gepubliceerd op 29 maart 2019
Besluit van de Waalse Regering betreffende bodembeheer en bodemsanering
6 DECEMBER 2018. - Besluit van de Waalse Regering betreffende bodembeheer en bodemsanering
De Waalse Regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, zoals gewijzigd, artikel 20;
Gelet op Boek I van het Milieuwetboek, artikelen D.29-1 tot D.29-28;
Gelet op het decreet van 7 juni 1990 houdende oprichting van een "Institut scientifique de service public" (ISSeP) (Openbaar wetenschappelijk instituut) in het Waalse Gewest, vervangen bij het decreet van 9 april 1998, artikel 3, lid 2, 3° ;
Gelet op het decreet van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering;
Gelet op het reglementair deel van Boek I van het Milieuwetboek;
Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 20 december 2007 betreffende de rehabilitatieplannen;
Gelet op het besluit van de Waalse Regering van27 mei 2009 betreffende het bodembeheer;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 26 juni 2018 ;
Gelet op de instemming van de Minister van Begroting, gegeven op 12 juli 2018;
Gelet op het rapport van 20 juni 2018 opgesteld overeenkomstig artikel 3, 2°, van het decreet van 11 april 2014 houdende uitvoering van de resoluties van de Vrouwenconferentie van de Verenigde Naties die in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de gewestelijke beleidslijnen;
Gelet op het verzoek om adviesverlening binnen een termijn van dertig dagen, gericht aan de Raad van State op 13 juli 2018, overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Gelet op het gebrek aan adviesverlening binnen die termijn;
Gelet op artikel 84, § 4, tweede lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Minister van Leefmilieu;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen Afdeling 1. - Begripsomschrijvingen
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder: 1° administratie: administratie in de zin van artikel 2, 18°, van het decreet van 1 maart 2018, namelijk het Operationeel Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, of zijn gemachtigde;2° databank : de databank ondergrond in de zin van de artikelen 11 en volgende van het decreet van 1 maart 2018;3° de afstand : iedere akte van afstand, onder uitsluiting van: a) akten van familiale aard : - de afstand onder echtgenoten of voormalige echtgenoten die ofwel tijdens het huwelijk, ofwel in het kader van een echtscheidingsprocedure door onderlinge toestemming, ofwel in het kader van de vereffening van het huwelijksvermogenstelsel na het uitspreken van de echtscheiding of na het overlijden plaatsvindt; - het inbrengen in de huwelijksgemeenschap of in een beperkte vennootschap toegevoegd aan het stelsel van scheiding van goederen van een goed dat aan één van de echtgenoten of toekomstige echtgenoten toebehoort, bij huwelijkscontract, ofwel bij een wijzigingsakte van het huwelijksstelsel; - de afstand tussen wettelijk samenwonenden of voormalige wettelijk samenwonenden die plaatsvindt, ofwel tijdens het wettelijk samenwonen ofwel in het kader van de vereffening van de onverdeeldheid volgend op het stopzetten ervan; - de afstand tussen erfgenamen of rechthebbenden en, in voorkomend geval, de overlevende echtgenoot of de overlevende wettelijke samenwonende, die plaatsvindt in het kader van een vereffening - minnelijke of gerechtelijke verdeling van een nalatenschap, met inbegrip van de omzetting van het vruchtgebruik van de nalatenschap van de overlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende; - de gehele of gedeeltelijke schenking van een onroerend goed aan verwanten tot en met de vierde graad, met inbegrip van de verdeling door bloedverwanten in de opgaande lijn, evenals de verdelingen volgend op een schenking in onverdeeldheid; b) akten die in de context van een gedwongen mede-eigendom verleden worden: - de vaststelling van de statuten van het onroerend goed zoals beoogd in artikel 577-4 van het Burgerlijk Wetboek; - de eenzijdige verklaring of de overeenkomst tot afwijking beoogd in artikel 577-3, lid 1, in fine, van het Burgerlijk Wetboek, met het oog op de niet-toepassing van artikelen 577-3 en volgende van het Burgerlijk Wetboek; 4° het decreet van 1 maart 2018: het decreet van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering;5° technisch onderzoek : technisch onderzoek, door ISSeP, waarbij beoogd wordt, het laboratorium te beoordelen op de capaciteit tot implementering van de methodes uit het "Compendium wallon des méthodes d'échantillonnage et d'analyse" (Waalse compendium van de monsternemings- en analysemethodes) en met betrekking tot de organisatie van de aanvrager, het onderzoek naar de technische capaciteiten, de controle op de installaties en uitrustingen, de procedures, het kwaliteitsbeheerssysteem, de menselijke middelen, de kwalificaties waarover het laboratorium beschikt, met inbegrip van de uitvoering van controleanalyses van proefmonsters of afnames, alsook op het verhoor van deskundigen en op de opsporing van elk element dat de afgifte van de erkenning of de tenuitvoerlegging ervan zou kunnen verstoren;6° eensluidend uittreksel : elektronisch uittreksel uit de databank, afkomstig van het informaticasysteem van de administratie, dat elektronisch of op een papieren informatiedrager overgemaakt wordt;7° toezichthoudend ambtenaar ;het "Département de la Police et des Contrôles (DPC)" (Departement Politie en Controles) van de administratie ; 8° historische installatie of historische activiteit : installatie of activiteit of individuele bestanddelen van dergelijke installaties die uit hun aard, vanwege de gebruikswijze ervan of wegens de in het geding zijnde producten, of door een gebeurtenis, een risico hebben kunnen vormen voor de bodem ;9° Minister: de Minister die voor Leefmilieu bevoegd is;10° staalnemer : natuurlijke persoon die geregistreerd is en die handelt volgens de richtlijnen van een expert om bodemstalen af te nemen overeenkomstig het "Waals compendium";11° conformiteitsverslag : auditverslag, opgemaakt door de kwaliteitsverantwoordelijke of, bij certificering, door de certificeringsinstelling in het kader van ISO 9001 : 2015 of later, om aan te kunnen tonen dat de erkenningshouder de gepaste corrigerende acties heeft uitgevoerd om de gekregen klachten of om vaststellingen van niet-conformiteit en waarschuwingen van de administratie te verhelpen;12° standaardkaartdocument : kadastraal perceelsplan, verstrekt door de algemene administratie inzake vermogensdocumentatie van de Waalse Overheidsdienst, in de meest recent beschikbare versie in de gegevens- en dienstverleningscatalogus van het Waals Geoportaal;13° Verordening nr.1272/2008 : Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006; 14° de minimis-Verordening : Verordening (EG) nr.1407/2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun; 15° referentiebron : de diensten van de administratie, de overheid, de instelling, de "SPAQuE" of de openbare dienst waarvan sprake in artikel 15, § 2, 1°, van het decreet van 1 maart 2018, met inbegrip van het Operationeel Directoraat-generaal Ruimtelijke Ordening, Huisvesting, Erfgoed en Energie van de Waalse Overheidsdienst waarmee de administratie eventueel een protocol vaststelt tot bepaling van de nadere regels voor gegevensoverdracht en rechtzetting ervan;16° fytomanagementsproject ;project waarbij een site die dusdanige kenmerken vertoont dat hij in dusdanige toestand onbruikbaar is voor voedingsdoeleinden of voor bewoning of dat hij tekenen vertoont van bodemverlating of -aantasting, met plantensoorten aangelegd of ingezaaid wordt.
In afwijking van lid 1, 1°, wordt onder de administratie in de zin van artikel 15, § 2, 1°, van het decreet van 1 maart 2018 die de herstelplannen beheert als bedoeld in artikel 2, 31°, e), van het decreet van 1 maart 2018 het Operationeel Directoraat-generaal Ruimtelijke Ordening, Huisvesting, Erfgoed en Energie verstaan. Afdeling 2. - Betreding van de gronden
Art. 2.§ 1. De personen aan wie de opdrachten bedoeld in artikel 8, § 1, van het decreet van 1 maart 2018 worden toevertrouwd, evenals de SPAQuE in de uitoefening van haar opdrachten bedoeld in artikel 8, § 2, van het decreet van 1 maart 2018, worden ertoe gemachtigd, de gronden te betreden beoogd bij verplichtingen van het decreet van 1 maart 2018. Deze betreding mag enkel geschieden mits een kennisgeving, verricht minstens vijftien dagen voor elke betreding, aan de eigenaar van de betrokken percelen of aan de houder van het zakelijk recht en, in voorkomend geval, aan de exploitant van de grond indien laatstgenoemde rechtstreeks gekend is.
In het geval waarin de site bezet wordt door een derde, licht de eigenaar of de houder van het zakelijk recht die de kennisgeving bedoeld in lid 1 krijgt, deze derde persoon onverwijld over de overwogen verrichtingen en periodes in.
De kennisgeving bedoeld in lid 1 bevat minstens volgende gegevens: 1° de aard van de verrichtingen die op de grond worden overwogen, evenals de reden waarom ze daar dienen plaats te vinden ;2° een omschrijving van de ingezette technische middelen ;3° de datum waarop de aanvang van de beoogde verrichtingen overwogen wordt, evenals de voorziene duur ervan;4° de telefonische, post- en digitale gegevens van, respectievelijk, de houder van de verplichtingen, de expert en, in voorkomend geval, een contactpersoon bij de SPAQuE ;5° de weergave van artikel 8 van het decreet van 1 maart 2018 en van lid 2 van dit artikel. De Minister kan eisen, dat de door hem bepaalde informatie voorafgaandelijk in de nabijheid van bedoelde grond wordt aangeplakt. § 2. In geval van dringende noodzakelijkheid wegens niet te voorziene gebeurtenissen die een onbestemd gevaar kunnen veroorzaken, kan de termijn voor de kennisgeving, bedoeld in paragraaf 1, ingekort worden, zonder dat hij minder dan twee dagen mag bedragen. § 3. Na de interventie, die verricht wordt krachtens het decreet van 1 maart 2018, worden de gronden, waarvan de houder van de verplichtingen niet de houder van de zakelijke rechten is, in de oorspronkelijke staat hersteld en geruimd van ieder afval of stoffen van allerlei aard die uit de interventie voortvloeien. Afdeling 3. - Toestand van een grond
Art. 3.§ 1. Wanneer de aanwezigheid van afvalstoffen vermoed wordt, ongeacht of ze op de grond zijn neergelegd dan wel in de bodem zijn verwerkt, kan iedere persoon houder van zakelijke rechten die houder van de verplichtingen is, die de grond uitbaat, of de SPAQuE, in het kader van de haar toevertrouwde opdrachten, rechtstreeks of door toedoen van een mandataris een aanvraag bij de administratie indienen waarbij beoogd wordt, om reeds in een vroeg stadium te bepalen of bedoelde afvalstoffen van de bodem onderscheiden kunnen worden dan wel of ze gerecycleerd, positief verwerkt of verwijderd zijn overeenkomstig de wettelijke en reglementaire bepalingen betreffende de afvalstoffen of beheerd zijn overeenkomstig de wettelijke en reglementaire bepalingen betreffende de afvalstoffen van de ontginningsindustrie.
Bij de aanvraag wordt een expertenverslag gevoegd, waarin minstens volgende gegevens opgenomen zijn : 1° een liggingsplan met nauwkeurige opgave van de afvalmassa ;2° een omschrijving van de opslag van afvalstoffen, met inbegrip van de historiek, opgemaakt op basis van de beschikbare gegevens, volume, dikte, kenmerken, al dan niet aanwezigheid van een afdeklaag, evenals de aard ervan;3° elk gegeven waarmee kan worden aangetoond, dat de afvalstoffen van de bodem onderscheiden kunnen worden of dat ze gerecycleerd, positief verwerkt of verwijderd zijn overeenkomstig de wettelijke en reglementaire bepalingen betreffende de afvalstoffen of beheerd zijn overeenkomstig de wettelijke en reglementaire bepalingen betreffende de afvalstoffen van de ontginningsindustrie. § 2. Binnen een termijn van vijfenveertig dagen te rekenen van de ontvangst van de aanvraag tot vervroegde beslissing bepaalt de administratie op grond van gegevens, gevoegd bij de aanvraag, of voldaan is aan de voorwaarden voor het uitsluiten van het toepassingsgebied van het decreet van 1 maart 2018.
Deze vervroegde beslissing over de grondtoestand geldt voor de toekomst voor zover er geen aangetoonde verontreiniging of potentiële verontreiniging in de bodem onder bedoelde afvalstoffen, of verontreingingen of vermoedens van verontreinigingen na de positieve verwerking van de afvalstoffen bestaan. § 3. De aanvraag wordt onontvankelijk geacht wanneer hij enkel betrekking heeft op grond die positief verwerkt wordt overeenkomstig artikel 5 van het decreet van 1 maart 2018. HOOFDSTUK II. - Databank ondergrond Afdeling 1. - Opmaak van de databank ondergrond
Art. 4.§ 1. De gegevens die in de databank ondergrond worden ingevoerd of die tot rechtzetting dienen worden door elke referentiebron aan de administratie overgemaakt, volgens de technische procedures en nadere regels, opgenomen in een protocol dat respectievelijk tussen de administratie en elke referentiebron op zich is vastgesteld.
Het protocol bevat minstens de nadere regels betreffende : 1° het, volgens de overeengekomen periodiciteit bijgewerkt, verstrekken van de al dan niet gekadastreerde percelen, verontreinigd of potentieel verontreinigd, waarvan de referentiebron kennis heeft, evenals de motieven van inschrijving in de databank ondergrond;2° het, volgens de overeengekomen periodiciteit bijgewerkt, verstrekken van de gegevens en informatie over die percelen, met inbegrip van de gegevens en informatie betreffende het recht tot rechtzetting, en de gegevens en informatie bedoeld in artikel 7, § 3, lid 2;3° de in acht te nemen bepalingen, met namen in termen van vertrouwelijkheid en inachtneming van Verordening (EG) 2016/79 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG;4° de nadere regels en procedures voor rechtzetting van de gegevens;5° de verbintenis van de referentiebron om de aanvragen tot gegevensrechtzetting op gepaste wijze te beheren;6° de minimuminhoud van de verslagen die de administratie periodiek aanvraagt, met name met het oog op de opmaak van het jaarverslag bedoeld in artikel 118;7° de verbintenis van de referentiebron om de administratie de gegevens te verstrekken volgens de procedures en standaarden inzake techniek, informatica en cartografie bepaald door de administratie en om deel te nemen aan de technische groep bedoeld in artikel 12, § 2. Het protocol bevat de elementen die voor de overgemaakte gegevens de verenigbaarheid waarborgen met de systemen ontwikkeld door de administratie en de daaraan gekoppelde formats en dwingende technische voorwaarden. § 2. Het protocol wordt gezamenlijk ondertekend door de referentiebron en de administratie.
Art. 5.De gronden, opgenomen in de databank ondergrond, zijn gelijklopend met de omtrekken van het standaardkaartdocument.
Eventuele kadastrale wijzigingen zijn van geen invloed op de bijwerking van de grondgebonden gegevens zodra deze gegevens in de databank ondergrond ingevoerd zijn.
Verzoeken die aan de databank ondergrond worden gericht, worden toegespitst op het standaardkaartdocument.
Art. 6.Maandelijks wordt door de administratie, aan elke gemeente, elektronisch een bijgewerkt bestand overgemaakt waarin de percelen vermeld staan, die in de afgelopen maand in de grondinventaris van de databank zijn ingevoerd of uit genoemde grondinventaris zijn verwijderd.
Wat betreft de opneming van de gronden in de inventaris als categorie 1 of categorie 2, waarschuwen de betrokken gemeenten binnen de twee maanden na ontvangst van het bestand de houders van zakelijke rechten en de exploitanten in dat hen betreffende percelen zijn opgenomen. Bij de waarschuwingen wordt een informatieblad gevoegd, waarop te lezen staat op welke wijze de databank geraadpleegd wordt en de gegevens rechtgezet kunnen worden.
Art. 7.§ 1. Het beheers- en toezichtcomité van de databank ondergrond maakt de lijst op, en onderzoekt de lijst der percelen waarvoor een overdracht naar de gegevens uit categorie 1 wordt voorgesteld.
In het kader van de opdracht bedoeld in lid 1, nodigt het comité een vertegenwoordiger van ISSeP uit.
De percelen opgenomen op de lijst bedoeld in lid 1 beantwoorden aan volgende samengevoegde voorwaarden: 1° erkend zijn onder verwijzing naar de bepalingen van de handleiding van de voormalige activiteiten of installaties vermeld in de Waalse code van goede praktijken als zijnde een perceel waarop een installatie of activiteit potentieel bodemverontreinigend kon zijn;2° erkend zijn als een perceel dat een gebeurtenis onderging die een potentiële bodemverontreiniging veroorzaakte;3° gekoppeld zijn aan een hoog waardecijfer inzake informatiekwaliteit, volgens een methodologie bepaald door de Minister voor wat betreft de geografische ligging op grond van één of meerdere documenten of terreinvaststellingen en wat de semantiek betreft. § 2. Het beheers- en toezichtcomité van de databank ondergrond maakt de lijst der percelen waarvoor een overdracht van categorie 3 naar categorie 1 wordt voorgesteld, jaarlijks aan de Minister over. Het comité motiveert zijn voorstel ten overstaan van de criteria van paragraaf 1, lid 3. § 3. Binnen de zestig dagen te rekenen van het overmaken van de lijst door het beheers- en toezichtcomité van de databank ondergrond, neemt de Regering de definitieve lijst der percelen waarvoor een overdracht van categorie 3 naar categorie 1 wordt in de databank ondergrond verricht wordt, aan.
De percelen worden door de referentiebron, aangewezen door het comité, overeenkomstig de nadere regels vastgelegd in het protocol, in de databank ondergrond opgenomen. Afdeling 2. - Toegang tot de databank ondergrond
Art. 8.De toegang tot de gegevens van de databank ondergrond gebeurt via de Portaalsite Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst.
Art. 9.§ 1. Voor de gegevens van de databank ondergrond die niet rechtreeks toegankelijk zijn overeenkomstig artikel 8, wordt er door de aanvrager een toegangsaanvraag aan de administratie gericht, middels het behoorlijk ingevuld formulier waarvan het model als bijlage 1 is opgenomen. Het formulier is beschikbaar via de Portaalsite Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst.
De aanvraag wordt elektronisch, per aangetekend schrijven of per bewaargeving en consignatie in een register ter plaatse bij de administratie ingediend.
Behoudens voor wat betreft een aanvraag tot inzage ter plaatse, is de aanvraag onontvankelijk wanneer ze gegevens van de databank ondergrond betreft die beschikbaar zijn via het Webportaal Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst. § 2. Een aanvraag wordt onrechtmatig geacht in de zin van artikel D.18, § 1, b, van Boek I van het Leefmilieuwetboek wanneer hij betrekking heeft op een duidelijk te hoog aantal percelen of op niet-gekadastreerde percelen die onder verschillende afdelingen vallen. § 3. Volgens het type aanvraag verstrekt de administratie de aangevraagde beschikbare gegevens binnen een termijn van dertig dagen te rekenen van de ontvangst van de aanvraag, op elektronische wijze of per post.
De termijn bedoeld in lid 1 kan met dertig dagen verlengd worden. De administratie licht de aanvrager in over iedere termijnverlenging en over de motieven voor deze verlenging, voor afloop van de termijn bedoeld in lid 1. Afdeling 3. - Rechtzetting van gegevens
Art. 10.De aanvraag tot rechtzetting van gegevens in de databank ondergrond wordt elektronisch bij de administratie ingediend, middels het behoorlijk ingevuld formulier waarvan het model als bijlage 1 is opgenomen. Bedoeld formulier is beschikbaar op het Webportaal van de Waalse Overheidsdienst.
De aanvraag bevat alle nuttige gegevens die een rechtzetting van gegevens verantwoorden.
Art. 11.De administratie bericht ontvangst van de aanvraag binnen tien dagen na ontvangst van de aanvraag. Binnen dezelfde termijn maakt de administratie de aanvraag tot rechtzetting aan de betrokken referentiebronnen over. De administratie geeft de datum van ontvangst van de aanvraag op, evenals in voorkomend geval welke de betrokken referentiebronnen zijn.
Een betrokken referentiebron kan de aanvrager verzoeken, aanvullende informatie te verstrekken. In dat geval licht de referentiebron de administratie en, in voorkomend geval, de andere betrokken referentiebronnen daarover in. De aanvrager geeft aan de referentiebron die daar de aanvraag toe indient, binnen de vijftien dagen te rekenen van de zending van de aanvraag tot aanvullende informatie, kennis van de aangevraagde aanvullende informatie. Als die termijn verstreken is, wordt de aanvraag tot rechtzetting verworpen.
Wanneer de ingediende aanvraag duidelijk onrechtmatig is, beschouwt de administratie de aanvraag als onontvankelijk, en licht de aanvrager daarover in.
Art. 12.§ 1. De betrokken referentiebronnen onderzoeken de aanvraag en delen hun conclusies aan de administratie mee. Bedoelde conclusies worden binnen dertig dagen na ontvangst van de aanvraag door de referentiebronnen aan de administratie overgemaakt. § 2. Wanneer de conclusies van de referentiebronnen sluitend zijn, worden ze binnen de veertig werkdagen na ontvangst van de aanvraag door de administratie aan de aanvrager overgemaakt.
Wanneer de conclusies van de referentiebronnen niet overeenstemmen, licht de administratie de betrokken referentiebronnen daarover in, en zij stellen een technische groep samen. Binnen dezelfde termijn licht de administratie de aanvrager erover in dat de termijn bedoeld in lid 1 met veertig dagen verlengd wordt, en geeft de motieven daarvoor op.
