gepubliceerd op 11 maart 2003
Besluit van de Waalse Regering houdende sectorale voorwaarden inzake watergebruik i.v.m. petrochemie
16 JANUARI 2003. - Besluit van de Waalse Regering houdende sectorale voorwaarden inzake watergebruik i.v.m. petrochemie
De Waalse Regering, Gelet op het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;
Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de algemene voorwaarden voor de exploitatie van de inrichtingen bedoeld in het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;
Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten;
Gelet op het advies van de Adviescommissie voor de bescherming van het oppervlaktewater tegen verontreiniging, uitgebracht op 15 februari 2002;
Gelet op het advies van de Raad van State, uitgebracht op 25 september 2002, Besluit : ENIG HOOFDSTUK. - Toepassingsgebied en lozingsvoorwaarden Afdeling I. - Toepassingsgebied
Artikel 1.Deze voorwaarden zijn van toepassing op de activiteiten en installaties die ingedeeld zijn onder de volgende rubrieken : - Nr. 24.14 (24.14.01, 24.14.02,.24.14.03, 24.14.04, 24.14.05, 24.14.07) : vervaardiging van overige organische chemische basisproducten. - Nr. 24.16 (24.16.01, 24.16.02) : vervaardiging van kunststoffen in primaire vormen. - Nr. 24.17 : vervaardiging van synthetische rubber.
Voor de toepassing van dit besluit wordt de sector in subsectoren onderverdeeld, met name : 1° Subsector I : vervaardiging van niet-gesubstitueerde alifatische/aromatische koolwaterstoffen (subrubriek nr.24.14.01) 2° Subsector II : vervaardiging van gesubstitueerde alifatische/aromatische koolwaterstoffen (O, N, S, P), met uitzondering van de gehalogeneerde koolwaterstoffen (subrubriek nr. 24.14.02, 24.14.03, 24.14.04 en 24.14.05). De vervaardiging van heterocyclische koolwaterstoffen behoort tevens tot deze subsector; 3° Subsector III : productie van organometalen;4° Subesector IV : productie van polymeren en voorbereiding van mengsels van kunststoffen in primaire vormen en vervaardiging van rubber (subrubrieken nr.24.16.01 - met uitzondering van de vervaardiging van monomeren, 24.16.02, 24.17.01, 24.17.02 en 24.17.03). Afdeling II. - Lozingsvoorwaarden
Onderafdeling I. - Voorwaarden voor lozingen in gewoon oppervlaktewater m.b.t. subsector I
Art. 2.Industrieel afvalwater dat in gewoon oppervlaktewater wordt geloosd, voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° de pH-waarde ligt tussen 6 en 9.Als het voortkomt uit het gebruik van gewoon oppervlaktewater en/of van grondwater, kan de natuurlijke pH-waarde als grenswaarde van de pH aangenomen worden als ze hoger is dan 9 of lager dan 6; 2° de biochemische zuurstofbehoefte over vijf dagen bij 20 °C en bij aanwezigheid van allyl thio-ureum is niet hoger dan 300 mg per liter;3° de chemische zuurstofbehoefte is niet hoger dan 1 300 mg per liter en het gehalte aan totaal organische koolstof is niet hoger dan 650 mg per liter;4° het gehalte aan zwevende stoffen is niet hoger dan 200 mg per liter;5° het gehalte aan bezinkbare stoffen is niet hoger dan 1 ml per liter (statische bezinking gedurende 2 uur);6° het gehalte aan niet-polaire koolwaterstoffen is niet hoger dan 25 mg per liter;7° het gehalte aan anionactieve, kationactieve en niet-ionogene wasmiddelen is niet hoger dan 3 mg per liter;8° het gehalte aan fenolen is niet hoger dan 1 mg per liter;9° het gehalte aan vlot ontleedbare cyaniden is