gepubliceerd op 17 september 2007
Besluit van de Waalse Regering waarbij beslist wordt een effectenonderzoek te laten doorvoeren met betrekking tot het voorontwerp van herziening van de gewestplannen Verviers-Eupen-Luik en Hoei-Borgworm met het oog op de opneming van een reserveringsomtrek voor leidingen en een beschermingsomtrek met het oog op de aanleg van nieuwe aardgasleidingen langs het RTR-tracé Raeren - Oupeye (Haccourt) - Opwijk - Zeebrugge op het grondgebied van de gemeenten Raeren, Lontzen, Welkenraedt, Plombières, Dalhem, Wezet, Oupeye, Juprelle, Bitsingen en Borgworm
12 JULI 2007. - Besluit van de Waalse Regering waarbij beslist wordt een effectenonderzoek te laten doorvoeren met betrekking tot het voorontwerp van herziening van de gewestplannen Verviers-Eupen-Luik en Hoei-Borgworm met het oog op de opneming van een reserveringsomtrek voor leidingen en een beschermingsomtrek met het oog op de aanleg van nieuwe aardgasleidingen langs het RTR-tracé Raeren (Eynatten) - Oupeye (Haccourt) - Opwijk - Zeebrugge op het grondgebied van de gemeenten Raeren, Lontzen, Welkenraedt, Plombières, Dalhem, Wezet, Oupeye, Juprelle, Bitsingen en Borgworm
De Waalse Regering, Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 6 oktober 2005 tot vaststelling van de verdeling van de ministeriële bevoegdheden en tot regeling van de ondertekening van haar akten;
Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 26 augustus 2004 houdende regeling van de werking van de Regering, gewijzigd bij de besluiten van de Waalse Regering van 16 september 2004 en 15 april 2005;
Gelet op het Waals Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium, inzonderheid op de artikelen 42 en 46, zoals gewijzigd bij het programmadecreet van 3 februari 2005 betreffende de economische heropleving en de administratieve vereenvoudiging;
Gelet op het koninklijk besluit van 23 januari 1979 tot opstelling van het gewestplan Verviers-Eupen, op het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 26 november 1987 tot opstelling van het gewestplan Luik en op het koninklijk besluit van 26 november 1981 tot opstelling van het gewestplan Hoei-Borgworm;
Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 15 maart 2007 waarbij beslist wordt tot herziening van de gewestplannen Verviers-Eupen-Luik en Hoei-Borgworm en tot goedkeuring van het voorontwerp van herziening van de gewestplannen met het oog op de opneming van een reserveringsomtrek voor leidingen en een beschermingsomtrek met het oog op de aanleg van nieuwe aardgasleidingen langs het RTR-tracé Raeren (Eynatten) - Oupeye (Haccourt) - Opwijk - Zeebrugge op het grondgebied van de gemeenten Raeren, Lontzen, Welkenraedt, Plombières, Dalhem, Wezet, Oupeye, Juprelle, Bitsingen en Borgworm;
Overwegende dat de Waalse Regering de ontwerp-inhoud van het overeenkomstig artikel 42 van voornoemd Wetboek door te voeren effectenonderzoek op 15 maart 2007 goedgekeurd heeft;
Overwegende dat op 15 mei 2007 om de adviezen verzocht is van de "Commission régionale d'Aménagement du Territoire" (Gewestelijke Commissie voor Ruimtelijke Ordening) en van de "Conseil wallon de l'Environnement pour le Développement durable" (Waalse Raad voor het Leefmilieu voor Duurzame Ontwikkeling) over de ontwerp-inhoud van het effectenonderzoek;
Overwegende dat de "Conseil wallon de l'Environnement pour le Développement durable" in zijn advies van 12 juni 2007 de gegevens over de omvang en nauwkeurigheidsgraad van de inlichtingen die het effectenonderzoek zal moeten bevatten, zoals hem voorgelegd, voldoende heeft bevonden;
Overwegende dat de "Commission régionale d'Aménagement du Territoire" in zijn gunstig advies van 29 juni 2007 de aandacht vestigt op de evaluatie van de effecten van de werf op de verstedelijkte gebieden waarin de leidingen aangelegd zullen worden;
Overwegende dat het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu in zijn advies van 21 juni 2007 vraagt dat het ontwerp-bestek verder aangevuld wordt met bemerkingen over de effecten ervan op de biodiversiteit en op het grond- en oppervlaktewater;
Overwegende dat de ontwerp-inhoud van het effectenonderzoek, door de Regering aangenomen op haar vergadering van 15 maart 2007, aangevuld is met de uitslag van de raadpleging van die instanties;
Overwegende dat de inhoud van het effectenonderzoek in bijlage bij dit besluit de draagwijdte van het voorgeschrevene van artikel 42, lid 2, van het Wetboek ruimer omschrijft, waarbij omvang en graad van nauwkeurigheid aangegeven worden van de informatie die in het onderzoek moet voorkomen ten opzichte van de specificiteit van het voorontwerp van herziening;
Overwegende dat de aangevatte procedure voor de herziening van de gewestplannen Verviers-Eupen-Luik en Hoei-Borgworm verdergezet dient te worden door de bepalingen van artikel 42, lid 2, van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium uit te voeren;
Op de voordracht van de Minister van Huisvesting, Vervoer en Ruimtelijke Ontwikkeling, Besluit :
Artikel 1.Er wordt een effectenonderzoek uitgevoerd met betrekking tot het voorontwerp van herziening van de gewestplannen Verviers-Eupen-Luik en Hoei-Borgworm met het oog op de opneming van een reserveringsomtrek voor leidingen en een beschermingsomtrek met het oog op de aanleg van nieuwe aardgasleidingen langs het RTR-tracé Raeren (Eynatten) - Oupeye (Haccourt) - Opwijk - Zeebrugge op het grondgebied van de gemeenten Raeren, Lontzen, Welkenraedt, Plombières, Dalhem, Wezet, Oupeye, Juprelle, Bitsingen en Borgworm.
