Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 16 januari 2003
gepubliceerd op 11 maart 2003

Besluit van de Waalse Regering houdende sectorale voorwaarden inzake watergebruik in de farmaceutische nijverheid

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
2003200322
pub.
11/03/2003
prom.
16/01/2003
ELI
eli/besluit/2003/01/16/2003200322/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

16 JANUARI 2003. - Besluit van de Waalse Regering houdende sectorale voorwaarden inzake watergebruik in de farmaceutische nijverheid


De Waalse Regering, Gelet op het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de algemene voorwaarden voor de exploitatie van de inrichtingen bedoeld in het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten;

Gelet op het advies van de Adviescommissie voor de bescherming van het oppervlaktewater tegen verontreiniging, uitgebracht op 15 februari 2002;

Gelet op het advies van de Raad van State, uitgebracht op 25 september 2002, Besluit : ENIG HOOFDSTUK. - Toepassingsgebied en lozingsvoorwaarden Afdeling I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Deze voorwaarden zijn van toepassing op de activiteiten en installaties die ingedeeld zijn onder de volgende rubrieken : - nr. 24.41 : vervaardiging van farmaceutische grondstoffen; - nr. 24.42 : vervaardiging van geneesmiddelen en andere farmaceutische producten; - en VOS 20.01 vervaardiging van farmaceutische producten als het verbruik van oplosmiddelen hoger is dan 50 ton/jaar.

Voor de toepassing van dit besluit wordt de sectoren onderverdeeld in de volgende subsectoren : - subsector I : fabrieken voor de voorbereiding of de vervaardiging van farmaceutische grondstoffen door chemische synthese of gisting.

Die sector valt onder rubriek 24.41 en VOS 20.01 wat betreft de vervaardiging van farmaceutische grondstoffen; - subsector II : laboratoria voor de vervaardiging van farmaceutische vormen (o.a. ampullen, tabletten, dragees, capsules, siropen, oplossingen, met inbegrip van vaccins, autovaccins, serums en antigenen) en laboratoria voor conditionering en controle, samen met hun dierenverblijf; het geheel valt onder rubriek 24.42 en VOS 20.01 wat betreft de vervaardiging van geneesmiddelen en andere farmaceutische producten. Afdeling II . - Lozingsvoorwaarden