De technische groep maakt een verslag op, dat aan de administratie wordt overgemaakt binnen de dertig dagen nadat de administratie de informatie medegedeeld heeft. Het overgemaakte verslag stelt de eventuele wijzigingen voor, die in de gegevens van de databank ondergrond door te voeren zijn. De administratie geeft kennis van de conclusies van de technische groep aan de aanvrager. § 3. De relevant geachte rechtzettingen worden door de betrokken referentiebronnen doorgevoerd, volgens de nadere regels vastgesteld in het protocol. Zij lichten de administratie daarover in.
Art. 13.Wanneer de gegevens, overgemaakt in het kader van de aanvraag tot rechtzetting, de vaststelling mogelijk maken dat de gegevens vermeld in de databank ondergrond voor betrokken perceel duidelijk verkeerdelijk zijn, kan de administratie aan de aanvrager bevestigen dat de verplichtingen van het decreet van 1 maart 2018 opgeschort zijn totdat een definitieve beslissing over de aanvraag tot rechtzetting genomen wordt.
Wanneer de aanvrager acht, dat hij zich in de hypothese bedoeld in lid 1 bevindt, maakt hij daar uitdrukkelijk melding van in zijn aanvraag tot rechtzetting en vraagt de opschorting van de verplichtingen uit het decreet van 1 maart 2018 aan. Afdeling 4. - Beheers- en toezichtscomité inzake databank ondergrond
Art. 14.§ 1. Met het oog op de oprichting van het beheers- en toezichtscomité inzake databank ondergrond, wordt door elke administratie en openbare instelling een lijst aan de Minister voorgelegd met gewone en plaatsvervangende kandidaten.
De Regering benoemt de gewone en plaatsvervangende leden van het comité, evenals de voorzitter ervan.
De mandaten worden toegekend voor een periode van vijf jaar. Ze beginnen te lopen op de datum van ondertekening van het besluit tot benoeming van de leden van het comité.
Het comité kan iedere persoon met een bijzondere deskundigheid uitnodigen om als raadgever aan de werkzaamheden deel te nemen.
Art. 15.Naast de opdrachten die het bij het decreet van 1 maart 2018 gekregen heeft, onderzoekt het beheers- en toezichtscomité van de databank ondergrond of de gegevens uit categorie 3 van de databank overeenkomstig artikel 7 naar categorie 1 overgeheveld zouden kunnen worden.
Er wordt, uiterlijk op 31 maart van het daarop volgende jaar, een jaarverslag over diens opdrachten aan de administratie gericht, met het oog op de opmaak van het jaarverslag bedoeld in artikel 118.
Art. 16.De voorzitter roept het comité minstens twee keer per jaar samen. Elk lid kan de voorzitter verzoeken, om op grond van een agenda een bijkomende vergadering te laten houden. De voorzitter verantwoordt het gevolg dat hij aan het verzoek geeft, bij alle leden van het comité.
Art. 17.De Minister legt het huishoudelijk reglement van het comité vast. Daarin wordt minstens het volgende vermeld: 1° alle leden van het comité worden minstens vijftien dagen voor de vergaderingen daarvoor opgeroepen;2° bij afwezigheid kunnen de gewone leden kunnen zich door hun plaatsvervanger laten vertegenwoordigen;3° bij de oproeping wordt de agenda gevoegd;4° buiten de agendapunten om worden geen beslissingen genomen;5° het comité beraadslaagt enkel op geldige wijze als minstens twee derde van zijn leden aanwezig zijn.Als deze voorwaarde niet vervuld is, wordt het comité opnieuw opgeroepen binnen een termijn die niet korter mag zijn dan vijftien dagen, met dezelfde agenda. Het beslist dan op geldige wijze, ongeacht het aantal aanwezige leden; 6° de beslissingen worden bij gewone meerderheid van de aanwezige leden genomen.Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend.
Het huishoudelijk reglement van het Comité legt de nadere regels vast voor de notulering en de bekrachtiging van de notulen, evenals de nadere regels voor de opdrachten bedoeld in artikel 7. Afdeling 5. - Eensluidende uittreksels
Art. 18.Wanneer bij een vergunningsaanvraag een eensluidend uittreksel moet worden gevoegd, moet dit uittreksel dateren van minder dan drie maanden voor de indiening van de aanvraag.
Het eensluidend uittreksel dient als bewijs voor de informatie vereist bij de bijlagen 4 tot 15 van het reglementair deel van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling voor wat betreft de gegevens betreffende bodembeheer en -sanering.
Art. 19.De aanvraag voor het verstrekken van een eensluidend afschrift voor één of meerdere percelen wordt elektronisch ingediend onder gebruikmaking van de speciefiek module die op het Webportaal voor Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst ter beschikking wordt gesteld. In dat geval wordt het eensluidend uittreksel, mits de rechtstreekse betaling van het dossierrecht op de rekening van de administratie, automatisch elektronisch afgeleverd aan de aanvrager.
De aanvraag waarvoor een voorafgaande vergunning vereist is, wanneer de aanvraag betrekking heeft op een aantal gekadastreerde percelen hoger dan 80, kan enkel worden ingediend overeenkomstig artikel 20.
Afwijkend kan de Minister de nadere regels vastleggen voor de indiening van een aanvraag, waarvoor deze voorafgaande vergunning vereist is, via de specifieke module bedoeld in lid 1.
Art. 20.§ 1. Wanneer de aanvraag niet overeenkomstig artikel 19 kan worden ingediend, wordt de aanvraag voor het verstrekken van een eensluidend uittreksel met betrekking tot één of meerdere percelen per aangetekend schrijven, of bij iedere zending die een vaste datum verleent, bij de administratie ingediend.
Op straffe van onontvankelijkheid bevat de aanvraag: 1° het door de Minister vastgelegd formulier, behoorlijk ingevuld;2° het daadwerkelijk stortingsbewijs van het dossierrecht;3° voor de gekadastreerde percelen : een kadastraal uittreksel van de percelen waarvoor de aanvraag wordt ingediend;4° voor de percelen zonder kadastrale referenties: een plan met de ligging, de omtrekken en eventueel een identificatiegegeven van de percelen, evenals ieder bestanddeel waarmee de nauwkeurige ligging van deze percelen op grond van het standaardkaartdocument mogelijk wordt gemaakt. Overeenkomstig lid 2, 2°, stort de aanvrager het dossierrecht op de rekening van de administratie en vermeldt daarbij de naam van de persoon die houder is van de rekening vanaf welke de betaling wordt verricht, evenals het gestructureerd nummer vermeld in het formulier bedoeld in lid 2, 1°. § 2. Wanneer de aanvraag, bedoeld in paragraaf 1, betrekking heeft op een hoger aantal gekadastreerde percelen dan 80, voegt de aanvrager bij diens aanvraag alle nuttige informatie en documenten die zijn verzoek kunnen verantwoorden.
Art. 21.§ 1. De administratie bericht ontvangst van de overeenkomstig artikel 20 ingediende aanvraag binnen tien dagen na ontvangst van de aanvraag. § 2. De aanvraag is onontvankelijk: 1° wanneer het dossierrecht niet volledig gestort is;2° wanneer de nuttige informatie en documenten die de aanvraag overeenkomstig artikel 20, § 2, kunnen verantwoorden, niet bij de aanvraag zijn gevoegd. Van de beslissing tot onontvankelijkheid wordt de aanvrager binnen de twintig dagen te rekenen van de ontvangst van de aanvraag kennis gegeven. § 3. Indien de aanvraag onvolledig is, zendt de administratie de aanvrager de lijst ontbrekende stukken en wijst erop dat de procedure hervat wordt met ingang van de datum van ontvangst van het volledige dossier. De aanvrager geeft, binnen de zestig dagen te rekenen van de zending van het verzoek tot aanvullende informatie, de administratie kennis van de aangevraagde aanvullende informatie. Als die termijn verstreken is, wordt de aanvraag verworpen. § 4. De administratie verstrekt het eensluidend uittreksel bij aangetekend schrijven of bij iedere zending waarmee een vaste datum verleend wordt, binnen de vijftien dagen te rekenen van de ontvangst van de ontvankelijke en volledige aanvraag.
De aanvragen met betrekking tot een hoger aantal gekadastreerde percelen dan 80 worden door de administratie gegrond geacht wanneer de verschillende percelen beoogd in dezelfde aanvraag eenheid vertonen ten opzichte van een bepaald project of een overwogen of uitgevoerde rechtshandeling.
Art. 22.§ 1. Aanvullend op de toegang bedoeld in artikel 19, kunnen de notarissen een aanvraag indienen met het oog op het verstrekken van een eensluidend uittreksel voor één of meerdere percelen via het webportaal e-notariaat van de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat.
De administratie maakt, volgens de periodiciteit, overeengekomen in het protocol bedoeld in lid 3, een factuur op voor alle uittreksels die aan de notarissen zijn verstrekt overeenkomstig lid 1. De Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat verricht de betaling ervan binnen de vijfenveertig dagen na ontvangst ervan.
In een protocol tussen de administratie en de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat worden met name de nadere regels vastgelegd voor het verstrekken van de eensluidende uittreksels en voor de betalingen. Dit protocol wordt minstens om de drie jaar geëvalueerd. § 2. Een eensluidend uittreksel, verstrekt aan een notaris overeenkomstig paragraaf 1, kan bijgwerkt of bevestigd worden wanneer de aanvraag volledig gelijk is met een aanvraag die in de zes maanden voorheen is geschied. Het bijgewerkt eensluidend uittreksel wordt kosteloos verstrekt.
Art. 23.§ 1. Het model voor het eensluidend uittreksel is als bijlage 3 opgenomen. § 2. Het eensluidend uittreksel heeft een geldigheidsduur van maximum tien jaar, te rekenen van het verstrekken ervan.
In afwijking van lid 1 vervalt het eensluidend uittreksel: 1° indien de gegevens, opgenomen in de databank ondergrond waarvoor het eensluidend uittreksel is verstrekt, na het verstrekken ervan een wijziging hebben ondergaan;2° wanneer zich, na het verstrekken van het eensluidend uittreksel, een genererend feit, beoogd in het decreet van 1 maart 2018, voordoet voor zover voor dit genererend feit geen afwijkingsaanvraag is ingediend, aanvaard door de administratie. De hypotheses voor verval als bedoeld in lid 1 worden uitdrukkelijk vermeld in de algemene voorwaarden die de administratie vastlegt voor het verstrekken van een eensluidend uittreksel. HOOFDSTUK III. - Erkenningen en registraties Afdeling 1. - Erkenning door experten
Art. 24.Om de opdrachten uit te voeren met betrekking tot de onderzoekingen en de sanering van verontreinigde gronden wordt de expert overeenkomstig deze afdeling erkend.
Tijdens de gehele geldigheidsduur van zijn erkenning neemt de expert de aan zijn erkenning verbonden regels in acht en onderwerpt hij zich aan de controlemaatregelen.
De lijst der experten wordt door de administratie bijgehouden op het Webportaal Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst.
Onderafdeling 1. - Erkenningsvoorwaarden en -procedure
Art. 25.De erkenning kan aan een rechtspersoon of aan een natuurlijke persoon toegekend worden indien hij voldoet aan de voorwaarden waarin dit besluit voorziet.
Art. 26.De erkenning wordt aan de aanvrager toegekend indien hij de volgende algemene voorwaarden vervult : 1° als de aanvrager een natuurlijke persoon is, onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese economische ruimte;2° als de aanvrager een rechtspersoon is, opgericht zijn overeenkomstig de Belgische wetgeving of de wetgeving van een andere lidstaat van de Europese economische ruimte en zijn (haar) hoofdbestuur of hoofdzetel binnen de Europese economische ruimte hebben, of er zijn (haar) maatschappelijke zetel hebben, op voorwaarde dat zijn (haar) activiteiten een reële en duurzame band hebben met de economie van een lidstaat van de Europese economische ruimte;3° als de aanvrager een natuurlijke persoon is, niet veroordeeld zijn tot een nog steeds gevolg hebbende ontzetting uit zijn burgerrechten en politieke rechten;4° niet het voorwerp zijn geweest van een veroordeling die nog steeds gevolgen heeft bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing, wegens een overtreding van de gewestelijke of federale milieuwetgevingen of wetgevingen in sociale, fiscale en financiële zaken of van elke andere gelijkaardige wetgeving van een lidstaat van de Europese Unie;5° als de aanvrager een rechtspersoon is, onder zijn bestuurders, beheerders of personen die de maatschappij kunnen binden, enkel personen tellen die voldoen aan de voorwaarden waarvan sprake in 3° en 4° ;6° in orde zijn met zijn sociale en fiscale verplichtingen ;7° over voldoende financiële waarborgen beschikken ;8° over het materieel en de technische en informaticamiddelen en menselijke krachten beschikken om de opdrachten na te komen waarvoor de erkenning is vereist;9° voldoende bekwaam zijn om teksten in het Frans of in het Duits op te stellen. Overeenkomstig lid 1, 8°, kan de Minister de lijst van het nodige materieel en de nodige technische en informaticamiddelen en menselijke krachten.
Art. 27.§ 1. Onverminderd de voorwaarden bedoeld in artikel 26, wordt het verstrekken van de erkenning onderworpen aan de volgende bijzondere voorwaarden voor de aanvrager : 1° persoonlijk of contractueel beschikken over één of meerdere bevoegde personen die een diploma hoger onderwijs in een wetenschappelijke richting bezitten en minstens drie jaar beroepservaring, verworven binnen de zes jaar voorafgaand aan de datum van de erkenningsaanvraag, kunnen voorleggen in het vakgebied vallend onder hoofdstuk IV van het decreet van 1 maart 2018 betreffende saneringstechnieken en opvolging van saneringswerken, met inbegrip van het nagaan of de saneringsdoelstellingen zijn behaald;2° beschikken over de nodige vaardigheden voor het invullen van de erkenning als expert;3° persoonlijk of contractueel beschikken over een model van analyse van de risico's die de bodemvervuilende stoffen voor de gezondheid van de mens inhouden en over een model (modellen) van analyse van het gevaar voor verspreiding van de verontreinigende stoffen in de grondwateren, aanvaard door de administratie, alsook over één of meerdere gekwalificeerde personen beschikken die nodige ervaring hebben om de beoogde modellen toe te passen en er de resultaten van te interpreteren;4° minstens één persoon, gemachtigd voor en belast met de mede-ondertekening van verslagen, onderzoeken of ontwerpen opgemaakt krachtens het decreet van 1 maart 2018 en krachtens dit besluit, in de vorm van een arbeidsovereenkomst in de zin van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, in dienst hebben;5° zich ertoe verbinden, binnen de maand van de eventuele kennisgeving van de erkenning een burgerlijke beroepsaansprakelijkheidsverzekering te zullen aangaan ter dekking van de activiteiten waarvoor de erkenning wordt aangevraagd;6° over een kwaliteitsbeheersysteem te beschikken met betrekking tot de prestaties die verstrekt worden in het kader van de aangevraagde erkenning;7° het bewijs voorleggen dat hij noch rechtstreeks, noch onrechtstreeks, persoonlijk of via een derde natuurlijke of rechtspersoon een directie- of beheersfunctie uitoefent in een onderneming die actief is in de productie, de kwaliteitscontrole of grondbeheer in de zin van artikel 5 van het decreet van 1 maart 2018 of actief is in het uitvoeren van saneringshandelingen en -werken. De bevoegde personen bedoeld in lid 1, 1°, en de gekwalificeerde personen, bedoeld in lid 1, 3°, voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel 26, lid 1, 3° en 4°.
Overeenkomstig lid 1, 2°, wordt de aanvrager die contractueel één of meerdere bevoegde personen in dienst die de door de administratie voldoende geachte gepaste technische expertise bezit geacht over de nodige vaardigheden te beschikken voor zover deze persoon (personen) in het bezit is (zijn) van: 1° een diploma in een wetenschappelijke richting op universitair niveau of daarmee gelijkgesteld, in overeenstemming met de vereiste aangelegenheden van de aangevraagde erkenning, namelijk: biologie, pedologie, chemie, geologie, hydrogeologie en civiele bouwkunde;2° een diploma hoger onderwijs in een wetenschappelijke richting en een beroepservaring van minstens drie jaar voorleggen in de vakgebieden vallend onder hoofdstuk IV van het decreet van 1 maart 2018 in verband met de aangevraagde erkenning, verworven binnen de zes jaar voorafgaand aan de datum van de erkenningsaanvraag. § 2. De gemachtigde persoon, beoogd in paragraaf 1, lid 1, 4°, staat garant voor de zorgvuldige toepassing van de regels die in het Waalse Gewest in het kader van de aan de erkenning verbonden activiteiten zijn uitgevaardigd. Hij waarborgt de zorgvuldige uitvoering van de maatregel die door het in paragraaf 3 beoogde kwaliteitsbeheerssysteem voorzien zijn ten opzichte van de prestaties, verstrekt in het kader van de erkenning. De gemachtigde persoon voldoet aan de volgende voorwaarden: 1° voldoen aan de algemene voorwaarden bedoeld in artikel 26, lid 1, 3° en 4° ;2° een diploma in een wetenschappelijke richting van universitair niveau of daarmee gelijkgesteld bezitten en zijn bekwaamheid tonen om zijn functie uit te oefenen ingevolge een beroepservaring van minstens drie jaar voorleggen in de vakgebieden vallend onder hoofdstuk IV van het decreet van 1 maart 2018 in verband met de erkenning, verworven binnen de zes jaar voorafgaand aan de datum van de erkenningsaanvraag;3° voldoende ervaring in de toepassing van het decreet, van de uitvoeringsbesluiten ervan, van het Waals compendium en de Waalse code van goede praktijken en van de andere technische en reglementaire documenten in verband met het decreet van 1 maart 2018 voorleggen;4° de Franse of Duitse taal machtig zijn;5° zich ertoe verbinden, de modules in voortgezette opleiding volgen, die de administratie organiseert in verband met de wetgeving en de ontwikkelingen ervan, en met de bestuurspraktijk;6° actief deelnemen aan informatievergaderingen of vormingen, door de administratie erkend als in verhouding staand tot zijn opdrachten, en bekend gemaakt op het Webportaal Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst. § 3. Het kwaliteitsbeheerssysteem bedoeld in paragraaf 1, lid 1, 6°, omschrijft, in de handleiding voor kwaliteitszorg, de middelen die de expert inzet om de kwaliteitsdoelstelling van de voorgelegde verslagen te bereiken, met name hun overeenstemming met de wettelijke, reglementaire en administratieve vereisten in verband met de bepalingen van het decreet van 1 maart 2018, met inbegrip van het Waals compendium en de Waalse code van goede praktijken en met het oog op de toename van het klantentevredenheidscijfer door een doelzame toepassing van het systeem, met name door de uitvoering van doeltreffende correctiemaatregelen die ingaan op de te berde gebrachte waarschuwingen en klachten en op de vastgestelde gebrekkige overeenstemming. In het kader van deze erkenningsprocedure wordt het kwaliteitsbeheerssysteem, erkend onder een certificering in het kader van norm ISO 9001 : 2015 of later, standaard erkend.
Art. 28.De erkenningsaanvraag wordt, elektronisch met een door de administratie goedgekeurde elektronische handtekening, door de aanvrager bij de administratie ingediend, middels het behoorlijk ingevuld formulier waarvan het model als bijlage 4 is opgenomen.
Bedoeld formulier is beschikbaar op het Webportaal van de Waalse Overheidsdienst.
Art. 29.§ 1. Als de aanvrager erkend is, kan de erkenning als expert voor één of meerdere periodes van dezelfde duur erkend worden, mits het voldoen aan volgende voorwaarden: 1° de lopende erkenning is niet geschorst;2° de houder van de erkenning beschikt over een door de administratie gunstig geacht conformiteitsverslag. § 2. De aanvraag tot hernieuwing van de erkenning wordt door de houder van de erkenning ingediend honderdtwintig dagen voordat de lopende erkenning verstrijkt.
Wanneer de lopende erkenning sinds de laatste aanpassing geen enkele wijziging meer heeft ondergaan, kan de houder zijn hernieuwingsaanvraag in de vorm van een vereenvoudigd dossier indienen. Dat vereenvoudigd dossier bevat : 1° de hernieuwingsaanvraag;2° een verklaring op erewoord waarbij de aanvrager bevestigt dat hij de erkenningsvoorwaarden vervult;3° een verklaring op erewoord waarbij de aanvrager zich verbindt tot de naleving van de regels bedoeld in onderafdeling 2;4° een verbintenis van de aanvrager en van de verzekeringsmaatschappij waaarbij ze binnen de maand van de kennisgeving van de erkenning een burgerlijke beroepsaansprakelijkheidsverzekering zullen aangaan ter dekking van de activiteiten waarvoor de erkenning wordt aangevraagd, of een afschrift van het verzekeringscontract dat dezelfde aansprakelijkheden dekt;5° het laatste conformiteitsverslag. Het verslag bedoeld in lid 2, 5°, bespreekt met name het beheer van de klachten en gebrekkige overeenstemming in verhouding tot de vereisten omschreven in artikel 27, § 3.