Art. 2.Omvang van het effectonderzoek en nauwkeurigheidsgraad van de gegevens die het milieueffectenonderzoek. bedoeld in artikel 1 dienen te bevatten zijn bepaald in de bijlage bij dit besluit, met als opschrift"inhoud van het effectenonderzoek voor een gewestplan".
Art. 3.De Minister van Ruimtelijke Ontwikkeling is belast met de uitvoering van dit besluit.
Namen, 12 juli 2007.
De Minister-President, E. DI RUPO De Minister van Huisvesting, Vervoer en Ruimtelijke Ontwikkeling, A. ANTOINE
Bijlage 1 bij het bijzonder bestek INHOUD VAN HET EFFECTENONDERZOEK VOOR EEN GEWESTPLAN 1. Het voorontwerp van herziening van de gewestplannen Verviers-Eupen-Luik en Hoei-Borgworm (bladen 34/5 S, 34/6 S, 34/7 S, 34/8 S, 41/3 N, 42/4 N, 43/1 N en 43/2 N), aangenomen bij het besluit van de Waalse Regering van 15 maart 2007, omvat de opneming van een reserveringsomtrek op het grondgebied van de RTR-gemeenten Raeren (Eynatten) - Oupeye (Haccourt) - Opwijk - Zeebrugge op het grondgebied van de gemeenten Raeren, Lontzen, Welkrenraedt, Plombières, Dalhem, Wezet, Oupeye, Juprelle, Bitsingen en Borgworm. De leidingen voor het vervoer van aardgas waarvan dit voorontwerp voorziet in de aanleg omvatten bovendien een beschermingsomtrek in de zin van artikel 23, lid 1, 3°, van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium.
Die beschermingsomtrek stemt overeen met het reserveringsgebied bepaald bij het koninklijk besluit van 24 januari 1991 tot wijziging van het koninklijk besluit van 11 maart 1966 betreffende de te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en bij de exploitatie van installaties voor gasvervoer door middel van leidingen. 2. Omvang van het effectenonderzoek en nauwkeurigheidsgraad van de gegevens (art.42, lid 2, van het WWROSP) 2.1.Omvang De milieueffectenbeoordeling heeft betrekking op de vestiging, de werking en het herstel van een tweede en, eventueel, een derde leiding langs het RTR-tracé op het grondgebied van de gemeenten Raeren, Lontzen, Welkenraedt, Plombières, Dalhem, Wezet, Oupeye, Juprelle, Bitsingen en Borgworm.
De stations Raeren (Eynatten) en Dalhem (Berneau) zouden in de komende jaren uitgebreid moeten worden, meer bepaald ten gevolge van het RTR-2-project. Die uitbreidingen worden onderworpen aan een stedenbouwkundige vergunning bedoeld bij artikel 127 van het Wetboek, en behoeven bijgevolg geen gewestplanherziening. Daar die uitbreidingen als tweede en eventueel derde leiding verwante installaties vormen met de RTR-1-leiding, worden ze eveneens in het milieueffectenonderzoek opgenomen. 2.2. Nauwkeurigheidsgraad van de gegevens Onderstaand bijzonder bestek is een type-document waarvan de nauwkeurigheidsgraad als voldoende beschouwd wordt krachtens artikel 42 van het Wetboek.
Het onderzoek naar de menselijke, sociaal-economische en milieueigenschappen wordt verricht op de schaal van het algemene grondgebied (punt C.2.) en op microgeografische schaal van het onderzochte grondgebied in termen van kwetsbare milieu- en drukfactoren (punt D).
Ten slotte worden de wijzigingsfactoren van de omgeving en de bestanddelen die de feitelijke en de rechtstoestand vormen, in de bijlage geïnventariseerd; in dat geval moeten de auteurs van het milieueffectenonderzoek slechts de relevante factoren bij de analyse betrekken.
Er wordt bijzondere aandacht besteed aan het probleem van de veiligheid van de personen en aan de effecten van de werf in de verstedelijkte gebieden waarin de leidingen zullen worden aangelegd.
