; 2o het product dat de tank bevat; 3o het in liter uitgedrukte volume van de tank; 4o de datum van de dichtheidstest alsook de geldigheid ervan.

Art. 12.De peiling gebeurt via de top van de tank. Als die verrichting gebeurt met zwaartekracht, wordt een sluitingssysteem met handbediening geplaatst dichtbij zijn snijpunt met de tank.

Art. 13.§ 1. De inhoudsmeting gebeurt via de top van de tanks. § 2. Als die verrichting gebeurt d.m.v. een peilstok, is die van metaal.

De tip van de dompelbuis van de peilstok is voorzien van een stevig maar soepel element van nitrilrubber, of van een gelijkwaardig materiaal, bestemd om elke beschadiging van de binnenwand, als gevolg van het inbrengen of de val van de dompelbuis in de tank, te voorkomen. § 3. Indien de verrichting gebeurt d.m.v. een permanente peiling, wordt die uitgevoerd d.m.v. een pneumatisch peiltoestel, een peiltoestel met drijver, een elektronisch peiltoestel met een meetklok of elk ander gelijkwaardig systeem. Elk van die toestellen is gegradueerd in liter of is voorzien van een conversietabel. Afdeling 2. - Vulling

Art. 14.Het is verboden een recipiënt te vullen met andere vloeistoffen als die waarvoor hij werd ontworpen, tenzij een onderzoek bewijst dat het daarbij gepast is. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door een bekwame deskundige. Afdeling 3. - Gebrek aan waterdichtheid

Art. 15.Wanneer een lekkage wordt vastgesteld in een tank : 1o wordt de betrokken tank buiten dienst gesteld en het snelst mogelijk geleegd; 2o neemt de aangever de nodige maatregelen om de verontreiniging van de grond en de ondergrond te beperken; 3o Als de tank hersteld is, mag hij enkel in dienst worden gesteld na een dichtheidstest uitgevoerd door een erkende technicus. HOOFDSTUK IV. - Water

Art. 16.Bij toevallige afvloeiing, mogen de verspreide vloeistoffen in geen geval worden gestort in een openbare riolering, een waterloop of een enige opvanginstallatie voor oppervlaktewater.

Art. 17.Het storten van afvalwater in grondwater is verboden. HOOFDSTUK V. - Afvalstoffen

Art. 18.§ 1. Bij toevallige afvloeiing in de ondergrond, stelt de aangever de bevoegde overheid onmiddellijk in kennis daarvan. De modaliteiten voor het weghalen en de verwijdering van de aldus verontreinigde aarde worden vastgelegd in overleg met de « Office wallon des déchets » (Waalse Dienst voor Afvalstoffen) en met de toezichthoudende ambtenaar. § 2. Als die aarde niet onmiddellijk kan worden weggehaald, gaat de aangever over tot hun opslag in zodanige omstandigheden dat elke afvloeiing of verdamping van de verontreinigende stoffen wordt vermeden. Die opslag is beschut tegen onweer. HOOFDSTUK VI. - Controle en toezicht

Art. 19.Vóór de indienststelling, wordt een dichtheidstest uitgevoerd over het geheel van de installatie door een erkende technicus. Een groen plaatje, in overeenstemming met de vigerende wetgeving, wordt vastgemaakt op de vullingsleiding indien de installatie wordt geacht waterdicht te zijn.

Art. 20.De aangever stelt de identiteitsfiche van elke tank ter beschikking van de toezichthoudende ambtenaar; die fiche vermeldt : 1o de naam en/of het merk van de bouwer; 2o het nummer en het jaar van de bouw; 3o de capaciteit in liter; 4o het dichtheidsattest afgegeven door de fabriek; 5o het type tank en de aard daarvan; 6o de conformiteitsverklaring t.a.v. de norm bedoeld in de artikelen 3 en 34; 7o de datum van installatie van de tank; 8o het door een bekwame deskundige afgegeven attest waarbij de installatie en verbinding worden bewezen in overeenstemming te zijn met deze voorschriften; 9o het door een erkende technicus afgegeven dichtheidsattest vóór de indienststelling; 10o het door een erkende technicus afgegeven periodiek dichtheidsattest voor het geheel van de installatie.

TITEL II. - Bovengrondse tanken HOOFDSTUK I. - Vestiging en bouw Afdeling 1. - Vestiging

Art. 21.Elk lokaal bestemd voor de opslag van koolwaterstoffen voldoet aan de technische voorwaarden van de territoriaal bevoegde brandweerdienst. Afdeling 2. - Bouw

Art. 22.De metalen tanks voldoen aan de bouwnormen NBN I.03.001 voor horizontale cilindrische stalen tanks met één enkele wand, NBN I.03.004 voor horizontale cilindrische tanken met een dubbele wand en NBN I.03.002 voor het vervoer, de behandeling en de installatie, of aan elke andere gelijkwaardige Europese norm of vertonen dezelfde kenmerken als bij hun laatste herziening.