niet hoger dan 0,5 mg CN per liter;10° het gehalte aan totaal ijzer is niet hoger dan 4 mg Fe per liter;11° het gehalte aan totaal aluminium is niet hoger dan 5 mg Al per liter;12° de temperatuur is niet hoger dan 30 °C;13° het is vrij van oliën, vetten of andere zwevende stoffen waarvan duidelijk kan worden vastgesteld dat ze een zwevende laag vormen;14° het gehalte aan monocylische aromatische koolwaterstoffen (BTEX) is niet hoger dan 2 mg per liter aangezien vluchtige stoffen moeten voldoen aan de lozingsvoorwaarden stroomopwaarts van elke behandelingsinstallatie met beluchtingssysteem;15° het gehalte aan polyaromatische koolwaterstoffen (6 van Borneff) is niet hoger dan 250 µg per liter;16° bij een mogelijke aanwezigheid in de lozingen van één (meer) vluchtige organische verbinding(en) die niet specifiek vastgelegd is (zijn) op grond van een parameter van de sectorale norm (BTEX), voorzien de bijzondere voorwaarden in een beperkte concentratie ervan. De beperking wordt vastgelegd naar gelang van het milieueffect dat eigen is aan die stof(fen) en heeft betrekking op de lozing stroomopwaarts van elke installatie met beluchtingssysteem. 17° het is, behoudens uitdrukkelijke toestemming, vrij van de stoffen bedoeld in richtlijn 76/464/EEG en in de dochterrichtlijnen genomen overeenkomstig voormelde richtlijn, alsook in het besluit van 12 september 2002 tot aanpassing van de lijst van de relevante stoffen bedoeld in het besluit van de Waalse Regering van 29 juni 2000 tot bescherming van het oppervlaktewater tegen verontreiniging door bepaalde gevaarlijke stoffen;18° de lozing van vluchtige verbindingen (oplosmiddelenà) wordt beperkt via scheidings-, terugwinnings- en eventueel recyclageprocessen binnen de productie-eenheden;19° het regenwater dat over niet-ingesloten oppervlakten stroomt, wordt afzonderlijk opgevangen en gecontroleerd. Onderafdeling II. - Voorwaarden voor lozingen in gewoon oppervlaktewater m.b.t. subsector II
Art. 3.Industrieel afvalwater dat in gewoon oppervlaktewater wordt geloosd, voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° de pH-waarde ligt tussen 6 en 9.Als het voortkomt uit het gebruik van gewoon oppervlaktewater en/of van grondwater, kan de natuurlijke pH waarde als grenswaarde van de pH aangenomen worden als ze hoger is dan 9 of lager dan 6; 2° de biochemische zuurstofbehoefte over vijf dagen bij 20 °C en bij aanwezigheid van allyl thio-ureum is niet hoger dan 300 mg per liter;3° de chemische zuurstofbehoefte is niet hoger dan 1 300 mg per liter en het gehalte aan totaal organische koolstof is niet hoger dan 650 mg per liter;4° het gehalte aan zwevende stoffen is niet hoger dan 200 mg per liter;5° het gehalte aan bezinkbare stoffen is niet hoger dan 1 ml per liter (statische bezinking gedurende 2 uur);6° het gehalte aan niet-polaire koolwaterstoffen is niet hoger dan 25 mg per liter;7° het gehalte aan anionactieve, kationactieve en niet-ionogene wasmiddelen is niet hoger dan 3 mg per liter;8° het gehalte aan nitraten is niet hoger dan 15 mg N per liter voor elke lozing van 3 300 kg N-Kjeldahl of meer per maand voorafgaande aan de zuivering;9° het gehalte aan nitriten is niet hoger dan 1 mg N per liter voor elke lozing van 3 300 kg N-Kjeldahl of meer per maand voorafgaande aan de zuivering;10° het gehalte aan ammoniumstikstof is niet hoger dan 5 mg per liter;11° het gehalte aan fenolen is niet hoger