FASE I. GRONDGEBIEDSANALYSE VAN DE OPPORTUNITEIT EN DE LIGGING VAN HET WIJZIGINGSVOORONTWERP VAN PLAN A. OMSCHRIJVING EN ANALYSE VAN HET DOEL, VAN DE DOELSTELLINGEN EN MOTIVERINGEN VAN HET WIJZIGINGSVOORONTWERP VAN PLAN A.1. Omschrijving Hier moeten alleen het doel, de doelstellingen en de motiveringen van de Waalse Regering zoals ze worden vermeld in het besluit tot aanneming van het wijzigingsvoorontwerp van plan en zonder kritische analyse omschreven en bepaald worden. (overeenkomstig punt 1° partim van artikel 42, tweede lid van het Wetboek).
A.1.1. Doel van de herziening Omschrijving van de in het gewestplan aangebrachte wijziging (omtrekken) en de daaraan gebonden cartografie.
A.1.2. Identificatie en explicitatie van de doelstellingen van het voorontwerp Onder doelstellingen van het voorontwerp worden verstaan de doelstellingen die de Waalse Regering nastreeft door het wijzigingsvoorontwerp van het gewestplan.
A.1.3. Identificatie en explicitatie van de motiveringen van het voorontwerp Onder motiveringen van het voorontwerp worden verstaan de redenen waarvoor de opmaking van het voorontwerp door de Waalse Regering als noodzakelijk beschouwd wordt respectievelijk noodzakelijk is voor de realisatie van de doelstellingen.
A.2. Analyse Doel is hier over te gaan tot een eerste analyse van de coherentie van de doelstellingen van het wijzigingsvoorontwerp van het gewestplan ten opzichte van de gewestelijke opties.
Op te merken valt dat de kritische analyse van de motiveringen van het voorontwerp in dit stadium onmogelijk is. Ze zal worden gevoerd als algemene conclusie (fase E) wanneer het geheel van de beoordelingselementen beschikbaar zullen zijn.
A.2.1. Onderzoek van de overeenstemming van de doelstellingen van het voorontwerp met de gewestelijke opties Hier moet worden nagegaan of de doelstellingen van het voorontwerp verenigbaar zijn met de in de gewestelijke oriëntatiedocumenten voorgestelde opties : - het gewestelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan : project van ruimtelijke structuren en inrichtingsprinciepen; - het milieubeleidsplan voor de duurzame ontwikkeling; - de prioritaire acties voor de toekomst van Wallonië; - de gewestelijke beleidsverklaring...
Dit punt legt een verband tussen het voorontwerp van plan en de andere relevante plannen en programma's (art. 42, tweede lid, 1° partim van het Wetboek) en identificeert de relevante doelstellingen van de milieubescherming ten opzichte van het voorontwerp (art. 42, tweede lid, 7° partim van het Wetboek).
A.2.2. Validering van het type zonering/infrastructuur opgenomen in het voorontwerp Er moet worden nagegaan of het type gebied, omtrek of infrastructuur opgenomen in het voorontwerp aangepast is aan de door de Waalse Regering nagestreefde doelstellingen.
A.2.3. Onderzoek van de overeenstemming van het voorontwerp met de vigerende reglementeringen Er moet worden nagegaan of het voorontwerp met de vigerende reglementeringen en in het bijzonder artikel 46 van het Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium overeenstemt.
A.2.4. Synthese Het benadrukken van de doelstellingen van het voorontwerp ten opzichte van hun verenigbaarheid met de gewestelijke uitdagingen en conclusies over het referentiegrondgebied.
B. VERANTWOORDING VAN DE NOODZAAK OM EEN NIEUWE AARDGASLEIDING AAN TE LEGGEN (EN VERWANTE INSTALLATIES OP TE RICHTEN) De gebruikte methode wordt telkens als het nodig is, omschreven. (beantwoordt aan punt 12° van art. 42, tweede lid, van het Wetboek) B.1. Perspectieven in de evolutie van de vraag naar vervoer van aardgas (doorvoer en binnenlandse vraag, uitbreiding van de vraag naar energie en wijziging van de marktaandelen, inoverwegingname van milieuoverwegingen,...) B.2. Rol van de nieuwe leiding in het vervoersnet op verschillende relevante schalen (Europees, federaal, gewestelijk en zelfs plaatselijk) B.3. Bewijsvoering inzake de onmogelijkheid (of de mogelijkheid) om tegemoet te komen aan de doelstellingen aangeduid onder A.1.2. zonder aanleg van een nieuwe aardgasleiding (nuloptie) C. REFLECTIE OVER DE INRICHTING VAN POTENTIELE LIGGINGSALTERNATIEVEN (EN DE BEPALING VAN DE LIGGING VAN DE VERWANTE INSTALLATIES) (Stemt gedeeltelijk overeen met punt 11° van artikel 42, tweede lid, van het Wetboek - zie ook punten D en E) De gebruikte methode wordt telkens als het nodig is, omschreven. (beantwoordt aan punt 12° van art. 42, tweede lid, van het Wetboek) C.1. Afbakening van de relevante grondgebiedscontext voor het zoeken naar potentiële tracé-alternatieven (en naar de bepaling van de ligging van de verwante installaties) in functie van de doelstellingen aangeduid onder A.1.2. (punt 5° van art. 42, tweede lid, van het Wetboek) (punt 6° partim van art. 42, lid 2, van het Wetboek).