De administratie beslist binnen de zestig dagen na ontvangst van de aanvraag over de hernieuwingsaanvraag. Indien de aanvraag onvolledig is, zendt de administratie de aanvrager de lijst van de ontbrekende stukken en wijst erop dat de procedure hervat wordt met ingang van de datum van ontvangst van het volledige dossier. De aanvrager geeft, binnen de zestig dagen te rekenen van de zending van het verzoek tot aanvullende informatie, de administratie kennis van de aangevraagde aanvullende informatie. Als die termijn verstreken is, wordt de aanvraag verworpen. Overeenkomstig artikel 28 kan een nieuwe erkenningsaanvraag ingediend worden.
Onderafdeling 2. - Regels, in acht te nemen in de loop van de erkenning
Art. 30.§ 1. In het kader van zijn opdrachten, beoogd bij de erkenning, behoort het de expert toe: 1° verantwoordelijk te zijn voor de inachtneming van de voorwaarden en regels van zijn erkenning, van de kwaliteit van de prestaties, verstrekt in het kader van de erkenning, en van de resultaten die hij in het kader van zijn opdrachten als expert voorlegt;2° de bodemafnames te laten verrichten door een geregistreerde staalnemer en de stalen door een erkend laboratorium te laten onderzoeken;3° de opdrachten uit te voeren, vermeld in verhouding tot zijn erkenning overeenkomstig het Waals compendium en de Waalse code van goede praktijken of door methodes die door de administratie gelijkwaardig worden bevonden;4° zijn opdrachten uit te voeren met professionalisme, waardigheid, in alle onpartijdigheid en onafhankelijkheid, met respect voor het vertrouwelijk karakter en de vereiste eerlijkheid;5° zijn verslagen, onderzoeken of projecten door de gemachtigd persoon bedoeld in artikel 27, § 1, lid 1, 4°, mede te laten ondertekenen;6° de gemachtigde personen deel te laten nemen aan de modules in voortgezette opleiding, die de administratie organiseert in verband met de wetgeving en de ontwikkelingen ervan, en met de bestuurspraktijk, evenals aan de informatievergaderingen of vormingssessies die de administratie erkent als verband houdend met zijn verplichtingen, ten belope van minstens zes uur per jaar;7° de bevoegde personen, bedoeld in artikel 27, § 1, lid 1, 1°, en de gekwalificeerde personen, bedoeld in artikel 27, § 1, lid 1, 3°, te laten deelnemen aan de opleidingsmodules georganiseerd door de administratie of haar gemachtigde, waarbij het eigen vakgebied van bedoelde personen gedekt wordt;8° de technologische bewaking, nodig voor de kennis van de stand van de techniek in de sector van bodembeheer en bodemsanering, te waarborgen;9° de administratie op gewoon verzoek de lijst van de terreinen over te leggen waarvoor onderzoekingen, verslagen of projecten die vallen onder de in het kader van zijn erkenning beheerde aangelegenheden worden uitgevoerd, in uitvoering zijn of overwogen worden voor de periode die de administratie opgeeft, met inbegrip van de planning van de onderzoekingen;10° zich voor elk rapport, onderzoek of project dat bij de administratie ingediend wordt ervan te vergewissen dat hij zich niet in een geval bevindt waarin hij zijn opdracht onmogelijk kan uitvoeren, zoals bedoeld in artikel 31;11° over de nodige informaticamiddelen te beschikken om de gegevens tussen partijen te verstrekken volgens de nadere regels bepaald in het Waals compendium, de Waalse code van goede praktijken of door de administratie;12° in geval van wijziging van één van de gegevens vermeld in de erkenningsaanvraag, formulier voor de kennisgeving van de wijziging van de gegevens van de erkenning, die de administratie op zijn website ter beschikking stelt, te gebruiken;13° de administratie op eenvoudig verzoek elke inlichting mede te delen aan de hand waarvan kan worden nagegaan of de voorwaarden en regels inzake erkenning, omschreven in het decreet van 1 maart 2018 en in dit besluit, in acht worden genomen;14° de administratie in te lichten over de toepassing en de evolutie van de handleiding inzake kwaliteit en op eerste verzoek elk stuk over te maken dat daarmee verband houdt, en met name een conformiteitsverslag;15° zijn opdrachtgever in te lichten over diens rechten, plichten en verantwoordelijkheden ten overstaan van de reglementaire bepalingen, inzonderheid beoogd bij het decreet van 1 maart 2018, de uitvoeringsbesluiten ervan, en het Waals compendium en de Waalse code van goede praktijken bedoeld in hoofdstuk 5;16° bij iedere mededeling over het decreet van 1 maart 2018, de uitvoeringsbepalingen ervan, het Waals compendium en de Waalse code van goede praktijken en andere technische en reglementaire documenten in verband met het decreet van 1 maart 2018 zich ervan te vergewissen dat de mededeling in overeenstemming is met de richtsnoeren van de administratie, zoals met name opgenomen op het Webportaal Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst. § 2. Binnen de maand na kennisgeving van zijn erkenning als expert, gaat de expert bij een verzekeringsmaatschappij een burgerlijke beroepsaansprakelijkheidsverzekering aan ter dekking van zijn gezamenlijke activiteiten waarvoor de erkenning is toegekend. Binnen dezelfde termijn wordt een afschrift van het verzekeringscontract, behoorlijk ondertekend, aan de administratie gericht.
Wordt er geen verzekeringscontract afgesloten binnen de termijn bedoeld in lid 1, dan wordt de erkenning van rechtswege opgeschort. De erkenning wordt pas weer geldig daags na de kennisgeving van het afschrift van het behoorlijk ondertekend verzekeringscontract aan de administratie.
Art. 31.De expert kan de opdrachten, bedoeld in artikel 32, § 1, van het decreet van 1 maart 2018, in de volgende gevallen niet uitoefenen: 1° de expert of een derde door wiens toedoen hij een directie- of beheersfunctie uitoefent: a) is, in rechtstreekse lijn tot en met de derde graad of in de zijlijn tot en met de vierde graad aanverwant is met de opdrachtgever of, als het gaat om de leiding over bodemsaneringswerken, met de opdrachtgever of de uitvoerder van de werken of met elke andere persoon die een directie- of beheersfunctie uitoefent voor rekening van de opdrachtgever of van genoemde uitvoerder;b) is persoonlijk of via een tussenpersoon aandeelhouder, meerderheidsaandeelhouder of actieve vennoot van de opdrachtgever of, als het de leiding over bodemsaneringswerken betreft, van de opdrachtgever of van de uitvoerder van de werken;c) oefent in rechtstreekse lijn of in feite, persoonlijk of via een tussenpersoon, een directie- of beheersfunctie uit bij voornoemde opdrachtgever of, als het de leiding over bodemsaneringswerken betreft, van de opdrachtgever of van de uitvoerder van de werken;2° de activiteiten van de expert worden, rechtstreeks of onrechtstreeks, geheel of gedeeltelijk, ongeacht in welke vorm, gecontroleerd of beheerd door de opdrachtgever of door de uitvoerder van de werken.
Art. 32.Jaarlijks uiterlijk op 31 januari worden door de expert aan de administratie overgemaakt: 1° een conformiteitsverslag ;2° het bewijs dat de gemachtigde personen deelgenomen hebben aan de opleidingsmodules, overeenkomstig artikel 27, § 2, 5° en 6°. Onderafdeling 3. - Controle en sancties
Art. 33.§ 1. De expert onderwerpt zich aan de controles die door de administratie of door de door haar gemandateerde personen georganiseerd worden. Deze controles beogen na te gaan, of de regels en voorwaarden van de erkenning in acht worden genomen, en met name: 1° het uitvoeren van de boringen, de piëzometers, de piëzairs en de stalen volgens de regels van de goede praktijk;2° de uitvoering van saneringshandelingen en -werken volgens het Waals compendium;3° elk ander op het terrein verifieerbaar element dat door de administratie relevant wordt geacht, rekening houdend met de specificiteit van het dossier. § 2. In dat kader staat de expert toe dat de administratie en de door haar gemandateerde personen zijn lokalen betreden en inzage krijgen in elk document dat verband houdt met de activiteiten gevoerd in het kader van de erkenning.
Die controles worden op elk door de administratie geschikt geacht ogenblik uitgevoerd en worden zonder voorafgaandelijke waarschuwing georganiseerd. § 3. Na afloop van een controle richt de administatie het proces-verbaal aan de expert. In het proces-verbaal worden het voorwerp van de controle en de conclusies ervan in termen van goede praktijken samengevat.
In voorkomend geval treft de administratie op grond van de conclusies uit die controle de overeenkomstig de artikelen 38 en 39 van het decreet van 1 maart 2018 vereiste maatregelen.
Art. 34.§ 1. In hiernakomende gevallen worden de prestaties van een expert door de administratie kwalitatief manifest onvoldoende bevonden: 1° de expert heeft, gelet op diens statuut en de verantwoordelijkheid die hij wegens zijn expertise draagt, een door de administratie zwaar geachte beroepsfout begaan ;2° de expert heeft verslagen opgesteld, die aanleiding hebben gegeven tot recurrent door de administratie genomen beslissingen tot normafwijking of onvolledigheid;3° de expert heeft veldwerk geleverd dat het voorwerp heeft uitgemaakt van een proces-verbaal inzake controle na een tekortkoming bedoeld in artikel 33, § 3. § 2. De beslissing van de administratie tot normafwijking wordt door de administratie aan de expert overgemaakt. Deze overmaking geldt als waarschuwing in de zin van artikel 38 van het decreet van 1 maart 2018.
De beslissingen tot normafwijking en de andere gerichte waarschuwingen worden als klachten opgenomen in het kwaliteitsbeheerssysteem bedoeld in artikel 27, § 3, en maken het voorwerp uit van verifieerbare corrigerende acties.
Art. 35.§ 1. Wanneer de expert de regels en de voorwaarden van zijn erkenning niet meer naleeft, kan de administratie diens erkenning opschorten of intrekken.
De erkenning van een expert kan eveneens geschorst of ingetrokken worden wanneer de expert in het conformiteitsverslag niet aantoont dat hij de gepaste corrigerende acties heeft uitgevoerd om de vaststellingen van niet-conformiteit en waarschuwingen van de administratie te verhelpen. § 2. In het geval waarin de expert niet meer over een gemachtigd persoon beschikt, wordt de erkenning van de expert geacht van rechtswege geschorst te zijn. De expert licht de administratie daar onverwijld over in.
Wanneer de gemachtigd persoon de voorwaarden bedoeld in artikel 27, § 2, niet meer naleeft, kan de administratie de erkenning van de expert wijzigen of opschorten. § 3. In geval van intrekking van de erkenning wordt in de beslissing tot intrekking de duur nader bepaald waarin de erkenninghouder het verbod krijgt om een nieuwe erkenningsaanvraag in te dienen. Die duur mag niet meer dan drie jaar bedragen. Afdeling 2. - Erkenning van laboratoria
Art. 36.Om de analyses, voorzien in het kader van de onderzoekingen de sanering van de gronden overeenkomstig het decreet van 1 maart 2018 uit te voeren, wordt het laboratorium overeenkomstig deze afdeling erkend. De duur van de erkenning wordt beperkt tot vijf jaar, verlengbaar.
De erkenning van de laboratoria is opgedeeld in de drie volgende categorieën: 1° categorie 1 : volledige erkenning : het laboratorium voert alle analyses uit betreffende de parameters bepaald in bijlage 1 bij het decreet van 1 maart 2018 voor de matrixen bodem en water;2° categorie 2 : gedeeltelijke erkenning : het laboratorium voert een deel van de analyses bepaald in bijlage 1 bij het decreet van 1 maart 2018 uit en de gekozen parameters worden door de aanvrager in het kader van zijn erkenningsaanvraag opgegeven;3° categorie 3 : aanvullende erkenning : het laboratorium voert de analyses uit betreffende de parameters of matrixen niet bepaald in bijlage 1 bij het decreet van 1 maart 2018. Het is mogelijk, analyses aan één of meerdere laboratoria uit te besteden om de gezamenlijke vereiste methodes waarvoor de aanvrager de erkenning vraagt, te dekken.
Tijdens de gehele geldigheidsduur van zijn erkenning neemt het laboratorium de aan zijn erkenning verbonden regels in acht en onderwerpt hij zich aan de controlemaatregelen.
De lijst der laboratoria wordt door de administratie bijgehouden op het Webportaal Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst.
Onderafdeling 1. - Erkenningsvoorwaarden en -procedure
Art. 37.De erkenning kan aan een rechtspersoon toegekend worden indien hij voldoet aan de voorwaarden waarin dit besluit voorziet.
Art. 38.De erkenning wordt aan de aanvrager toegekend indien hij de volgende algemene voorwaarden vervult : 1° overeenkomstig de Belgische wetgeving of de wetgeving van een andere lidstaat van de Europese economische ruimte zijn opgericht en er zijn bedrijfszetel of hoofdbedrijfszetel hebben en een activiteit aantonen dat een daadwerkelijke en duurzame band heeft met de economie van het betrokken land;2° niet het voorwerp zijn geweest van een veroordeling die nog steeds gevolgen heeft bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing, wegens een overtreding van de gewestelijke of federale milieuwetgevingen of van elke andere milieuwetgeving van een Lidstaat van de Europese Unie;3° onder zijn bestuurders, beheerders of personen die de firma kunnen binden enkel personen tellen die: a) nog geen veroordeling bedoeld in 2° hebben opgelopen;b) nog niet zijn veroordeeld tot een ontzetting uit hun burgerlijke en politieke rechten die nog steeds gevolgen heeft;4° in orde zijn met zijn sociale en fiscale verplichtingen ;5° over voldoende financiële waarborgen beschikken ;6° voldoende bekwaam zijn om teksten in het Frans of in het Duits op te stellen in zijn relaties met de administratie en haar vertegenwoordigers;7° over minstens één technische contactpersoon beschikken waarvan de beschikbaarheid tijdens de duur van de erkenning kan worden gewaarborgd, belast met het waarborgen van de contacten met de administratie en haar vertegenwoordigers, waarbij de bij de erkenning vereiste technische kennis wordt aangetoond, met een beheersing van het Frans of het Duits.
Art. 39.§ 1. Onverminderd de voorwaarden bedoeld in artikel 38, wordt het verstrekken van de erkenning onderworpen aan de volgende bijzondere voorwaarden voor de aanvrager : 1° contractueel één of meerdere laboratoriumverantwoordelijken in dienst hebben, die voldoen aan de voorwaarden bepaald in artikel 38, lid 1, 3°, die de gepaste vaardigheden en technische expertise bezitten als houder van een diploma in een wetenschappelijke richting: a) ofwel van universitair of daarmee gelijkgesteld niveau, overeenstemmend met het vakgebied scheikunde;b) ofwel van universitair of daarmee gelijkgesteld niveau, en die een beroepservaring van minstens drie jaar aantoont in de erkenningsgerelateerde vakgebieden, verworven binnen de zes jaar voorafgaand aan de datum van de erkenningsaanvraag;2° minstens één persoon in dienst hebben, gemachtigd voor en belast met de mede-ondertekening van verslagen, onderzoeken of ontwerpen opgemaakt krachtens het decreet van 1 maart 2018 en krachtens dit besluit die gezagdragend is op de in de aanvraag vermelde bedrijfslocatie, in de vorm van een arbeidsovereenkomst in de zin van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten;3° over het materieel en de technische, informaticamiddelen en menselijke inzet beschikken om de methodes en procedures bepaald in het Waals compendium uit te voeren en de opdrachten na te komen waarvoor de erkenning is vereist;4° een erkend kwaliteitsbeheerssysteem uitvoeren, ofwel onder het accreditatiesysteem ISO 17025 waarbij minetsn één geanalyseerde parameter betrokken is of ieder andere kwaliteitsbeheerssysteem inzake organisatie en techniek van laboratoriumsactiviteiten, opgelegd of aanvaard door de administratie;5° de methodes van het Waals compendium of de door de administratie gelijkwaardig geachte methodes voor de parameters die overeenstemmen met de in artikel 36 bedoelde categorie van de aangevraagde erkenning. Bij ontstentenis, zich ertoe verbinden om op termijn de methodes van het Waals compendium, of daarmee gelijkgesteld geacht, toe te passen voor de gezamenlijke parameters die beantwoorden aan de aangevraagde erkenning, binnen een bepaalde termijn die een periode van twee jaar na verkrijgen van de erkenning niet te boven mag gaan, volgens een verbintenissenplanning die door de administratie is bekrachtigd; 6° het bewijs voorleggen dat hij noch op eigen titel, noch via een persoon die in diens opdracht handelt, een directie- of beheersfunctie uitoefent in een onderneming die actief is in de productie, de kwaliteitscontrole of grondbeheer in de zin van artikel 5 van het decreet van 1 maart 2018 of actief is in het materieel uitvoeren van saneringshandelingen en -werken. Overeenkomstig lid 1, 3°, kan de Minister de lijst van het nodige materieel en de nodige technische en informaticamiddelen en menselijke krachten bepalen. § 2. De gemachtigde persoon, beoogd in paragraaf 1, lid 1, 2°, staat garant voor de zorgvuldige toepassing van de regels die in het Waalse Gewest in het kader van de aan de erkenning verbonden activiteiten zijn uitgevaardigd. Ze waarborgt de zorgvuldige uitvoering van de kwaliteitsmaatregelen in verhouding tot de prestaties, verstrekt in het kader van de erkenning. De gemachtigde persoon voldoet aan de volgende voorwaarden: 1° voldoen aan de algemene voorwaarden bedoeld in artikel 38, lid 1, 3° ;2° een diploma in een wetenschappelijke richting van universitair niveau of daarmee gelijkgesteld bezitten en zijn bekwaamheid om zijn functie uit te oefenen ingevolge een beroepservaring van minstens drie jaar voorleggen in de vakgebieden vallend onder hoofdstuk IV van het decreet van 1 maart 2018 in verband met de erkenning, verworven binnen de zes jaar voorafgaand aan de datum van de erkenningsaanvraag;3° voldoende ervaring in de toepassing van het decreet van 1 maart 2018, van de uitvoeringsbesluiten ervan, van het Waals compendium en de Waalse code van goede praktijken en van de andere technische en reglementaire documenten in verband met het decreet van 1 maart 2018 voorleggen;4° zich ertoe verbinden, de modules in voortgezette opleiding te volgen, die de administratie organiseert in verband met de wetgeving en de ontwikkelingen ervan, en met de bestuurspraktijk. § 3. In dat kwaliteitsbeheerssysteem, beoogd in paragraaf 1, lid 1, 4°, worden de prestaties opgenomen, verstrekt in het kader van de aangevraagde erkenning, met inbegrip van de inachtneming van de toepasselijke wettelijke, reglementaire en administratieve vereisten, met name het Waals compendium en de Waalse code van goede praktijken. § 4. Overeenkomstig paragraaf 1, lid 1, 5°, oordeelt de administratie of een methode gelijkwaardig geacht kan worden op grond van : 1° het voorleggen van een bewijswaardige gelijkwaardigheidsverklaring van het ISSeP, opgesteld volgens de principes van het Waals compendium;2° het advies van ISSeP over het gelijkwaardigheidsrapport voorgesteld door het laboratorium. Het gelijkwaardigheidsrapport voldoet aan de beginselen vastgelegd in het Waals compendium.
Art. 40.Binnen de zes maanden na kennisgeving van het technisch onderzoeksverslag bedoeld in artikel 41 wordt de erkenningsaanvraag, elektronisch ingevuld met een door de administratie goedgekeurde elektronische handtekening, door de aanvrager bij de administratie ingediend, middels het behoorlijk ingevuld formulier waarvan het model als bijlage 5 is opgenomen. Bedoeld formulier is beschikbaar op het Webportaal van de Waalse Overheidsdienst.
In de erkenningsaanvraag is het antwoord vervat van de aanvrager op de tekortkomingen waarop ISSeP eventueel gewezen heeft in zijn technisch onderzoek.
Als de termijn van zes maanden bedoeld in lid 1 overschreden is, vraagt de administratie van de aanvrager dat hij het technisch verslag aanvult met een bijgewerkt verslag.
Art. 41.§ 1. Voor het indienen van de erkenningsaanvraag, dient de aanvrager, per bedrijfszetel, bij ISSeP een aanvraag voor een technisch onderzoek in. Daartoe dient hij, behoorlijk ingevuld, het formulier voor de erkenningsaanvraag in, evenals de algemene samenvattende tabel op een digitale informatiedrager, als bijlage 6 bij dit besluit gevoegd.
Binnen de zestig dagen na de ontvangst van de aanvraag, bedoeld in lid 1, legt ISSeP het laboratorium minstens twee data voor om het technisch onderzoek uit te voeren. § 2. ISSeP maakt het technisch onderzoeksverslag binnen de zestig dagen na uitvoeren van het technisch onderzoek aan het laboratorium over.
In het verslag worden de eventuele tekortkomingen, die voor het indienen van de erkenningsaanvraag geregeld moeten worden, opgelijst.
Dat ondertekend en gedagtekend verslag wordt samen met de algemene samenvattende tabel, behoorlijk ondertekend en gedagtekend door het laboratorium en ISSeP, binnen dezelfde termijn. § 3. De kosten i.v.m. het technisch onderzoek worden door de aanvrager gedragen. De Minister kan het maximaal toelaatbare bedrag daarvoor vastleggen.
