gepubliceerd op 11 maart 2003
Besluit van de Waalse Regering houdende sectorale voorwaarden inzake watergebruik bij de vervaardiging van oliën en vetten
16 JANUARI 2003. - Besluit van de Waalse Regering houdende sectorale voorwaarden inzake watergebruik bij de vervaardiging van oliën en vetten
De Waalse Regering, Gelet op het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;
Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de algemene voorwaarden voor de exploitatie van de inrichtingen bedoeld in het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;
Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten;
Gelet op het advies van de Adviescommissie voor de bescherming van het oppervlaktewater tegen verontreiniging, uitgebracht op 5 februari 2002;
Gelet op het advies van de Raad van State, uitgebracht op 25 september 2002, Besluit : ENIG HOOFDSTUK. - Toepassingsgebied en lozingsvoorwaarden Afdeling 1. - Toepassingsgebied
Artikel 1.Deze voorwaarden zijn van toepassing op de activiteiten en installaties die ingedeeld zijn onder de volgende rubrieken : - n° 15.41 : Vervaardiging van dierlijke of plantaardige ruwe oliën en vetten; - n° 15.42 : Raffinage van plantaardige oliën en vetten; - n° 15.43 : Vervaardiging van margarine. Afdeling 2. - Lozingsvoorwaarden
Onderafdeling 1. - Voorwaarden voor lozingen in gewoon oppervlaktewater
Art. 2.Industrieel afvalwater dat in gewoon oppervlaktewater wordt geloosd, voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° de pH-waarde ligt tussen 6.5 en 9. Als het voortkomt uit het gebruik van gewoon oppervlaktewater en/of van grondwater, kan de natuurlijke pH-waarde als grenswaarde van de pH aangenomen worden als ze hoger is dan 9 of lager dan 6.5; 2° de biochemische zuurstofbehoefte over vijf dagen bij 20 °C en bij aanwezigheid van allyl thio-ureum is niet hoger dan 80 mg per liter;3° de chemische zuurstofbehoefte is niet hoger dan 450 mg per liter;4° het gehalte aan zwevende stoffen is niet hoger dan 60 mg per liter;5° het gehalte aan bezinkbare stoffen is niet hoger dan 0,5 ml per liter (statische bezinking gedurende 2 uur);6° het gehalte aan niet-polaire koolwaterstoffen is niet hoger dan 5 mg per liter;7° het gehalte aan anionactieve, kationactieve en niet-ionogene wasmiddelen is niet hoger dan 3 mg per liter;8° het gehalte aan fosfaten is niet hoger dan 2 mg P per liter voor elke lozing van 900 kg P of meer per maand voorafgaande aan de zuivering;9° het gehalte aan nitraten is niet hoger dan 15 mg N per liter voor elke lozing van 3 300 kg N-Kjeldahl of meer per maand voorafgaande aan de zuivering;10° het gehalte aan nitriten is niet hoger dan 1 mg N per liter voor elke lozing van 3 300 kg N-Kjeldahl of meer per maand voorafgaande aan de zuivering;11° het gehalte aan ammoniumstikstof is niet hoger dan 5 mg N per liter;12° de temperatuur is niet hoger dan 30 °C;13° het is vrij van oliën, vetten of andere zwevende stoffen waarvan duidelijk kan worden vastgesteld dat ze een zwevende laag vormen;14° bij een mogelijke aanwezigheid in de lozingen van één (meer) vluchtige organische verbindingen, die niet specifiek vastgelegd is (zijn) op grond van een parameter van de sectorale norm (POX of BTEX), voorzien de bijzondere voorwaarden in een beperkte concentratie ervan. De beperking wordt vastgelegd naar gelang van het milieueffect dat eigen is aan die stof(fen) en heeft betrekking op de lozing stroomopwaarts van elke installatie met beluchtingssysteem. 15° het is, behoudens uitdrukkelijke toestemming, vrij van de stoffen bedoeld in richtlijn 76/464/EEG en in de dochterrichtlijnen genomen overeenkomstig voormelde richtlijn, alsook in het besluit van 12 september 2002 tot aanpassing van de lijst van de relevante stoffen bedoeld in het besluit van de Waalse Regering van 29 juni 2000 tot bescherming van het oppervlaktewater tegen verontreiniging door bepaalde gevaarlijke stoffen. Onderafdeling 2. - Voorwaarden voor lozingen in openbare rioleringen