C.2. Analyse van de grondgebiedscontext bepaald onder C.1.
Op "meso"-niveau worden de menselijke, de sociaal-economische en leefmilieukenmerken van het grondgebied, in overweging genomen onder C.1., bepaald. De nadruk wordt gelegd op zijn potentialiteiten (troeven en opportuniteiten) en drukfactoren (zwakheden en bedreigingen) voor de opneming van de nieuwe gasleiding. (Stemt overeen met punt 3° partim van artikel 42, tweede lid van het Wetboek).
Een bijzondere aandacht zal worden besteed aan de gebieden die voor het leefmilieu bijzonder belangrijk zijn, zoals die aangewezen overeenkomstig de Richtlijnen 79/409/EG en 92/43/EG. C.3. Identificatie van de potentiële alternatieven voor het tracé (en voor de ligging van de verwante installaties) in functie van de analyse verricht onder C.1. en met inachtneming van de doelstellingen aangeduid onder A.1.2.
Als het studiebureau van mening is dat het zoeken naar liggingsvarianten niet gerechtvaardigd is, moet het zijn positie ernstig motiveren.
C.4. Identificatie van de alternatieven voor de ligging van de verwante installaties in functie van de analyse uitgevoerd onder C.1. en met inachtneming van de doelstellingen aangeduid onder A.1.2.
Als het studiebureau van mening is dat het zoeken naar liggingsvarianten niet gerechtvaardigd is, moet het zijn positie ernstig motiveren.
AFRONDING VAN FASE I : Verantwoording van het voorontwerp t.o.v. artikel 1, § 1, van het Wetboek Doel van die conclusie is, een eerste kritische conclusie te formuleren over het voorontwerp van plan ter zake van de geschiktheid ervan en van het gekozen tracé.
Het voorontwerp en de eventuele alternatieve tracés worden nauwgezet getoest aan alle analysecriteria die artikel 1, § 1, impliceert, namelijk : ? de duurzame tegemoetkoming aan de sociaal-economische behoeften; ? het spaarzame gebruik van de bodem en diens rijkdommen; ? het kwalitatief beheer van de leefomgeving; ? de vrijwaring en de ontwikkeling van het cultureel, het natuurlijk en het landschappelijk erfgoed.
Fase II. LEEFMILIEUBEOORDELING D. VALIDERING VAN DE AFBAKENING EN VAN DE ONTSLUITING Op microschaal dienen het tracé en de ontsluitingsvoorwaarden verfijnd te worden zowel voor het voorontwerp als voor elk potentieel alternatief van het tracé ten gevolge van de gedetailleerde analyse van de studieomtrek. Als verschillende liggingsvarianten voor het tracé aan het einde van punt C in overweging worden genomen, moet punt D herhaald worden voor elke van de liggingsvarianten. De studieomtrek is het gebied dat bij het voorontwerp of een variant voor het tracé betrokken zou kunnen zijn of dat drukfactoren zou kunnen vertonen voor de geplande aanleg. Hij kan dus verschillend zijn naar gelang van het overwogen element van de bestaande toestand aangezien hij afhankelijk is van de aard van het overwogen omgevingselement (min of meer gevoelig voor de aan het project inherente wijzigingsfactoren van de omgeving) of van de overwogen drukfactor. (Stemt gedeeltelijk overeen met punt 11° van artikel 42, tweede lid, van het Wetboek - zie ook punten C en E) D.0. Omschrijving van de gebruikte methode (beantwoordt aan punt 12° van art. 42, lid 2, van het Wetboek) D.1. Identificatie van de aan het project inherente wijzigingsfactoren van de omgeving De componenten van het project die de omgeving zouden kunnen storen, worden geïdentificeerd en gerangschikt (volgens 3 graden bij voorbeeld : hoge, gemiddelde en kleine verstoring) volgens de omvang van deze storingen in drie stadia : - de aanlegfase van de leiding en de verwante installaties; - de werkingsfase; - de meest in de toekomst gelegen saneringsfase van de site.
De te onderzoeken storende componenten van de omgeving worden in bijlage D.1 vermeld zonder volledigheid na te streven. Er wordt bijzondere aandacht besteed aan het probleem van de veiligheid van de personen.
D.2. Beschrijving van de bestaande rechtstoestand De in overweging te nemen elementen van de bestaande rechtstoestand zijn degene die (punt 4° van art. 42, tweede lid, van het Wetboek) drukfactoren vormen voor de geplande aanleg.
Ze moeten het voorwerp uitmaken van een cartografie.
Een bijzondere aandacht zal worden besteed aan de gebieden die voor het leefmilieu bijzonder belangrijk zijn, zoals die aangewezen overeenkomstig de Richtlijnen 79/409/EG en 92/43/EG. (punt 5° van art. 42, lid 2, van het Wetboek).
Bijlage D.2. stelt een onvolledige inhoud van een bestaande rechtstoestand voor.