Onderafdeling 2. - Regels, in acht te nemen in de loop van de erkenning
Art. 42.In het kader van zijn opdrachten, beoogd bij de erkenning, is het de taak van het laboratorium: 1° ten opzichte van derden verantwoordelijk te zijn voor de inachtneming van de voorwaarden en regels van zijn erkenning en van de kwaliteit van de prestaties, verstrekt in het kader van de erkenning;2° in voorkomend geval, bodemstalen laten nemen door een staalnemer die handelt volgens de regels en methodes vermeld in het Waals compendium en de werken warvoor hij erkend is, overeenkomstig de Waalse code van goede praktijken uitvoeren;3° de opdrachten vermeld in artikel 32, § 1, lid 2, van het decreet van 1 maart 2018 overeenkomstig het Waals compendium uit te voeren;4° zijn opdrachten uit te voeren met professionalisme, waardigheid, in alle onpartijdigheid en onafhankelijkheid, met respect voor het vertrouwelijk karakter en de vereiste eerlijkheid;5° de volle verantwoordelijkheid te dragen voor de werken en de resultaten die hij overlegt, evenals voor de conclusies van zijn expertise;6° in de onderzoeksverslagen, opgesteld in het kader van de erkenning, de minimumgegevens op te nemen, vereist beoogd in het Waals compendium;; 7° de analyses uitsluitend uitgevoerd, in het kader van zijn erkenning, in de bedrijfszetels opgenomen in de beslissing tot toekenning van de erkenning, uit te voeren;8° de onderzoeksverslagen, opgesteld krachtens het decreet van 1 maart 2018 en dit besluit, te laten tekenen of mede-ondertekenen door een gemachtigd persoon bedoeld in artikel 39, § 2;9° de gemachtigde personen te laten deelnemen aan de voortgezette opleidingen georganiseerd door het bestuur en het bewijs dat deze bepaling in acht wordt genomen, tegen 31 januari aan de administratie over te maken; 10 de administratie jaarlijks in te lichten over de evolutie van de acties opgenomen in de verbintenisplanning bedoeld in artikel 39, § 1, lid 1, 5° ; 11° tijdens minstens vijf jaar het archief te bewaren dat verband houdt met de activiteiten gevoerd in het kader van de erkenning;12° aan de administratie op gewoon verzoek de inventaris van de uitgevoerde of aan de gang zijnde analyses over te leggen, die vallen onder de aangelegenheden die in het kader van het decreet van 1 maart 2018 of van dit besluit worden beheerd;13° zich voor elke opdracht uitgevoerd in het kader van zijn erkenning ervan te vergewissen dat hij zich niet in een geval bevindt waarin hij zijn opdracht onmogelijk kan uitvoeren, zoals bedoeld in artikel 43;14° het formulier voor de mededeling van de wijziging van de gegevens van de erkenning te gebruiken, zoals ter beschikking gesteld op de website van de administratie;15° onverwijld de administratie en ISSeP elke auditverslag over te maken, waarin normafwijking wordt vastgesteld, uitgebracht in het kader van het accreditatiesysteem ISO 17025 of ieder ander erkend, en door de administratie toegelaten, systeem;16° bij iedere mededeling over het decreet van 1 maart 2018, de uitvoeringsbepalingen ervan, het Waals compendium en de Waalse code van goede praktijken en andere technische en reglementaire documenten in verband met het decreet van 1 maart 2018 zich ervan te vergewissen dat de mededeling in overeenstemming is met de richtsnoeren van de administratie, zoals met name opgenomen op het Webportaal Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst.
Art. 43.Het laboratorium kan de opdrachten, bedoeld in artikel 32, § 1, van het decreet van 1 maart 2018, in de volgende gevallen niet uitoefenen: 1° het laboratorium of een persoon die in eigen opdracht een directie- of een beheersfunctie uitoefent : a) is in rechtstreekse lijn tot in de derde graad of in de zijlijn tot in de vierde graad inbegrepen met de opdrachtgever verbonden;b) is persoonlijk of via een tussenpersoon aandeelhouder, meerderheidsaandeelhouder of actief vennoot van de opdrachtgever ;c) oefent in rechtstreekse lijn of in feite, persoonlijk of via een tussenpersoon, een directie- of een beheersfunctie uit bij de opdrachtgever;2° de activiteiten van het laboratorium worden, rechtstreeks of onrechtstreeks, geheel of gedeeltelijk onder welke vorm ook, gecontroleerd of beheerd door de opdrachtgever. Onderafdeling 3. - Controle en sancties
Art. 44.§ 1. Het laboratorium onderwerpt zich aan de controles van de administratie en van ISSeP, evenals aan de blinde onderzoeken en aan de interlaboratoria geschiktheidstests en -proeven, georganiseerd door ISSeP. § 2. In dat kader staat het laboratorium toe dat ISSeP zijn lokalen betreedt en inzage krijgt in elk document dat verband houdt met de activiteiten gevoerd in het kader van de erkenning.
Die controles worden op elk door ISSeP geschikt geacht ogenblik uitgevoerd en kunnen worden zonder voorafgaandelijke waarschuwing georganiseerd. Die controles kunnen op de plaats, waar het staal is afgenomen of in de lokalen van het laboratorium. Ze kunnen de analyse van referentiestalen tot doel hebben. § 3. Op het eerste verzoek van de administratie verstrekt het laboratorium het bewijs 4° het bewijs dat het over de vereiste beroepservaring en -kwalificaties beschikt, o.a. op grond van : 1° een curriculum vitae van de personen waarbij specifiek de vereiste kwalificaties beoogd worden, met inbegrip van een oplijsting van de diploma's, evenals de verworven ervaring, daaronder inbegrepen de omschrijving en een afschrift van de diploma's van deze personen;2° een afschrift van de diploma's van de personen;3° een afschrift van de arbeidsovereenkomst waarbij de aanvrager deze personen aan zich gebonden heeft, of een door beide partijen ondertekende overeenkomst waaruit blijkt dat de firma deze persoon aangeworven heeft onder arbeidsovereenkomst, waarin ook de duur is vermeld. Op het eerste verzoek van de administratie deelt het laboratorium de administratie en het ISSeP de resultaten van de, niet door ISeP georganiseerde, interlaboratoria geschiktheidsproeven mee. Insgelijks wordt iedere inlichting aan de hand waarvan de inachtneming van de erkenningsvoorwaarden en -regels nagegaan kunnen worden, aan de administratie medegedeeld.
Art. 45.ISSeP kan interlaboratoria geschiktheidstests en -proeven en blinde onderzoeken, waarmee de resultaten van de in het kader van de erkenning uitgevoerde analyses nagegaan kunnen worden, organiseren.
De kosten voor deze interlaboratoria geschiktheidstests en -proeven komen ten laste van het laboratorium.
Art. 46.§ 1. Elk ongunstig verslag dat ISSeP opstelt na controles, vaststellingen, onderzoeken van auditverslagen, interlaboratoria geschiktheidstests en -proeven of andere blinde onderzoeken of staalanalyses, wordt als een normafwijking beschouwd.
Wanneer ISSeP een ongunstig verslag uitbrengt, wordt daar tegelijk kennis van gegeven aan het betrokken laboratorium en aan de administratie. § 2. De administratie richt een waarschuwing binnen de vijftien dagen, te rekenen van de kennisgeving bedoeld in paragraaf 1, lid 2. § 3. Bij een normafwijking voert het laboratorium de vereiste correctiemaatregelen uit en richt binnen de zes maanden een verslag aan de administratie, waarin de vastgestelde normafwijkingen worden opgevolgd. De administratie kan eisen, dat ISSeP een nieuw verslag opstelt, of aanvullende gegevens opvragen. § 4. In hiernakomende gevallen worden de prestaties van het laboratorium door de administratie kwalitatief manifest onvoldoende bevonden: 1° het laboratorium heeft, gelet op diens statuut en de verantwoordelijkheid die het wegens zijn expertise draagt, een door de administratie zwaar geachte beroepsfout begaan ;2° het laboratorium heeft, op recurrente wijze, resultaten verstrekt die aanleiding hebben gegeven tot beslissingen tot normafwijkingen in de zin van paragraaf 1;3° het laboratorium heeft prestaties verricht waarvoor een proces-verbaal tot controle na tekortkomingen is opgesteld. § 5. De beslissing van de administratie waarbij tot normafwijking wordt geconcludeerd, wordt door de administratie aan het laboratorium overgemaakt. Deze overmaking geldt als waarschuwing in de zin van artikel 38 van het decreet van 1 maart 2018.
De beslissingen waarbij tot normafwijking wordt geconcludeerd en de andere gerichte waarschuwingen worden als klachten opgenomen in het kwaliteitsbeheerssysteem bedoeld in artikel 39, § 3, en maken het voorwerp uit van verifieerbare corrigerende acties.
Art. 47.§ 1. Wanneer de administratie vaststelt dat het laboratorium voor sommige parameters bepaalde voorwaarden niet meer vervult of vaststelt dat een normafwijkend criterium zich voordoet, kan de erkenning van het laboratorium gewijzigd of opgeschort worden door de herziening van de erkenningscategorie.
De erkenning kan eveneens opgeschorst of ingetrokken worden wanneer de stalen op andere bedrijfssites worden onderzocht dan die, welke in de erkenningsaanvraag geïdentificeerd zijn. § 2. In het geval waarin het laboratorium niet meer over een gemachtigd persoon beschikt, wordt de erkenning van het laboratorium van rechtswege opgeschort geacht.
Wanneer de gemachtigd persoon de voorwaarden bedoeld in artikel 39, § 2, niet meer naleeft, kan de administratie de erkenning van het laboratorium wijzigen of opschorten. § 3. Wanneer het laboratorium de regels en de voorwaarden van zijn erkenning niet meer naleeft, kan de administratie diens erkenning opschorten of intrekken.
De erkenning van een laboratorium kan eveneens opgeschort of ingetrokken worden wanneer het laboratorium in het conformiteitsverslag niet aantoont dat het de gepaste corrigerende acties heeft uitgevoerd om de vaststellingen van normafwijkingen en waarschuwingen van de administratie te verhelpen. § 4. De erkenning van het laboratorium kan ingetrokken worden wanneer de erkenningshouder een door de administratie zwaar geachte beroepsfout begaan heeft. § 5. In geval van intrekking van de erkenning wordt in de beslissing tot intrekking de duur nader bepaald waarin de erkenningshouder het verbod krijgt om een nieuwe erkenningsaanvraag in te dienen. Die duur mag niet meer dan drie jaar bedragen. Afdeling 3. - Afnemen van bodemstalen
Art. 48.Bodemstalen worden uitsluitend afgenomen door ofwel: 1° een expert, persoonlijk, als natuurlijke persoon;2° een persoon bedoeld in artikel 27, § 1, 1° tot 4° ;3° een overeenkomstig deze afdeling geregistreerde staalnemer. Iedere afname gebeurt overeenkomstig deze afdeling.
Overeenkomstig lid 1, 3°, wordt de lijst van de geregistreerde staalnemers door de administratie bijgehouden op het Webportaal Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst.
Onderafdeling 1. - Registratievoorwaarden en -procedure voor de staalnemers
Art. 49.Om geregistreerd te worden als staalnemer, voldoet de aanvrager aan volgende voorwaarden: 1° een natuurlijke persoon zijn ;2° onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese economische ruimte;3° niet het voorwerp zijn geweest van een veroordeling die nog steeds gevolgen heeft bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing, wegens een overtreding van de gewestelijke of federale milieuwetgevingen of van elke andere milieuwetgeving van een Lidstaat van de Europese Unie;4° nog niet zijn veroordeeld tot een ontzetting uit zijn burgerlijke en politieke rechten die nog steeds gevolgen heeft;5° over het materieel en de technischemiddelen beschikken om de opdrachten inzake bodemstaalafnames te vervullen;6° over de nodige informaticamiddelen beschikken om de gegevens aan de laboratoria, de experten of de administratie te verstrekken;7° bekwaam zijn om teksten in het Frans of in het Duits op te stellen;8° over een attest van ISSeP beschikken, minder dan twaalf maanden uit, waarmee aangetoond wordt dat deelgenomen is aan de vormingsmodule over de methodes voor afname, bemonstering, verpakking en bewaring van de stalen omschreven in het Waals compendium, de Waalse code van goede praktijken en andere technische documenten;9° zich ertoe verbinden, binnen de maand van de eventuele kennisgeving van de registratie, een burgerlijke verzekering beroepsaansprakelijkheid en exploitatie te zullen aangaan ter dekking van alle activiteiten van de staalnemer. Overeenkomstig lid 1, 5°, kan de Minister de lijst van het nodige materieel en de nodige technische en middelen bepalen.
Art. 50.§ 1. De aanvraag tot registratie wordt door de aanvrager bij de administratie ingediend, middels het behoorlijk ingevuld formulier waarvan het model als bijlage 7 is opgenomen. Het formulier is beschikbaar via de Portaalsite Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst.
Het formulier en bijlagen daarbij worden elektronisch ingediend, aangevuld met een digitale handtekening, goedgekeurd door de administratie. § 2. Binnen de dertig dagen na ontvangst van het formulier gaat de administratie na of de aanvraag volledig is en licht ze de aanvrager, in voorkomend geval in, over de ontbrekende stukken. Wanneer het dossier volledig en ontvankelijk is, geeft de administratie de aanvrager kennis van diens registratienummer binnen de dertig dagen te rekenen van de ontvangst van de volledige aanvraag. § 3. Binnen de maand na kennisgeving van zijn erkenning gaat de staalnemer bij een verzekeringsmaatschappij een burgerlijke beroepsaansprakelijkheids- en exploitatieverzekering aan ter dekking van zijn gezamenlijke activiteiten als staalnemer. Binnen dezelfde termijn wordt een afschrift van het verzekeringscontract, behoorlijk ondertekend, aan de administratie gericht.
Wordt er geen verzekeringscontract afgesloten binnen de termijn bedoeld in lid 1, dan wordt de registratie van rechtswege opgeschort.
De registratie wordt pas weer geldig daags na de kennisgeving van het afschrift van het behoorlijk ondertekend verzekeringscontract aan de administratie.
Onderafdeling 2. - Voorwaarden betreffende de experts
Art. 51.Om de bodemstaalafnames te verrichten, toont de expert in zijn erkenningsaanvraag aan, dat hij aan volgende voorwaarden voldoet: 1° over het materieel en de technische middelen beschikken om de opdrachten inzake bodemstaalafnames te vervullen;2° zich ertoe verbinden, binnen de maand van de eventuele kennisgeving van de erkenning, een burgerlijke verzekering beroepsaansprakelijkheid en exploitatie te zullen aangaan ter dekking van alle staalafnameactiviteiten. Overeenkomstig lid 1, 1°, kan de Minister de lijst van het nodige materieel en de nodige technische en middelen bepalen.
Onderafdeling 3. - Regels, in acht te nemen in het kader van de bodemstaalafnames
Art. 52.§ 1. In de uitoefening van de staalafnameactiviteiten worden door de personen bedoeld in artikel 48: 1° de bodemstalen afgenomen, met inbegrip van de keuze van de staalafnametechniek, de bemonstering, de verpakking en de bewaring van de stalen totdat ze aan het laboratorium overhandigd worden, met inachtneming van de richtlijnen van de expert en overeenkomstig het Waals compendium en de Waalse code van goede praktijken;2° de staalafnamefiches, opgesteld volgens het model opgenomen in het Waals compendium, ingevuld en ondertekend;3° deelgenomen aan informatiesessies, upgrades en opleidingen, door de administratie of haar gemachtigde erkend als opdrachtgerelateerd;4° aan de administratie, op eenvoudig verzoek, iedere inlichting medegedeeld aan de hand waarvan de inachtneming van de voorwaarden bedoeld in deze afdeling kan worden nagegaan. Overeenkomstig lid 1, 3°, wordt het houden van bedoelde informatiesessies door de administratie medegedeeld op het Webportaal Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst.
Art. 53.Een persoon bedoeld in artikel 48 kan haar bodemstaalafnameactiviteiten niet uitoefenen wanneer: 1° ze in rechtstreekse lijn tot en met de derde graad of in de zijlijn tot en met de vierde graad aanverwant is met de opdrachtgever of, als het gaat om de directie van bodemsaneringswerken, met de opdrachtgever of de uitvoerder van de werken of met iedere andere persoon die een directie- of beheersfunctie uitoefent voor rekening van de opdrachtgever of van genoemde uitvoerder;2° ze persoonlijk of via een tussenpersoon aandeelhouder, meerderheidsaandeelhouder of actieve vennoot van de opdrachtgever is of, als het de leiding over bodemsaneringswerken betreft, van de opdrachtgever of van de uitvoerder van de werken;3° ze in rechtstreekse lijn of in feite, persoonlijk of via een tussenpersoon, een directie- of beheersfunctie uitoefent bij voornoemde opdrachtgever of, als het de leiding over bodemsaneringswerken betreft, de opdrachtgever of de uitvoerder van de werken;4° de activiteiten van de persoon bedoeld in artikel 48, rechtstreeks of onrechtstreeks, geheel of gedeeltelijk, ongeacht in welke vorm, gecontroleerd of beheerd worden door de opdrachtgever of door de uitvoerder van de werken. Onderafdeling 4. - Controle en sancties
Art. 54.§ 1. Wanneer de administratie vaststelt dat één van de personen bedoeld in artikel 48 de voorwaarden of de regels bedoeld in deze afdeling niet vervult, kan haar een waarschuwing worden gericht. § 2. De registratie van de staalnemer of de erkenning van de expert kunnen opgeschort of ingetrokken worden : 1° wanneer de voorwaarden bedoeld in de artikelen 52 en 53 niet in acht worden genomen;2° wanneer er in de periode van één jaar twee waarschuwingen zijn uitgebracht;3° wanneer de administratie oordeelt dat de kwaliteit van de prestaties van de houder van de erkenning kennelijk onvoldoende zijn;4° wanneer de verrichte staalafnames niet zijn uitgevoerd op de nauwkeurig door de expert opgegeven plaatsen. De registratie van de staalnemer kan opgeschort of ingetrokken worden wanneer de voorwaarden voor diens registratie niet meer verenigd zijn. § 3. De administratie geeft de persoon bedoeld in artikel 48, bij aangetekend schrijven of onder aanwending van elk gelijkaardig middel waarbij de zending een vaste dagtekening verleend wordt, kennis van haar voornemen om deze een sanctie op te leggen met opgave van de gegevens die zulks verantwoorden.
De persoon kan haar bemerkingen binnen een termijn van dertig dagen te rekenen van de kennisgeving, door de administratie, van haar voornemen om een sanctie op te leggen, te gelde maken en desgewenst vragen binnen die termijn te worden gehoord.
De administratie geeft kennis van haar beslissing tot opschorting of intrekking binnen een termijn van zestig dagen te rekenen van de kennisgeving bedoeld in lid 1.
In speciaal gemotiveerde gevallen van spoedeisendheid, en voor zover het houden van een hoorzitting een bedreigende vertraging voor de openbare veiligheid zou kunnen veroorzaken, kan de registratie onmiddellijk opgeschort worden, zonder dat de houder ervan wordt gehoord. In dat geval geeft de administratie de duur van de opschorting aan, welke niet langer dan twee maanden kan duren.
In geval van intrekking kan geen enkele registratie- of erkenningsaanvraag worden ingediend binnen een termijn van zes maanden volgend op de beslissing.
Art. 55.Er staat bij de Minister een mogelijkheid van beroep tegen de beslissing tot opschorting of intrekking open voor de personen bedoeld in artikel 48. De eiser dient zijn beroep overeenkomstig artikel 109 in.
Binnen de negentig dagen te rekenen van de ontvangst van het beroep beslist de Minister over het beroep.
Bij gebrek aan beslissing van de Minister wordt het beroep afgewezen geacht. HOOFDSTUK IV. - Verplichtingen Afdeling 1. - Overeenkomst inzake bodembeheer
Art. 56.De overeenkomst inzake bodembeheer voorziet in een kader voor de respectievelijke verplichtingen van de partijen voor één of meerdere gronden en stelt de programmering van de onderzoekingen vast, evenals, in voorkomend geval, de sanerings- en eindbeoordelingsmaatregelen, de uitvoering van veiligheids- en opvolgingsmaatregelen.
Er kan een overeenkomst inzake bodembeheer worden gesloten tussen het Waals Gewest, daartoe vertegenwoordigd door de administratie, en volgende partijen: 1° een persoon die zich overeenkomstig artikel 22 van het decreet van 1 maart 2018 vrijwillig daartoe verbindt of een verplichtingenhouder, voor meerdere gronden;2° meerdere personen die zich overeenkomstig artikel 22 van het decreet van 1 maart 2018 vrijwillig daartoe verbinden of meerdere verplichtingenhouders, voor éénzelfde grond, na overleg met de houders; 3° de projectdrager die zich vrijwillig overeenkomstig artikel 22 van het decreet van 1 maart 2018 daartoe verbonden heeft dan wel verplichtingenhouder is, wanneer de verontreinigde of potentieel verontreinigde grond deel uitmaakt van een project in de zin van artikel D.IV.31 van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling, waarvoor een proces-verbaal goedgekeurd is of goedgekeurd geacht wordt; 4° de personen die zich overeenkomstig artikel 22 van het decreet van 1 maart 2018 vrijwillig daartoe verbinden of de verplichtingenhouders, wanneer de aangetroffen toestand elementen bevat die de uitvoering van het decreet van 1 maart 2018 bemoeilijken. Voor de haar toevertrouwde opdrachten kan de SPAQuE eveneens overeenkomstsluitende partij zijn voor de overeenkomst inzake beodembeheer gesloten tussen de partijen bedoeld in lid 2.