Onderafdeling I. - Voorwaarden voor lozingen in gewoon oppervlaktewater

Art. 2.Industrieel afvalwater dat in gewoon oppervlaktewater wordt geloosd, voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° de pH-waarde ligt tussen 6,5 en 9.Als het voortkomt uit het gebruik van gewoon oppervlaktewater en/of van grondwater, kan de natuurlijke pH-waarde als grenswaarde van de pH aangenomen worden als ze hoger is dan 9 of lager dan 6,5; 2° wat betreft subsector I, is de biochemische zuurstofbehoefte over vijf dagen bij 20 °C en bij aanwezigheid van allyl thio-ureum niet hoger dan 70 mg per liter; wat betreft subsector II, is de biochemische zuurstofbehoefte over vijf dagen bij 20 °C en bij aanwezigheid van allyl thio-ureum niet hoger dan 65 mg per liter; 3° wat betreft subsector I, is de chemische zuurstofbehoefte niet hoger dan 340 mg per liter; wat betreft subsector II, is de chemische zuurstofbehoefte niet hoger dan 290 mg per liter; 4° het gehalte aan zwevende stoffen is niet hoger dan 60 mg per liter;5° het gehalte aan bezinkbare stoffen is niet hoger dan 0,5 ml per liter (statische bezinking gedurende 2 uur);6° het gehalte aan niet-polaire koolwaterstoffen is niet hoger dan 5 mg per liter;7° wat betreft subsector I, is het gehalte aan anionactieve, kationactieve en niet-ionogene wasmiddelen niet hoger dan 3 mg per liter; wat betreft subsector II, is het gehalte aan anionactieve, kationactieve en niet-ionogene wasmiddelen niet hoger dan 5 mg per liter; 8° het gehalte aan fosfaten is niet hoger dan 2 mg P per liter voor elke lozing van 900 kg P of meer per maand voorafgaande aan de zuivering;9° het gehalte aan nitriten is niet hoger dan 1 mg N per liter voor elke lozing van 3 300 kg N-Kjeldahl of meer per maand voorafgaande aan de zuivering;10° het gehalte aan nitraten is niet hoger dan 15 mg N per liter voor elke lozing van 3 300 kg N-Kjeldahl of meer per maand voorafgaande aan de zuivering;11° het gehalte aan ammoniumstikstof is niet hoger dan 5 mg N per liter;12° wat betreft subsector I, is het gehalte aan fenol niet hoger dan 1 mg per liter;13° wat betreft subsector I, is het gehalte aan vlot ontleedbare cyaniden niet hoger dan 1 mg CN per liter;14° het gehalte aan vrije chloriden is niet hoger dan 1 mg Cl per liter;15° het gehalte aan sulfuren en mercaptans is niet hoger dan 5 mg S per liter;16° het wordt ontsmet als de aanwezigheid van pathogene organismen besmettingsgevaar voor het ontvangende water oplevert.De Minister van Leefmilieu kan de grenswaarden vastleggen voor de toelaatbare pathogene kiemen; 17° de temperatuur is niet hoger dan 30 °C;18° het is vrij van oliën, vetten of andere zwevende stoffen waarvan duidelijk kan worden vastgesteld dat ze een zwevende laag vormen;19° de som van de gehalten aan metalen is niet hoger dan 0,8 mg per liter;20° het gehalte aan chloroform is niet hoger dan 0,5 mg per liter aangezien vluchtige stoffen moeten voldoen aan de lozingsvoorwaarden stroomopwaarts van elke installatie met beluchtingssysteem;21° het gehalte aan dichloormethaan is niet hoger dan 0,5 mg per liter aangezien vluchtige stoffen moeten voldoen aan de lozingsvoorwaarden stroomopwaarts van elke installatie met beluchtingssysteem;22° wat betreft subsector I, is het gehalte aan vluchtige organohalogeenverbindingen (POX) niet hoger dan 1 mg Cl per liter aangezien vluchtige stoffen moeten voldoen aan de lozingsvoorwaarden stroomopwaarts van elke installatie met beluchtingssysteem; Wat betreft subsector II, is het gehalte aan vluchtige organohalogeenverbindingen (POX) niet hoger dan 0,5 mg Cl per liter aangezien vluchtige stoffen moeten voldoen aan de lozingsvoorwaarden stroomopwaarts van elke installatie met beluchtingssysteem; 23° het gehalte aan adsorbeerbare organohalogeenverbindingen (AOX) is niet hoger dan 2 mg Cl per liter;24° het gehalte aan benzeen, tolueen, ethylbenzeen en xyleen (BTEX) is niet hoger dan 1 mg per liter aangezien vluchtige stoffen moeten voldoen aan de lozingsvoorwaarden stroomopwaarts van elke installatie met beluchtingssysteem;25° bij een mogelijke aanwezigheid in de lozingen van één (meer) vluchtige organische verbindingen die niet specifiek vastgelegd is (zijn) op grond van een parameter van de sectorale norm (chloroform, dichloormethaan, POX of BTEX), voorzien de bijzondere voorwaarden in een beperkte concentratie ervan.De beperking wordt vastgelegd naar gelang van het milieueffect dat eigen is aan die stof(fen) en heeft betrekking op de lozing stroomopwaarts van elke installatie met beluchtingssysteem. 26° het is, behoudens uitdrukkelijke toestemming, vrij van de stoffen bedoeld in richtlijn 76/464/EEG en in de dochterrichtlijnen genomen overeenkomstig voormelde richtlijn, alsook in het besluit van 12 september 2002 tot aanpassing van de lijst van de relevante stoffen bedoeld in het besluit van de Waalse Regering van 29 juni 2000 tot bescherming van het oppervlaktewater tegen verontreiniging door bepaalde gevaarlijke stoffen;27° de farmaceutische nijverheid gebruikt methoden van vernietiging, selectieve verwijdering of terugwinning, met name voor al dan niet halogene oplosmiddelen.28° voor nieuwe producten en procédés wordt beter geen gebruik gemaakt van halogene en aromatische koolwaterstoffen;29° vluchtige stoffen voldoen aan de lozingsvoorwaarden stroomopwaarts van elke installatie met beluchtingssysteem.Er worden evenwel controlevoorzieningen geïnstalleerd zodat alle wateren die door die stoffen verontreinigd kunnen worden, in aanmerking genomen worden.