dan 1 mg per liter;12° het gehalte aan vlot ontleedbare cyaniden is niet hoger dan 0,5 mg CN per liter;13° het gehalte aan totaal kobalt is niet hoger dan 2 mg Co per liter;14° het gehalte aan totaal ijzer is niet hoger dan 4 mg Fe per liter;15° het gehalte aan totaal koper is niet hoger dan 2 mg Cu per liter;16° het gehalte aan totaal aluminium is niet hoger dan 4 mg Al per liter;17° de temperatuur is niet hoger dan 30 °C;18° het is vrij van oliën, vetten of andere zwevende stoffen waarvan duidelijk kan worden vastgesteld dat ze een zwevende laag vormen;19° het gehalte aan purgeerbare organische halogeenverbindingen (POX) is niet hoger dan 1 mg chloor per liter aangezien vluchtige stoffen moeten voldoen aan de lozingsvoorwaarden stroomopwaarts van elke behandelingsinstallatie met beluchtingssysteem;20° het gehalte aan monocylische aromatische koolwaterstoffen (BTEX) is niet hoger dan 2 mg per liter aangezien vluchtige stoffen moeten voldoen aan de lozingsvoorwaarden stroomopwaarts van elke behandelingsinstallatie met beluchtingssysteem;21° het gehalte aan polyaromatische koolwaterstoffen (6 van Borneff) is niet hoger dan 250 µg per liter;22° het gehalte aan adsorbeerbare organische halogeenverbindingen (AOX) is niet hoger dan 5 mg chloor per liter;23° voor substitutie vanaf 1,2-dichloorethaan is het maandelijkse gemiddelde van de geloosde hoeveelheid 1,2-dichloorethaan niet hoger dan 2,5 mg per liter aangezien vluchtige stoffen moeten voldoen aan de lozingsvoorwaarden stroomopwaarts van elke behandelingsinstallatie met beluchtingssysteem;24° het gehalte aan totaal fosfor is niet hoger dan 2 mg P per liter voor elke lozing van 90 kg P of meer per maand voorafgaande aan de zuivering 25° bij een mogelijke aanwezigheid in de lozingen van één (meer) vluchtige organische verbinding(en) die niet specifiek vastgelegd is (zijn) op grond van een parameter van de sectorale norm (BTEX of POX), voorzien de bijzondere voorwaarden in een beperkte concentratie ervan. De beperking wordt vastgelegd naar gelang van het milieueffect dat eigen is aan die stof(fen) en heeft betrekking op de lozing stroomopwaarts van elke installatie met beluchtingssysteem. 26° het is, behoudens uitdrukkelijke toestemming, vrij van de stoffen bedoeld in richtlijn 76/464/EEG en in de dochterrichtlijnen genomen overeenkomstig voormelde richtlijn, alsook in het besluit van 12 september 2002 tot aanpassing van de lijst van de relevante stoffen bedoeld in het besluit van de Waalse Regering van 29 juni 2000 tot bescherming van het oppervlaktewater tegen verontreiniging door bepaalde gevaarlijke stoffen; 27° de lozing van vluchtige verbindingen (oplosmiddelen,...) wordt beperkt via scheidings-, terugwinnings- en eventueel recyclageprocessen binnen de productie-eenheden; 28° het regenwater dat over niet-ingesloten oppervlakten stroomt, wordt afzonderlijk opgevangen en gecontroleerd. Onderafdeling III. - Voorwaarden voor lozingen in gewoon oppervlaktewater m.b.t. subsector III