D.3. Beschrijving van de bestaande feitelijke toestand De elementen van de bestaande feitelijke toestand die in overweging genomen moeten worden zijn degene die de gevolgen dreigen te ondergaan van de wijzigingsfactoren van het leefmilieu zoals opgesomd in D.1. die als "kwetsbare leefmilieufactoren" bekend zijn (punt 4° van art. 42, tweede lid, van het Wetboek) of die drukfactoren op de voorziene aanleg uitmaken. Ze moeten het voorwerp uitmaken van een cartografie.
Een bijzondere aandacht zal worden besteed aan de gebieden die voor het leefmilieu bijzonder belangrijk zijn, zoals die aangewezen overeenkomstig de Richtlijnen 79/409/EG en 92/43/EG. (punt 5° van art. 42, lid 2, van het Wetboek) Bijlage D.3. stelt een onvolledige inhoud van een bestaande rechtstoestand voor.
D.4. Voorstelling van de afbakenings- en uitvoeringsvarianten Doel is vanuit de in D 2 en D 3 bepaalde kwetsbaarheden en drukfactoren over te gaan tot een eerste identificatie van afbakenings- of uitvoeringsvarianten van het voorontwerp en, in voorkomend geval, van de aan het einde van punt C overwogen liggingsvarianten. De varianten hebben met name als doel de milieueffecten te beperken en de liggingsverplichtingen in aanmerking te nemen. Een gelijkwaardige denkoefening zal in punt D.6. uitgevoerd worden na beoordeling van de milieueffecten van de hier geïdentificeerde varianten.
De afbakeningsvarianten zijn kleine wisseloplossingen voor de omtrek van het gebied.
De uitvoeringsvarianten omvatten de bijkomende voorschriften of de andere denkbare inrichtingsmaatregelen (zie bijlage A).
D.5. Beoordeling van de waarschijnlijke niet-verwaarloosbare effecten bij de verschillende stappen voor de uitvoering van de afbakenings- en uitvoeringsvarianten (Stemt overeen met de punten 8° en 9° van art. 42, tweede lid, van het Wetboek) Doel is de storende componenten van de in punt D.4. bepaalde varianten in verband te brengen met de in D.2. en D.3. bedoelde kwetsbaarheden van de omgeving om de waarschijnlijke niet-verwaarloosbare effecten (cumulatieve secundaire synergische, korte-, middelange- en langetermijneffecten, permanente en tijdelijke zowel positieve als negatieve effecten) op het leefmilieu alsmede op de landbouw- en bosactiviteit duidelijk te maken.
Deze analyse moet in drie stadia gevoerd worden : - de aanlegfase van de leiding en de verwante installaties; - de werkingsfase; - de meest in de toekomst gelegen saneringsfase van de site.
Met deze analyse moet worden vastgesteld of de in het voorontwerp van plan en zijn varianten (inzake ligging/afbakening/uitvoering) voorgestelde inrichting belangrijke effecten zou kunnen hebben op het leefmilieu van de aangrenzende Gewesten met het oog op de eventuele toepassing van de bepalingen van artikel 43, § 2, van het Wetboek, zoals gewijzigd bij het decreet van 3 februari 2005.
D.5.1. Identificatie van de voornaamste milieueffecten De te onderzoeken milieueffecten worden opgesomd in bijlage D.5.
Er zal een bijzondere aandacht besteed moeten worden aan de veiligheid van de personen.
D.5.2. Vergelijking van de varianten Opmaking van een synoptische tabel voor de vergelijking van de verschillenden afbakenings- en uitvoeringsvarianten naar gelang van hun effecten op het milieu.
D.6. Onderzoek van de maatregelen die moeten worden genomen om de negatieve effecten van de afbakenings- en uitvoeringsvarianten te beperken (Stemt overeen met punt 10° van art. 42, tweede lid, van het Wetboek) D.6.1. Voorstelling van de te nemen maatregelen Doel is de maatregelen die moeten worden genomen om de negatieve effecten van de in D 4. bepaalde verschillende afbakenings- en uitvoeringsvarianten te beperken, te identificeren.
Het kan gaan om - een aanpassing van aangrenzende zoneringen; - bijkomende voorschriften; - andere inrichtingsmaatregelen.
D.6.2. Doeltreffendheid van de maatregelen en schatting van de (niet-reduceerbare) residuele effecten van elke variant D.6.3. Vergelijking van de verschillende varianten D.7. Waarschijnlijke evolutie van de leefmilieutoestand als het plan niet wordt uitgevoerd (nuloptie) E. SYNTHESE VAN DE EVALUATIE (Stemt gedeeltelijk overeen met punt 11° van art. 42, tweede lid, van het Wetboek) Opmaking van een vergelijkende tabel van voor- en nadelen van van de toestand zonder uitvoering van het plan en de in punt D bepaalde verschillende afbakenings- en uitvoeringsvarianten voor het voorontwerp, de in fase C overwogen liggingsvarianten.
Commentaren van deze tabel ten opzichte met name van de naleving van artikel 1, § 1, van het Wetboek (punt 2° van art. 42, tweede lid, van het Wetboek) en van de inachtneming van de in punt A.2.1 (punt 7, partim van art. 42, tweede lid van het Wetboek) bepaalde doelstellingen van de milieubescherming met inbegrip van de kritische analyse van de motiveringen van het voorontwerp.
