gepubliceerd op 08 juli 2000
Besluit van de Waalse Regering tot wijziging van het besluit van de Waalse regering van 17 november 1994 houdende het statuut van de ambtenaren van het Gewest
8 JUNI 2000. - Besluit van de Waalse Regering tot wijziging van het besluit van de Waalse regering van 17 november 1994 houdende het statuut van de ambtenaren van het Gewest
VERSLAG AAN DE REGERING Mevrouw de Minister, Mijne Heren Ministers, ALGEMENE INLEIDING Met het voorontwerp van besluit dat ik de eer heb aan de Regering te mogen voorleggen wordt het besluit van de Waalse Regering van 23 januari 1997 tot wijziging van het besluit van de Waalse regering van 17 november 1994 houdende het statuut van de ambtenaren van het Gewest dat op 26 november 1999 door de Raad van State nietig werd verklaard, herwerkt. Die nietigverklaring kwam tot stand naar aanleiding van de schending van artikel 3, § 1, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.
Met bedoeld regeringsbesluit werd het statuut van de gewestelijke ambtenaren in tamelijk hoge mate gewijzigd, vooral wat betreft de toegangsvoorwaarden tot de betrekkingen (omschrijvingen van de kwalificaties en capaciteiten), de mutatie- en overplaatsingsprocedures, de voorwaarden voor de bevordering naar sommige graden, de datum van inwerkingtreding van sommige benoemingen, de evaluatie- en de tuchtregeling.
De voorgestelde herziening is er één met terugwerkende kracht op 1 maart 1997 (zie artikel 38) : op die datum trad bedoeld besluit immers in werking. In dit geval is de terugwerkende kracht toelaatbaar wegens de vernietigingsgrond (de Raad van State werd niet om advies gevraagd, terwijl de hoogdringendheid als onvoldoende gegrond beschouwd werd) en wegens de negatieve gevolgen van de beslissing tot nietigverklaring op de continuïteit en de goede werking van de openbare diensten.
Meer bepaald wordt ondanks het beginsel dat in artikel 2 van het Burgerlijk Wetboek tot stelregel verheven wordt en dat stelt dat de wet geen terugwerkende kracht heeft, algemeen erkend dat een administratieve overheid die een door de Raad van State nietig verklaarde akte herziet, de nieuwe akte terugwerkende kracht dient te verlenen indien dit nodig blijkt voor de goede werking of de continuïteit van de openbare dienstverlening. In casu betroffen de meeste bepalingen die nietig werden verklaard en die betrekking hadden op de personeelsformatie, het repertorium, de omschrijvingen van de kwalificaties en capaciteiten en de andere voorwaarden voor de toegang tot de betrekkingen, de mutatie-, overplaatsing- en omwisselingprocedures, de duurtijd van de stage, de termijn voor de verlening van de betrekkingen, de evaluatie en de bepaling van de administratieve anciënniteit, bestanddelen die bijdragen tot de ingewikkelde regeling voor het verlenen van betrekkingen. Zonder herziening met terugwerkende kracht zouden de aan de gang zijnde procedures voor het verlenen van betrekkingen nietig worden, waarbij ook de uitvoering van nieuwe procedures een aanzienlijke vertraging zou oplopen al was het maar door de noodzaak om in een nieuwe personeelsformatie te voorzien en een functieomschrijving op te stellen voor elke betrekking terwijl het regelmatig verlenen van betrekkingen juist noodzakelijk is voor de goede werking en de continuïteit van de openbare dienstverlening.
Voorts valt op te merken dat de nietigverklaring van bepalingen die betrekking hebben op de tuchtregeling een leemte in de regelgeving doet ontstaan waardoor geen nieuwe procedures kunnen worden ingesteld en waardoor de lopende procedures nietig worden; dat het voor de goede werking en de continuïteit van de openbare dienstverlening onontbeerlijk is dat de overheid haar mogelijkheid behoudt om het plichtsverzuim van de ambtenaren te bestraffen.
De voorgestelde herziening is echter niet allesomvattend doordat artikel 31 van het nietig verklaarde besluit, waarin de criteria voor de representativiteit in de raad van beroep worden omschreven, niet aan herziening toe is. De criteria voor de representativiteit in de raad van beroep blijven van kracht zoals ze werden voorzien in de oorspronkelijke versie van artikel 81, § 4, alinea 2, van het statuut van de ambtenaren van het Gewest, de dato 17 november 1994.
Bij een herziening met terugwerkende kracht die omzeggens dezelfde teneur heeft moet wegens de continuïteit en de goede werking van de openbare diensten noodzakelijkerwijs rekening worden gehouden met de brede overeenstemming in verband met de noodzaak om nieuwe hervormingen door te voeren in het statuut van de ambtenaren van het Gewest. Daarom is het nodig gebleken om vormelijk te bepalen (zie artikel 38) dat bedoelde herziening tijdelijk is en doorgevoerd wordt in afwachting van bedoelde hervormingen.
II. ARTIKELGEWIJZE BESPREKING Artikel 1 Zonder herziening zou een wijziging van de personeelsformatie nodig zijn vóór elke vacantverklaring van een betrekking.
De opmerking van de Raad van State werd opgevolgd.
Artikel 2 Zou de herziening uitblijven, dan zou voor elke betrekking in de personeelsformatie een functieomschrijving opgesteld moeten worden.
Artikel 3 Door het uitblijven van een herziening zou de mogelijkheid om met behoud van de standplaats te bevorderen zoals voorzien door het nietig verklaarde besluit uitgesloten worden.
Het begrip « administratieve standplaats » wordt vastgesteld in artikel 1 van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende uitvoeringsmaatregelen van het statuut van de ambtenaren van het Gewest. De persoonlijke woon- of verblijfplaats moeten zo opgevat worden dat ze alle gevallen inhouden waarin ambtenaren op grond van regelgevende of decreetsbepalingen opgelegd wordt om zich daar te vestigen waar de betrekking bekleedt wordt, namelijk de administratieve standplaats.
Artikel 4 Ook na de herziening wordt de mogelijkheid in stand gehouden om onmiddellijk van niveau 4 naar niveau 2 over te gaan. Die bepaling werd in 1997 ingevoerd om de lijn van de beslissing om diplomavereisten af te schaffen in zowel niveau 3 als niveau 4, door te trekken.
Artikel 5 Met de door de Raad van State geformuleerde opmerking wordt rekening gehouden in artikel 34 van het statuut, waarin bepaald wordt dat « er op de dag van de vacantverklaring van de betrekking moet worden voldaan aan de voorwaarden die de ambtenaar moet vervullen om benoemd te kunnen worden ».
Artikel 6
Artikel 12.- Opmerking 1 De opmerking van de Raad van State wordt opgevolgd door de vaststelling dat vacante betrekkingen aan de ambtenaren betekend worden die door mutatie of overplaatsing benoemd kunnen worden overeenkomstig artikel 4 van het besluit van de Waalse regering van 17 november 1994 houdende uitvoeringsmaatregelen van het statuut van de ambtenaren van het Gewest.
Artikelen 7, 13 en 21 De Raad van State merkt op dat de artikelen 14 en 23 enerzijds en anderzijds artikel 6, tweede lid, van het ontwerp elkaar tegenspreken, in die zin dat in de voorwaarden waaraan volgens eerstgenoemde artikelen voldaan moet worden met het oog op een mutatie of overplaatsing de woorden « en aan zijn kwalificatie » geschrapt werden en dat volgens laatstgenoemde mutatie en overplaatsing ondergeschikt worden gemaakt « . aan het bezit van de kwalificaties en capaciteiten die vereist worden in de omschrijving van de kwalificaties en de capaciteiten ».
Er wordt voorgesteld om geen gevolg te geven aan de opmerking van de Raad van State aangezien er door het afschaffen van de woorden « en aan zijn kwalificatie » in de artikelen 14 en 23 van het ontwerp een gebrek aan samenhang juist vermeden wordt.
In artikel 6, tweede lid, van het ontwerp worden immers de algemene voorwaarden vastgesteld waaraan voldaan moet worden voor de toegang tot een betrekking volgens één van de wijzen voorzien in het huidig artikel 8 van het besluit van de Waalse regering van 17 november 1994.
Bijgevolg zou het verwijzen in bedoelde artikelen 14 en 23 van het ontwerp naar de kwalificaties alleen en dus niet naar de kwalificaties en de capaciteiten resulteren in een gebrek aan samenhang met artikel 6, tweede lid.
In artikel 40 van het ontwerp moeten de woorden « en van dezelfde kwalificatie in de zin van artikel 6 » dan weer geschrapt worden zover de omwisseling daar omschreven wordt als de gelijktijdige mutatie of overplaatsing van twee ambtenaren.
Artikel 8 Zonder herziening zou het onmogelijk worden om mutaties toe te kennen wegens sociale of familiale redenen zonder dat er betrekkingen vacant worden verklaard. Mutatieprocedures die op het repertorium gebaseerd zijn zouden ook niet meer georganiseerd kunnen worden.
Artikel 9.- Opmerking 1 Artikel 16 De Raad van State stelt vast dat in het tweede lid van artikel 16, § 1, van het ontwerp afgeweken wordt van de anciënniteitsregel wanneer ambtenaren van rang A4 en hoger voor mutatie in aanmerking komen. De Raad van State heeft vraagtekens geplaatst bij het objectieve criterium dat aangewend wordt met het oog op de mutatie van bedoelde hogere ambtenaren.
Voorgesteld wordt om te blijven werken met de criteria die de Regering nu hanteert wanneer een ambtenaar van rang A4 of hoger benoemd wordt, aangezien bij het invullen van staffuncties uitgesloten moet worden dat in de ingewikkelde procedure die aangewend wordt om uit te zoeken welke ambtenaar het best beantwoordt aan de vereisten van een ambt de deur wordt opengezet voor de risico's die een aanwijzing op basis van anciënniteit alleen met zich kan brengen.
Meer bepaald bestaan de objectieve criteria die de Regering in aanmerking neemt bij de aanwijzing van een ambtenaar van rang A4 of hoger die gemuteerd of overgeplaatst wenst te worden, uit diens aanspraken en verdiensten, wat ook in andere aangelegenheden het geval is, zo bijvoorbeeld voor de bevordering door verhoging in graad van alle ambtenaren van niveau 1.