Hierna omschreven toestanden worden, overeenkomstig lid 2, 4°, beschouwd als toestanden die de uitvoering van het decreet van 1 maart 2018 kunnen bemoeilijken: 1° wanneer een inrichting in de zin van de milieuvergunning meerdere installaties of activiteiten bevat, die voor de bodem een risico inhouden en één van de machtigingen voor deze, bijkomende, installaties of activiteiten die deel uitmaken van de inrichting komen te vervallen en deze vervaldatum een genererend element uitmaakt in de zin van artikel 24 van het decreet van 1 maart 2018;2° wanneer de vrijwillige onderwerping krachtens de bepalingen van artikel 22 van het decreet van 1 maart 2018 uitgaat van een exploitant die overnemer is van een vergunning voor een inrichting die één of meerdere activiteiten inhoudt die een risico inhouden voor de bodem en die zich in de plaats stelt van de personen bedoeld in artikel 20, § 1, 1° tot 3°, van het decreet van 1 maart 2018 bij het zich voordoen van het genererend feit bedoeld in artikel 24 van het decreet van 1 maart 2018;3° wanneer de vrijwillige onderwerping krachtens de bepalingen van artikel 22 van het decreet van 1 maart 2018 uitgaat van een rechtspersoon of een natuurlijke persoon aan wie de verplichtingen van het decreet van 1 maart 2018 zijn overgedragen krachtens artikel 31, § 7, van het decreet van 1 maart 2018;4° wanneer de uitvoering van de verplichtingen van artikel 19 van het decreet van 1 maart 2018 in het kader van een publiek-private samenwerking gebeurt.
Art. 57.§ 1. De verplichtingen uit het decreet van 1 maart 2018 kunnen opgedeeld worden in twee opeenvolgende overeenkomsten waarin respectievelijk het volgende beoogd wordt: 1° enkel de uitvoering van de onderzoekingen op de betrokken gronden en, in voorkomend geval, de verwezenlijking van opvolgingsmaatregelen;2° de verwezenlijking van een saneringsproject, de uitvoering van de saneringsmaatregelen, de eindbeoordeling volgend op de saneringsmaatregelen en, in voorkomend geval, de verwezenlijking van veiligheidsmaatregelen. § 2. Wanneer paragraaf 1 wordt toegepast, worden in de eerste overeenkomst de nadere regels voor het sluiten van de latere overeenkomst bepaald en georganiseerd.
De eerste overeenkomst inzake bodembeheer wordt beëindigd na afloop van de goedkeuring door de administratie van het kenmerkenonderzoek of het gecombineerd onderzoek met betrekking tot de gezamenlijke beoogde gronden.
Art. 58.De overeenkomst inzake bodembeheer houdt met name een verwijzing in naar: 1° het rechtskader dat zij beoogt uit te voeren, evenals de na te streven doelstellingen, met inbegrip van in voorkomend geval de tussentijdse doelstellingen;2° het voorwerp van de overeenkomst ;3° de datum van inwerkingtredeing en de duur van de overeenkomst;4° de nauwkeurige opgave van de gronden beoogd in de overeenkomst;5° in voorkomend geval, de aanstelling van een mandataris;6° de programmering van de onderzoekingen en, in voorkomend geval, de saneringshandelingen en -werken;7° in voorkomend geval, de uitvoering van een opvolgingscomité en de nadere werkingsregels ervan;8° de nadere regels voor de opvolging en de wijziging van de programmering van de onderzoekingen;9° de verbintenissen van de overeenkomstsluitende partijen ;10° de maatregelen in geval van niet-inachtneming van de verplichtingen en verbintenissen;11° in voorkomend geval, de nadere uittredings- of opzeggingsregels van een houder. De minimuminhoud van de overeenkomst bedoeld in lid 1 kan worden aangevuld met andere bepalingen, gesloten tussen de partijen, voor zover ze niet afwijken van het decreet van 1 maart 2018.
De Minister kan één of meerdere type-overeenkomsten inzake bodembeheer opstellen.
Art. 59.Bij een meervoud van partijen wordt in de overeenkomst aangegeven, welke mandataris de partijen hebben aangesteld.
Deze mandataris is belast met de betrekkingen met de administratie en met de gemeenschappelijke expert belast met de onderzoeks- en saneringsverrichtingen.
Art. 60.§ 1. De aanvraag tot het sluiten van een overeenkomst inzake bodembeheer wordt bij de administratie ingediend.
De aanvraag bevat: 1° een document waaruit blijkt dat de houders zich in één van de toestanden bevinden bedoeld in artikel 21 van het decreet van 1 maart 2018 en voldoen aan de voorwaarden vastgesteld in dit besluit;2° een voorstelt tot overeenkomst inzake bodembeheer, behoorlijk ingevuld;3° de bijlagen bij de overeenkomst, waarin minstens worden vermeld: a) de kadastrale legger voor de betrokken gronden;b) de betrokken gronden met nauwkeurige opgave van de kadastergegevens van de betrokken percelen of perceelsdelen of, voor de niet-gekadastreerde grinden, volgens hun omtrek vastgesteld op een kadastraal plan;c) de programmering van onderzoekingen en, in voorkomend geval, van saneringen, met prioritaire volgorde en de datums voor de uitvoering van de onderzoekingen en saneringen;4° als de houders niet over zakelijke rechten over de betrokken gronden beschikken, het bewijs dat de ontwerp-overeenkomst aan de houders van zakelijke rechten is medegedeeld. Bij een meervoud van houders wordt de door de houders medeondertekende aanvraag door een mandataris ingediend. § 2. Wanneer de administratie op eigen initiatief voorstelt dat een overeenkomst wordt gesloten, licht zij de houders daarover in en vraagt de documenten bedoeld in § 1 op, binnen de termijn die zij, rekening houdend met de omstandigheden, vaststelt. § 3. Wanneer de SPAQuE op eigen initiatief voorstelt dat een overeenkomst wordt gesloten, in het kader van de haar toevertrouwde opdrachten, licht zij de administratie en de betrokkenen daarover in.
Binnen de dertig dagen na ontvangst van de informatie, vraagt de administratie bij de betrokken personen en de SPAQuE, binnen de door haar vastgestelde termijn, de documenten bedoeld in paragraaf 1 op.
Art. 61.Binnen een termijn van dertig dagen te rekenen van de ontvangst van de aanvraag tot sluiten van een overeenkomst inzake bodembeheer, beslist de administratie of deze aanvraag ontvankelijk is.
Indien de aanvraag onvolledig is, stuurt ze de aanvrager binnen dezelfde termijn een lijst toe van de ontbrekende stukken en gegevens en vermeldt ze dat de procedure weer opgestart wordt op de datum van ontvangst ervan. In dat geval beschikken de aanvragers over zestig dagen om de administratie de gevraagde aanvullende gegevens en stukken te verstrekken. Bij gebreke van reactie binnen die termijn, wordt de aanvraag geacht onontvankelijk te zijn.
Binnen een termijn van dertig dagen te rekenen van de ontvangst van de opgevraagde aanvullende gegevens of stukken, beslist de administratie over het al dan niet ontvankelijk zijn van de aanvraag. Bij gebreke van reactie binnen die termijn, wordt de aanvraag geacht ontvankelijk te zijn.
Wanneer de aanvraag, na de inontvangstname van de documenten die de aanvrager heeft overgemaakt, opnieuw onvolledig wordt geacht, wordt de aanvraag onontvankelijk verklaard. In dat geval zijn de termijnen, bij het decreet van 1 maart 2018 vastgesteld voor het uitvoeren van de verplichtingen, onmiddellijk van toepassing te rekenen van daags na de dag waarop de aanvraag onontvankelijk is verklaard.
Art. 62.Binnen een termijn van zestig dagen te rekenen van de beslissing over de ontvankelijkheid of, bij ontstentenis, te rekenen van de dag volgend op het verstrijken van de termijn die de administratie heeft om zijn beslissing over de ontvankelijkheid te verzenden, beslist de administratie over de aanvraag betreffende de overeenkomst inzake bodembeheer. Wanneer de administratie weigert, een overeenkomst inzake bodembeheer te sluiten, motiveert zij en geeft zij kennis van haar beslissing aan de aanvrager.
De vervaltermijnen, vastgesteld bij het decreet voor de uitvoering van de verplichtingen, worden opnieuw onmiddellijk van toepassing te rekenen van daags na de kennisgeving van de weigering tot het sluiten van de overeenkomst.
Art. 63.De duur van de overeenkomst wordt vastgesteld rekening houdend met: 1° het aantal betrokken gronden en de omvang van de vermoedelijke verontreiniging ervan;2° de kenmerken van de betrokken gronden en de complexiteit ervan;3° de kenmerken van het op bedoelde gronden gevoerde project. De duur dient op zulke wijze te worden bepaald, dat de uitvoering van de verplichtingen van het decreet van 1 maart 2018 en de uitvoering van het op bedoelde gronden gevoerde project op elkaar afgestemd zijn.
In onderlinge overeenstemming tussen partijen is de duur van de overeenkomst verlengbaar.
Art. 64.§ 1. Indien partijen dit nodig achten, wordt er een opvolgingscomité opgericht. Dat comité verleent een kader voor de uitvoering van de overeenkomst inzake bodembeheer.
Het opvolgingscomité bestaat uit een vertegenwoordiger van de administratie, die er het voorzitterschap van waarneemt, en een vertegenwoordiger van elk van de andere overeenkomstsluitende partijen. De aangestelde mandataris maakt er eveneens deel van uit.
De overeenkomst bepaalt de frequentie van de vergaderingen van het opvolgingscomité. Er wordt minstens één keer per jaar vergaderd. § 2. Het comité wordt door de voorzitter bijeengeroepen.
Elk lid kan de voorzitter verzoeken, om op grond van een agenda een vergadering te laten houden. Binnen een maximumtermijn van vijftien dagen verantwoordt de voorzitter, ten overstaan van partijen in het opvolgingscomité, het gevolg dat hij aan de aanvraag voorbehoudt. Het comité kan, indien de agenda dit toestaat, elektronisch vergaderen.
Alvorens een opvolgingscomité wordt gehouden, worden, uiterlijk vijftien dagen voor de vastgestelde vergaderingsdatum, door partijen of hun mandataris aan de voorzitter en aan de leden van het opvolgingscomité een voorstel tot agenda en een voortgangsrapport over de acties die onlosmakelijk met de uitvoering van de overeenkomst verbonden zijn, elektronisch verzonden. § 3. Bij vergaderingen van het opvolgingscomité kunnen partijen in onderlinge overeenstemming personen uitnodigen die over een bijzondere competentie beschikken of betrokken zijn bij de uitvoering van de overeenkomst. Voor het houden van een opvolgingscomité lichten partijen de andere leden van het opvolgingscomité, binnen een termijn van tien dagen voorafgaandelijk aan de vergadering, in over de hoedanigheid en geschiktheid van deze personen. De voorzitter behoudt zich het recht voor, hun aanwezigheid niet te aanvaarden. § 4. Bij vergaderingen van het opvolgingscomité wordt door partijen of hun mandataris de vergadering genotuleerd. De notulen worden binnen de vijftien dagen aan de gezamenlijke deelnemers voor bemerkingen en goedkeuring voorgelegd. Worden er binnen de dertig dagen geen bemerkingen ontvangen, dan worden de notulen aanvaard.
Art. 65.§ 1. Jaarlijks wordt door partijen of hun mandataris, uiterlijk op de verjaardag van de overeenkomst, de administratie een voortgangsrapport over de uitvoering van de programmering van de onderzoekingen en saneringen op elke betrokken grond overgemaakt, evenals in voorkomend geval een voorstel tot bijstelling van de prioriteiten en datums voor de uitvoering van de onderzoekingen en saneringen.
Wanneer er een opvolgingscomité is ingesteld krachtens artikel 64, wordt dat verslag in het kader van één van de vergaderingen voorgesteld. § 2. De programmering van de onderzoekingen en saneringen, evenals in voorkomend geval de lijst van de betrokken gronden, kunnen met instemming van de partijen herzien worden overeenkomstig de nadere regels bepaald in de overeenkomst.
Art. 66.§ 1. Te allen tijde kan een partij verzoeken, zich uit de overeenkomst terug te trekken, mits inachtneming van een opzegtermijn van vier maanden. Dat verzoek wordt ofwel elektronisch ofwel bij aangetekend schrijven bij de administratie ingediend.
De administratie beslist binnen de zestig dagen na ontvangst van dat verzoek. Van de beslissing wordt aan de verzoeker, evenals aan de andere partijen, kennis gegeven.
Wanneer een opvolgingscomité krachtens artikel 64 is opgericht, wordt diens advies over de terugtrekking van betrokken partij vereist. § 2. Als één der partijen zich terugtrekt, beschikt de mandataris over een termijn van veertig dagen: 1° om de administratie kennis te geven van de individuele wil van elkeen der partijen om de overeenkomst voort te zetten of te verlaten;2° in voorkomend geval, om een wijziging in het programma van de overeenkomst voor te stellen volgens de bepalingen van artikel 65, § 2.
Art. 67.Na afloop van de overeenkomst of van de vooropzeg bedoeld in artikel 66, evenals bij niet-inachtneming van het onderzoeks- en saneringsprogramma worden de termijnen vastgesteld bij het decreet van 1 maart 2018 voor de uitvoering van de verplichtingen van het decreet van 1 maart 2018 opnieuw onmiddellijk van toepassing te rekenen van de datum van verstrijken van de overeenkomst of van vervaldatum van bovenbedoelde vooropzeg.
Tenzij partijen onderling overeengekomen zijn, de overeenkomst de wijzigen, wordt geacht dat de overeenkomst ten dele of geheel niet in acht genomen wordt als de erin vastgestelde vervaltermijnen niet nagekomen worden en als de contractsluitende houder of één van de contractsluitende houders het bevel dat de administratie binnen de door haar vastgestelde termijnen via een aangetekende ingebrekestelling geeft, negeert. Afdeling 2. - Tenuitvoerlegging van de genererende feiten
Onderafdeling 1. - Verplichtingen uit een aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning, een globale vergunning of een geïntegreerde vergunning voor een grond, in de databank inzake de bodemtoestand te boek staand als verontreinigd of potentieel verontreinigd
Art. 68.Er wordt geen enkel onderzoek vereist voor een aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning, een globale vergunning of een geïntegreerde vergunning voor een grond, die in de databank inzake de bodemtoestand te boek staat als verontreinigd of potentieel verontreinigd indien de vergunningsaanvraag geen handelingen of werken bedoeld in artikel 23, § 1, lid 1, 1° en 2°, van het decreet van 1 maart 2018 inhoudt. In dat geval vermeldt de vergunningsaanvrager de inlichtingen in het formulier dat gepaard gaat met het specifiek kader voor bodembeheer, opgenomen in de bijlagen 4 tot 15 van het reglementair deel van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling. Het model voor dat formulier is opgenomen als bijlage 8 bij dit besluit.
Art. 69.Er wordt geen enkel oriënteringsonderzoek vereist voor een aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning, een globale vergunning of een geïntegreerde vergunning voor een grond, die in de databank inzake de bodemtoestand te boek staat als verontreinigd of potentieel verontreinigd indien de vergunningsaanvraag geen handelingen of werken bedoeld in artikel 23, § 1, lid 1, 1° en 2°, van het decreet van 1 maart 2018 inhoudt. In dat geval vermeldt de vergunningsaanvrager de inlichtingen in het formulier dat gepaard gaat met het specifiek kader voor bodembeheer, opgenomen in de bijlagen 4 tot 15 van het reglementair deel van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling. Het model voor dat formulier is opgenomen als bijlage 8 bij dit besluit.
Art. 70.Er wordt geen enkel oriënteringsonderzoek vereist voor een stedenbouwkundige vergunning, een globale vergunning of een geïntegreerde vergunning voor een grond, in de databank inzake de bodemtoestand te boek staand als verontreinigd of potentieel verontreinigd, wanneer de handelingen en werken van beperkte omvang of aard beantwoorden aan: 1° de plaatsing van een vaste, niet voor bewoning bestemde inrichting die in de grond is ingebouwd, aan de grond is bevestigd of op de grond steun vindt ten behoeve van de stabiliteit in de zin van artikel D.IV.4, lid 1, 1°, van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling; 2° de bouw van een gebouw of een bouwwerk of de plaatsing van een vaste inrichting die in de grond is ingebouwd of aan de grond is bevestigd in de zin van artikel D.IV.4, lid 1, 1°, van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling, voor zover volgende samengevoegde voorwaarden zijn vervuld: a) het bouwwerk of de inrichting zijn niet voor bewoning bestemd;b) de grondinneming beslaat minder dan veertig vierkante meter;c) de handelingen en werken vereisen geen gronduitgraving;d) geen enkel deel van de grond is verhard en waterdicht gemaakt door werken, uitgevoerd in het kader van de vergunning;3° de gevoelige wijziging van het bodemreliëf op een oppervlakte kleiner dan veertig vierkante meter en met een grondophoging of -afgraving van maximim vijftig centimeter ten opzichte van de natuurlijke grondhoogte; 4° plantengroeiverwijdering of -wijziging in de zin van artikel D.IV.4, lid 1, 13°, van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling, op een oppervlakte kleiner dan twintig vierkante meter; 5° een bebossing in de zin van artikel D.IV.4, lid 1, 10°, wanneer deze bebossing bedoeld is om een fytomanagementproject te vestigen waarvan het doel niet in sanering voorziet.
De vergunningsaanvrager die zich in één van de gevallen bedoeld in lid 1bevindt, vermeldt de informatie in het formulier dat gepaard gaat met het specifiek kader voor grondbeheer opgenomen in de bijlagen 4 tot 15 bij het reglementair deel van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling. Het model voor dat formulier is opgenomen als bijlage 8 bij dit besluit.
Art. 71.§ 1. Wanneer de vergunningsaanvrager op wie het genererend feit bedoeld in artikel 23 van het decreet van 1 maart 2018 van toepassing is, acht dat toepassing kan worden gemaakt van een afwijking bedoeld in artikel 29 van het decreet van 1 maart 2018, richt hij, voor de indiening van zijn vergunningsaanvraag, een aanvraag tot afwijking aan de administratie.
De afwijkingsaanvraag bevat de bewijselementen waaruit blijkt dat de opgeworpen afwijking toegepast kan worden.
Voor de afwijkingen bedoeld in artikel 29, § 1, 3° en 4°, van het decreet van 1 maart 2018 voegt de vergunningsaanvrager bij zijn afwijkingsaanvraag een verklaring op erewoord waarin hij aanstipt dat hij geen kennis heeft van een latere verontreiniging, van een niet-onderzochte verontreiniging of van een significant element dat zich heeft voorgedaan sinds het uitvoeren van een goedgekeurd vroeger onderzoek of, in voorkomend geval, van de toekenning van een vrijstelling. De Minister kan het model van verklaring op erewoord vastleggen. § 2. De administratie beschikt over een termijn van zestig dagen om over de afwijking te beslissen. Binnen dezelfde termijn kan de administratie eisen dat de aanvrager aanvullende informatie verstrekt.
Dit verzoek tot aanvullende informatie schort de termijn voor de behandeling van de afwijkingsaanvraag op. De aanvrager geeft, binnen de vijftien dagen te rekenen van de zending van het verzoek tot aanvullende informatie, de administratie kennis van de verzochte aanvullende informatie. Als die termijn verstreken is, wordt de aanvraag verworpen. De termijn loopt opnieuw te rekenen van de ontvangst van de aanvullende informatie door de administratie.
Als de beslissing niet verzonden wordt binnen de termijn bedoeld in het vorige lid, wordt de afwijking geweigerd geacht.
Tegen de beslissing tot het weigeren van de afwijking kan een beroep worden ingediend, overeenkomstig de artikelen 77 en 78 van het decreet van 1 maart 2018. § 3. Wanneer de administratie de afwijking toekent, vermeldt de vergunningsaanvrager de informatie in het formulier dat gepaard gaat met het specifiek kader voor grondbeheer opgenomen in de bijlagen 4 tot 15 bij het reglementair deel van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling. Het model voor dat formulier is opgenomen als bijlage 8 bij dit besluit.
Daarnaast voegt hij de beslissing van de administratie bedoeld in lid 1 bij zijn vergunningsaanvraag. De beslissing wordt van een datum voorzien, niet later dan zes maanden te rekenen van de indiening van de vergunningsaanvraag.
Art. 72.Wanneer de aanvrager van een stedenbouwkundige vergunning, een globale vergunning of een geïntegreerde vergunning voor een grond, in de databank inzake de bodemtoestand te boek staand als verontreinigd of potentieel verontreinigd, zijn vergunning niet verkrijgt of afziet van de uitvoering ervan, en beslist de onderzoekingen niet voort te zetten of het saneringsproject niet te verwezenlijken, geeft hij daar onverwijld kennis van aan de administratie.