Die synthese dient om te beslissen of het gepast is om het plan te wijzigen op grond van een vollediger wetenschappelijke analyse dan die waarop het voorontwerp van herziening van het gewestplan gegrond was en, mocht dat het geval zijn, om te opteren voor een inrichting die verenigbaar is met artikel 1, § 1, van het Wetboek. Zij maakt al dan niet een validering mogelijk van de motiveringen van het voorontwerp, aangeduid in punt A.1.3.
Met deze synthese moet worden vastgesteld of de in het voorontwerp van plan en zijn varianten (inzake ligging/afbakening/uitvoering) voorgestelde inrichting belangrijke effecten zou kunnen hebben op het leefmilieu van de aangrenzende Gewesten met het oog op de eventuele toepassing van de bepalingen van artikel 43, § 2bis, van het Wetboek, zoals gewijzigd bij het decreet van 3 februari 2005.
F. IN HET VOORUITZICHT GESTELDE MAATREGELEN VOOR DE OPVOLGING VAN DE BELANGRIJKE MILIEUEFFECTEN VAN DE UITVOERING VAN HET WIJZIGINGSVOORONTWERP VAN GEWESTPLAN (punt 13° van art. 42, tweede lid) Doelstelling is om in een vroegtijdig stadium de onvoorziene negatieve effecten op te sporen en zo de geschikte coreectiemaatregelen te kunnen invoeren.
Zaak is, de lijst op te maken van de niet-verwaarloosbare effecten, opvolgingsindicatoren voor die effecten voor te stellen, berekeningswijze ervan, de gebruikte gegevens en hun bron, evenals hun grenswaarden.
G. AANVULLINGEN G.1. Omschrijving van de gerezen problemen (punt 12° van art. 42, tweede lid) Doel is de gerezen problemen aan te duiden, die met name tijdens de verzameling van gegevens en de methodes voor de schatting van de behoeften ondervonden zijn.
G.2. Grenzen van het onderzoek Het betreft de punten van het onderzoek die in de milieueffectbeoordelingen diepgaand onderzocht zouden moeten worden, die op de concrete projecten uitgevoerd zullen worden.
H. NIET-TECHNISCH SAMENVATTING (maximum 30 bladzijden + illustraties) Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Waalse Regering waarbij beslist wordt een effectenonderzoek te laten doorvoeren met betrekking tot het voorontwerp van herziening van de gewestplannen Verviers-Eupen-Luik en Hoei-Borgworm met het oog op de opneming van een reserveringsomtrek voor leidingen en een beschermingsomtrek met het oog op de aanleg van nieuwe aardgasleidingen langs het RTR-tracé Raeren (Eynatten) - Oupeye (Haccourt) - Opwijk - Zeebrugge op het grondgebied van de gemeenten Raeren, Lontzen, Welkenraedt, Plombières, Dalhem, Wezet, Oupeye, Juprelle, Bitsingen en Borgworm (bladen 34/5 S, 34/6 S, 34/7 S, 34/8 S, 41/3 N, 42/4 N, 43/1 N en 43/2 N).
Namen, 12 juli 2007.
De Minister-President, E. DI RUPO De Minister van Huisvesting, Vervoer en Ruimtelijke Ontwikkeling, A. ANTOINE
Bijlage A Bijkomende voorschriften en andere inrichtingsmaatregelen De in artikel 23, tweede lid, 2° van het Wetboek bedoelde bijkomende voorschriften worden bepaald in artikel 41 en kunnen met name betrekking hebben op : 1° de bepaling van de bestemming van de gebieden;2° de fasering van hun bezetting;3° de omkeerbaarheid van de bestemmingen;4° de dichtheid van de gebouwen of woningen;5° de verplichting om een gemeentelijk plan van aanleg voorafgaand aan hun uitvoering uit te werken;6° de verplichting om een voorafgaand gemeentelijk stedenbouwkundig reglement op te maken of nog op elk andere type voorschrift inzake stedenbouw of planologie. De in artikel 23, tweede lid, 2°, van het Wetboek bedoelde andere inrichtingsmaatregelen omvatten met name : 2, lid 3°, van het Wetboek) ? de in of buiten de site geplande uitrustingen (infrastructuren voor vervoer, water-, gas-, elektriciteitaanvoer, riolering/zuivering); ? de voorzieningen voor het milieubeheer en voor de vermindering van de effecten (zuiveringsstation, vergaarkom); ? de maatregelen voor landschapsintegratie;
Bijlage D.1.
Storende componenten van de omgeving Storende componenten gebonden aan de mobilisatie of de consumptie van natuurlijke hulpbronnen ? Immobilisatie van de grond en ondergrond (winning uit de grond en de ondergrond ten opzichte van andere bestaande en potentiële menselijke activiteiten); ? Waterconsumptie Storende componenten gebonden aan de lozingen en emissies van de activiteiten ? Geluidshinder ? Vaste, vloeibare en gasachtige lozingen, afvalstoffen.
Storende componenten of risico's gebonden aan de opslag van producten ? Grondstoffen, processtoffen, producten, bijproducten, afvalstoffen,...