Artikel 9.- Opmerking 2 Er werd geen gevolg gegeven aan de opmerking van de Raad van State.
Artikelen 10 en 11 Door de herziening wordt vermeden dat er opnieuw een examenvoorwaarde verbonden wordt aan de verhoging naar de rangen D1 en E1.
Artikelen 12 t.e.m. 16 De wijzigingen die de overplaatsingsregeling in 1997 ondergaan heeft, zijn van dezelfde aard als de wijzigingen die de mutatieregeling onderging.
Artikel 12.- Opmerking 1 Zie onder artikel 6.
Artikel 12.- Opmerking 2 In artikel 22, tweede lid (1), worden de aanvragen voor mutatie en overplaatsingen in de rangen A1 en A2 onmiddellijk aan de Regering voorgelegd, waarna laatstgenoemde overeenkomstig de artikelen 16, § 1, en 26 van het statuut de beste gegadigde uitkiest op grond van diens aanspraken en verdiensten.
Artikel 13 Zie onder artikel 7.
Artikel 14 De Raad van State merkt op dat de werkingsregeling van de commissie die de overplaatsingsaanvragen zal moeten behandelen weinig nauwkeurig is omschreven in artikel 24, tweede lid, waarin inzonderheid op de samenstelling van die commissie wordt ingegaan. Het zinsdeel dat door de Raad van State met een opmerking werd voorzien, heeft in de feiten geen problemen opgeworpen.
Bovendien moet gemeld worden dat artikel 24, tweede lid, ondertussen werd vervangen door andere bepalingen krachtens het besluit van de Waalse Regering van 29 april 1999 tot wijziging van diverse bepalingen met het oog op het bevorderen van de mobiliteit tussen de diensten van de Regering en bepaalde instellingen van openbaar nut die onder het Waalse Gewest ressorteren en tussen bedoelde instellingen onderling.
Artikel 15 De opmerking van de Raad van State werd opgevolgd, behalve dat het woord « noden » behouden wordt om een samenhangend woordgebruik te waarborgen.
Artikel 16 Zie onder artikel 9, opmerking 1.
Artikel 17 De opmerking van de Raad van State werd opgevolgd.
Artikel 18 De opmerking van de Raad van State werd opgevolgd.
Artikel 19 Met het oog op de mogelijkheid om de procedures voor het verlenen van betrekkingen in goede banen te leiden, is de herziening van dit artikel belangrijk. Snel is immers gebleken dat de in 1994 vastgelegde termijn van negen maanden daarvoor onvoldoende lang was.
Artikel 20 De opmerking van de Raad van State werd opgevolgd.
Artikelen 21 t.e.m. 24 De wijzigingen werden in 1997 doorgevoerd om de bepalingen met betrekking tot de omwisseling beter in overeenstemming te brengen met de bepalingen met betrekking tot de mutatie en de overplaatsing. Samen vormen al die bepalingen immers een geheel.
Artikel 21 Zie onder artikel 7.
Artikelen 25 t.e.m. 28 Toen de evaluatieregeling in 1997 gewijzigd werd, was het de bedoeling om voor het toekennen van nieuwe positieve evaluaties een toekenningsysteem uit te werken waarbij het college niet hoeft samen te komen, tenzij bedoeld college uitdrukkelijk de nieuw toe te kennen evaluatie wil bespreken.
Na 1994 bleek immers snel dat de verplichte, formele en stelselmatige samenkomst van het college een nodeloze energieverspilling inhield daar de evaluatie van de meeste ambtenaren geen problemen opleverde.
Dat feit heeft nog niets aan waarachtigheid ingeboet.
Aangezien ambtenaren een positieve evaluatie moeten krijgen om voor een bevordering in aanmerking te komen, wordt door de herziening de mogelijkheid geschapen om bevorderingsprocedures in werking te zetten zonder alle ambtenaren die voor een bevordering in aanmerking komen formeel te moeten evalueren.
Artikelen 29 t.e.m. 31 Op te merken valt dat de tuchtregeling onmogelijk toegepast kan worden door enkel gebruik te maken van de herziene bepalingen van 1994 aangezien de artikelen 75 t.e.m. 77 van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van het statuut van de ambtenaren van het Gewest in 1998 werden opgeheven (2).
Artikel 29 Artikel 66 van het ontwerp De opmerking van de Raad van State werd opgevolgd.
Artikel 67 van het ontwerp Artikel 31, § 3, van het koninklijk besluit tot bepaling van de algemene principes mag niet zo opgevat worden dat de tuchtschorsing enkel een inhouding op de wedde met zich zou brengen die hoogstens gelijk zou zijn aan de inhouding bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon van de werknemers, d.w.z. een inhouding van 20 %.
Wil men het begrip « tuchtschorsing » niet uithollen, dan moet men er immers van uitgaan dat het de geschorste ambtenaar verboden is te werken. En uit de wet van de uitgevoerde dienst vloeit voort dat ambtenaren die hun dienst niet waarnemen, geen aanspraak op hun wedde kunnen maken.
Bijgevolg moet artikel 31, § 3, worden opgevat als een maatregel om de inhouding van wedde die met de tuchtschorsing gepaard gaat, in de tijd te spreiden zodat verhinderd wordt dat ambtenaren plotseling zonder bestaansmiddelen komen te staan. In die zin werd artikel 67 van het ontwerp opgesteld.
Zo zal een ambtenaar die voor één maand geschorst is 80 % van zijn nettowedde als voorschot uitbetaald krijgen tijdens de maand waarin zijn schorsing loopt. Dat zal ook het geval zijn in de loop van de vier daaropvolgende maanden, totdat het voorschot zo vereffend is.
Overeenkomstig het voorschrift uit het koninklijk besluit waarbij de algemene principes worden vastgesteld, zal er dus een deel van de wedde van de ambtenaar in kwestie ingehouden zijn, zonder dat dat bedrag boven het maximumbedrag voorgeschreven in artikel 31, § 3, uit zal zijn gekomen.
Artikel 68 van het ontwerp. - Opmerking 1 De Raad van State merkt op dat er in artikel 68 van het ontwerp niet bepaald is dat de ambtenaar die door zijn hiërarchisch meerdere gehoord wordt, bijgestaan kan worden door een door hem uitgekozen persoon, terwijl artikel 35 van het koninklijk besluit van 26 september 1994 tot vaststelling van de algemene principes voorschrijft, zo het hoogste administratieve rechtscollege, dat de ambtenaar in elke stand van de tuchtprocedure zich voor zijn verdediging mag laten bijstaan door een persoon naar eigen keuze.
Voorgesteld wordt, om geen gevolg te geven aan die opmerking van de Raad van State (3) omdat er juist opzettelijk, d.w.z. om rekening te houden met vroegere opmerkingen van de Raad van State en om de tekst meer samenhang te verlenen, van is afgezien om aan te stippen dat de ambtenaar zich voor zijn verdediging door een persoon naar eigen keuze mag laten bijstaan. Gesteld werd immers dat « bepalingen die er enkel op gericht zijn een bepaling van een hogere waarde in herinnering te brengen door die bepalingen te herhalen of te omschrijven » achterwege gelaten mogen worden. En in het recht van de ambtenaar om in elke stand van de tuchtprocedure bijgestaan te worden door een persoon naar eigen keuze is al uitdrukkelijk voorzien, zoals ook de Raad van State aangeeft, door artikel 35 van voornoemd koninklijk besluit.
Artikel 68 van het ontwerp. - Opmerking 2 De opmerking van de Raad van State werd opgevolgd.
Artikel 69 van het ontwerp Zie onder artikel 68 van het ontwerp, opmerking 1.
Artikel 71 van het ontwerp Met het oog op het behoud van het onpartijdigheidsbeginsel in het verloop van de tuchtprocedure merkt de Raad van State op dat in het ontwerp van het tweede lid aangegeven moet worden dat het lid van de Regering dat het definitieve voorstel tot sanctie uitgesproken heeft, geen deel uit mag maken van het tweetal regeringsleden dat ambtenaren tegen wie een tuchtprocedure loopt, aan een verhoor mag onderwerpen.
Het hoogste administratieve rechtscollege herinnert er ook aan dat in hetzelfde lid eveneens aangegeven moet worden dat de aldus gehoorde ambtenaar zich mag laten bijstaan door een persoon naar eigen keuze.
Wat die laatste opmerking betreft, zij verwezen naar de bespreking onder artikel 68 van het ontwerp.
Wat de eerste opmerking aangaat, kan de redenering die in de bespreking onder artikel 68 van het project gevolgd werd, worden herhaald. In artikel 34 van het koninklijk besluit van 26 september 1994 tot bepaling van de algemene beginselen wordt bepaald dat de overheid die de tuchtstraf uitspreekt, niet dezelfde mag zijn als die welke haar voorstelt.
Voorgesteld wordt dus om van de herhaling van het beginsel vervat in die bepaling af te zien in artikel 74 van het ontwerp, daar het enkel om een bepaling van een hogere waarde gaat.
Artikel 30 Dat artikel behoeft geen speciale bespreking.
Artikel 31 Artikel 94 van het ontwerp De opmerking van de Raad van State werd opgevolgd.
Artikel 95 van het ontwerp Het « proces-verbaal bedoeld in artikel 92 » dient te worden opgevat als het proces-verbaal van afstand of niet-verschijning, en niet als het proces-verbaal van verschijning. Zoniet wordt artikel 93 van het statuut doelloos.
Zo wordt met de bewoordingen « overmaken van het dossier [daarmee wordt bedoeld : van het proces-verbaal] door de raad van beroep aan de Regering of aan de secretaris-generaal naar gelang van het geval », zoals voorgesteld door de Raad van State, en « ontvangst van het proces-verbaal », zoals in het ontwerp van besluit, naar dezelfde inhoud verwezen.
Artikel 32 Door de herziening van artikel 32, waarmee een interpretatie van artikel 111 van het statuut beoogd werd doordat alle bestaande of voormalige rechtsposities in de diensten van de Regering omvat werden (o.a. de tijdelijke personeelsleden, benoemd op basis van de besluiten van de Regent van 1947 en 1948), wordt de samenhang met artikel 81 van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende uitvoeringsmaatregelen van het statuut van de ambtenaren van het Gewest, gewijzigd door het besluit van de Waalse regering van 22 januari 1998, behouden, wat bij de diensten ook alle twijfels weg zal nemen in verband met de noodzaak om de administratieve anciënniteit van alle ambtenaren nogmaals na te kijken.