Art. 23.De tanken in polyethyleen voldoen aan een bouwnorm erkend in een land van de Europese Gemeenschap.

Art. 24.§ 1. Het metalen buitenomhulsel is beschut tegen corrosie overeenkomstig de voorschriften van de norm EN 12.285-1. Elke andere beschutting met een gelijkwaardige weerstand kan worden aanvaard. § 2. De tanken in polyethyleen in de open lucht hebben een goede weerstand tegen ultraviolette straling of zijn daarentegen beschut.

Art. 25.§ 1. De tanks met één enkele wand geplaatst in de open lucht, in een kelder of in een lokaal worden geïnstalleerd in een inkuiping die waterdicht is tegen brandbare vloeistoffen. Die stuwruimte wordt vrij gehouden en heeft een capaciteit die minstens gelijk is aan : 1o Voor tanks in de open lucht : a) de helft van de totale capaciteit van de tanks die ze bevat;b) de capaciteit van de grootste tank, verhoogd met 25 % van de totale capaciteit van de andere tanks die de inkuiping bevat. 2o Voor tanken in een kelder of in een lokaal : de som van de capaciteit van de daar geplaatste tanks. § 2. De in artikel 6 bedoelde tanks worden niet verplicht geplaatst in een inkuiping.

Art. 26.De glazen of plastic peilbuizen, geplaatst buiten de tank, zijn verboden. HOOFDSTUK II. - Exploitatie Afdeling 1. - Algemeen

Art. 27.Maatregelen worden getroffen om elke toevallige schok van de bovengrondse tank te vermijden.

Art. 28.Indien de bovengrondse tanken zich bevinden onder de bovengrondse elektrische lijnen, worden gepaste maatregelen getroffen om elk toevallig contact met kabels te vermijden.

Art. 29.De exploitant houdt de inkuiping van de bovengrondse tanks in goede staat. Hij controleert regelmatig de waterdichtheid ervan.

Art. 30.De noodzakelijke maatregelen worden getroffen om het regenwater regelmatig af te voeren dat de inkuiping kan binnendringen zonder de waterdichtheid ervan aan te tasten.

Art. 31.De exploitant onderhoudt de metalen tank tegen corrosie d.m.v. een beschermende laag. Afdeling 2. - Gebrek aan waterdichtheid

Art. 32.Ter aanvulling van artikel 15, indien de tank niet hersteld is, wordt hij geleegd, ontgast, gereinigd en weggehaald. Afdeling 3. - Definitieve buitendienststelling

Art. 33.De tank wordt geleegd, ontgast, gereinigd en weggehaald. De buizen worden geleegd en gedemonteerd. HOOFDSTUK III. - Controle en bewaking

Art. 34.Om de tien jaar, worden de bovengrondse tanken en hun buizen onderworpen aan een visuele verificatie door een erkende technicus.

Niet-toegankelijke tanks en ondergrondse buizen worden onderworpen aan een dichtheidstest, met dezelfde periodiciteit, overeenkomstig de vigerende wetgeving.

Art. 35.Een gekleurd plaatje met het resultaat van de test wordt vastgemaakt op de vullingsleiding, overeenkomstig de vigerende wetgeving.

TITEL III. - Ondergrondse tanken HOOFDSTUK I. - Vestiging en bouw

Art. 36.Metalen tanks voldoen aan de bouwnormen EN 12.285-1 voor de cilindrische horizontale stalen tanks met één enkele of een dubbele wand die in een werkplaats worden vervaardigd voor de ondergrondse opslag van brandbare en onbrandbare vloeistoffen en die het water verontreinigen, of vertonen dezelfde kenmerken als bij hun laatste herziening.

Art. 37.De cilindrische horizontale tanks met één enkele wand van versterkt thermoplastic voldoen aan de norm NBN EN 976-1 voor hun bouw en NBN EN 976-2 voor het vervoer, de behandeling en de installatie, of vertonen dezelfde kenmerken als bij hun laatste herziening.

Art. 38.Het metalen buitenomhulsel is beschut tegen corrosie d.m.v. een bekleding die voldoet aan de norm EN 12.285-1.

Art. 39.De tanks met één enkele wand worden hetzij rechtstreeks ingegraven in de grond, hetzij geplaatst in een kuil die waterdicht is voor de eventueel opgevangen vloeistoffen.

Indien de kuil toegankelijk is, moet er een ruimte van minstens 50 cm zijn rond de tank met een ruimte van 20 cm tussen de vloer en de onderste generator van de tank.

Indien de kuil aangeaard wordt, is het gebruikte materiaal inert, mag het geen assen, bakstenen of andere materialen bevatten die de bekleding kunnen beschadigen.