Art. 4.Industrieel afvalwater dat in gewoon oppervlaktewater wordt geloosd, voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° de pH-waarde ligt tussen 6 en 9.Als het voortkomt uit het gebruik van gewoon oppervlaktewater en/of van grondwater, kan de natuurlijke pH-waarde als grenswaarde van de pH aangenomen worden als ze hoger is dan 9 of lager dan 6; 2° de biochemische zuurstofbehoefte over vijf dagen bij 20 °C en bij aanwezigheid van allyl thio-ureum is niet hoger dan 300 mg per liter;3° de chemische zuurstofbehoefte is niet hoger dan 1 300 mg per liter en het gehalte aan totaal organische koolstof is niet hoger dan 650 mg per liter;4° het gehalte aan zwevende stoffen is niet hoger dan 200 mg per liter;5° het gehalte aan bezinkbare stoffen is niet hoger dan 1 ml per liter (statische bezinking gedurende 2 uur);6° het gehalte aan niet-polaire koolwaterstoffen is niet hoger dan 25 mg per liter;7° het gehalte aan anionactieve, kationactieve en niet-ionogene wasmiddelen is niet hoger dan 3 mg per liter;8° het gehalte aan fenolen is niet hoger dan 1 mg per liter;9° het gehalte aan vlot ontleedbare cyaniden is niet hoger dan 0,5 mg CN per liter;10° het gehalte aan totaal chroom is niet hoger dan 3 mg Cr per liter;11° het gehalte aan totaal zink is niet hoger dan 3 mg Zn per liter;12° het gehalte aan totaal lood is niet hoger dan 1 mg Pb per liter;13° het gehalte aan totaal nikkel is niet hoger dan 4 mg Ni per liter;14° het gehalte aan totaal ijzer is niet hoger dan 6 mg Fe per liter;15° het gehalte aan totaal aluminium is niet hoger dan 6 mg Al per liter;16° de temperatuur is niet hoger dan 30 °C;17° het is vrij van oliën, vetten of andere zwevende stoffen waarvan duidelijk kan worden vastgesteld dat ze een zwevende laag vormen;18° het gehalte aan purgeerbare organische halogeenverbindingen (POX) is niet hoger dan 1 mg chloor per liter aangezien vluchtige stoffen moeten voldoen aan de lozingsvoorwaarden stroomopwaarts van elke behandelingsinstallatie met beluchtingssysteem;19° het gehalte aan monocylische aromatische koolwaterstoffen (BTEX) is niet hoger dan 2 mg per liter aangezien vluchtige stoffen moeten voldoen aan de lozingsvoorwaarden stroomopwaarts van elke behandelingsinstallatie met beluchtingssysteem;20° het gehalte aan polyaromatische koolwaterstoffen (6 van Borneff) is niet hoger dan 250 µg per liter;21° bij een mogelijke aanwezigheid in de lozingen van één (meer) vluchtige organische verbinding(en) die niet specifiek vastgelegd is (zijn) op grond van een parameter van de sectorale norm (BTEX of POX), voorzien de bijzondere voorwaarden in een beperkte concentratie ervan. De beperking wordt vastgelegd naar gelang van het milieueffect dat eigen is aan die stof(fen) en heeft betrekking op de lozing stroomopwaarts van elke installatie met beluchtingssysteem. 22° het is, behoudens uitdrukkelijke toestemming, vrij van de stoffen bedoeld in richtlijn 76/464/EEG en in de dochterrichtlijnen genomen overeenkomstig voormelde richtlijn, alsook in het besluit van 12 september 2002 tot aanpassing van de lijst van de relevante stoffen bedoeld in het besluit van de Waalse Regering van 29 juni 2000 tot bescherming van het oppervlaktewater tegen verontreiniging door bepaalde gevaarlijke stoffen; 23° de lozing van vluchtige verbindingen (oplosmiddelen,...) wordt beperkt via scheidings-, terugwinnings- en eventueel recyclageprocessen binnen de productie-eenheden; 24° het regenwater dat over niet-ingesloten oppervlakten stroomt, wordt afzonderlijk opgevangen en gecontroleerd. Onderafdeling IV. - Voorwaarden voor lozingen in gewoon oppervlaktewater m.b.t. subsector IV