Onderafdeling II. - Voorwaarden voor lozingen in openbare rioleringen

Art. 3.Industrieel afvalwater dat in openbare rioleringen geloosd wordt, voldoet aan de volgende voorwaarden: 1° de pH-waarde ligt tussen 6 en 9.5. Als het voortkomt uit het gebruik van gewoon oppervlaktewater en/of van grondwater, kan de natuurlijke pH-waarde als grenswaarde van de pH aangenomen worden als ze hoger is dan 9.5 of lager dan 6; 2° de biochemische zuurstofbehoefte over vijf dagen bij 20 °C en bij aanwezigheid van allyl thio-ureum is niet hoger dan 2 000 mg per liter;3° de chemische zuurstofbehoefte is niet hoger dan 7 500 mg per liter;4° het gehalte aan zwevende stoffen is niet hoger dan 1 000 mg per liter;5° het gehalte aan bezinkbare stoffen is niet hoger dan 200 ml per liter (statische bezinking gedurende 2 uur);6° het gehalte aan anionactieve, kationactieve en niet-ionogene wasmiddelen is niet hoger dan 15 mg per liter;7° het gehalte aan chloriden is niet hoger dan 2 000 mg per liter;8° het gehalte aan sulfaten is niet hoger dan 2 000 mg per liter;9° wat betreft subsector I, is het gehalte aan vlot ontleedbare cyaniden niet hoger dan 1 mg CN per liter;10° het gehalte aan vrije chloriden is niet hoger dan 1 mg Cl per liter;11° het gehalte aan sulfuren en mercaptans is niet hoger dan 5 mg S per liter;12° de som van de gehalten aan metalen in niet hoger dan 0,8 mg per liter;13° het gehalte aan chloroform is niet hoger dan 0,5 mg per liter; aangezien vluchtige stoffen moeten voldoen aan de lozingsvoorwarden stroomopwaarts van elke installatie met beluchtingssysteem; 14° het gehalte aan dichloormethaan is niet hoger dan 0,5 mg per liter aangezien vluchtige stoffen moeten voldoen aan de lozingsvoorwarden stroomopwaarts van elke installatie met beluchtingssysteem;15° wat betreft subsector I, is het gehalte aan vluchtige organohalogeenverbindingen (POX) niet hoger dan 1 mg Cl per liter aangezien vluchtige stoffen moeten voldoen aan de lozingsvoorwarden stroomopwaarts van elke installatie met beluchtingssysteem; wat betreft subsector II, is het gehalte aan vluchtige organohalogeenverbindingen (POX) niet hoger dan 0,5 mg Cl per liter aangezien vluchtige stoffen moeten voldoen aan de lozingsvoorwarden stroomopwaarts van elke installatie met beluchtingssysteem; 16° het gehalte aan adsorbeerbare organohalogeenverbindingen (AOX) is niet hoger dan 2 mg Cl per liter;17° wat betreft subsector I, is het gehalte aan benzeen, tolueen, ethylbenzeen en xyleen (BTEX) niet hoger dan 1 mg per liter aangezien vluchtige stoffen moeten voldoen aan de lozingsvoorwarden stroomopwaarts van elke installatie met beluchtingssysteem; wat betreft subsector II, is het gehalte aan benzeen, tolueen, ethylbenzeen en xyleen (BTEX) niet hoger dan 2 mg per liter aangezien vluchtige stoffen moeten voldoen aan de lozingsvoorwarden stroomopwaarts van elke installatie met beluchtingssysteem; 18° bij een mogelijke aanwezigheid in de lozingen van één (meer) vluchtige organische verbindingen, die niet specifiek vastgelegd is (zijn) op grond van een parameter van de sectorale norm (chloroform, dichloormethaan, POX of BTEX), voorzien de bijzondere voorwaarden in een beperkte concentratie ervan.De beperking wordt vastgelegd naar gelang van het milieueffect dat eigen is aan die stof(fen) en heeft betrekking op de lozing stroomopwaarts van elke installatie met beluchtingssysteem. 19° het « flash point » is niet hoger dan 50 °C;20° het verspreidt geen hinderlijke geur;21° lozingen van zwamachtige of bacteriologische kweekbodems die levende organismen bevatten, zijn verboden;22° de diameter van de zwevende stoffen bedraagt hoogstens 10 mm;23° het gehalte aan met petroleumether extraheerbare stoffen is niet hoger dan 500 mg per liter;24° het wordt ontsmet als de aanwezigheid van pathogene organismen besmettingsgevaar voor het ontvangende water oplevert.De Minister van Leefmilieu kan grenswaarden vastleggen voor de toelaatbare pathogene kiemen; 25° de temperatuur is niet hoger dan 45 °C;26° het is vrij van oliën, vetten of andere zwevende stoffen waarvan duidelijk kan worden vastgesteld dat ze een zwevende laag vormen;27° het bevat geen opgelost ontvlambaar of ontplofbaar gas, noch producten die het vrijmaken van dergelijke gassen kunnen veroorzaken;28° het is, behoudens uitdrukkelijke toestemming, vrij van de stoffen bedoeld in richtlijn 76/464/EEG en in de dochterrichtlijnen genomen overeenkomstig voormelde richtlijn, alsook in het besluit van 12 september 2002 tot aanpassing van de lijst van de relevante stoffen bedoeld in het besluit van de Waalse Regering van 29 juni 2000 tot bescherming van het oppervlaktewater tegen verontreiniging door bepaalde gevaarlijke stoffen;29° de farmaceutische nijverheid gebruikt methoden van vernietiging, selectieve verwijdering of terugwinning, met name voor al dan niet halogene oplosmiddelen.30° voor nieuwe producten en procédés wordt beter geen gebruik gemaakt van halogene en aromatische koomwaterstoffen.31° vluchtige stoffen voldoen aan de lozingsvoorwaarden stroomopwaarts van elke installatie met beluchtingssysteem.Er worden evenwel controlevoorzieningen geïnstalleerd zodat alle wateren die met die stoffen verontreinigd kunnen worden, in aanmerking genomen worden.