Er wordt geen gevolg gegeven aan de opmerking van de Raad van State, daar de uitdrukking « statutair » voldoende nauwkeurig is.
Artikel 33 Artikel 121 van het statuut was eigenlijk niet meer dan een lijst zonder enige rechtsregel en werd in 1997 enkel gewijzigd om door een verwijzing de duurtijd van de stage nauwkeuriger te bepalen (zie onder artikel 17).
Artikelen 34 en 35 Deze artikelen behoeven geen bijzondere bespreking.
Artikel 36 De opmerking van de Raad van State werd opgevolgd.
Artikel 37 De opmerking van de Raad van State werd opgevolgd.
Artikel 38 De reden waarom een herziening met terugwerkende kracht werd toegepast, werd bij de aanvang van dit verslag uiteengezet.
Er wordt naar de bespreking onder artikel 32 verwezen wat betreft de reden waarom in dit artikel van een bijzondere terugwerkende kracht sprake is.
J.-M. SEVERIN
ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 22 februari 2000 door de Minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken van het Waalse Gewest verzocht hem van advies te dienen, binnen een termijn die korter is dan één maand, over een ontwerp van besluit van de Waalse Regering « tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende het statuut van de ambtenaren van het Gewest », heeft op 7 april 2000 het volgende advies gegeven.
I. Strekking en rechtsgrond van het ontwerp Zoals blijkt uit het verslag aan de Regering, worden in het ontworpen besluit wijzigingen opgenomen die aangebracht werden in het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende het statuut van de ambtenaren van het Gewest, bij een besluit van de Waalse Regering van 23 januari 1997.
Dit laatste besluit werd bestreden voor de afdeling administratie van de Raad van State op grond o.m. dat de afdeling wetgeving van de Raad van State niet om advies werd gevraagd door de Waalse Regering na toepassing van artikel 3, § 1, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State.
Bij arrest nr. 83.670 van 26 november 1999 heeft de afdeling administratie van de Raad van State het besluit van de Waalse Regering van 23 januari 1997 vernietigd en geoordeeld dat de dringende noodzakelijkheid waarvan sprake in de aanhef niet aan de eisen van het bepaalde van artikel 3, § 1, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State beantwoordde.
Zonder op het einde van de vernietigingsprocedure voor de Raad van State te wachten, heeft de Regering van het Waalse Gewest op 29 april 1999 een besluit goedgekeurd waarbij nieuwe wijzigingen werden aangebracht in het bovenvermelde besluit van 17 november 1994, rekening houdende met de wijzigingen die reeds op 23 januari 1997 werden aangebracht.
Na inwerkingtreding van het besluit van het Waalse Gewest van 23 januari 1997 werden immers verscheidene beslissingen genomen met een individueel karakter.
Bepaalde beslissingen worden momenteel voor de afdeling administratie van de Raad van State bestreden.
Zoals het verslag aan de Regering erop wijst, werkt het ontworpen besluit terug tot op de dag van inwerkingtreding van het bovenvermelde vernietigde besluit van 23 januari 1997, d.i. tot op 1 maart 1997 « om de goede werking en de continuïteit van de overheidsdienst in stand te houden ».
In het verslag aan de Regering wordt o.m. vermeld : « . in casu betroffen de meeste bepalingen die nietig werden verklaard en die betrekking hadden op de personeelsformatie, het repertorium, de omschrijvingen van de kwalificaties en capaciteiten en de andere voorwaarden voor de toegang tot de betrekkingen, de mutatie-, overplaatsing- en omwisselingprocedures, de duurtijd van de stage, de termijn voor de verlening van de betrekkingen, de evaluatie en de bepaling van de administratieve anciënniteit, bestanddelen die bijdragen tot de ingewikkelde regeling voor het verlenen van betrekkingen . » II. Algemene opmerkingen 1. Weerslag van het ontworpen besluit op de beroepen die voor de afdeling administratie aanhangig zijn Het ontworpen besluit heeft inzonderheid betrekking op de aanwerving, de bevordering door overgang naar het hogere niveau, de bevordering door verhoging in graad, de mutatie de overplaatsing, de omwisseling en de evaluatie van de personeelsleden van het Waalse Gewest. Een aantal beroepen zijn momenteel voor de afdeling administratie hangende. Het merendeel betreft beslissingen omtrent bevorderingen of geweigerde mutaties.
Hoewel de ingeroepen middelen over het algemeen betrekking hebben op het gebrek aan redenen voor de genomen beslissingen of de duidelijke beoordelingsfout, berusten bepaalde middelen op de schending van sommige bepalingen van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende het statuut van de ambtenaren van het Gewest, zoals gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 23 januari 1997.
Inzonderheid geldt dit voor de artikelen 6, 15, 18, eerste lid, 1°, 33 en 53 tot en met 61, van het bovenvermelde besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 (4).
Deze bepalingen worden ofwel gewijzigd ofwel vervangen door de bepalingen van het ontwerp die momenteel door de Raad van State, afdeling wetgeving, moeten worden onderzocht.
De afdeling wetgeving brengt gewoonlijk geen advies uit over een ontwerp dat een weerslag kan hebben op aan de gang zijnde rechtszaken.
Gezien de beroepen die nog voor de afdeling administratie van de Raad van State hangende zijn, is het niet aan de afdeling wetgeving zich over de ontworpen bepalingen uit te spreken waarvan de schending in deze beroepen wordt aangevoerd.
De afdeling wetgeving van de Raad van State zal bijgevolg afzien van het onderzoek van de artikelen 2, 8, 11, 19 en 25 tot en met 28 van het ontwerp. 2. Weerslag van het terugwerkend karakter op de tuchtregelingen waartegen momenteel geen beroep aanhangig is voor de afdeling administratie Artikel 37 van het ontworpen besluit zal o.m. tot gevolg hebben dat de tuchtregeling met terugwerkende kracht vanaf 1 maart 1997 hersteld wordt zoals bepaald in het besluit van de Waalse Regering van 23 januari 1997, vernietigd bij het bovenvermelde besluit van 26 november 1999.
Er dient echter te worden vastgesteld dat het besluit van de Waalse Regering van 23 januari 1997 een slotbepaling (artikel 38) omvat waarbij : « . De lopende bevorderings- en tuchtprocedures worden voortgezet op grond van de bepalingen die van toepassing waren voor de inkrachttreding van dit besluit. » Hierbij werd duidelijk gesteld dat de nieuwe tuchtregeling slechts toegepast kon worden voor de vorderingen die na 1 maart 1997 ingesteld werden. Daarentegen moesten de oorspronkelijke bepalingen van het bovenvermelde besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 worden toegepast voor de vorderingen die reeds op deze datum ingesteld waren.
Dezelfde bepaling is momenteel in artikel 38 van het ontworpen besluit opgenomen.
Wegens de vernietiging van het besluit van de Waalse Regering van 23 januari 1997 wordt het geacht nooit te hebben bestaan. Uit deze vernietiging die op 26 november 1999 werd uitgesproken, vloeit voort dat de Waalse Regering de tuchtregelingen slechts op grond van de bepalingen van het bovenvermelde besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 kon aanvatten of voortzetten zoals zij vóór de wijziging ervan bestonden.
De terugwerkende kracht bedoeld in artikel 38 van het ontworpen besluit zou dus wettelijk niet tot gevolg kunnen hebben dat de aangevatte of voortgezette tuchtregelingen « geregulariseerd » worden op grond van vernietigde bepalingen.
Artikel 37 van het ontworpen besluit zou het evenmin mogelijk maken dat tuchtregelingen in de toekomst « op grond van de bepalingen die van toepassing waren vóór de inkrachttreding van het ontworpen besluit » aangezien deze bepalingen door de Raad van State vernietigd werden.
De artikelen 37 en 38 moeten grondig herzien worden in het licht van onderhavige opmerkingen.
Deze aanpassing is des te nodiger dat zowel de tuchtregeling als bepaalde ontworpen tuchtstraffen aanzienlijk verschillen van de oorspronkelijke bepalingen van het bovenvermelde besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 (5).
Specifieke opmerkingen Aanhef 1. Het derde lid moet worden geschrapt aangezien het koninklijk besluit van 26 september 1994 tot bepaling van de algemene principes niet tot de rechtsgronden van het ontworpen besluit behoort.2. In het vierde lid, dat dan derde lid wordt, moet de vermelding van de wijzigingen die zijn aangebracht tussen 1 december 1994 en 18 januari 1996 worden geschrapt aangezien ze de tekst van het besluit van 17 november 1994 niet hebben aangetast.De goedkeuring van bovenbedoelde teksten, die ratione personae enkel toepasbaar zijn op bepaalde instellingen van openbaar nut, is een typisch voorbeeld voor verwijzende regelgeving. Wanneer op die wijze te werk wordt gegaan, ontstaat de facto een op zich staande tekst (6). 3. De data waarop de verschillende in de aanhef vermelde formaliteiten werden verricht, moeten worden aangegeven. Beschikkend gedeelte Artikel 1 In het tweede lid van het ontworpen artikel 5 moeten de (Franse) woorden « la liste » geplaatst worden na het (Franse) woord « extérieur ».
Artikel 2 Er wordt verwezen naar algemene opmerking 1.
Artikel. 3 1. De Raad van State ziet niet in waartoe het derde lid van het ontworpen artikel 7 juist strekt. Wat betekenen de begrippen « domiciliëring », « persoonlijke verblijfplaats » en « administratieve standplaats » ? In de ontworpen bepaling moeten die begrippen nauwkeuriger omschreven worden. 2. De gedelegeerd ambtenaar aan wie gevraagd werd om uit te leggen waarom die regel beperkt wordt tot de « gevallen van bevordering binnen niveau 4 », heeft dit bijzondere geval verantwoord door te verwijzen naar de noodzaak « om bevorderingen voor personeelsleden die een bescheiden rang bekleden niet de facto uit te sluiten aangezien hun uitzicht op bevordering met toewijzing van een nieuwe administratieve standplaats zeer vaak objectief of, op zijn minst, cultureel gezien tamelijk gering is.Door die bepaling heeft men één van de gevolgen van het ontbreken van de vlakke loopbaan, namelijk de bevordering met behoud van de standplaats, willen opvangen ».