Art. 5.Industrieel afvalwater dat in gewoon oppervlaktewater wordt geloosd, voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° de pH-waarde ligt tussen 6 en 9.Als het voortkomt uit het gebruik van gewoon oppervlaktewater en/of van grondwater, kan de natuurlijke pH waarde als grenswaarde van de pH aangenomen worden als ze hoger is dan 9 of lager dan 6; 2° de biochemische zuurstofbehoefte over vijf dagen bij 20 °C en bij aanwezigheid van allyl thio-ureum is niet hoger dan 100 mg per liter;3° de chemische zuurstofbehoefte is niet hoger dan 300 mg per liter en het gehalte aan totaal organische koolstof is niet hoger dan 100 mg C per liter;4° het gehalte aan zwevende stoffen is niet hoger dan 200 mg per liter;5° het gehalte aan bezinkbare stoffen is niet hoger dan 1 ml per liter (statische bezinking gedurende 2 uur);6° het gehalte aan niet-polaire koolwaterstoffen is niet hoger dan 25 mg per liter;7° het gehalte aan anionactieve, kationactieve en niet-ionogene wasmiddelen is niet hoger dan 3 mg per liter;voor emulsie-polymersatie en suspensie-polymerisatie is het gehalte aan anionactieve, kationactieve en niet-ionogene wasmiddelen niet hoger dan 10 mg per liter 8° het gehalte aan fenolen is niet hoger dan 1 mg per liter;9° het gehalte aan vlot ontleedbare cyaniden is niet hoger dan 0,5 mg CN per liter;10° het gehalte aan totaal chloor is niet hoger dan 1 mg Cl per liter;11° het gehalte aan totaal ijzer is niet hoger dan 4 mg Fe per liter;12° het gehalte aan totaal aluminium is niet hoger dan 4 mg Al per liter;13° de temperatuur is niet hoger dan 30 °C;14° het is vrij van oliën, vetten of andere zwevende stoffen waarvan duidelijk kan worden vastgesteld dat ze een zwevende laag vormen;15° het gehalte aan purgeerbare organische halogeenverbindingen (POX) is niet hoger dan 3 mg chloor per liter aangezien vluchtige stoffen moeten voldoen aan de lozingsvoorwaarden stroomopwaarts van elke behandelingsinstallatie met beluchtingssysteem;16° het gehalte aan monocylische aromatische koolwaterstoffen (BTEX) is niet hoger dan 2 mg per liter aangezien vluchtige stoffen moeten voldoen aan de lozingsvoorwaarden stroomopwaarts van elke behandelingsinstallatie met beluchtingssysteem;17° voor de productie-eenheden van polyvinylchloride (PVC) is het gehalte aan koolstoftetrachloride (CCL4) niet hoger dan 1 mg per liter aangezien vluchtige stoffen moeten voldoen aan de lozingsvoorwaarden stroomopwaarts van elke behandelingsinstallatie met beluchtingssysteem;18° voor de productie-eenheden van polyvinylchloride (PVC) is het gehalte aan chloroform (CCL3) niet hoger dan 1 mg per liter aangezien vluchtige stoffen moeten voldoen aan de lozingsvoorwaarden stroomopwaarts van elke behandelingsinstallatie met beluchtingssysteem;19° het gehalte aan extraheerbare organische halogeenverbindingen (EOX) is niet hoger dan 7 mg per liter aangezien vluchtige stoffen moeten voldoen aan de lozingsvoorwaarden stroomopwaarts van elke behandelingsinstallatie met beluchtingssysteem;20° voor de productie-eenheden van polyvinylchloride (PVC) is het gehalte aan 1,2-dichloorethaan niet hoger dan 1 mg per liter aangezien vluchtige stoffen moeten voldoen aan de lozingsvoorwaarden stroomopwaarts van elke behandelingsinstallatie met beluchtingssysteem;21° voor de productie-eenheden van polyvinylchloride (PVC) is het gehalte aan vinylchloride niet hoger dan 2 mg per liter aangezien vluchtige stoffen moeten voldoen aan de lozingsvoorwaarden stroomopwaarts van elke behandelingsinstallatie met beluchtingssysteem;22° voor de productie-eenheden van polyvinylchloride (PVC) is