Art. 3.Industrieel afvalwater dat in openbare rioleringen geloosd wordt, voldoet aan de volgende voorwaarden 1° de pH-waarde ligt tussen 6 en 9.5. Als het voortkomt uit het gebruik van gewoon oppervlaktewater en/of van grondwater, kan de natuurlijke pH-waarde als grenswaarde van de pH aangenomen worden als ze hoger is dan 9.5 of lager dan 6; 2° de biochemische zuurstofbehoefte over vijf dagen bij 20 °C en bij aanwezigheid van allyl thio-ureum is niet hoger dan 1 750 mg per liter;3° de chemische zuurstofbehoefte is niet hoger dan 3 500 mg per liter;4° het gehalte aan zwevende stoffen is niet hoger dan 1 000 mg per liter;5° het gehalte aan bezinkbare stoffen is niet hoger dan 200 ml per liter (statische bezinking gedurende 2 uur);6° het gehalte aan anionactieve, kationactieve en niet-ionogene wasmiddelen is niet hoger dan 15 mg per liter;7° het gehalte aan chloriden is niet hoger dan 2 000 mg per liter;8° het gehalte aan sulfaten is niet hoger dan 2 000 mg per liter;9° de diameter van de zwevende stoffen bedraagt hoogstens 10 mm;10° het gehalte aan met petroleumether extraheerbare stoffen is niet hoger dan 500 mg per liter;11° de temperatuur is niet hoger dan 45 °C;12° het is vrij van oliën, vetten of andere zwevende stoffen waarvan duidelijk kan worden vastgesteld dat ze een zwevende laag vormen;13° het bevat geen opgelost ontvlambaar of ontplofbaar gas, noch producten die het vrijmaken van dergelijke gassen kunnen veroorzaken;14° bij een mogelijke aanwezigheid in de lozingen van één (meer) vluchtige organische verbindingen, die niet specifiek vastgelegd is (zijn) op grond van een parameter van de sectorale norm (POX of BTEX), voorzien de bijzondere voorwaarden in een beperkte concentratie ervan. De beperking wordt vastgelegd naar gelang van het milieueffect dat eigen is aan die stof(fen) en heeft betrekking op de lozing stroomopwaarts van elke installatie met beluchtingssysteem. 15° het is, behoudens uitdrukkelijke toestemming, vrij van de stoffen bedoeld in richtlijn 76/464/EEG en in de dochterrichtlijnen genomen overeenkomstig voormelde richtlijn, alsook in het besluit van 12 september 2002 tot aanpassing van de lijst van de relevante stoffen bedoeld in het besluit van de Waalse Regering van 29 juni 2000 tot bescherming van het oppervlaktewater tegen verontreiniging door bepaalde gevaarlijke stoffen. Onderafdeling 3. - Referentievolumes
Art. 4.De lozingsvoorwaarden voor de installaties bedoeld in artikel 1 worden vastgelegd op grond van het specifieke referentievolume van 15 m3 effluent per ton eindproduct.
Wat betreft de fabrieken die enkel ruwe oliën raffineren, is het specifieke referentievolume van het effluent gelijk aan 9 m3 per ton eindproduct.
Wat betreft margarinefabrieken, is het specifieke referentievolume gelijk aan 500 l per ton eindproduct.
Wat betreft de industrieën voor de verwerking van melkvet, is het specifieke referentievolume gelijk aan 3 m3 per ton eindproduct.
Onderafdeling 4. - Afwijkingen
Art. 5.Artikel 2, 16°, en artikel 3, 17°, zijn slechts van toepassing op de bedrijven die oliën en vetten extraheren d.m.v. organische oplosmiddelen.
Onderafdeling 5. - Analyse- en monsternemingstechnieken
Art. 6.Voor de monsternemingen en de analyse van de gezamenlijke parameters bedoeld in de artikelen 2 en 3 van deze sectorale voorwaarden wordt gebruik gemaakt van de technieken die tegenwoordig toegepast worden of goedgekeurd zijn door het referentielaboratorium van het Waalse Gewest.
Onderafdeling 4. - Overgangs-, opheffings- en slotbepalingen
Art. 7.Het koninklijk besluit van 3 februari 1988 tot vaststelling van de sectoriële voorwaarden voor de lozing, in de gewone oppervlaktewateren en in de openbare riolen, van afvalwater afkomstig van de sector van de productie en de verwerking van plantaardige en dierlijke oliën en vetten, wordt opgeheven.
Art. 8.Voor de inrichtingen die in werking zijn op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, kan de bevoegde overheid voorzien in voorwaarden die niet zo streng zijn als deze sectorale voorwaarden.
Die bijzondere voorwaarden zijn hoe dan ook gelijk aan de vorige vergunning. De geldigheidsduur ervan verstrijkt uiterlijk op 31 oktober 2007.
Art. 9.Dit besluit treedt in werking op 1 februari 2003.
Art. 10.De Minister van Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.
Namen, 16 januari 2003.
De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu, M. FORET