Om te vermijden dat die bepaling aangevochten wordt krachtens het gelijkheids- en het non-discriminatiebeginsel, moeten de objectieve criteria waarmee die uitzondering verantwoordt wordt, in het verslag aan de Regering worden beklemtoond. 3. In het tweede lid van het ontworpen artikel 7 moet het (Franse) woord « reproduit » vervangen worden door het (Franse) woord « énonce ». Artikel 5 Het nummer 4 in het ontworpen artikel 11 voorziet dat het personeelslid dat aanspraak maakt op een bevordering door overgang naar het hogere niveau onder andere « niet onder de dreiging mag staan van een definitieve tuchtstraf die voorgesteld werd voor de vacantverklaring en die niet werd geschrapt ».
In dat opzicht is de tekst bijzonder slecht opgesteld want dubbelzinnig.
Zoals blijkt uit de toelichting van de vertegenwoordiger van de minister, moet die voorwaarde nagekeken worden op het ogenblik van de bevordering.
De ontworpen bepaling moet duidelijk aangeven op welk ogenblik men vast moet stellen of de verschillende voorwaarden die vereist zijn voor de bevordering door overgang naar een hoger niveau vervuld zijn.
Artikel 6 Het huidig artikel 13 van het bovenvermeld besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 bevat een regel die lijkt op de regel vervat in het eerste lid van het ontworpen artikel 13.
Toch wordt in de ontworpen regel niet meer voorzien dat de vacante betrekking ter kennis moet worden gegeven aan de personeelsleden die bij mutatie benoemd kunnen worden.
Wat is er van aan ? Hoe wordt dat soort vacante betrekkingen openbaar gemaakt ? Artikel 7 In het huidig artikel 14 van het besluit van de Waalse regering van 17 november 1994 wordt de mutatie als volgt omschreven : « . de overgang van een ambtenaar in een betrekking van een personeelsformatie naar een andere betrekking van dezelfde personeelsformatie die gelijkwaardig is met zijn rang en zijn kwalificatie ».
In de ontworpen bepaling zijn de bewoordingen « en zijn kwalificatie » niet meer terug te vinden.
Nochtans schrijft het tweede lid van het ontworpen artikel 6 voor dat de toegang tot een betrekking op één van de wijzen voorzien in artikel 8 van het statuut, waaronder ook de mutatie op aanvraag van de ambtenaar verstaan wordt, « ondergeschikt wordt gemaakt aan het bezit van de kwalificaties en capaciteiten die vereist worden krachtens de omschrijving van de kwalificaties en de capaciteiten, de overgang naar het hogere niveau uitgezonderd . » In dezelfde bepaling wordt aangegeven dat « onder `kwalificatie' wordt verstaan het bezit van één of meer diploma's of getuigschriften bij verwijzing naar bijlage II van het koninklijk besluit van 26 september 1994 tot bepaling van de algemene principes ».
Als in het ontworpen artikel 6 nu eenmaal voorzien wordt dat het houden van de kwalificaties nodig is voor de mutatie op aanvraag van de ambtenaar, verliest de tekst aan samenhang door het schrappen van de bewoordingen « en zijn kwalificaties » in artikel 14.
Artikel 8 Er wordt verwezen naar algemene opmerking 1.
Artikel 9 1. In het tweede lid van het ontworpen artikel 16, § 1, wordt van de anciënniteitsregel afgeweken wanneer ambtenaren van rang A4 en hoger (7) voor mutatie in aanmerking komen. De Raad van State stelt vraagtekens bij dat objectieve criterium dat aangewend wordt voor de mutatie van bedoelde hogere ambtenaren.
Uit de schriftelijke antwoorden die de Raad van State heeft mogen ontvangen, blijkt dat men van de mening is uitgegaan « dat bij het invullen van staffuncties uitgesloten moet worden dat in de ingewikkelde procedure die aangewend wordt om uit te zoeken welke ambtenaar het best beantwoordt aan de vereisten van een ambt de deur wordt opengezet voor de risico's die een aanwijzing op basis van anciënniteit alleen met zich kan brengen. » Met die toelichting wordt niet gewezen op de objectieve criteria die aangewend moeten worden.
Op dat punt moet de ontworpen bepaling worden herzien. Voor de naleving van de grondwettelijke voorschriften inzake gelijkheid en non-discriminatie dienen de objectieve redenen die aangeven waarom de anciënniteitscriteria achterwege worden gelaten en die de in aanmerking te nemen criteria omschrijven, verantwoord te worden. 2. Voorgesteld wordt om de overbodige bewoordingen « om in de vacante betrekking te voorzien » in het ontworpen artikel 16, § 2, tweede lid, te schrappen. Artikel 11 Er wordt verwezen naar algemene opmerking nr. 11.
Artikel 12 1. In het ontworpen artikel 22, eerste lid, staat dezelfde regel als de regel die nu toepasselijk is, zonder dat echter voorzien wordt dat de vacante betrekking meegedeeld wordt aan de ambtenaren die voor een benoeming door overplaatsing in aanmerking komen. Wat is er van aan ? Hoe wordt dat soort vacante betrekkingen openbaar gemaakt ? 2. Wat betreft het ontworpen tweede lid, wordt er voorzien dat wanneer in een vacante betrekking wordt voorzien door overplaatsing, een commissie bedoeld in artikel 24 van het statuut zich moet uitspreken over een voorstel betreffende de gegadigden, met uitzondering van de vacante betrekkingen in de rangen A1 en A2. De Raad van State plaatst bijgevolg vraagtekens bij de procedure die toegepast wordt voor de vacante betrekkingen in de rangen A1 en A2.
De ontworpen bepaling moet op dat punt duidelijker worden gemaakt.
Artikel 13 Voor deze bepaling geldt dezelfde opmerking als voor de bepaling onder het ontworpen artikel 7.
Artikel 14 In het ontworpen artikel 24 wordt inzonderheid de samenstelling bepaald van de commissie die de overplaatsingsaanvragen zal moeten behandelen.
In die bepaling wordt de werkingsregeling voor die commissie weinig duidelijk omschreven. Zo wordt bijvoorbeeld niet ingegaan op het vereiste ledenaantal.
Op dat punt moet de ontworpen bepaling worden aangevuld.
Artikel 15 Het eerste lid van het ontworpen artikel 25 zou beter als volgt worden gesteld : «
Art. 15.De commissie bedoeld in artikel 24 spreekt zich uit over de verenigbaarheid van de overplaatsingsaanvragen met de vereisten van de dienst. » Artikel 16 Het ontworpen artikel 26 bevat regels die gelijkaardig zijn aan de regels voorzien in het ontworpen artikel 16.
Er wordt verwezen naar de reeds onder het ontworpen artikel 9 gemaakte opmerkingen.
Artikel 17 In het nieuw ontworpen derde lid van artikel 30 moet de duur van de schorsing van de stage die voortvloeit uit de omstandigheid dat de duur van de periodes bedoeld in artikel 121 van het statuut meer bedraagt dan dertig dagen, nauwkeuriger worden aangegeven. Met andere woorden, wordt de stage geschorst voor een duur die overeenstemt met het totaal van de bovenbedoelde periodes of moeten de eerste dertig dagen daarvan worden afgetrokken ? Op dat punt moet de ontworpen bepaling duidelijker worden gemaakt.
Artikel 18 Met die bepaling wordt voorzien in de vervanging, onder artikel 31, § 2, van het statuut, van de bewoordingen « Wanneer de twee verslagen besluiten » door « Wanneer uit de verslagen blijkt ».
De Raad van State is van mening dat de uitdrukking « Wanneer de twee verslagen besluiten » juridisch juister is aangezien daarin nadrukkelijk besloten wordt tot de ongeschiktheid van de stagiair. De uitdrukking « Wanneer uit de verslagen blijkt » is vager, omdat daarmee bedoeld wordt dat er in de verslagen passages kunnen staan die in het nadeel van de stagiair spelen, zonder dat daarom besloten wordt dat de stagiair niet in de stage is geslaagd.
De ontworpen wijziging is niet bedoeld om bovenvermelde interpretatie ongedaan te maken.
Wat er ook van zij, de tekst moet zo worden opgesteld dat de opstellers van het verslag ertoe verplicht worden een nauwkeurig besluit te kennen te geven.
Artikel 19 Er wordt verwezen naar algemene opmerking nr. 1.
Artikel 20 In het ontworpen artikel 35 moet het (Franse) woord « sort » viermaal vervangen worden door het (Franse) woord « produit ».
Artikel 21 De Raad van State stelt vast dat er in het ontworpen artikel 40 rekening wordt gehouden met de kwalificaties van de personeelsleden bij omwisselingsprocedures, waarbij de omwisseling wordt omschreven als een samenvallende mutatie of overplaatsing van twee ambtenaren van dezelfde rang en met dezelfde kwalificatie die hun dienstaanwijzingen omwisselen.
De Raad van State plaatst ook hier vraagtekens bij de samenhang tussen die ontworpen bepaling en de ontworpen artikelen 14 en 23 waarmee de vereiste van de kwalificaties wordt geschrapt.
Artikelen 25 t.e.m. 28 Er wordt verwezen naar algemene opmerking 1.
Artikel 29 Naast algemene opmerking nr. 2 roept deze bepaling nog de volgende bijzondere opmerkingen op.
Ontworpen artikel 66 In die bepaling wordt voorzien dat tuchtstraffen kunnen worden opgelopen, Door « ambtenaren die zich aan het verzuim van de plichten voorzien bij het koninklijk besluit van 26 september 1994 tot bepaling van de algemene principes, schuldig maken . »;
De aldus voorziene plichten worden hoofdzakelijk behandeld in de artikelen 1, § 3, eerste lid, 2° (van een gedrag zijn dat in overeenstemming is met de eisen van het ambt), 3 (verbod om bepaalde feiten aan het licht te brengen), 7 (plicht om hun ambt uit te oefenen op loyale en integere wijze plicht om de gebruikers te behandelen met begrip en zonder enige vorm van discriminatie) en 8 (plicht om buiten het ambt van een gedrag blijk te geven dat aansluit op dat ambt het verbod om gratificaties, giften of andere voordelen van de gebruikers te vragen, eisen of ontvangen en de plicht om zich in te lichten over de evolutie van de technieken en regelgevingen die betrekking hebben op de aangelegenheden die zij behandelen).