het gehalte aan dioxines (I-TEQ) niet hoger dan 0,1 mg per liter;23° voor de productie-eenheden van polyvinylchloride (PVC) is de som van de gehalten aan hexachloorbenzeen en pentachloorbenzeen niet hoger dan 0,0001 mg per liter;24° voor de productie-eenheden van polyvinylchloride (PVC) is het gehalte aan hexachloorbutadieen niet hoger dan 0,0001 mg per liter aangezien vluchtige stoffen moeten voldoen aan de lozingsvoorwaarden stroomopwaarts van elke behandelingsinstallatie met beluchtingssysteem;25° bij een mogelijke aanwezigheid in de lozingen van één (meer) vluchtige organische verbinding(en) die niet specifiek vastgelegd is (zijn) op grond van een parameter van de sectorale norm (BTEX of POX), voorzien de bijzondere voorwaarden in een beperkte concentratie ervan. De beperking wordt vastgelegd naar gelang van het milieueffect dat eigen is aan die stof(fen) en heeft betrekking op de lozing stroomopwaarts van elke installatie met beluchtingssysteem; 26° het is, behoudens uitdrukkelijke toestemming, vrij van de stoffen bedoeld in richtlijn 76/464/EEG en in de dochterrichtlijnen genomen overeenkomstig voormelde richtlijn, alsook in het besluit van 12 september 2002 tot aanpassing van de lijst van de relevante stoffen bedoeld in het besluit van de Waalse Regering van 29 juni 2000 tot bescherming van het oppervlaktewater tegen verontreiniging door bepaalde gevaarlijke stoffen;27° de lozing van vluchtige verbindingen (oplosmiddelenà) wordt beperkt via scheidings-, terugwinnings- en eventueel recyclageprocessen binnen de productie-eenheden;28° het regenwater dat over niet-ingesloten oppervlakten stroomt, wordt afzonderlijk opgevangen en gecontroleerd. Onderafdeling V. - Voorwaarden voor lozingen in openbare rioleringen
Art. 6.Industrieel afvalwater dat in openbare rioleringen geloosd wordt, voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° de pH-waarde ligt tussen 6 en 9.5. Als het voortkomt uit het gebruik van gewoon oppervlaktewater en/of van grondwater, kan de natuurlijke pH waarde als grenswaarde van de pH aangenomen worden als ze hoger is dan 9.5 of lager dan 6; 2° het gehalte aan zwevende stoffen is niet hoger dan 1 000 mg per liter;3° het gehalte aan bezinkbare stoffen is niet hoger dan 200 ml per liter (statische bezinking gedurende 2 uur);4° het gehalte aan anionactieve, kationactieve en niet-ionogene wasmiddelen is niet hoger dan 15 mg per liter;5° het gehalte aan chloriden is niet hoger dan 2 000 mg per liter;6° het gehalte aan sulfaten is niet hoger dan 2 000 mg per liter;7° voor de subsectoren I, III en IV is het gehalte aan vlot ontleedbare cyaniden niet hoger dan 0,5 mg CN per liter;voor subsector II is het gehalte aan vlot ontleedbare cyaniden niet hoger dan 2 mg CN per liter; 8° voor subsector IV is het gehalte aan vrij chloor niet hoger dan 1 mg Cl per liter;9° voor subsector III is het gehalte aan totaal chroom niet hoger dan 3 mg Cr per liter;10° voor subsector III is het gehalte aan totaal zink niet hoger dan 3 mg Zn per liter;11° voor subsector II is het gehalte aan totaal kobalt niet hoger dan 2 mg Co per liter;12° voor subsector III is het gehalte aan totaal lood niet hoger dan 1 mg Pb per liter;13° voor subsector III is het gehalte aan totaal nikkel niet hoger dan 4 mg Ni per liter;14° voor subsector II is het gehalte aan totaal koper niet hoger dan 2 mg Cu per liter;15° de temperatuur is niet hoger dan 45 °C;16° het is vrij van oliën, vetten of andere zwevende stoffen waarvan duidelijk kan worden vastgesteld dat ze een zwevende laag vormen;17° de diameter van de zwevende stoffen bedraagt hoogstens 10 mm;18° het gehalte aan met petroleumether extraheerbare stoffen is niet hoger dan 500 mg per liter;19° het bevat geen opgelost ontvlambaar of ontplofbaar gas, noch producten die het vrijmaken van dergelijke gassen kunnen veroorzaken;20° het gehalte aan monocylische aromatische koolwaterstoffen (BTEX) is niet hoger dan 2 mg per liter aangezien vluchtige stoffen moeten voldoen aan de lozingsvoorwaarden stroomopwaarts van elke behandelingsinstallatie met beluchtingssysteem;21° voor de subsectoren I tot III is het gehalte aan polyaromatische koolwaterstoffen (6 van Borneff) niet hoger dan 250 µg per liter;22° voor subsector II is het gehalte aan adsorbeerbare organische halogeenverbindingen (AOX) niet hoger dan 5 mg chloor per liter;23° voor de subsectoren I en III is het gehalte aan purgeerbare organische halogeenverbindingen (POX) niet hoger dan 1 mg chloor per liter aangezien vluchtige stoffen moeten voldoen aan de lozingsvoorwaarden stroomopwaarts van elke behandelingsinstallatie met beluchtingssysteem; voor subsector IV is het gehalte aan purgeerbare organische halogeenverbindingen (POX) niet hoger dan 3 mg chloor per liter aangezien vluchtige stoffen moeten voldoen aan de lozingsvoorwaarden stroomopwaarts van elke behandelingsinstallatie met beluchtingssysteem; 24° voor subsector IV is het gehalte aan extraheerbare organische halogeenverbindingen (EOX) niet hoger dan 7 mg chloor per liter aangezien vluchtige stoffen moeten voldoen aan de lozingsvoorwaarden stroomopwaarts van elke behandelingsinstallatie met beluchtingssysteem;25° voor de productie-eenheden van polyvinylchloride (PVC) is het gehalte aan koolstoftetrachloride (CCL4) niet hoger dan 1 mg per liter aangezien vluchtige stoffen moeten voldoen aan de lozingsvoorwaarden stroomopwaarts van elke behandelingsinstallatie met beluchtingssysteem;26° voor de productie-eenheden van polyvinylchloride (PVC) is het gehalte aan chloroform (CCL3) niet hoger dan 1 mg per liter aangezien vluchtige stoffen moeten voldoen aan de lozingsvoorwaarden stroomopwaarts van elke behandelingsinstallatie met beluchtingssysteem;27° voor de productie-eenheden van polyvinylchloride (PVC) is het gehalte aan 1,2-dichloorethaan niet hoger dan 1 mg per liter aangezien vluchtige stoffen moeten voldoen aan de lozingsvoorwaarden stroomopwaarts van elke behandelingsinstallatie met beluchtingssysteem.voor substitutie vanaf 1,2-dichloorethaan is het maandelijkse gemiddelde van de geloosde hoeveelheid 1,2-dichloorethaan niet hoger dan 2,5 mg per liter aangezien vluchtige stoffen moeten voldoen aan de lozingsvoorwaarden stroomopwaarts van elke behandelingsinstallatie met beluchtingssysteem; 28° voor de productie-eenheden van polyvinylchloride (PVC) is het gehalte aan vinylchloride (VCM) niet hoger dan 2 mg per liter aangezien vluchtige stoffen moeten voldoen aan de lozingsvoorwaarden stroomopwaarts van elke behandelingsinstallatie met beluchtingssysteem;29° voor de productie-eenheden van polyvinylchloride (PVC) is het gehalte aan dioxines (I-TEQ) niet hoger dan 0,1 mg per liter;30° voor de productie-eenheden van polyvinylchloride (PVC) is de som van de gehalten aan hexachloorbenzeen en pentachloorbenzeen niet hoger dan 