Storende componenten gebonden aan de mobilisatie van de infrastructuren en openbare uitrustingen binnen en buiten de site ? Mobilisatie van de wegen - verkeer; ? Mobilisatie van de parkeerplaatsen; ? Mobilisatie van de aanvoeruitrustingen (rechtverkrijgenden : water, elektriciteit, pijpleidingen,..);
Mobilisatie van de infrastructuren voor opvang en zuivering van afvalwater.
Bijlage D.2.
Bestaande rechtstoestand De volgende elementen moeten overwogen worden : ? De omtrekken en de reglementaire inrichtingsgebieden; gedecentraliseerde gemeenten en/of gemeenten die een gemeentelijk stedenbouwkundig reglement hebben goedgekeurd, omtrekken van gemeentelijke plannen van aanleg, gemeentelijk rioleringsplan, omtrekken vastgesteld in toepassing van het algemeen reglement op de bouwwerken in landelijk gebied,...; ? De territoriale elementen onderworpen aan een bijzondere regelgeving : juridisch statuut van het wegennet en van de verbindingswegen; juridisch statuut van de bossen en wouden, autonoom net voor traag verkeer... ? De vergunningsomtrekken met beperking van het burgerlijk recht : omtrekken van de bestaande verkavelingen, omtrekken waarvoor het rampfonds is tegemoetgekomen, onroerende goederen onderworpen aan het recht van voorkoop, onroerende goederen onderworpen aan de onteigening ten algemenen nutte... ? De omtrekken gebonden aan de beleidsvormen inzake operationele inrichting : ruilverkavelingsomtrekken, stadsheroplevingsomtrekken, stadsvernieuwingsomtrekken, bevoorrechte initiatiefgebieden... ? De patrimoniale omtrekken en sites : beschermde monumenten en sites met inbegrip van de archeologische opgravingen, monumentaal erfgoed van België, lijst van de bomen en bijzondere hagen... ? De omtrekken van leefmilieudrukfactoren (w.o. o.m. de voorkomingsomtrekken van waterwinningen, de Natura 2000-gebieden, de risicogebieden inzake overstromingen, de gebieden gebonden aan het overstromingsonderzoek, enz. ? De landschappelijk waardevolle omtrekken : afbakening van de landschappelijk waardevolle omtrekken zoals opgenomen in het gewestplan.
Bijlage D.3.
Bestaande feitelijke situatie Biofysisch milieu ? Lucht en klimaat (waarvan windrichting); ? Oppervlakte- en grondwater; ? Grond en ondergrond (waarvan het reliëf en de identificatie van afzettingen met een te beschermen hoge economische of patrimoniale waarde); ? Biotopen; ? Risico's op natuurrampen en geotechnische drukfactoren waaraan de studieomtrek onderworpen is : ? overstromingen; ? karstnatuurfenomenen; ? mijnrisico; ? instorting; ? grondverschuiving; ? aardbevingsrisico. ? Gebieden voor de aanleg van eventuele spaarbekkens. ? Landschappelijk waardevolle omtrekken (naar gelang van de krachtlijnen van het landschap en de aanwezigheid van uitzonderlijke uitzichten) Menselijk milieu ? Geluids- en geuromgeving; ? Ligging van de woongebieden, stedenbouwkundige structuur en architecturale vorm van het bebouwd gedeelte en van de openbare ruimten; ? culturele en natuurlijke erfgoederen; ? Landschap en visuele omgeving; ? Infrastructuren en uitrustingen; ? Het verkeer van de langzame vervoermiddelen; ? Aanwezigheid van onroerende goederen of van een beschermde site; ? Net van openbare vervoersmiddelen en frequenties - bereikbaarheidskaarten.
De menselijke activiteiten ? Aard en eigenschappen van de huidige en potentiële activiteiten (in het kader van het huidige gewestplan); ? Gevoelige sociaal-culturele uitrustingen; ? Andere menselijke bezigheden gevoelig voor de storende activiteiten; ? Landbouwactiviteiten; ? Andere economische activiteiten.
Bijlage D.5.
Milieueffecten Effecten op lucht en klimaat ? Eventuele verstoring van het microklimaat door hoge gebouwen (schaduw, turbulentie aan de voet van hoogbouw...); ? Eventuele deelneming aan de mistvorming door de emissie van stoffen in de lucht onder gunstige spreidingsvoorwaarden.
Effecten op het oppervlakte- en grondwater ? Wijziging van de stroomgebieden na rechttrekkingen van kleine beddingen van waterlopen; ? Wijziging van het hydrogeologische stelsel van de waterhoudende en hydrologische lagen van de waterlopen gebonden aan de impregnatie van de gronden door de gebouwen en inrichtingen in de bodem (wegen en parkeerplaatsen); ? Wijziging van de chemische en microbiologische kwaliteit en van de troebelheid van de waterlopen gebonden aan de lozingen van regen- en gezuiverd water; ? Wijziging van het stelsel van de waterlopen gebonden aan de lozingen van regen- en gezuiverd water; ? Gevaar voor toevallige verontreiniging gebonden met name aan de opslag van producten of afvalstoffen; ? Mogelijk gebruik van plaatselijke watervoorraden door het putten; ? Karststelsel en instortingen door de bronbemaling van de lagen. ? Effecten op de kwaliteit van het ondergrondse water.