Hoewel die plichten over het algemeen zeer ruim worden omschreven, vraagt de Raad van State zich toch af of de ontwerper door enkel naar die plichten te verwijzen het toepassingsgebied van de tuchtregeling al dan niet in wil perken.
De ontwerper moet in het verslag aan de Regering duidelijk aangeven of hij op tuchtrechtelijk vlak eigenlijk de in het strafrecht geldende stelregel « nullum crimen sine lege » in wil stellen.
Indien dit niet zijn bedoeling is, moet van elke verwijzing naar de plichten uit het konkinklijk besluit tot bepaling van de algemene beginselen worden afgezien.
Ontworpen artikel 67 Volgens de bewoordingen van artikel 31, § 3, van het koninklijk besluit van 26 september 1994 tot bepaling van de algemene principes van het administratieve en geldelijke statuut geldt : « De in paragraaf 1 bedoelde schorsing bij tuchtmaatregel wordt uitgesproken ten hoogste voor drie maanden en mag geen aanleiding geven tot een inhouding van wedde die hoger ligt dan die welke bedoeld is bij artikel 23, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers. » In het tweede lid van het ontworpen artikel 67 wordt bepaald : « Tijdens de duur van de schorsing bij tuchtmaatregel ontvangt de ambtenaar een weddevoorschot gelijk aan zijn wedde verminderd met het deel van het loon in geld bedoeld in artikel 23, 2e lid, van voornoemde wet. De terugvordering van de voorschot wordt in de tijd gespreid ten belope van een maximale maandelijkse inhoud die gelijk is aan hetzelfde deel van het loon. » Volgens die bepaling moet de ambtenaar die een inhouding van wedde als tuchtstraf opgelegd kreeg, de hele wedde aan de overheid terugbetalen.
In artikel 31, § 3, van voornoemd koninklijk besluit van 26 september 1994 wordt de totale inhouding van wedde overeenkomstig artikel 23, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 beperkt tot één vijfde, en voor het overige mag de ambtenaar zijn wedde behouden.
De ontworpen bepaling moet bijgevolg herbekeken worden, rekening houdende met artikel 31, 3, van het koninklijk besluit van 26 september 1994 zoals voornoemd.
Ontworpen artikel 68 1. Er wordt aan herinnerd dat het volgende bepaald wordt in artikel 35 van het koninklijk besluit van 26 september 1994 zoals bedoeld : « In elke stand van de tuchtprocedure mag de ambtenaar zich voor zijn verdediging laten bijstaan door een persoon naar eigen keuze.» In artikel 74, eerste lid, van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 wordt het volgende voorzien : « De ambtenaar wordt vooraf ondervraagd over de feiten. Voor zijn verdediging kan hij zich door de persoon naar eigen keuze laten bijstaan. » Met artikel 30 wordt deze bepaling echter opgeheven.
Dus moet in het eerste lid van het ontworpen artikel 68 voorzien worden dat de ambtenaar tijdens zijn verhoor door zijn hiërarchisch meerdere zich mag laten bijstaan door een persoon naar eigen keuze.
Hetzelfde geldt voor het ontworpen vierde lid. 2. In het ontworpen vijfde lid wordt het volgende voorzien : « Elke ambtenaar die aan een verhoor deelneemt, is tot geheimhouding verplicht.» De Raad van State plaatst vraagtekens bij strekking en rechtsgrond van die geheimhouding.
Gelet op artikel 3, tweede lid, van het koninklijk besluit van 26 september 1994 zoals voornoemd moet elke bekendmaking van feiten die aan de oorsprong liggen van een tuchtrechtelijke vervolging of die te maken hebben met zijn privé-leven, worden verboden.
Op dat punt moet de ontworpen bepaling bijgevolg worden herzien.
Ontworpen artikel 69 In het ontworpen tweede lid moet eveneens worden voorzien dat de ambtenaren die door de directieraad worden gehoord, door een persoon naar eigen keuze bijgestaan mogen worden.
Ontworpen artikel 71 Om het onpartijdigheidsbeginsel te vrijwaren tijdens de tuchtprocedure moet in het ontworpen tweede lid worden aangegeven dat het regeringslid bedoeld in het eerste ontworpen lid, namelijk het lid dat het definitieve sanctievoorstel heeft uitgesproken, geen deel mag uitmaken van het tweetal regeringsleden dat op die wijze aangesteld werd om de ambtenaar te horen.
In hetzelfde lid moet eveneens worden aangegeven dat de aldus gehoorde ambtenaar zich mag laten bijstaan door een persoon naar eigen keuze.
Artikel 31 Ontworpen artikel 94 Het eerste lid van het ontworpen artikel 94 moet worden ingeleid door de woorden « Zelfs zonder dat een beroep werd ingediend voor de raad van beroep », zodat de woorden « zelfs zonder beroep » na het woord « regering » geschrapt moeten worden.
Ontworpen artikel 95 De Raad van State ziet niet in waarom de termijn van twee maanden ingaat op het ogenblik waarop het proces-verbaal van verschijning bedoeld in artikel 92 van het statuut ontvangen wordt.
Volgens het schriftelijk antwoord dat de Raad van State heeft mogen ontvangen, Werd de ontvangst van het proces-verbaal door de uitspraak doende overheid gekozen « als ogenblik waarop de termijn ingaat om zodoende een werkelijke termijn van twee maanden toe te kennen aan de overheid die aldus haar beslissing kan overwegen en treffen. » Toch dient te worden vastgesteld dat in artikel 92 niet nadrukkelijk wordt voorzien in de kennisgeving van het proces-verbaal van verschijning aan de regering of aan de secretaris-generaal.
Zou de termijn niet beter ingaan op het ogenblik waarop het beroepsdossier door de raad van beroep wordt overgemaakt aan de regering of respectievelijk aan de secretaris-generaal ? Artikel 32 Het besproken artikel heeft als doel de vervanging, in artikel 111 van het statuut, van de woorden « in de hoedanigheid van stagiair en ambtenaar » door de uitdrukking « als statutair ».
Die uitdrukking is echter onnauwkeurig.
Uit de schriftelijke antwoorden die de Raad van State heeft mogen ontvangen, blijkt dat de uitdrukking « als statutair » gekozen werd om rekening te kunnen houden met de diensten die vóór 1992 werden gepresteerd op grond van de besluiten van de Regent van 30 april 1947 tot bepaling van het statuut van tijdelijke ambtenaren en van 10 april 1948 houdende het statuut van het tijdelijke werkmanspersoneel.
Het bestuur blijkt de bewoordingen « als stagiair of ambtenaar » altijd al in de zin van « als statutair » te hebben geïnterpreteerd, en wel vanaf 1 december 1994, toen het nieuwe statuut in werking trad.
Toch meent de Raad van State de ontwerper attent te moeten maken op artikel 17 van voornoemd koninklijk besluit van 26 september 1994, dat als volgt luidt : « De stagiair is geen ambtenaar in de zin van dit besluit.
De bepalingen van dit besluit gelden voor de stagiairs voor zover zij uitdrukkelijk op hen toepasselijk verklaard zijn. » Krachtens de algemene principes wordt de stagiair niet als een statutaire ambtenaar beschouwd.
Het zou beter zijn om de bestaande uitdrukking te behouden. De uitdrukking « als statutair » kan immers worden geïnterpreteerd als « met uitsluiting van de diensten die het personeelslid als stagiair heeft gepresteerd ».
Om aan de bedoeling van de regering tegemoet te komen moet artikel 111 worden aangevuld door specifiek melding te maken van de diensten die vóór 1992 werden gepresteerd.
Artikel 36 De Raad van State ziet niet goed in waartoe die bepaling strekt.
Het zou beter zijn mocht er geschreven staan dat het personeelslid in de rang D2 of E2 van het volgen van die vorming vrijgesteld is, in plaats van « ervan uit te gaan dat het personeelslid de vorming met inzet gevolgd heeft ter voorbereiding van de bevordering door verhoging naar de graad in de rang D1 of E1 ».
Artikel 37 Er wordt verwezen naar algemene opmerking nr. 2.
Artikel 38 Wat betreft de terugwerkende kracht bedoeld in deze bepaling, zij verwezen naar de algemene opmerkingen nrs. 1 en 2.
De Raad van State plaatst eveneens vraagtekens bij de juiste betekenis van de bewoordingen « en houdt op effecten te sorteren op 31 januari 2001 ».
De vertegenwoordiger van de minister die hierover werd ondervraagd, heeft verduidelijkt dat het de bedoeling van de politieke overheid is om tegen die datum een nieuw statuut uit te werken voor de gewestelijke ambtenaren.
Toch moet de ontwerper er attent op worden gemaakt dat een rechtsbepaling met die inhoud enige rechtsonzekerheid in de hand kan werken.
Indien namelijk het nieuwe statuut op die datum niet in werking zou treden, zou dat betekenen dat de wijzigingen die door het ontworpen besluit aan de bepalingen van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 zoals voornoemd zouden worden aangebracht, niet meer van kracht zouden zijn.
Zoals er echter al op gewezen werd, heeft de waalse regering een nieuw besluit goedgekeurd op 29 april 1999, waarmee een reeks wijzigingen worden aangebracht aan de bepalingen van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994, rekening houdende met de bepalingen die reeds werden aangebracht aan het nietig verklaarde besluit van 23 januari 1997 zoals voornoemd.
De Raad van State heeft de grootste bedenkingen bij de verenigbaarheid van het besluit van de Waalse Regering van 29 april 1999 met de oorspronkelijke bepalingen van het besluit van de Waalse regering van 17 november 1994.
Die bepaling moet helemaal opnieuw worden uitgedacht.
De kamer was samengesteld uit De heren Y. Kreins, staatsraad, voorzitter P. Lienardy, staatsraden, P. Quertainmont, P. Gothot, J. van Compernolle, bijzitters van de afdeling wetgeving, Mevr. B. Vigneron, toegevoegd griffier.