0,0001 mg per liter;31° voor de productie-eenheden van polyvinylchloride (PVC) is het gehalte aan hexachloorbutadieen niet hoger dan 0,0001 mg per liter aangezien vluchtige stoffen moeten voldoen aan de lozingsvoorwaarden stroomopwaarts van elke behandelingsinstallatie met beluchtingssysteem;32° bij een mogelijke aanwezigheid in de lozingen van één (meer) vluchtige organische verbinding(en) die niet specifiek vastgelegd is (zijn) op grond van een parameter van de sectorale norm (BTEX of POX), voorzien de bijzondere voorwaarden in een beperkte concentratie ervan. De beperking wordt vastgelegd naar gelang van het milieueffect dat eigen is aan die stof(fen) en heeft betrekking op de lozing stroomopwaarts van elke installatie met beluchtingssysteem; 33° het is, behoudens uitdrukkelijke toestemming, vrij van de stoffen bedoeld in richtlijn 76/464/EEG en in de dochterrichtlijnen genomen overeenkomstig voormelde richtlijn, alsook in het besluit van 12 september 2002 tot aanpassing van de lijst van de relevante stoffen bedoeld in het besluit van de Waalse Regering van 29 juni 2000 tot bescherming van het oppervlaktewater tegen verontreiniging door bepaalde gevaarlijke stoffen; 34° de lozing van vluchtige verbindingen (oplosmiddelen,...) wordt beperkt via scheidings-, terugwinnings- en eventueel recyclageprocessen binnen de productie-eenheden; 35° het regenwater dat over niet-ingesloten oppervlakten stroomt, wordt afzonderlijk opgevangen en gecontroleerd. Onderafdeling VI. - Referentievolumes
Art. 7.De lozingsvoorwaarden voor de installaties bedoeld in artikel 1 worden vastgelegd op grond van de volgende specifieke referentievolumes : - voor subsector I : 10 m3/ton vervaardigd product; - voor subsector II : 10 m3/ton vervaardigd product; - voor subsector III : 1 m3/ton vervaardigd product - voor subsector IV : 5 m3/ton vervaardigd product voor de productie-eenheden van PVC, 10 m3/ton vervaardigd product voor de andere activiteiten.
Onderafdeling VII. - Analyse- en monsternemingstechnieken
Art. 8.Voor de monsternemingen en de analyse van de gezamenlijke parameters bedoeld in de artikelen 2, 3, 4, 5 en 6 van deze sectorale voorwaarden wordt gebruik gemaakt van de technieken die tegenwoordig toegepast worden of goedgekeurd zijn door het referentielaboratorium van het Waalse Gewest.
Art. 9.Wat betreft de voorwaarden bedoeld in de artikelen 2 en 3 van dit besluit, wordt totaal metaal gemeten aan de hand van een ongefilterd monster, aangezuurd bij PH2 Onderafdeling VIII. - Overgangs-, opheffings- en slotbepalingen
Art. 10.Het koninklijk besluit van 30 maart 1987 houdende vaststelling van de sectoriële voorwaarden voor de lozing, in de gewone oppervlaktewateren, van afvalwater, afkomstig van de sector van de petrochemie en van de daarvan afgeleide organische chemie, wordt opgeheven.
Art. 11.Voor de inrichtingen die in werking zijn op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, kan de bevoegde overheid voorzien in voorwaarden die niet zo streng zijn als deze sectorale voorwaarden.
Die bijzondere voorwaarden zijn hoe dan ook gelijk aan de vorige vergunning. De geldigheidsduur ervan verstrijkt uiterlijk op 31 oktober 2007.
Art. 12.Dit besluit treedt in werking op 1 februari 2003.
Art. 13.De Minister van Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.
Namen, 16 januari 2003.
De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu, M. FORET