Indien de tank niet toegankelijk is, is het voorzien van een systeem voor dichtheidscontrole met een visuele en/of geluidsalarminstallatie.

Art. 40.Maatregelen worden getroffen voor de bescherming van tanks tegen misvormingen veroorzaakt door de eventuele doorgang van voertuigen of door het opslaan van vrachten daarboven. HOOFDSTUK II. - Exploitatie Afdeling 1. - Gebrek aan waterdichtheid

Art. 41.Ter aanvulling van artikel 15, indien de tank niet kan worden weggehaald, wordt hij gevuld met zand of met een ander gelijkwaardig inert materiaal na legen, ontgassing en reiniging. Afdeling 2. - Definitieve buitendienststelling

Art. 42.De tank wordt geleegd, ontgast, gereinigd en weggehaald. De buizen worden geleegd en gedemonteerd.

Indien de tank niet kan worden weggehaald, wordt die gevuld met zand of een ander gelijkwaardig inert materiaal. HOOFDSTUK III. - Controle - Toezicht

Art. 43.De ondergrondse tanks met één enkele wand of die geplaatst zijn in een aangeaarde kuil worden onderworpen aan een dichtheidstest volgens de vigerende wetgeving met inachtneming van de volgende periodiciteiten : 1o om de tien jaar voor tanks die tien à twintig jaar oud zijn; 2o om de vijf jaar voor tanks die eenentwintig à dertig jaar oud zijn; 3o om de drie jaar voor tanken van meer dan dertig jaar of waarvan de aanwervingsdatum niet kan worden vastgelegd.

De buizen van die tanks worden ook onderworpen aan een dichtheidstest met dezelfde periodiciteit.

Tanken met een dubbele wand en hun buizen worden ook onderworpen aan een dichtheidstest om de tien jaar.

De in de leden 1 en 2 bedoelde periodiciteit wordt berekend op grond van de verwervingsdatum van de tank of van die van de laatste controle.

De dichtheidstest uitgevoerd d.m.v. een vloeistof onder een druk van 1 bar, mag niet worden verricht voor ondergrondse tanks, behalve als die vooraf zijn geleegd, gereinigd en ontgast van elke brandbare stof. Het ontgassingsattest wordt ter beschikking gesteld van de toezichthoudende ambtenaar.

Art. 44.De in artikel 43 bedoelde dichtheidstesten worden uitgevoerd door erkende technici overeenkomstig de vigerende wetgeving.

Art. 45.De exploitant stelt ter beschikking van de toezichthoudende ambtenaar alle stukken die de buitendienststelling van een tank bewijzen, met name : 1o het ontgassingsattest; 2o het attest van verwijdering van de reinigingsafval; 3o het attest van verwijdering van de tank of het attest van inertage met het aangewende materiaal en de gebruikte hoeveelheid.

TITEL IV. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 46.Dit besluit is van toepassing op bestaande instellingen.

In afwijking van het eerste lid : 1o is artikel 5 van toepassing op bestaande tanken met ingang van 1 januari 2005; 2o zijn de voorwaarden voor de genormaliseerde tussenruimten, de minimale tussenruimten tussen een tank enerzijds, en andere tanken met de omringende wanden anderzijds, vermeld in artikel 25 of in de normen bedoeld in de artikelen 22, 23, 36 en 37, niet van toepassing op bestaande instellingen.

Deze afwijking wordt behouden bij de vervanging van een tank van een bestaande instelling; 3o zijn de voorschriften vermeld in de bouwnormen en in de artikelen 8 en 9 niet van toepassing op bestaande instellingen die werden onderworpen aan een dichtheidstest overeenkomstig de vigerende wetgeving en die voorzien zijn van een overloopbeveiliging overeenkomstig artikel 5; 4o worden de bestaande bovengrondse tanken onderworpen aan een test vóór 1 januari 2005 overeenkomstig artikel 34 ; 5o worden de ondergrondse parallelepipedische tanks weggehaald of geïnerteerd vóór 1 januari 2005 overeenkomstig de vigerende voorschriften; 6o wat betreft de hernieuwing van de vergunningsaanvragen voor bestaande ondergrondse tanks, wordt de aangever vrijgesteld van de inachtneming van artikel 38 .

Art. 47.Elke aanvraag om milieuvergunning betreffende een instelling bedoeld in deze integrale voorwaarden, ingediend vóór de inwerkingtreding van dit besluit en waarover geen beslissing van de bevoegde overheid werd genomen, geldt als aangifteformulier in de zin van artikel 67 van het besluit van 4 juli 1992 betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning.

Art. 48.Dit besluit treedt in werking één maand nadat het in het Belgisch Staatsblad werd bekendgemaakt.

Art. 49.De Minister van Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 17 juli 2003.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu, M. FORET

^