Het verslag werd uitgebracht door Mevr. P. Vandernacht, auditeur. De nota van het coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de heer B. Rongvaux, adjunct-referendaris.
De griffier, B. Vigneron.
De voorzitter, Y. Kreins.
Voor uitgifte afgeleverd aan de Minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken van het Waalse Gewest op 12 april 2000.
De Hoofdgriffier van de Raad van State, D. Langbeen.
8 JUNI 2000. - Besluit van de Waalse Regering tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende het statuut van de ambtenaren van het Gewest De Waalse Regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 87, § 3, gewijzigd bij de wet van 8 augustus 1988;
Gelet op het decreet van 22 januari 1998 betreffende het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut die onder het Waalse Gewest ressorteren, inzonderheid op artikel 2;
Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende het statuut van de ambtenaren van het Gewest, gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 9 november 1995 en bij het besluit van de Waalse Regering van 29 april 1999;
Gelet op het verslag aan de Regering voorgelegd door de Minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 8 februari 2000;
Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 10 februari 2000;
Gelet op het akkoord van de Minister van Ambtenarenzaken, gegeven op 7 februari 2000;
Gelet op het onderhandelingsprotocol nr 307 van het sectorcomité nr.
XVI, opgemaakt op 21 februari 2000;
Gelet op de beraadslaging van de Regering van 10 februari 2000 betreffende de aanvraag om advies van de Raad van State binnen een maximumtermijn van één maand;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 7 april 2000, overeenkomstig artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van de Minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken;
Na beraadslaging, Besluit :
Artikel 1.In artikel 5 van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende het statuut van de ambtenaren van het Gewest worden lid 2 en 3 vervangen door volgende leden : « De personeelsformatie is verdeeld in algemene directies, afdelingen en directies. Zij bepaalt onder meer het aantal betrekkingen van iedere rang in alle centrale diensten en van alle buitendiensten van iedere algemene directie. Het aantal betrekkingen in niveau 4 kan er per algemene directie of, bij gebreke, globaal vastgesteld worden.
Jaarlijks stelt de secretaris-generaal een repertorium op van de betrekkingen per directie en per buitendienst waarin niet voorzien is of waarin zal worden voorzien binnen twaalf maanden. »
Art. 2.Artikel 6 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 6.Iedere directieraad bepaalt de voorwaarden voor de toegang tot elke betrekking, overeenkomstig de hierna volgende voorwaarden. De beslissing van de directieraad wordt megedeeld aan de leden van de Regering binnen acht dagen na haar goedkeuring. Binnen vijftien dagen na de kennisgeving ervan doet het regeringslid dat de beslissing van de directieraad wenst te wijzigen, een voorstel aan de Regering die erover beslist binnen de maand.
Onverminderd artikelen 15, 5e lid, en 25, 4e lid, is de toegang tot een betrekking volgens één van de in artikel 8 bedoelde wijzen onderworpen aan het bezit van de in de kwalificatie- en bevoegdheidsfiche opgenomen kwalificaties en bevoegdheden, met uitzondering van de toegang tot het hogere niveau die enkel afhangt van de vereiste bevoegdheden. De fiche wordt opgesteld overeenkomstig het model in bijlage 1 waarin eventueel bijkomende inlichtingen betreffende de betrekking staan vermeld.
Onder kwalificatie dient te worden verstaan het houden van één of meerdere diploma's of getuigschriften vermeld in bijlage II bij het koninklijk besluit van 26 september 1994 tot bepaling van de algemene principes.
Onder bevoegdheid dient te worden verstaan bijzondere vakkennis of bekwaamheid, inzonderheid de actieve kennis van een vreemde taal, van één of meerdere software, het beschikken over een rijbewijs, het houden van een getuigschrift van bekwaamheid in de bosbouwkunde. »
Art. 3.Artikel 7 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 7.De Regering kan elke betrekking waarin niet of niet meer voorzien is, binnen zes maanden vacant verklaren.
De vacantverklaring vermeldt de plaats van de betrekking in de personeelsformatie, de voorwaarden voor de toegang tot de betrekking en eventueel, de bijkomende inlichtingen betreffende de betrekking.
In geval van bevordering in niveau 4 of wanneer de betrekking haar titularis verplicht dezelfde woonplaats of hetzelfde persoonlijke verblijf als die van de administratieve standplaats te hebben kan de ambtenaar die een bevordering nastreeft, voor zover hij reeds een gelijkaardige betrekking bekleedt in dezelfde onderafdeling van de personeelsformatie, kiezen tussen de in de vacantverklaring bepaalde administratieve standplaats en het behouden van zijn administratieve standplaats op het ogenblik dat hij zich kandidaat stelt. »
Art. 4.Artikel 10 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 10.De bevordering door overgang naar het hogere niveau is de benoeming tot de minst hoge graad van het niveau dat onmiddelijk hoger is dan dat waartoe de ambtenaar behoort, behalve wat betreft het niveau 2 waarin de ambtenaren toegang kunnen hebben tot het niveau 2+ of tot het niveau 1 en het niveau 4 waar de ambtenaren toegang kunnen hebben tot de niveau's 3 of 2 ».
Art. 5.Artikel 11 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 11.Bevorderd kan worden door overgang naar het hogere niveau, de ambtenaar die aan volgende voorwaarden voldoet : 1° een niveauanciënniteit van minstens vier jaar hebben;2° een positieve evaluatie beantwoorden;3° voor een door het Vast Wervingssecretariaat georganiseerd examen voor overgang naar het hogere niveau geslaagd zijn;4° geen definitieve tuchtstraf opgelopen hebben, die vóór de vacantverklaring voorgesteld werd en niet geschrapt werd.
Art. 6.Artikel 13, 1e lid, van hetzelfde besluit wordt vervangen door het volgende lid : « Wanneer niet kan voorzien worden in een vacante betrekking door bevordering door overgang naar het hogere niveau wordt erin voorzien bij mutatie ».
Art. 7.In artikel 14 van hetzelfde besluit worden de woorden « en zijn kwalificatie » geschrapt.
Art. 8.Artikel 15 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 15.Alléén de mutatieaanvragen ingediend binnen dertig dagen na de uitgave van het in artikel 5, 3e lid, bedoelde repertorium komen in aanmerking, met uitzondering van degene die gemotiveerd zijn om sociale of familiale redenen.
De mutatieaanvragen worden aan de directieraad voorgelegd, die ze al dan niet verenigbaar verklaart met de behoeften van de dienst van herkomst en met die van de dienst waarvoor de ambtenaar zijn mutatie vraagt.
Indien de ambtenaar sociale of familiale redenen inroept, wordt hij door de sociale dienst gehoord, die een advies geeft ter attentie van de directieraad.
De directieraad verhoort voorafgaand de ambtenaar die zich door een persoon van zijn keuze kan laten bijstaan. Behalve gegronde verhindering wordt hij geacht gehoord te zijn indien hij geen gehoor geeft aan de oproep van de directieraad.
Indien de sociale of familiale redenen gegrond worden verklaard door de directieraad, kan de mutatie toegekend worden in afwijking van artikel 16, § 1, voor een betrekking die niet vacant werd verklaard en die openstaat. »
Art. 9.Artikel 16, § 1, van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 1. De mutatie wordt door de Regering aan de ambtenaar toegekend die, onder de personen die door de directieraad voorgedragen zijn, de grootste anciënniteit doet gelden.
Nochtans, wat de ambtenaren van rang A4 en hoger betreft, wordt geen rekening gehouden met de anciënniteit. § 2. Wanneer niet kan voorzien worden in een vacante betrekking door mutatie, wordt de vacante betrekking ter kennis gebracht van de personeelsleden die in aanmerking komen voor bevordering bij verhoging in graad.
In dit geval wordt een voorstel toegelicht door de directieraad wat betreft de vacante betrekkingen in rangen A3 tot A5. »
Art. 10.In artikel 17, § 2, van hetzelfde besluit wordt het woord « toegekend » vervangen door het woord « besloten ».
Art. 11.Artikel 18 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 18.Uitgezonderd de bevorderingen tot rangen A1 en A2, bevorderd kan worden door verhoging in graad de ambtenaar die aan volgende voorwaarden voldoet : 1° een ranganciënniteit van ten minste vier jaar tellen;2° een positieve evaluatie rechtvaardigen;3° een voorbereidende vorming rechtvaardigen;4° voor het bevorderingsexamen slagen;5° geen definitieve tuchtstraf opgelopen hebben, die voorgesteld werd voor de vacantverklaring en niet geschrapt werd. In afwijking van het eerste lid is het slagen voor het bevorderingsexamen niet vereist voor de bevordering tot rangen A5, B2, C2, D1, D2, E1 en E2.
In afwijking van het eerste lid is het rechtvaardigen van een beroepsopleiding voor een bevordering niet vereist voor de bevordering tot rangen A4, B1 en C1.
De Regering bepaalt de regels voor de organisatie van de voorbereidende vorming en van het bevorderingsexamen.
Om tot rang A3 bevorderd te worden, dienen bovendien bijzondere bepalingen verbonden aan de betrokken functie gerechtvaardigd te worden.
Art. 12.Artikel 22 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 22.Indien niet kan voorzien worden in een vacante betrekking door bevordering door overgang naar het hogere niveau, mutatie of bevordering door verhoging in graad, wordt erin voorzien bij overplaatsing.
In dat geval, uitgezonderd de vacante betrekkingen in rangen A1 en A2, doet de in artikel 24 bedoelde commissie een voorstel om in de vacature te voorzien. »
Art. 13.In artikel 23 van hetzelfde besluit worden de woorden « en zijn kwalificatie » geschrapt.
Art. 14.Artikel 24 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 24.Alléén de overplaatsingsaanvragen ingediend binnen dertig dagen na de notificatie van het in artikel 5, 3e lid, bedoelde repertorium komen in aanmerking, met uitzondering van degene die gerechtvaardigd zijn om sociale of familiale redenen. De notificatie van het repertorium doet alle vroeger ingediende overplaatsingsaanvragen vervallen.
De overplaatsingsaanvragen worden aan een uit zes leden bestaande commissie voorgelegd. Iedere directieraad wijst drie leden aan, onder wie de ambtenaar van rang A2 of, bij gebreke, de ambtenaar van rang A1 onder wie de ambtenaar ressorteert en tot wiens bevoegdheid de te begeven betrekking behoort.