Effecten op de grond en ondergrond ? Onomkeerbare immobilisatie van de grond en ondergrond gebonden aan de ligging van de gebouwen en aan inrichtingen van de bodem door de wegen en parkeerplaatsen; ? Gevaar voor toevallige verontreiniging gebonden met name aan de opslag van producten of afvalstoffen ? Karst- en/of mijninstortingen met hoge risico's.
Effecten op de fauna en de flora ? Verwoesting en/of opdeling van de biotopen gebonden aan de ligging van de gebouwen, aan de inrichtingen van de bodem en aan de wijziging van het bodemreliëf; ? Verslechtering van de ecotopen door gasachtige, vloeibare of vaste verontreinigende stoffen; ? Verstoring van de fauna gebonden aan de activiteiten (geluid, bewegingen,...); ? Effect op de gebieden die voor het leefmilieu bijzonder belangrijk zijn, zoals die aangewezen overeenkomstig de Richtlijnen 79/409/EG (behoud van de vogelstand) en 92/43/EG (instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna = Natura 2000-netwerk).
Volgende vragen komen meer bepaald aan bod : ? opsomming van de betrokken Natura 2000-locatie(s) en grondinneming van het overwogen project (oppervlaktes, liggingen); ? aanduiden en in kaart brengen van de habitats van communautair belang en de habitats van soorten die rechtstreeks of onrechtstreeks bij het ontwerp betrokken zijn en omschrijving van hun staat van bewaring; ? analyse van de impact van het project op de kenmerken van de locatie(s) en op zijn/hun staat van bewaring, ongeacht of dat in de voorbereidende fase, de uitvoeringsfase (met inbegrip van de eventuele werffases die volledig omschreven en beoordeeld moeten worden) of beheersfases op middellange en lange termijn van de installaties en de inrichtingen verbonden aan het project (o.a. onderhoud van de planten op de grondinneming van de leidingen); ? voorzover er habitats van communautair belang (prioritair of niet) in de inneming van de wijzigingen betrokken zijn, inoverwegingname, omschrijving en onderzoek naar alternatieve projecten; ? inoverwegingname, voorstelling en bespreking ivm de compenserende maatregelen die nodig zouden zijn mocht het project aangenomen worden ondanks de negatieve effecten op bovenbedoelde habitats.
Het milieueffectenonderzoek moet hetzelfde type reflectie omvatten voor wat betreft de eventuele natuur- of bosgebieden volgens het vigerende gewestplan voor uitvoering van het project en, meer bepaald, voor wat betreft alle gebieden die onder een beschermingsstatuut zijn geplaatst (natuurreservaten, biologisch waardevolle vochtige gebieden,...). Een bijzondere aandacht dient eveneens uit te gaan naar de hagen en waardevolle bomen die in het project betrokken kunnen zijn.
Effecten op de menselijke gezondheid en veiligheid ? Verslechtering van de gezondheid wegens geluidshinder door verkeerstoename; ? Verslechtering van de gezondheid gebonden aan de emissie van atmosferische verontreinigende stoffen; ? Inbreuk op de veiligheid gebonden aan de toename van het verkeer van motorfietsen, wagens, vrachtwagens op het wegennet; ? Trillingen te wijten aan de processen van de ondernemingen (zeven, stamp- en breekmachines...) Effecten op aangenaam leefklimaat ? Verslechtering van de geuromgeving door de emissie van gasachtige verontreinigende stoffen en zelfs afvalstoffen; ? Verslechtering van de geluidsomgeving door de luidruchtige activiteiten en de toename van het verkeer; ? Verslechtering van de visuele kwaliteit gebonden aan de volumetrie of aan de architecturale en stedenbouwkundige samenstelling van de toekomstige gebouwen alsmede aan de vermoedelijke wijzigingen van het bodemreliëf om ze te bouwen.
Effecten op de materiële en patrimoniale goederen ? Beschadiging van de patrimoniale onroerende goederen door de atmosferische emissies van enkele verontreinigende industrieën; ? Schade aan eventuele archeologische plaatsen.
Effecten op mobiliteit, verkeersnetten en infrastructuren ? Scheiding van het verkeer per vervoersmiddel ? Ongeschikte mobilisatie van de verkeersinfrastructuren verantwoordelijk voor de gevolgen op de vlotte doorstroming van het verkeer ? Verstoring door een ongeschikte last op het netwerk voor bruikbaarheid en zuivering van water ? Overbelasting van de elektriciteits-, gas- en communicatienetten.
Effecten op de activiteiten ? Effect op de primaire activiteiten (landbouw, bosbouw) die aanwezig zijn op de site van het voorontwerp gebonden aan de mobilisatie van de grond en ondergrond ? Effect op enkele gebruiken van de bodem en voortdurende of toevallige gevoelige activiteiten (woonplaatsen, toerisme...) gebonden aan eventuele geluids- of reukhinder.