Onderafdeling III. - Referentievolumes

Art. 4.Wat betreft subsector I, worden de lozingsvoorwaarden voor de installaties bedoeld in artikel 1 vastgelegd op grond van het specifieke referentievolume van 15 m3 effluent en per dag en per persoon tewerkgesteld in de inrichting.

Wat betreft subsector II, worden de lozingsvoorwaarden voor de installaties bedoeld in artikel 1 vastgelegd op grond van het specifieke referentievolume van 2 m3 effluent en per dag en per persoon tewerkgesteld in de inrichting.

Onderafdeling IV. - Analyse- en monsternemingstechnieken

Art. 5.Voor de monsternemingen en de analyse van de gezamenlijke parameters bedoeld in de artikelen 2 en 3 van deze sectorale voorwaarden wordt gebruik gemaakt van de technieken die tegenwoordig toegepast worden of goedgekeurd zijn door het referentielaboratorium van het Waalse Gewest.

Art. 6.Voor de bepalingen van de artikelen 2 en 3 van dit besluit, wordt « totaal metaal » gemeten aan de hand van een ongefilterd monster, aangezuurd bij PH2.

Onderafdeling V. - Overgangs-, opheffings- en slotbepalingen

Art. 7.Het koninklijk besluit van 19 februari 1987 tot vaststelling van de sectoriële voorwaarden voor de lozing, in de gewone oppervlaktewateren en in de openbare riolen, van afvalwater, afkomstig van de sector van de farmaceutische nijverheid, wordt opgeheven.

Art. 8.Voor de inrichtingen die in werking zijn op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, kan de bevoegde overheid voorzien in voorwaarden die niet zo streng zijn als deze sectorale voorwaarden.

Die bijzondere voorwaarden zijn hoe dan ook gelijk aan de vorige vergunning. De geldigheidsduur ervan verstrijkt uiterlijk op 31 oktober 2007.

Art. 9.Dit besluit treedt in werking op 1 februari 2003.

Art. 10.De Minister van Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 16 januari 2003.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu, M. FORET

^