Bij staking der stemmen binnen de commissie wordt de aanvraag verworpen. »
Art. 15.Artikel 25 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 25.De in artikel 24 bedoelde commissie spreekt zich uit over de verenigbaarheid van de overplaatsingsaanvragen met de dienstbehoeften.
Wanneer de ambtenaar beroep doet op sociale of familiale redenen wordt hij gehoord door de Sociale Dienst die een advies aan de commissie geeft.
De commissie hoort vooraf de ambtenaar die het wenst en die zich kan laten bijstaan door een persoon van zijn keuze. Behalve gegronde verhindering wordt hij geacht gehoord te zijn indien hij geen gehoor geeft aan de oproep van de commissie.
Indien de commissie de sociale of familiale redenen als gegrond beschouwt kan de overplaatsing toegekend worden in afwijking van artikel 26 voor een betrekking die niet vacant is verklaard en niet bekleed is. »
Art. 16.Artikel 26 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 26.De overplaatsing wordt door de Regering toegekend aan de ambtenaar met de grootste anciënniteit onder degenen die door de in artikel 24 bedoelde commissie voorgedragen zijn.
Nochtans, wat de ambtenaren van rang A4 en hoger betreft, wordt er geen rekening gehouden met de anciënniteit. »
Art. 17.Artikel 30, 2e lid, van hetzelfde besluit wordt vervangen door volgende leden : « Voor de berekening van de proeftijdduur wordt rekening gehouden met alle periodes waarin de stagiair in dienst is.
Nochtans wordt de proeftijd geschorst voor een duur gelijk aan de in artikel 121 bedoelde periodes zodra hun volledige duur langer is dan dertig dagen. »
Art. 18.In artikel 31, § 2, van hetzelfde besluit worden de woorden « Wanneer de twee verslagen vaststellen » vervangen door de woorden « Wanneer ten minste één van de twee verslagen vaststelt ».
Art. 19.In artikel 33 van hetzelfde besluit wordt het woord « negen » vervangen door het woord « twaalf ».
Art. 20.Artikel 35 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 9 november 1995, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 35.Bij overgang naar het hogere niveau heeft de benoeming uitwerking op de eerste dag van de maand die volgt op de vacantverklaring van de betrekking.
Bij werving heeft de benoeming uitwerking op de dag van de toelating tot de proeftijd.
In de andere gevallen heeft de benoeming uitwerking op de eerste dag van de maand, die de beslissing tot benoeming volgt.
Indien de betrekking echter nog waargenomen wordt op de datum van de benoeming wordt zij van kracht op de eerste dag van de maand na de datum waarop zij werkelijk niet meer waargenomen is. »
Art. 21.Artikel 40 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 40.De omwisseling is de gelijktijdige mutatie of de gelijktijdige overplaatsing van twee ambtenaren met dezelfde rang, die hun respectievelijke aanstellingen uitwisselen. »
Art. 22.Artikel 41, 3e lid, van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : « De directieraad verhoort vooraf de ambtenaar die het wenst en die zich door een persoon van zijn keuze kan laten bijstaan. Behalve gegronde verhindering wordt hij geacht gehoord te zijn indien hij geen gehoor geeft aan de oproep van de directieraad. »
Art. 23.Artikel 42, 2e lid, van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : « De commissie verhoort vooraf de ambtenaar die het wenst en die zich door een persoon van zijn keuze kan laten bijstaan. Behalve gegronde verhindering wordt hij geacht gehoord te zijn indien hij geen gehoor geeft aan de oproep van de directieraad. »
Art. 24.Artikel 43 van hetzelfde besluit wordt aangevuld bij een als volgt opgesteld 2e lid : « Wanneer sociale of familiale redenen door de directieraad erkend worden als gegrond, kan er afgeweken worden van de anciënniteit. »
Art. 25.Artikel 56, 2e lid, van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : « Wanneer de laatste aan een ambtenaar toegekende evaluatie positief is en wanneer deze noch één van zijn hiërarchische meerderen aan de secretaris-generaal zijn wens heeft laten blijken dat de evaluatie zou besproken worden vóór de vervaldag van één van de in artikel 54 bepaalde termijnen, wordt het college niet bijeengeroepen en wordt de positieve evaluatie toegekend.
De Regering bepaalt een procedure eigen aan de ambtenaren van rang A1 en A2, alsook aan de andere ambtenaren die niet ressorteren onder twee hiërarchische meerderen met verschillende rangen. »
Art. 26.Artikel 57 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 57.De positieve evaluatie stemt overeen met de toekenning van een positieve vermelding voor de drie criteria vermeld op de in bijlage 2 gevoegde evaluatiefiche.
De evaluatie « onder voorbehoud » stemt overeen met de toekenning van de vermelding « onder voorbehoud » voor één of meerdere criteria, voor zover geen negatieve vermelding toegekend werd.
De negatieve evaluatie stemt overeen met de toekenning van de negatieve vermelding voor één of meerdere criteria. »
Art. 27.Artikel 58 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 58.Onverminderd de bepalingen van artikel 56, 2e lid, vindt de evaluatie plaats na een onderhoud tussen het evaluatiecollege en de ambtenaar.
Een verslag van het onderhoud wordt aan de ambtenaar overgemaakt, die het binnen vijftien dagen na de kennisgeving terugstuurt met zijn eventuele opmerkingen.
Het door de ambtenaar geviseerde verslag wordt samen met zijn opmerkingen bij de evaluatiefiche gevoegd. »
Art. 28.Artikel 59, 1e lid, van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : « Buiten het in artikel 56, 2e lid, bedoelde geval, doet het evaluatiecollege de evaluatiefiche toekomen aan de hiërarchische meerderen met rangen A4, A3 en A2 en aan de secretaris-generaal. »
Art. 29.Artikelen 66 tot 71 van hetzelfde besluit worden vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 66.De ambtenaren die hun verplichtingen niet nakomen, kunnen gestrafd worden met één van de volgende tuchtstraffen : 1° terechtwijzing;2° blaam;3° inhouding van wedde;4° verplaatsing bij tuchtmaatregel;5° tuchtschorsing;6° terugzetting in graad;7° afzetting.
Art. 67.De inhouding van wedde wordt uitgesproken ten hoogste voor drie maanden. Zij heeft betrekking op de helft van het deel van het loon in geld bedoeld in artikel 23, 2e lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers.
Tijdens de duur van de schorsing bij tuchtmaatregel ontvangt de ambtenaar een weddevoorschot gelijk aan zijn wedde verminderd met het deel van het loon in geld bedoeld in artikel 23, 2e lid, van voornoemde wet. De terugvordering van de voorschot wordt in de tijd gespreid ten belope van een maximale maandelijkse inhoud die gelijk is aan hetzelfde deel van het loon.
De terugzetting in graad bestaat in de benoeming tot een graad die met een voldoende aantal rangen lager is zodat het loon van de ambtenaar daadwerkelijk lager is dan hetgene dat hem zou toekomen. De doorhaling van de tuchtstraf heeft niet zijn herstel in de oorspronkelijke graad als gevolg.
Art. 68.Iedere hiërarchische meerdere van niveau 1 kan een tuchtstrafvoorstel formuleren. Daarbij voegt hij het verslag van het verhoor van de aan de tuchtregeling onderworpen ambtenaar, dat behoorlijk ondertekend wordt door deze, door de ambtenaar die de straf voorstelt en door degene die secretaris was tijdens het verhoor.
De secretaris moet houder zijn van een graad die ten minste gelijk is met die van de ambtenaar onderworpen aan deze regeling.
Het tuchtvoorstel wordt, via de hiërarchische weg, overgemaakt aan de ambtenaar van rang A2 of, bij gebreke, van rang A3 indien het voorstel voorziet in een terechtwijzing of een blaam en aan de secretaris-generaal voor de andere gevallen. Deze bevestigt onmiddellijk de ontvangst ervan aan de aan deze regeling onderworpen ambtenaar en bepaalt het definitieve tuchtstrafvoorstel.
Iedere hiërarchische meerdere die bij het strafvoorstel betrokken is kan er een advies over geven. Hij is hiertoe gehouden indien de aan deze regeling onderworpen ambtenaar het vraagt. In dergelijke gevallen moet hij vooraf en afzonderlijk de ambtenaar verhoren die het voorstel gemaakt heeft en de aan deze regeling onderworpen ambtenaar. Het verslag van deze overeenkomstig lid 1 en 2 uitgevoerde verhoren moet bij het voorstel gevoegd worden.
Iedere ambtenaar die aan een verhoor deelneemt is tot het geheim gehouden van de feiten die de oorzaak zijn van de tuchtstraf of die betrekking hebben op het privé-leven van de ambtenaar onderworpen aan de regeling.
Art. 69.Elk definitief voorstel tot oplegging van een straf door inhouding van wedde, verplaatsing bij tuchtmaatregel, tuchtschorsing, terugzetting in graad of afzetting wordt door de secretaris-generaal aan de directieraad voorgelegd voor advies.
Vooraleer zijn advies te geven verhoort de directieraad de aan deze regeling onderworpen ambtenaar. Behalve gewettigde verhindering wordt hij geacht gehoord te zijn indien hij niet op de uitnodiging van de directieraad ingaat.
Indien de directieraad zijn advies niet gegeven heeft binnen een termijn van twee maanden die ingaat op de dag waarop de secretaris-generaal het voorstel ontvangen heeft, wordt de tuchtregeling echter voortgezet.
Art. 70.De secretaris-generaal of, indien een terechtwijzing of een blaam voorgesteld wordt, de ambtenaar van rang A2 of, bij gebreke, van rang A3 geeft kennis van het definitieve voorstel, alsook van de adviezen waartoe het aanleiding gegeven heeft, aan de aan deze regeling onderworpen ambtenaar. De ambtenaar kan beroep indienen tegen dit definitieve voorstel bij de kamer van beroep die een gemotiveerd advies geeft voor iedere beslissing van de bevoegde overheid om de straf uit te spreken.