Onderafdeling 2. - Verplichtingen uit de exploitatie van een installatie of activiteit die een risico voor de bodem inhoudt
Art. 73.§ 1. Er wordt geen enkel oriënteringsonderzoek vereist bij de exploitatie van een installatie of activiteit die een risico voor de bodem inhoudt, wanneer de installatie of de activiteit aan één van volgende voorwaarden voldoet: 1° de omtrek van de betrokken vestiging of activiteit bevat percelen waarvoor het mogelijk is aan te tonen dat er geen enkele activiteit of installatie die een risico voor de bodem vertoont, aanwezig is, in welk geval de percelen niet onder het oriënteringsonderzoek hoeven te vallen;2° de installatie of de activiteit is of wordt zo ingeperkt, dat er geen contact met de grond bestaat, zodat er geen bodemverontreiniging kan ontstaan;3° het opslaan van producten, opgenomen op de lijst van de installaties of activiteiten die een risico voor de bodem vormen, hebben enkel betrekking op het opslaan in klein verpakte, makkelijk te hanteren producten waarvoor geen mechanische hulp nodig is of de vergunning bevat bijzondere voorwaarden in verband met de goede praktijken in termen van opslag en verpakking waarvoor aangetoond kan worden dat deze voorzorgsmaatregelen over de gehele duur van de vergunning of de machtiging in acht zijn genomen;4° in het geval waarin aangetoond wordt dat de installatie of activiteit geen gebruikt maakt of heeft gemaakt van producten ingedeeld volgens Verordening nr.1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 als zijnde een risico of gevaar voor de gezondheid anders dan corrosief en irriterend, of voor het milieu anders dan de ozonlaag, of dat deze producten bodem- of grondwaterverontreiniging kunnen veroorzaken; 5° in het geval waarin de uitbating van de betrokken vestiging of activiteit steeds is blijven vallen of sinds het verstrekken van een bodemcontrolecertificaat voor de betrokken percelen viel onder een vergunning of een machtiging waarin verwezen wordt naar sectorale voorwaarden met voorzorgsmaatregelen die specifiek zijn voorzien voor bodembescherming en aangetoond is kunnen worden dat deze voorzorgsmaatregelen over de gehele duur van de vergunning of de machtiging in acht zijn genomen;6° in het geval waarin aangetoond is kunnen worden dat de drempels vastgelegd in de criteria voor de installatie of de activiteit die een risico vormt voor de bodem, nooit zijn bereikt over de gehele duur van de vergunning of de machtiging. Wanneer de exploitant van een installatie of een activiteit die een risico vertoont voor de bodem zich in één van de hypotheses bevindt bedoeld in artikel 24 van 1 maart 2018 acht dat hij een hypothese bedoeld in lid 1 kan toepassen, geeft hij daar kennis van aan de administratie binnen de tien dagen nadat het genererend feit zich heeft voorgedaan. De kennisgeving bevat de bewijselementen, met inbegrip van een expertenverslag waaruit blijkt dat één of meerdere hypotheses bedoeld in lid 1 van toepassing is. § 2. De administratie beschikt over een termijn van zestig dagen om eventueel te verklaren dat zij het oneens is met de toepassing van artikel 24, § 3, van het decreet van 1 maart 2018. Binnen dezelfde termijn kan de administratie eisen dat de aanvrager aanvullende informatie verstrekt. Dit verzoek tot aanvullende informatie schort de termijn voor de behandeling van de kennisgeving op. De exploitant geeft, binnen de vijftien dagen te rekenen van de zending van het verzoek tot aanvullende informatie, de administratie kennis van de verzochte aanvullende informatie. Als die termijn verstreken is, wordt de aanvraag verworpen. De termijn loopt opnieuw te rekenen van de ontvangst van de aanvullende informatie door de administratie.
Als de beslissing niet verzonden wordt binnen de termijn bedoeld in het eerste lid, wordt de toepassing van artikel 24, § 3, van het decreet van 1 maart 2018 bevestigd geacht.
Tegen de beslissing waarbij de administratie verklaart het oneens te zijn, kan een beroep worden ingediend, overeenkomstig de artikelen 77 en 78 van het decreet van 1 maart 2018. § 3. In afwijking van paragraaf 1 geeft de exploitant van een installatie of een activiteit die een risico vormt voor de bodem, wanneer hij voor afloop van zijn vergunning of zijn verklaring tot machtiging van de beoogde installatie of activiteit, voornemens is een nieuwe vergunnings- of machtigingsaanvraag of een aanvraag tot verlenging van zijn vergunning of machtiging in te dienen, de administratie kennis van het feit dat hij een hypothese wil inbrengen, zoals bedoeld in paragraaf 1, lid 1. Deze kennisgeving wordt uiterlijk negentig dagen voor indiening van zijn vergunnings- of machtigingsaanvraag of aanvraag tot verlenging van zijn vergunning of machtiging ingediend. De kennisgeving bevat de bewijselementen, met inbegrip van een expertenverslag waaruit blijkt dat één of meerdere hypotheses bedoeld in lid 1 van toepassing is.
Paragraaf 2 is van toepassing.
Bij de indiening van zijn vergunnings- of machtigingsaanvraag of aanvraag tot verlenging van zijn vergunning of machtiging vermeldt de exploitant in zijn aanvraag dat de kennisgeving bedoeld in lid 1 is ingediend, evenals de evenuele beslissing van de administratie of het feit dat de toepassing van artikel 24, § 3, van het decreet van 1 maart 2018 bevestigd wordt geacht. In voorkomend geval voegt hij de beslissing van de administratie bij zijn aanvraag. De beslissing of het feit dat de toepassing van artikel 24, § 3, van het decreet van 1 maart 2018 bevestigd wordt geacht, draagt een datum, niet later dan zes maanden te rekenen van de indiening van de vergunningsaanvraag.
De Minister kan een formulier vaststellen, dat bij de vergunnings- of machtigingsaanvraag of bij de aanvraag tot hernieuwing van de vergunning of de machtiging wordt gevoegd, waarin de kennisgeving bedoeld in lid 3 wordt opgenomen.
Art. 74.§ 1. Wanneer de exploitant van een installatie of een activiteit die een risico vertoont voor de bodem zich in één van de hypotheses bevindt bedoeld in artikel 24 van 1 maart 2018 en acht dat hij een afwijking bedoeld in artikel 29 van 1 maart 2018 kan toepassen, richt hij aan de administratie een afwijkingsaanvraag binnen de tien dagen nadat het genererend feit zich heeft voorgedaan.
De afwijkingsaanvraag bevat de bewijselementen waaruit blijkt dat de opgeworpen afwijking toegepast kan worden.
Voor de afwijkingen bedoeld in artikel 29, § 1, 3° en 4°, van het decreet van 1 maart 2018 voegt de exploitant bij zijn afwijkingsaanvraag een verklaring op erewoord waarin hij aanstipt dat hij geen kennis heeft van een latere verontreiniging, van een niet-onderzochte verontreiniging of van een significant element dat zich heeft voorgedaan sinds het uitvoeren van een goedgekeurd vroeger onderzoek of, in voorkomend geval, van de toekenning van een vrijstelling.
De Minister kan het model van verklaring op erewoord vastleggen. § 2. De administratie beschikt over een termijn van zestig dagen om over de afwijkingsaanvraag te beslissen. Binnen dezelfde termijn kan de administratie eisen dat de aanvrager aanvullende informatie verstrekt. Dit verzoek tot aanvullende informatie schort de termijn voor de behandeling van de afwijkingsaanvraag op. De aanvrager geeft, binnen de vijftien dagen te rekenen van de zending van het verzoek tot aanvullende informatie, de administratie kennis van de verzochte aanvullende informatie. Als die termijn verstreken is, wordt de aanvraag verworpen. De termijn loopt opnieuw te rekenen van de ontvangst van de aanvullende informatie door de administratie.
Als de beslissing niet verzonden wordt binnen de termijn bedoeld in lid 1, wordt de afwijking geweigerd geacht.
Tegen de beslissing tot het weigeren van de afwijking kan een beroep worden ingediend, overeenkomstig de artikelen 77 en 78 van het decreet van 1 maart 2018. § 3. In afwijking van paragraaf 1, lid 1, dient de exploitant van een installatie of een activiteit die een risico vormt voor de bodem, wanneer hij voor afloop van zijn vergunning of zijn verklaring tot machtiging van de beoogde installatie of activiteit, voornemens is een nieuwe vergunnings- of machtigingsaanvraag of een aanvraag tot verlenging van zijn vergunning of machtiging in te dienen, zijn afwijkingsaanvraag bedoeld in paragraaf 1 uiterlijk negentig dagen voor indiening van zijn vergunnings- of machtigingsaanvraag of aanvraag tot verlenging van zijn vergunning of machtiging in. De afwijkingsaanvraag bevat de bewijselementen waaruit blijkt dat de opgeworpen afwijking toegepast kan worden.
Paragraaf 2 is van toepassing.
Bij de indiening van zijn vergunnings- of machtigingsaanvraag of zijn aanvraag tot hernieuwing van zijn vergunning of machtiging vermeldt de exploitant in zijn aanvraag dat de beslissing van de administratie betrekking heeft op zijn afwijkingsaanvraag. Hij voegt de beslissing van de administratie bij zijn aanvraag. De beslissing van de administratie is voorzien van een datum van minder dan zes maanden te rekenen van de indiening van de vergunningsaanvraag.
De Minister kan een formulier vaststellen, dat bij de vergunning- of machtigingsaanvraag of bij de aanvraag tot hernieuwing van de vergunning of van de machtiging, samen met de kennisgeving bedoeld in lid 3, gevoegd moet worden.
Onderafdeling 3. - Verplichtingen gegenereerd op initiatief van de administratie
Art. 75.Indien er ernstige aanwijzingen bestaan, dat een bodemverontreiniging de drempelwaarden of de bodemconcentraties, in geval van bodemconcentraties hoger dan de drempelwaarden, overschrijden of dreigen te overschrijden, geeft de administratie de persoon voor wie een aanwijzing overwogen wordt, kennis van haar voornemen om de bepalingen van artikel 26 van het decreet van 1 maart 2018 toe te passen.
In haar kennisgeving wordt door de administratie nader ingegaan op: 1° in welke hoedanigheid van houder overwogen wordt, deze persoon aan te wijzen;2° de omtrek van de betrokken grond;3° de ernstige aanwijzingen, waarover zij beschikt om de aanwezigheid of het vermoeden van een verontreiniging vast te stellen ;4° in voorkomend geval, de opvolgingsmaatregelen waarvan de uitvoering wordt opgelegd totdat beslist wordt over het oriënteringsonderzoek;5° de verplichting voor de persoon, bedoeld in lid 1, om de houder van zakelijke rechten op de grond en, in voorkomend geval, de exploitant in te lichten, tegelijk met de bemerkingen bedoeld in artikel 76 die zij overmaakt.
Art. 76.§ 1. De persoon beoogd bij de kennisgeving bedoeld in artikel 75 beschikt over dertig dagen te rekenen van de ontvangst van de kennisgeving om haar bemerkingen te laten gelden.
In voorkomend geval voegt zij elk nuttig verantwoordingsstuk waarmee kan worden aangetoond dat zij zich in één van de gevallen bevindt, bedoeld in artikel 26, § 1, lid 2, of 29 van het decreet van 1 maart 2018.
Op straffe van onontvankelijkheid van haar bemerkingen licht de persoon bedoeld in lid 1 tegelijk de houder van zakelijke rechten op de grond en, in voorkomend geval, de exploitant in en bewijst zij dat tegenover de administratie. § 2. De administratie beslist over de ingediende bemerkingen en geeft kennis aan de persoon van de gemotiveerde beslissing die zij neemt in de zin van artikel 26, § 1, van het decreet van 1 maart 2018.
De administratie richt een afschrift van de beslissing aan de houder van zakelijke rechten op de grond en, in voorkomend geval, aan de exploitant. § 3. Worden er geen bemerkingen overgemaakt binnen de termijn bedoeld in paragrafa 1, geldt de kennisgeving van de administratie als gemotiveerde beslissing in de zin van artikel 26, § 1, van het decreet van 1 maart 2018. In dat geval gaat de termijn om het oriënteringsonderzoek in te dienen in op de dag volgend op het verstrijken van de beoogde termijn. Afdeling 3. - Vrijstellingen
Art. 77.De administratie kan geheel of ten dele de houder van de verplichtingen vrijstellen van de indiening van een oriënterings- of een kenmerkenonderzoek wanneer: 1° een technische en definitieve onmogelijkheid de volledige of gedeeltelijke uitvoering van de nodige onderzoekingen onherroepelijk verhindert;2° reeds in een effectenonderzoek, een indicatief onderzoek of in het kader van ieder ander bodemkwaliteitsonderzoek aan de doelstellingen en de inhoud van het oriënteringsonderzoek tegemoet is gekomen;3° aan de doelstellingen van het kenmerkenonderzoek tegemoet is gekomen na afloop van de onderzoekingen die specifiek verband houden met de oriënteringsfase en een tweede onderzoeksfase onnodig is of daaraan reeds in een effectenonderzoek, een indicatief onderzoek of in het kader van ieder ander bodemkwaliteitsonderzoek tegemoet is gekomen. In het geval waarin de bodem- of de grondwaterverontreiniging zich buiten de omtrek van de percelen uitstrekt, die initieel onderzocht dienden te worden, als een onmogelijkheid die verband houdt met een toegangsrecht, buiten de grenzen van de grond, de colledige of gedeeltelijke uitvoering van de onderzoekingen, nodig op deze percelen, verhindert, kan de administratie de houder van de verplichtingen vrijstellen van de indiening van het oriënterings- of kenmerkenonderzoek voor wat deze percelen, gelegen buiten de initiële omtrek, betreft. De houder van de verplichtingen verstrekt een document waarmee kan worden aangetoond dat de toegang weigerende houder van zakelijke rechten op de betrokken grond, kennis heeft genomen van de bepalingen van artikel 7 van het decreet van 1 maart 2018 en dat het betreden van de grond uitdrukkelijk of stilzwijgend geweigerd wordt.
Art. 78.Iedere persoon bedoeld in artikel 26 van het decreet van 1 maart 2018 die een belang kan aantonen, kan, binnen de dertig dagen van het element dat de beoogde verplichting gegenereerd heeft, een aanvraag tot vrijstelling aan de administratie richten, onder dezelfde voorwaarden als de houder van de verplichtingen. Bij zijn aanvraag voegt hij de nodige verantwoordings- en bewijsstukken.
Art. 79.Binnen dertig dagen te rekenen van de ontvangst van de aanvraag tot vrijstelling richt de administratie haar beslissing aan de aanvrager.
In de beslissing worden de motieven uiteengezet die zij inbrengt om te achten dat een oriënterings- of kenmerkenonderzoek niet nodig is en deelt ze mee of artikelen 47 en volgende van het decreet van 1 maart 2018 van toepassing zijn en, in voorkomend geval, welke voorwaarden met deze vrijstelling gepaard gaan.
Blijft een kennisgeving binnen deze termijn uit, dan wordt de aanvraag geweigerd geacht en zijn de termijnen, bepaald voor de uitvoering van de gegenereerde verplichtingen, van toepassing. In dat geval gaat de termijn in de dag volgend op het verstrijken van de beoogde termijn.
Tegen de beslissing tot het weigeren van de vrijstelling kan een beroep worden ingediend, overeenkomstig de artikelen 77 en 78 van het decreet van 1 maart 2018. HOOFDSTUK V. - Verloop van de onderzoekingen en van de grondsanering Afdeling 1. - Waalse code van goede praktijken
Art. 80.Voor de uitvoering van het oriënteringsonderzoek, het kenmerkenonderzoek, het gecombineerd onderzoek, het saneringsproject en de eindbeoordeling worden volgende minimumregels in acht genomen: 1° het gebruiken en in acht nemen van de begrippen, omschreven in een glossarium;2° een beroep doen op staalafname- en analysestrategieën, omschreven in functie van de historiek van de grond, van kenmerken van de potentiële verontreinigingsbronnen, de relevante vervuilende stoffen en een analysestandaardpakket, dat toegepast dient te worden op een aantal stalen dat bepaald wordt op grond van objectieve criteria;3° het opzoeken van de gegevens met een administratief, een milieu- en een technisch karakter, nodig voor het verwezenlijken van de onderzoekingen en, in voorkomend geval, voor de risicobeoordeling en de sanering van de verontreinigingen;4° de uitvoering van methodologieën die aan de doelstellingen tegemoetkomen, vastgesteld bij het decreet van 1 maart 2018 voor de oriënteringsonderzoeken, de kenmerkenonderzoeken en de gecombineerde onderzoeken, de saneringsprojecten, de saneringshandelingen en -werken en de eindbeoordelingen;5° de omschrijving van het type te overwegen gebruik en van de scenario's die toegepast dienen te worden in het risico-onderzoek in functie van de huidige of toekomstige feitelijke en rechtstoestand van de grond wanneer deze gekend is;6° de interpretatie van de resultaten in toepassing van de vigerende wettelijke bepalingen en in termen van beoordeling van de risico's op ernstige bedreiging voor de menselijke gezondheid, het grondwater en het leefmilieu;7° het gebruik van de best beschikbare technieken in het bepalen van het saneringsproces;8° de verantwoording van de toereikendheid van de uitgevoerde onderzoekingen, in verhouding tot de doelstellingen vastgelegd bij het decreet van 1 maart 2018 en de argumentering van de geschiktheid van elke gemaakte keuze voor het bereiken van deze doelstellingen;9° het in acht nemen, in het kader van de rapportage, van een gestructureerde inhoudstabel die eveneens betrekking heeft op bijlagen, kaarten en plattegronden, waarbij een eengemaakte verslagpresentatie nagestreefd wordt, evenals een vlottere afhandeling door de administratie;10° het overmaken van de gegevens en de dossiers aan de administratie volgens de door haar bepaalde nadere regels;11° een beroep doen op specifieke en vereenvoudigde technische procedures voor wat betreft de onderzoekingen en risico-analyses met betrekking op grondopvullingen. De minimumregels bedoeld in lid 1 worden in de Waalse code van goee praktijken nader opgegeven.
Art. 81.§ 1. De administratie stelt de Waalse code van goee praktijken vast, waarin omstandig ingegaan wordt op de technische procedures en de nadere regels waaraan de oriënteringsonderzoeken, de kenmerkenonderzoeken en de gecombineerde onderzoeken, de saneringsprojecten en de saneringshandelingen en -werken dienen te voldoen.
In het Waals compendium worden de minimumregels aangereikt, in de vorm van referentiële handleidingen, namelijk minstens: 1° een glossarium waarin de gebruikte concepten van de verschillende handleidingen zijn opgenomen, evenals een lijst met alle gebruikelijke acroniemen;2° een referentiële handleiding voor het oriënteringsonderzoek;3° een referentiële handleiding voor het kenmerkenonderzoek;4° een referentiële handleiding voor het gecombineerd onderzoek;5° een referentiële handleiding voor het risico-onderzoek;6° een referentiële handleiding voor het saneringsproject;7° een referentiële handleiding voor het saneringsproject in het kader van versnelde saneringsprocedure;8° een referentiële handleiding voor de eindbeoordeling of een gelijkwaardige afdeling in een referentiële handleiding voor de eindbeoordeling van wat de expertise en de rapportage betreft na afloop van de uitvoering van de onmiddellijke beheersmaatregelen.Is deze handleiding niet beschikbaar, dan wordt de referentiële handleiding voor de eindbeoordeling gebruikt.
De voornaamste elementen die in overweging worden genomen voor het vaststellen van de referentiële handleidingen zijn omstandig opgenomen in bijlage 9. In deze bijlage worden eveneens de structuur en de inhoud van de verslagen vastgesteld die de experten in het kader van hun opdracht verplicht dienen te gebruiken.
De administratie brengt deze handleidingen tot stand met inachtneming van de proportionnaliteits- en transparantiebeginselen en de stand van de kennis. Regelmatig worden deze handleidingen herzien. § 2. De administratie kan de Waalse code van goede praktijken aanvullen met andere referentiële of technische handleidingen om een vlotte en geformaliseerde uitvoering van de bepalingen van het decreet van 1 maart 2018 na te streven, met name: 1° richtsnoeren voor de aanmaak van statistieken;2° een referentiële handleiding voor historische activiteiten of installaties;3° referentiële of technische handleidingen voor sedimenten, opslagtanks, insijpelende of aan de oppervlakte blijvende materies;4° referentiële handleidingen in verband met de bodembescherming, de bestrijding en het herstel van bodemkwaliteitsaantastingen; 5° een referentiële handleidingen voor de onderzoekingen en de sanering van de verontreinigingen door huisbrandolietanks van minder dan 25.000 liter; 6° een referentiële handleiding voor sanering en saneringstechnieken. § 3. Het Waals compendium is beschikbaar via de Portaalsite Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst.
Art. 82.Het Waals compendium kan informatieverstrekken over instrumten voor de implementering van de voorgestelde methodologieën. Afdeling 2. - Waals compendium van de staalnemings- en analysemethodes
Art. 83.De minimumregels voor methodes inzake afname en monsterneming, bewaring, voorbehandeling en analyse van de stalen alsook de analytische procedures tot bepaling van met name de gehalten aan verontreinigende stoffen in de bodems zijn de volgende: 1° referentiemethodes aannemen voor de verwezenlijking van de afnames, de monsternemingen en de analyses en voor alle daarmee verband houdende secundaire operaties;2° steunen op specifieke en vereenvoudigde methodes voor de monsterneming en analyses voor wat betreft grondopvullingen;3° refereren aan een index van de methodes voor afnames, monsternemingen en analyses, evenals voor alle desbetreffende verrichtingen;4° in voorkomend geval, gebruik maken van methodes die door de administratie gelijkwaardig worden geacht, op grond van objectieve criteria.
Art. 84.§ 1. In het Waals compendium worden de minimumregels bedoeld in artikel 83 nader bepaald, waarbij met name de referentiemethodes samen worden gebracht, en worden de type-matrixen vastgesteld waarop deze referentiemethodes van toepassing zijn.
Het Waals compendium geeft nauwkeurig aan, op welke type-matrixen de daarin vervatte referentiemethodes van toepassing zijn.
Het Waals compendium kan onder andere : 1° richtsnoeren vastleggen voor de interpretatie van resultaten en interpretatietabellen opleggen;2° richtsnoeren vastleggen voor de aanmaak van statistieken;3° criteria vastleggen om de gelijkwaardigheid vast te stelen tussen de methodes van het Waals compendium en de alternatieve methodes voorgesteld door experten of laboratoria;4° modellen en nadere regels opleggen die in acht te nemen zijn voor de monsternemings- en analyserapporten, de informatieverwerkingsrapporten of de rapporten of rekenbladen, te verstrekken in het kader van het decreet van 1 maart 2018;5° specifieke toepassingsgebieden vaststellen voor onderzoeksmethodes en -toestellen. § 2. Het Waals compendium en de herzieningen ervan worden op grond van de voorstellen van de administratie en van ISSeP door de Minister goedgekeurd. De datum van inwerkingtreding ervan wordt door hem vastgesteld. § 3. Het Waals compendium is beschikbaar via de Portaalsite Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst. Afdeling 3. - Verwezenlijking van de oriëntatieonderzoeken, de
kenmerkenonderzoeken en de gecombineerde onderzoeken Onderafdeling 1. - Inhoud van en nadere regels voor de overmakings van gegevens en documenten aan de administratie
Art. 85.Het oriëntatieonderzoek bevat minstens de volgende bestanddelen: 1° identificatie en ligging van de percelen die deel uitmaken van het onderzoek ;2° de eensluidend verklaarde uittreksels van de recente kadastrale plannen en leggers ;3° de identificatie van de verplichtingenhouder en diens hoedanigheid en, in voorkomend geval, van de eigenaars en van de exploitanten van de percelen die het voorwerp uitmaken van het onderzoek;4° de identificatie van de aan- of afwezigheid van een voorkomingsgebied van een grondwaterwinninsgwerk, van gronden gelegen in Natura 2000gebied en van gronden die in aanmerking komen voor een beschermingsstatuut in de zin van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud betreffende de percelen die het voorwerp uitmaken van het onderzoek;5° de identificatie van de bestemming, op het gewestplan, van de percelen die het voorwerp uitmaken van het onderzoek, van hun huidige en overwogen gebruiksbestemmingen en hun gebruikstypes;6° de identificatie van de feitelijke en rechtstoestand van de aangrenzende percelen van de percelen die het voorwerp uitmaken van het onderzoek;7° de identificatie en de inventaris van alle potentieel aanwezige, actuele of historische, bronnen van verontreiniging betreffende de percelen die het voorwerp uitmaken van het onderzoek;8° de lithologische omschrijvingen van de boringen, uitgevoerd in het kader van het onderzoek en de afnameverslagen van de bodem- en grondwaterstalen ;9° het aantonen dat de doelstellingen van het oriënteringsonderzoek in et geval van de uitvoering van een strategie in afwijking van de strategieën omschreven in de Waalse code van goede praktijken bereikt zijn;10° het aantonen dat onderzoek is verricht naar alle potentiële bronnen van verontreiniging, aangetroffen betreffende de percelen die het voorwerp uitmaken van het onderzoek, met inbegrip van de analyse van de desbetreffende relevante vervuilende stoffen;11° in voorkomend geval, de beoordeling van de relevantie van de analytische gegevens van beschikbare vroegere onderzoeken en, in voorkomend geval, hun benutting in het kader van het oriënteringsonderzoek;12° de interpretatie van de resultaten ;13° de vergelijking van de resultaten van de analyses van de bodem en van het grondwater met de normen van het decreet wat betreft de daar genormeerde vervuilende stoffen ;14° het conceptueel model van de site in de vorm van ofwel een eenvormig gestructureerde tekst voor elke zone van de grond, ofwel van een samenvattende tabel, samen met een schematische weergave;15° de operationele conclusies ;16° in voorkomend geval, de bewijselementen aan de hand waarvan een afwijking aangevraagd kan worden krachtens artikel 30 van het decreet van 1 maart 2018 of een vrijstelling als bedoeld in artikel 77. Overeenkomstig lid 1, 12°, wordt de vergelijking weergegeven in de samenvattende tabellen van de resultaten van analyses van de bodem en van het grondwater waarvan het geformaliseerd karakter en de inlichtingen die voor elk onderzocht staal opgenomen dienen te worden, nader in het Waals compendium van goede praktijken bepaald worden.
Art. 86.Het kenmerkenonderzoek bevat minstens de volgende bestanddelen: 1° de bevestiging of, in voorkomend geval, de bijgewerkte versie van de bestanddelen bedoeld in artikel 85, lid 1, 1° tot 5° ;2° de lithologische omschrijvingen van de boringen, uitgevoerd in het kader van het onderzoek en de afnameverslagen van de bodem- en grondwaterstalen ;3° het aantonen dat de doelstellingen van het kenmerkenonderzoek in et geval van de uitvoering van een strategie in afwijking van de strategieën omschreven in de Waalse code van goede praktijken bereikt zijn;4° het onderzoek van de aanwezige verontreinigingen betreffende de percelen die het voorwerp uitmaken van het onderzoek en waarop reeds gewezen is in het stadium van het oriënteringsonderzoek ;5° de opgave van de kenmerken van de aanwezige verontreinigingen betreffende de percelen die het voorwerp uitmaken van het onderzoek, en waarvan de oorsprong een potentieel op genoemde percelen aanwezige bron van verontreiniging is, voor de gebruikstypes die als relevant worden omschreven;6° in voorkomend geval, de kenmerkenomschrijving van verontreinigde grondopvulling betreffende de percelen die het voorwerp uitmaken van het onderzoek;7° in voorkomend geval, de afperking van de verontreinigde gedeelten waarvan de oorsprong een potentiële bron van aanwezige verontreiniging is betreffende de percelen die het voorwerp uitmaken van het onderzoek;8° de beoordeling van de impact van de bodemverontreinigingen op de naburige grond rekening houdend met de gebruikstypes van het betrokken naburig perceel;9° de vergelijking van de resultaten van de bodemanalyses voor alle als relevant omschreven gebruikstypes ;10° de vergelijking van de resultaten van de analyses van de bodem en van het grondwater met de normen van het decreet van 1 maart 2018 wat betreft de daar genormeerde vervuilende stoffen ;11° het conceptueel model van de site in de vorm van ofwel een eenvormig gestructureerde tekst voor elke zone van de grond, ofwel van een samenvattende tabel, samen met een schematische weergave;12° de volumetrische gegevens van de verontreinigingen van de bodem en van het grondwater ;13° de representatieve concentratries voor elke opgespoorde verontreiniging ;14° de herkwalificatie van de verontreinigingen naar historische verontreiniging, nieuwe verontreinging of gemengde verontreiniging en de verantwoording ervan;15° in voorkomend geval, het risico-onderzoek, rekening houdend met de relevant geachte beoordelingsgrondslagen;16° de interpretatie van de resultaten verband houdend met de ernstige bedreiging en de noodzaak tot sanering;17° de operationele en bijkomende conclusies ;18° in voorkomend geval, de bewijselementen aan de hand waarvan een afwijking aangevraagd kan worden krachtens artikel 30 van het decreet van 1 maart 2018. Overeenkomstig lid 1, 7°, wordt de afperking, in voorkomend geval, buiten de perken van de grond uitgevoerd indien de verontreiniging van de bodem of van het grondwater zich buiten de omtrek van de percelen, die het voorwerp van het onderzoek uitmaken, uitstrekt.
Overeenkomstig lid 1, 10°, wordt de vergelijking weergegeven in de samenvattende tabellen van de resultaten van analyses van de bodem en van het grondwater waarvan het geformaliseerd karakter en de inlichtingen die voor elk onderzocht staal opgenomen dienen te worden, nader in het Waals compendium van goede praktijken bepaald worden.
Art. 87.Het gecombineerd onderzoek bevat minstens de volgende bestanddelen: 1° identificatie en ligging van de percelen die deel uitmaken van het onderzoek ;2° de eensluidend verklaarde originele uittreksels van de recente kadastrale plannen en leggers ;3° de identificatie van de verplichtingenhouder en diens hoedanigheid en, in voorkomend geval, van de eigenaars en van de exploitanten van de percelen die het voorwerp uitmaken van het onderzoek;4° de identificatie van de aan- of afwezigheid van een voorkomingsgebied van een grondwaterwinninsgwerk, van gronden gelegen in Natura 2000-gebied en van gronden die in aanmerking komen voor een beschermingsstatuut in de zin van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud betreffende de percelen die het voorwerp uitmaken van het onderzoek;5° de identificatie van de bestemming, op het gewestplan, van de percelen die het voorwerp uitmaken van het onderzoek, van hun huidige en overwogen gebruiksbestemmingen en hun gebruikstypes zoals omschreven in het decreet van 1 maart 2018;6° de identificatie van de feitelijke en rechtstoestand van de aangrenzende percelen van de percelen die het voorwerp uitmaken van het onderzoek;7° de identificatie en de inventaris van alle potentieel aanwezige, actuele of historische, bronnen van verontreiniging betreffende de percelen die het voorwerp uitmaken van het onderzoek;8° de lithologische omschrijvingen van de boringen, uitgevoerd in het kader van het onderzoek en de afnameverslagen van de bodem- en grondwaterstalen ;9° het aantonen dat onderzoek is verricht naar alle potentiële bronnen van verontreiniging, aangetroffen betreffende de percelen die het voorwerp uitmaken van het onderzoek, met inbegrip van de analyse van de desbetreffende relevante vervuilende stoffen;10° in voorkomend geval, de beoordeling van de relevantie van de analytische gegevens van beschikbare vroegere onderzoeken en, in voorkomend geval, hun benutting in het kader van het oriënteringsonderzoek;11° het aantonen dat de doelstellingen van het kenmerkenonderzoek in et geval van de uitvoering van een strategie in afwijking van de strategieën omschreven in de Waalse code van goede praktijken bereikt zijn;12° de interpretatie van de resultaten ;13° de vergelijking van de resultaten van de analyses van de bodem en van het grondwater met de normen van het decreet wat betreft de daar genormeerde vervuilende stoffen ;14° het conceptueel model van de site in de vorm van ofwel een eenvormig gestructureerde tekst voor elke zone van de grond, ofwel van een samenvattende tabel, samen met een schematische weergave;15° het onderzoek naar de aanwezige verontreinigingen betreffende de percelen die het voorwerp uitmaken van het onderzoek;16° de opgave van de kenmerken van de aanwezige verontreinigingen betreffende de percelen die het voorwerp uitmaken van het onderzoek, en waarvan de oorsprong een potentieel op genoemde percelen aanwezige bron van verontreiniging is, voor de gebruikstypes die als relevant worden omschreven;17° in voorkomend geval, de kenmerkenomschrijving van verontreinigende grondopvulling betreffende de percelen die het voorwerp uitmaken van het onderzoek;18° in voorkomend geval, de afperking van de verontreinigde gedeelten waarvan de oorsprong een potentiële bron van aanwezige verontreiniging is betreffende de percelen die het voorwerp uitmaken van het onderzoek;19° de beoordeling van de impact van de bodemverontreinigingen op de naburige grond rekening houdend met de gebruikstypes van het betrokken naburig perceel;20° de vergelijking van de resultaten van de bodemanalyses voor alle als relevant omschreven gebruikstypes ;21° de vergelijking van de resultaten van de analyses van de bodem en van het grondwater met de normen van het decreet van 1 maart 2018 wat betreft de daar genormeerde vervuilende stoffen ;22° het conceptueel model van de site in de vorm van ofwel een eenvormig gestructureerde tekst voor elke zone van de grond, ofwel van een samenvattende tabel, samen met een schematische weergave;23° de volumetrische gegevens van de verontreinigingen van de bodem en van het grondwater ;24° de representatieve concentratries voor elke opgespoorde verontreiniging ;25° de herkwalificatie van de verontreinigingen naar historische verontreiniging, nieuwe verontreinging of gemengde verontreiniging en de verantwoording ervan;26° in voorkomend geval, het risico-onderzoek, rekening houdend met de relevant geachte beoordelingsgrondslagen;27° de interpretatie van de resultaten verband houdend met de ernstige bedreiging en de noodzaak tot sanering;28° de operationele en bijkomende conclusies ;29° in voorkomend geval, de bewijselementen aan de hand waarvan een afwijking aangevraagd kan worden krachtens artikel 30 van het decreet van 1 maart 2018. Overeenkomstig lid 1, 18°, wordt de afperking, in voorkomend geval, buiten de perken van de grond uitgevoerd indien de verontreiniging van de bodem of van het grondwater zich buiten de omtrek van de percelen, die het voorwerp van het onderzoek uitmaken, uitstrekt.
Overeenkomstig lid 1, 20°, wordt de vergelijking weergegeven in de samenvattende tabellen van de resultaten van analyses van de bodem en van het grondwater waarvan het geformaliseerd karakter en de inlichtingen die voor elk onderzocht staal opgenomen dienen te worden, nader in het Waals compendium van goede praktijken bepaald worden.
Art. 88.Het oriënteringsonderzoek, het kenmerkenonderzoek of het gecombineerd onderzoek, de voortgang van de handelingen en werken en de eindbeooreling worden in tweevoudig exemplaar op een papieren informatiedrager ingediend, samen een volledige versie op een elektronische informatiedrager.
Het saneringsproject wordt in viervoudig exemplaar ingediend op een papieren informatiedrager, samen met een volledige versie op een elektronische informatiedrager.
In de verslagen wordt, voor de structuur ervan, de gestandaardiseerde inhoudstabel, beschikbaar in de Waalse code van goede praktijken, nageleefd.
Art. 89.De Minister stelt de nadere regels vast voor het overmaken van de documenten die aan de adminsitratie worden overgemaakt.
Daarnaast kan hij : 1° de inhoud van de onderzoeken verdelen tussen een papieren en een elektronische informatiedrager;2° het gebruik opleggen van elektronische formulieren en de nadere ovemakingsregels daarvoor vaststellen ;3° toelaten dat de exemplaren op een papieren informatiedrager vervangen worden door één enkele zending in een elektronisch formaat. Onderafdeling 2. - Criteria inzake normafwijkingen
Art. 90.De beslissingen van de administratie met betrekking tot het oriënteringsonderzoek, het kenmerkenonderzoek of het gecombineerd onderzoeken kunnen in onderstaande situaties tot een normafwijking concluderen: 1° de methodologieën, ontwikkeld in de Waals code van goede praktijken en de inhoud ervan, worden zonder argumentering niet nageleefd;2° de voorschiften van het Waals compendium worden niet nageleefd ;3° er wordt geen enkel gegeven verstrekt met betrekking tot één of meerdere hoodelementenof er worden onnauwkeurige of onjuiste gegevens verstrekt, waardoor niet aan de doelstellingen van het decreet van 1 maart 2018 tegemoet kan worden gekomen;4° voor wat betreft de oriënteringsonderzoeken zijn de operationele conclusies ontbrekend of onsamenhangend met de interpretatie van de resultaten;5° voor wat betreft de kenmerken- of gecombineerde onderzoeken zijn de operationele conclusies ontbrekend of onsamenhangend met het type aangetroffen verontreiniging en met de conclusies van het risico-onderzoek. Onderafdeling 3. - Ontbreken van bepaalde waarden voor een vervuilende stof
Art. 91.Wanneer er in het kader van oriënteringsonderzoek, een kenmerkenonderzoek of een gecombineerd onderzoek op de grond een vervuilende stof aanwezig is waarvoor geen enkele drempelwaarde is bepaald overeenkomstig artikel 9 van het decreet van 1 maart 2018 stelt de administratie de drempelwaarde voor deze vervuilende stof vast in haar beslissing over het beoogde onderzoek of, voorafgaandelijk, op vraag van de expert.
Om die drempelwaarde vast te stellen, wint de administratie het advies van ISSeP en van SPAQuE in. Deze instanties brengen advies uit binnen de dertig dagen te rekenen van het verzoek om adviesverlening door de administratie.
In geval van een aanvraag door een expert binnen de tien dagen na inontvangstname van het advies van ISSeP en SPAQuE geeft de administratie kennis van de beslissing aan de expert. Afdeling 4. - Saneringsproject
Art. 92.§ 1. In de beslissing die zij neemt bij het beslissen over de volledigheid en de ontvankelijkheid van het saneringsproject zet de administratie uitdrukkelijk de verplichtingen bedoeld in de paragrafen 2 en 3 uiteen. § 2. Het project wordt aangekondigd door aanplakking van een bericht waarin te lezen staat dat er bij de administratie een saneringsproject is ingediend.
Het bericht wordt door de aanvrager langs de rooilijn, en leesbaar vanaf de openbare weg, op het grondstuk aangebracht, daags na de dag waarop hij kennis heeft genomen van de volledigheid en de ontvankelijkheid van het saneringsproject of daags na de dag waarop het saneringsproject bij ontstentenis ontvankelijk is verklaard. Deze aanplakking blijft gedurende drie weken aanwezig.
Binnen dezelfde termijn en voor dezelfde duur wordt het bericht door het gemeentebestuur op de gewone aanplakkingsplaatsen aangeplakt. Een bekendmaking op de website van het gemeentebestuur is eveneens mogelijk. § 3. De aanvrager is verantwoordelijk voor de aanplakking van het bericht op zijn grondstuk en zorgt ervoor dat het tijdens de periode van drie weken in goede staat blijft. § 4. Het advies bevat minstens een omschrijving van de hoofdkenmerken van het saneringsproject, de periode waarin de bezwaren en bemerkingen aan het college kunnen worden gericht, evenals de dagen, uren en de plaats waar(op) eenieder inzage kan krijgen in het dossier. Het aan een projectaankondiging onderworpen dossier ligt kosteloos ter inzake bij het gemeentebestuur tijdens de kantooruren. § 5. Eenieder kan zich, bij de daartoe door het betrokken gemeentecollege aangewezen persoon, toelichtingen laten verschaffen met betrekking tot het saneringsproject.
Bezwaren en bemerkingen worden tijdens de periode van vijftien dagen, bepaald in het bericht, aan het gemeentecollege gericht. De aanplakking wordt uiterlijk vijf dagen voor de periode waarin de bezwaren en bemerkingen aan het gemeentecollege kunnen worden gericht, uitgevoerd. § 6. Het gemeentecollege van elke gemeente waar een projectaankondiging is georganiseerd, bezorgt de administratie binnen tien dagen na afsluiting van de projectaankondiging de tijdens het openbaar onderzoek schriftelijk en mondeling geformuleerde bezwaren en bemerkingen, met inbegrip van het proces-verbaal bedoeld in artikel D. 29-19 van Boek I van het Milieuwetboek.
Art. 93.In afwijking van artikel 92, is artikel 68, § 1, van het decreet van 1 maart 2018 van toepassing op het saneringsproject, ingediend volgens de bepalingen van artikel 68, § 2, van het decreet van 1 maart 2018.
Art. 94.Wanneer de administratie het saneringsproject goedkeurt, bepaalt zij of het nodig is een document in te dienen waarin verslag wordt uitgebracht over de voortgang ervan. In dat geval bepaalt de administratie er de inhoud van, evenals de vervaltermijnen die in acht genomen dienen te worden om bedoeld document aan de administratie over te leggen.
Het document dat verslag uitbrengt over de voortgang van de sanering wordt bij aangetekend schrijven of door elk middel dat vaste datum verleent, aan de administratie overgemaakt. Afdeling 5. - Eindbeoordeling
Art. 95.§ 1. Na afloop van een eindbeoordeling, verricht door een expert in het kader van een tegenexpertise bevolen door de administratie, waarin de conclusies van een eerste eindbeoordeling bevestigd worden, vraagt de houder bij de administratie de terugbetaling van de kosten van de tegenexpertise aan, bij aangetekend schrijven of onder gabruikmaking van een gelijkaardige formule waarbij de zending een vaste datum verleend wordt.
De terugbetalingsaanvraag omvat: 1° de originele facturen voor de tegenexpertise of een voor eensluidend verklaard afschrift ervan ;2° het rekeningnummer en de vermelding van de naam van de persoon die houder van de rekening is waarop de terugbetaling dient te geschieden;3° het bewijs dat de facturen bedoeld onder 1° betaald zijn. Overeenkomstig lid 2, 1°, wordt in de ingediende facturen de eindbeoordeling, uitgevoerd in het kader van de tegenexpertise, duidelijk en uitdrukkelijk vermeld. § 2. De administratie richt haar beslissing over de volledigheid en ontvankelijkheid van de terugbetalingsaanvraag binnen dertig dagen te rekenen van de dag van ontvangst van de terugbetalingsaanvraag.
Als de aanvraag onvolledig is, wijst de administratie de aanvrager op de ontbrekende stukken. De aanvrager beschikt dan over dertig dagen na ontvangst van deze zending om de administratie de ontbrekende gegevens toe te sturen.
Binnen dertig dagen na ontvangst van de aanvullende stukken stuurt de administratie haar beslissing waarbij de aanvraag al dan niet volledig en ontvankelijk bevonden is, naar de aanvrager. Als de administratie een tweede keer de aanvraag onvolledig acht, verklaart ze die onontvankelijk. Als de aanvraag onontvankelijk is, moet de bevoegde administratie de onontvankelijkheidsgronden aan de aanvrager meedelen.