Art. 71.In afwijking van artikelen 68 tot 70 wordt het definitieve strafvoorstel dat opgelegd wordt aan een ambtenaar die, binnen de administratie, onder één enkele hiërarchische meerdere ressorteert, uitgesproken door het lid van de Regering dat bevoegd is voor de aangelegenheden die door de dienst van deze ambtenaar beheerd worden.
De Regering stelt twee van zijn leden aan om de ambtenaar te verhoren en, in dit geval, wordt het advies van de directieraad niet ingeroepen. »
Art. 30.De artikelen 72 tot 75 van hetzelfde besluit worden opgeheven.
Art. 31.Artikelen 93 tot 95 van hetzelfde besluit worden vervangen door de volgende bepalingen : «
Art. 93.Wanneer hij het dossier onderzocht heeft, doet de raad van beroep het aan de Regering of aan de secretaris-generaal naar gelang het geval toekomen en voegt er zijn advies en de telling van de stemmen bij.
De raad van beroep geeft tegelijk kennis van het door hem gegeven advies aan de Regering en aan de verzoeker.
Art. 94.De tuchtstraf wordt altijd door de Regering opgelegd, zelfs indien geen beroep ingediend werd bij de raad van beroep, met uitzondering van de terechtwijzing of de blaam die door de secretaris-generaal uitgesproken worden indien hij niet aan het verhoor deelgenomen heeft.
Wanneer de raad van beroep een advies gegeven heeft, betekent de Regering of de secretaris-generaal, naar gelang het geval, hem zijn beslissing.
Art. 95.§ 1. De Regering of de secretaris-generaal, naar gelang het geval, doet uitspraak binnen twee maanden na de ontvangst van het in artikel 92 bedoelde verslag.
Indien geen beslissing binnen de in het 1e lid bedoelde termijn genomen wordt, wordt de Regering of de secretaris-generaal, naar gelang het geval, geacht afstand te doen van de maatregel. § 2. De bekendmaking van de beslissing vermeldt de bestaande beroepen en de termijn waarbinnen zij uitgeoefend kunnen worden. »
Art. 32.In artikel 111 van hetzelfde besluit worden de woorden « als stagiair en als ambtenaar » vervangen door de woorden « als statutair ».
Art. 33.Artikel 121 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 121.Onder de door de Regering bepaalde voorwaarden krijgt de ambtenaar in actieve dienst verlof : 1° wegens jaarlijkse vakantie en op feestdagen, wegens persoonlijke omstandigheden of aangelegenheden, dringende familiale redenen, bevalling, ouderschap, opvang met het oog op adoptie of pleegvoogdij;2° om een ambt uit te oefenen bij het kabinet van een Minister of van een Staatssecretaris, of bij het kabinet van de Minister-President of van een lid van de Regering van een Gemeenschap of een Gewest;3° om ter beschikking te worden gesteld van de Koning;4° wegens het verrichten van sommige militaire prestaties in vredestijd en van diensten bij de civiele bescherming of van taken van openbaar nut op grond van de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980;5° wegens ziekte of gebrekkigheid;6° wegens verminderde prestaties, toegestaan na een afwezigheid wegens ziekte of gebrekkigheid;7° wegens verminderde prestaties, toegestaan om sociale of gezinsredenen;8° wegens vakbondsopdrachten in de hoedanigheid van bestendige afgevaardigde;9° wegens opdracht;10° wegens werkzaamheden bij een politieke groep die erkend is in een wetgevende vergadering van de Staat, van een Gemeenschap of een Gewest, of bij de voorzitter van één van die groepen;11° wegens sociale promotie en om deel te nemen aan vormingsactiviteiten;12° wegens onderbreking van de beroepsloopbaan;13° wegens het afstaan van beenmerg, alsook wegens het begeleiden en het bijstaan van mindervaliden en zieken tijdens georganiseerde vakantiereizen en -verblijven in het binnen- of in het buitenland;14° om de verrichting van een proeftijd of een proefperiode voor een andere betrekking in de openbare sector of in het onderwijs toe te laten;15° om de voorstelling van een kandidatuur voor de parlements- of provincieverkiezingen toe te laten.»
Art. 34.In artikel 132, § 1, van hetzelfde besluit worden de woorden « voorstel van » ingevoegd tussen de woorden « een » en « verklaring ».
Art. 35.De bijlage bij hetzelfde besluit wordt vervangen door de bijlagen 1 en 2 opgenomen in de bijlagen A en B bij dit besluit.
Art. 36.De ambtenaar die houder is van een graad van rang D2 of van rang E2 en die zeer regelmatig de tijdens het jaar 1996 door het Ministerie van het Waalse Gewest georganiseerde vorming ter voorbereiding van het controle-examen m.b.t. de beroepsleer gevolgd heeft, wordt vrijgesteld van de verplichting om de vorming ter voorbereiding van de bevordering, door verhoging in graad, tot een graad van rang D1 of van rang E1 te volgen.
Art. 37.De bevorderings- en tuchtprocedures van toepassing vóór 1 maart 1997 worden voortgezet op grond van de bepalingen die van toepassing waren vóór 1 maart 1997.
Art. 38.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 maart 1997, met uitzondering van artikel 32, dat uitwerking heeft met ingang van 1 december 1994.
Dit besluit houdt op uitwerking te hebben met ingang van 31 januari 2001.
Art. 39.De Minister van Ambtenarenzaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Namen, 8 juni 2000.
De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken, J.-M. SEVERIN
BIJLAGE A BIJLAGE 1 MODELFICHE VAN DE KWALIFICATIES EN BEVOEGDHEDEN Ministerie - Instelling van openbaar nut (*) : Secretariaat-generaal - Algemene directie (*) : Afdeling :
Directie : Graad : Administratieve standplaats : Kwalificatie(s) : Bevoegdheid (bevoegdheden) : Eventueel bijkomende inlichtingen : (*) : Schrappen wat niet past.
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 8 juni 2000 tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende het statuut van de ambtenaren van het Gewest.
Namen, 8 juni 2000.
De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken, J.-M. SEVERIN
BIJLAGE B BIJLAGE 2 EVALUATIEFICHE I. IDENTIFICATIE Naam : Voornaam : Graad : Directie : Indiensttreding : - als contractueel : - als ambtenaar : UITGEOEFENDE FUNCTIE : Vorige evaluaties (met aanduiding van de beoordelers en de evaluatieperiodes) Opgelopen en niet-doorgehaalde tuchtstraffen Belangrijke feiten of vaststellingen en betrokken periodes (aan de ambtenaar gerichte en door hem ontvangen representatieve nota's) (8).
II. BEOORDELINGEN Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld III. EVENTUELE OPMERKINGEN VAN DE AMBTENAAR IV. SLOTBESCHOUWINGEN V. BEOORDELING P. Positief V. Voorbehouden N. Negatief Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 8 juni 2000 tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende het statuut van de ambtenaren van het Gewest.
Namen, 8 juni 2000.
De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken, J.-M. SEVERIN _________ Nota's (1) Krachtens het besluit van 29 april 1999 tot wijziging van diverse bepalingen met het oog op het bevorderen van de mobiliteit tussen de diensten van de Regering en bepaalde instellingen van openbar nut die onder het Waalse Gewest ressorteren en tussen bedoelde instellingen onderling werd artikel 22, waarvan het tweede lid nu inhoudelijk in het tweede lid van artikel 23 opgenomen werd, opgeheven.(2) Besluit van de Waalse Regering van 22 januari 1998 tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van het statuut van de ambtenaren van het Gewest. (3) Zie tweede opmerking van advies L21.194/2 d.d. 12 mei 1993 op het ontwerp van besluit en daaruit volgend besluit van de Waalse Regering van 1 juli 1993 houdende het statuut van de ambtenaren van het Gewest.
Daarin wordt volgende stelregel aangehaald : « In wet of reglement mogen aldus niet voorkomen : a) bepalingen die er allen op gericht zijn een bepaling van een hogere waarde in herinnering te brengen door die bepaling te herhalen of te omschrijven;... ». (4) Zie o.m. de beroepen nrs. 77.515/VIII inzake Grognet G. vs. Waals Gewest; nr. 77.516/VIII inzake Daumerie L. vs. Waals Gewest; nr. 78.109/VIII inzake Fontaine vs. Waals Gewest; nr. 78.325/VIII inzake Crenier J.-M. vs. Waals Gewest; nr. 79.679/VIII en nr. 79.680/VIII inzake Cormeau G. vs. Waals Gewest; nr. 88.857/VIII inzake Khel B. vs.
Waals Gewest. (5) Aldus wordt bijvoorbeeld in oorspronkelijk artikel 67 van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 bepaald dat : « § 1.Inhouding van wedde wordt toegepast gedurende ten hoogste drie maanden. Zij mag niet meer dan twintig procent van de brutowedde bedragen. § 2. Het Gewest waarborgt voor de met inhouding van wedde gestrafte ambtenaar een maandelijkse wedde waarvan het nettobedrag ten minste gelijk is aan het bedrag van het bestaansminimum, zoals het bepaald is bij de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum.
Wanneer de ambtenaar deeltijds werkt, wordt het gewaarborgd bedrag vastgesteld overeenkomstig de duur van de prestaties ».
In het ontworpen artikel 67 wordt voortaan bepaald dat : « De inhouding van wedde wordt uitgesproken ten hoogste voor drie maanden. Zij heeft betrekking op de helft van het deel van het loon in geld bedoeld in artikel 23, 2e lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers.
Tijdens de duur van de schorsing bij tuchtmaatregel ontvangt de ambtenaar een weddenvoorschot gelijk aan zijn wedde verminderd met het deel van het loon in geld bedoeld in artikel 23, 2e lid, van voornoemde wet. De terugvordering van het voorschot wordt in de tijd gespreid ten belope van een maximale maandelijkse inhoud die gelijk is aan hetzelfde deel van het loon. » (6) Deze werkwijze wordt afgeraden wanneer zoals hier het geval is teksten vaak gewijzigd dreigen te worden.Voor de vrijwaring van de rechtszekerheid ware het beter geweest om in het personeelsstatuut van bepaalde instellingen van openbaar nut te voorzien door middel van een op zich staande tekst. (7) De in het ontwerp aangewende uitdrukking « rang A4 en hoger » is dubbelzinnig. (8) In deze rubriek kunnen o.m. de vastgelegde doeleinden en de bereikte doeleinden vermeld worden.