Indien de administratie de aanvrager geen beslissing heeft toegestuurd onder de voorziene voorwaarden en binnen de bepaalde termijnen, wordt de aanvraag als ontvankelijk beschouwd en wordt het onderzoek voortgezet. § 3. De administratie verricht de terugbetaling binnen een termijn van zestig dagen te rekenen van de zending van de beslissing waaruit de ontvankelijkheid van de terugbetaling blijkt of, bij ontstentenis, te rekenen van de dag volgend op de haar toebedeelde termijn om haar beslissing te verzenden betreffende de ontvankelijkheid van de aanvraag. Afdeling 6. - Bodemcontrolecertificaat
Art. 96.§ 1. De administratie kent een bodemcontrolecertificaat onder verwijzing naar een perceel.
Dat bodemcontrolecertificaat bevat op zijn minst de volgende gegevens: 1° het soort procedure na afloop waarvan het certificaat wordt afgeleverd, met name onder verwijzing naar de oriënteringsonderzoeken, kenmerkenonderzoeken of gecombineerde onderzoeken, naar het saneringsproject, de eindbeoordeling van de saneringshandelingen en -werken, naar de eindbeoordeling als gevolg van de onmiddellijke beheersmaatregelen of de eindbeoordeling van saneringshandelingen en -werken toevertrouwd aan de SPAQuE;2° het bereik van het certificaat in termen van grondinneming, van parameters en de geldigheidsvoorwaarden van het certificaat;3° de identificatie en de ligging van het betrokken perceel, in voorkomend geval aangevuld met de kadastrale referenties ;4° het of de gebruikstype(s), verenigbaar in functie van de staat van de grond na afloop van de onderzoeken of de saneringshandelingen en -werken;5° in voorkomend geval, de gegevens met betrekking tot de residuele verontreinigingen, bepaald op basis van het overwogen gebruikstype;6° de omschrijving van de veiligheidsmaatregelen en, in voorkomend geval, de identiteit, de adresgegevens en de hoedanigheid van de houder die met deze maatregelen belast is;7° de datum van afgifte van het certificaat;8° een plattegrond op een gepaste schaal, waarop de ligging van het betrokken perceel en, in voorkomend geval, het gebied of de gebieden vallen onder het certificaat in het perceel, de uitgestrektheid van de residuele verontreinigingen, evenals de dwingende omstandigheden in verband met de veiligheidsmaatregelen. § 2. Het bodemcontrolecertificaat kan op eigen initiatief door de administratie worden bijgwerkt, dan wel na voorstel van iedere betrokken gebruiker op grond van een expertenverslag indien de elementen bedoeld in § 1, 5°, gewijzigd worden, met name bij werken of wanneer nieuwe elementen naar voren treden na afgifte van het certificaat, of wanneer de beoogde veiligheidsmaatregelen uit het certificaat voorbijgestreefd zijn.
De perceelswijzigingen en de verrichtingen, uitgevoerd op grond van artikel 5 van het decreet van 1 maart 2018, geven geen aanleiding tot een herziening van het certificaat. Afdeling 7. - Overleghypotheses
Onderafdeling 1. - Overleg bij een meervoud van houders
Art. 97.§ 1. Er wordt door de administratie een overlegvergadering gehouden op gezamenlijke aanvraag van meerdere houders of als de administratie dit nodig acht. Deze vergadering strekt ertoe, de betrokken houders in staat te stellen hun acties te coördineren met het oog op: 1° het voeren van gemeenschappelijke onderzoeksverrichtingen ;2° de gezamenlijke indiening van de onderzoeken ;3° in voorkomend geval, de indiening van een gemeenschappelijk saneringsproject ;4° en in voorkomend geval, de vaststelling van een overeenkomst inzake bodembeheer. § 2. De administratie roept de betrokken houders minstens vijftien dagen voor de overlegvergadering voor de eerste overlegvergadering op.
De administratie maakt de notulen van de eerste overlegvergadering op en maakt ze aan de houders over binnen de dertig dagen na de vergadering. Laatstgenoemden beschikken over vijftien dagen om hun bemerkingen aan de administratie te richten. De administratie past, in voorkomend geval, de notulen aan de bemerkingen aan die zij relevant acht en maakt binnen de vijftien dagen de definitieve notulen over. § 3. Bij de eerste vergadering of binnen de vijfenveertig dagen volgend op die vergadering wijzen de houders een mandataris aan, belast met de betrekkeringen met de administratie en delen ze haar diens adresgegevens en, in voorkomend geval, de inhoud van diens mandaat mee. § 4. In overeenstemming met de administratie roept de mandataris de andere vergaderingen samen, stelt een agenda voor en zorgt voor de notulering die hij ter bekrachtiging aan de andere houders en de administratie richt binnen dezelfde termijnen als die, vastgesteld in paragraaf 2.
Onderafdeling 2. - Overleg tussen de administratie en de geraadpleegde instanties
Art. 98.§ 1. Op vraag van één of meerdere geraadpleegde instanties of als ze het nodig acht, houdt de administratie een overlegvergadering.
Het verzoek om overlegvergadering uitgaande van de administratie wordt tegelijk geformuleerd met het verzoek om adviesverlening die zij aanvraagt bij de verschillende door haar aangewezen instanties.
Het verzoek om overlegvergadering uitgaande van adviesverlenende instantie wordt bij de administratie geformuleerd binnen een termijn van vijftien dagen te rekenen van het verzoek om adviesverlening. § 2. De aanvraag bevat: 1° drie voorstellen van vergaderdatums binnen de vijftien dagen volgend op het verzoek ;2° de punten die tijdens de overlegvergadering te bespreken zijn ;3° de adresgegevens van de contactpersoon die aan de overlegvergadering deel zal moeten nemen. § 3. De administratie roept de overlegvergadering op elektronische wijze samen. Daarover worden alle adviesverlenende instanties en betrokken gemeenten ingelicht. HOOFDSTUK VI. - Subsidies Afdeling 1. - Voorwerp van en voorwaarden voor de toekenning van de
subsidie
Art. 99.Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten kan de Minister in de voorwaarden, bepaald in dit hoofdstuk, subsidies verlenen voor de verwezenlijking van een oriënteringsonderzoek, een kenmerkenonderzoek of een gecombineerd onderzoek.
Art. 100.§ 1. De subsidieaanvrager voldoet aan volgende cumulatieve voorwaarden : 1° een natuurlijke persoon of een publiek- of privaatrechtelijke rechtspersoon zijn;2° als verplichtinghouder niet aangewezen zijn in de hoedanigheid van ontwerper of vermoedelijke ontwerper;3° de persoon zijn aan wie de rekening voor het uitgevoerd bodemonderzoek wordt gericht. § 2. Als de aanvrager een onderneming is, beantwoordt ze aan de omschrijving van een micro-onderneming, een kleine of middelgrote onderneming zoals bedoeld in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard. § 3. Als de aanvrager een rechtspersoon is, voldoet laatstgenoemde aan volgende aanvullende cumulatieve voorwaarden : 1° de rechtspersoon is niet in staat van faillissement, valt niet onder beslag of collectieve schuldregeling;2° de rechtspersoon bevond zich tijdens de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag niet in een faillissementsprocedure, of in een procedure van gerechtelijke herschikking;3° de rechtspersoon voldoetn aan de verplichtingen bepaald bij de sociale, fiscale, milieuwetgevingen en -regelgevingen en aan degene die de uitoefening van zijn activiteit regelen of zich ertoe verbinden orde op zaken te stellen binnen de termijnen vastgelegd door de bevoegde administratie.
Art. 101.Het bodemonderzoek waarvoor een aanvraag tot subsidiëringstoezegging overeenkomstig artikel 104 wordt ingediend, heeft betrekking op een historische verontreiniging of een gemengde verontreiniging die ontstond voor 30 april 2007.
Art. 102.De grond waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft, wordt, op het ogenblik waarop de aanvraag overeenkomstig artikel 104 wordt ingediend, opgenomen in de databank ondergrond en valt onder de strikt indicatieve informatie of de informatie waarvoor een gegevensoverheveling naar categorie 1, overeenkomstig artikel 7, is verricht.
Art. 103.Het subsidiebededrag beantwoordt aan zestig percent van het onderzoeksbedrag met een maximumbedrag van : 1° 5.000 euro per oriënteringsonderzoek of kenmerkenonderzoek; 2° 8.000 euro per gecombineerd onderzoek.
Als de aannvrager niet onderworpen is aan de belasting over de toegevoegde waarde, wordt het subsidiebedrag berekend op basis van het bedrag van het onderzoek met inbegrip van de belasting over de toegevoegde waarde. Afdeling 2. - Procedure tot toekenning van de subsidie
Art. 104.Een aanvraag tot subsidietoezegging wordt voorafgaandelijk aan de uitvoering van een, voor een subsidie in aanmerking komend, onderzoek ingediend. De aanvraag tot subsidietoezegging wordt bij de administratie ingediend, volgens de door haar bepaalde nadere regels middels het behoorlijk ingevuld formulier waarvan het model door de Minister is vastgesteld. Het formulier is beschikbaar via de Portaalsite Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst.
De toezeggingsaanvraag omvat: 1° het behoorlijk ingevuld formulier, gedagtekend en ondertekend;2° een afschrift van de identiteitskaart van de aanvrager of, voor de rechtspersonen, een afschrift van de identiteitskaart van de zaakvoerder of van iedere gemandateerde persoon om de rechtspersoon te vertegenwoordigen; 3° als de aanvrager een rechtspersoon is, verstrekt zij een verklaring op erewoord dat de aangevraagde bijstand niet betrekking heeft op reeds onder deze regeling of onder de regeling van een andere wetgeving toegekende bijstandsbedragen met een bedrag hoger dan 200.000 euro over een periode van drie jaar berekend overeenkomstig de de-minimisregeling; 4° een verbintenis dat het onderzoek, beoogd bij de aanvraag, uitgevoerd wordt binnen de negen maanden na kennisgeving van de subsidietoezegging.
Art. 105.§ 1. Wanneer de subsidietoezeggingsaanvraag niet volledig is, vraagt de administratie aanvullende stukken of gegevens bij de aanvrager op binnen een termijn van dertig dagen. De aanvrager beschikt dan over dertig dagen na ontvangst van deze zending om de administratie de ontbrekende stukken of gegevens toe te sturen.
Als gevolg van de ontvangst van de aanvullende stukken of gegevens of wanneer de subsidietoezeggingsaanvraag volledig is, geeft de Minister bij aangetekend schrijven of iedere andere wijze om een vaste datum aan de zending te verlenen, binnen een termijn van negentig dagen te rekenen van de ontvangst van de volledige aanvraag, kennis van zijn beslissing: 1° om een subsidietoezegging toe te kennen ;2° om geen toezegging toe te kennen als de erkenningsvoorwaarden niet vervuld zijn;3° het onderzoek van de subsidietoekenning uit te stellen wanneer het jaarlijks budget uitgeput is. Wanneer de Minister beslist, de subsidietoezegging toe te kennen,, krijgt de aanvraag een volgnummer. § 2. Het bodemonderzoek, beoogd bij de subsidietoezegging, wordt uitgevoerd binnen de zes maanden na kennisgeving van de subsidietoezegging.
Wanneer het bodemonderzoek niet binnen de termijn bedoeld in lid 1 wordt uitgevoerd, vervalt de subsidietoezegging.
Art. 106.Na het uitvoeren van het bodemonderzoek beoogd bij de subsidietoezegging, wordt de formele subsidieaanvraag bij aangetekend schrijven of elektronisch aan de administratie gericht ; bedoelde aanvraag bestaat uit volgende elementen: 1° een voor eensluidend verklaard afschrift van de rekening van de uitvoering van het bodemonderzoek dat voorwerp is van de subsidieaanvraag, opgemaakt op naam van de aanvrager, gedagtekend en ondertekend door de expert die het bodemonderzoek heeft uitgevoerd;2° een afschrift van de beslissing tot goedkeuring van het onderzoek van de administatie of het enig refertenummer ;3° een betalingsbewijs van de factuur, gedagtekend en ondertekend;4° een bewijs dat het beoogd bodemonderzoek in de zes maanden na de kennisgeving van de toezegging is uitgevoerd.
Art. 107.§ 1. Wanneer de formele subsidieaanvraag niet volledig is, vraagt de administratie aanvullende stukken of gegevens bij de aanvrager op binnen een termijn van dertig dagen. De aanvrager beschikt dan over dertig dagen na ontvangst van deze zending om de administratie de ontbrekende stukken of gegevens toe te sturen.
Als gevolg van de ontvangst van de aanvullende stukken of gegevens of wanneer de subsidieaanvraag volledig is, geeft de Minister bij aangetekend schrijven of iedere andere wijze om een vaste datum aan de zending te verlenen, binnen een termijn van negentig dagen te rekenen van de ontvangst van de volledige aanvraag, kennis van zijn beslissing: 1° om de subsidie definitief toe te kennen ;2° om de subsidie niet toe te kennen als de voorwaarden niet vervuld zijn;3° het onderzoek van de subsidietoekenning uit te stellen wanneer het jaarlijks budget uitgeput is. § 2. In geval van toekenning geeft de Minister kennis aan de aanvrager, van de toekenning van de subsidie en deelt het juiste bedrag mee.
De subsidies worden toegekend binnen de perken van de beschikbare budgetten volgens de volgorde die de aanvragen gekregen hebben.
De subsidies worden binnen een termijn van dertig dagen te rekenen van de kennisgeving van toekenning aan de aanvragers gestort. § 3. In geval van uitstel geeft de Minister kennis aan de aanvrager van het uitstel van de toekenning van de subsidie onder voorbehoud van beschikbare begrotingskredieten. In dat geval behoudt de aanvraag het hem toegewezen volgnummer. § 4. In geval van weigering geeft de Minister kennis van de weigering tot toekenning van de subsidie en motiveert hij zijn beslissing. Afdeling 3. - Controle van de subsidie
Art. 108.§ 1. De administratie kan nagaan, of de door de subsidieaanvrager overgemaakte informatie juist is, tot twee jaar na storting van het subsidiebedrag. § 2. Als de administratie vaststelt dat de gegevens, omschreven in de aanvraag, onjuist zijn of gewijzigd zijn, stelt ze de aanvrager in gebreke om, indien mogelijk, zijn aanvraag te regulariseren en haar de ontbrekende informatie binnen een termijn van dertig dagen over te maken.
Indien de aanvrager verzuimt om gevolg te geven aan de ingebrekestelling of wanneer een regularisatie onmogelijk is, kan de Minister de aanvrager kennis geven van een gemotiveerde beslissing tot terugbetaling van een deel of het geheel van de geïnde bedragen. Deze terugbetaling geschiedt onverminderd andere eventuele vervolgingen. HOOFDSTUK VII. - Beroepen
Art. 109.§ 1. Het beroep bedoeld in de artikelen 77 en 78 van het decreet van 1 maart 2018 wordt bij de administratie ingediend. § 2. Het beroep wordt ondertekend en bevat minstens de volgende gegevens: 1° de naam, de voornaam en het adres van de indiener van het beroep;2° indien de indiener van het beroep een rechtspersoon is, zijn benaming of firmanaam, zijn rechtsvorm, het adres van de bedrijfszetel en de naam, voornaam, het adres en de hoedanigheid van de persoon die gemachtigd is om het beroep in te dienen;3° de referenties, het voorwerp en de datum van de omstreden beslissing;4° de identiteit en de adresgegevens van de houders van zakelijke rechten op de grond, indien ze verschillen van de indiener van het beroep;5° de middelen die ingezet worden tegen de omstreden beslissing.6° het afschrift van het ontvangstbewijs van de storting of het debetbericht van het dossierrecht. § 3. De administratie wint het advies in van de instanties, administraties en overheden die zij nodig acht, te raadplegen.
Deze instanties, administraties en overheden richten hun advies bij aangetekend schrijven met bericht van ontvangst of bij iedere zending waarmee een vaste datum verleend wordt, binnen de veertig dagen te rekenen van de ontvangst van het verzoek om adviesverlening, aan de administratie. § 4. De adminsitratie richt het ingediende beroep aan de Minister, samen met een ontwerp-beslissing, binnen een termijn van zeventig dagen te rekenen van de ontvangst van het beroep.
Tegelijk met de overzending van de beslissing richt de Minister een afschrift van zijn beslissing : 1° aan de administratie ;2° aan de overheden en administraties die tijdens de beroepsprocedure advies hebben uitgebracht binnen de voorgeschreven termijn ;3° aan de eigenaars van de betrokken grond indien laatstgenoemden niet de indieners van het beroep zijn;4° aan de exploitant indien hij niet de indiener van het beroep is;5° aan de toezichthoudende ambtenaar. HOOFDSTUK VIII. - Verscheidene en slotbepalingen Afdeling 1. - Dossierrecht
Art. 110.§ 1. Het bedrag van het dossierrecht wordt gestort op de rekening, medegedeeld op de Portaalsite Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst. § 2. De administratie verklaart het dossier, waarvoor het gestorte bedrag lager is dan het werkelijk verschuldigd bedrag, onontvankelijk.
In dat geval laat de administratie de terugbetaling van het bedrag verrichten naar de rekening vanaf welke de onjuiste storting is verricht.
Als het gestort bedrag hoger is dan het verschuldigd bedrag, laat de administratie de terugbetaling van het teveel geïnde bedrag verrichten naar de rekening vanaf welke de onjuiste storting is verricht. Afdeling 2. - Financiële zekerheden
Art. 111.§ 1. Het bedrag van de zekerheid strekt ertoe, de kosten die de overheid zou moeten dragen als zij de verplichtingen van de houder geheel of ten dele zou moeten uitvoeren, geheel of ten dele te dekken. § 2. Wanneer de administratie een zekerheid oplegt, stelt zij het bedrag van de zekerheid bij gemotiveerde beslissing vast, waarbij zij de kenmerken van de grond en de criteria omschreven in § 3 in overweging neemt. § 3. Het bedrag van de zekerheid wordt volgens deze beginselen vastgesteld : 1° om de uitvoering van de onderzoekingen in verband met het oriënteringsonderzoek en het kenmerkenonderzoek te waarborgen, wordt een forfaitair bedrag van 10.000 euro vastgesteld, met een minimum van 2.500 euro voor elk onderzoek in verhouding tot de oppervlakte van de grond dat onderzocht dient te worden; 2° om de uitvoering van het saneringsproject te waarborgen, wordt een forfaitair bedrag van 1000 euro per hectare vastgesteld in verhouding tot de oppervlakte van de te saneren grond ;3° om de uitvoering van de saneringshandelingen en -werken te waarborgen, kan het bedrag van de zekerheid vastgesteld worden ten bedrage van de vooraf vermoedelijk geachte kostprijs van de saneringswerken, geraamd door de expert in het saneringsproject;4° om de uitvoering van de opvolgings- en veiligheidsmaatregelen te waarborgen, wordt het bedrag van de zekerheid vastgesteld in functie van de vooraf vermoedelijk geachte kostprijs van bedoelde maatregelen met inoverwegingname van, in voorkomend geval, respectievelijk de frequentie van uitvoering en, bij gebreke van een bepaalde duur, een forfaitaire duur van hun behoud over tien jaar. Overeenkomstig lid 1, 3°, wordt het bedrag, bij ontstentenis van goedgekeurd saneringsproject dat de kostprijs van de saneringshandelingen en -werken vaststelt, vastgesteld: 1° voor wat de bodem betreft, onder uitsluiting van het grondwater, in functie van het veronderstelde volume van de verontreiniging, het type verontreiniging en de kostprijs van de behandeling van datzelfde volume in een behoorlijk gemachtigd verwerkingscentrum voor verontreinigde grond;2° voor wat betreft het grondwater, in functie van de kenmerken van de grond, met raming van het grondwatervolume op basis van de grondoppervlakte en met inoverwegingname van de kostprijs voor de verwerking van het grondwatervolume dat door pomping en behandeling verwerkt moet worden. Bij gebreke van een kenmerkenonderzoek, goedgekeurd door de administratie, kan het bedrag van de zekerheid voor de saneringshandelingen en -werken vastgesteld worden op basis van de oppervlakte van het grondstuk, van het soort verontreiniging dat zich, respectievelijk in het vaste deel van de grond en in de grondwateren bevindt, en van de kostprijs van de behandeling.
Art. 112.De adminsitratie kan het bedrag van de financiële zekerheid naar boven of naar beneden bijstellen: 1° volgens de nadere regels die, respectievelijk, opgenomen zijn in de beslissingen ter goedkeuring van het oriënteringsonderzoek, het kenmerkenonderzoek of het gecombineerd onderzoek, het saneringsproject of de eindbeoordeling;2° indien ze tijdens de uitvoering van de verplichtingen van de houder acht dat het aanvankelijk vastgesteld bedrag onvoldoende of te groot is. De aanpassing van het bedrag van de financiële zekerheid wordt volgens de principes beoogd in artikel 111, § 3, verricht.
Art. 113.§ 1. De aanvrager verantwoordt het stellen van de borgstelling. Deze verantwoording wordt gegeven door overlegging aan de administratie van het ontvangstbewijs van de neerlegging bij de Deposito- en Consignatiekas of van de erkende kredietinstelling, de verzekeringsmaatschappij, van de pand op schuldvordering gevormd bij een notaris.
Dat ontvangstbewijs, ondertekend door inlegger en bewaarder, geeft aan tot wiens bate de borgestelling is samengesteld, de nauwkeurige aanwending ervan, evenals naam, voornaam en volledig adres van de verplichtingenhouder en, in voorkomend geval, van de derde die de deposito in opdracht heeft verricht met vermelding al naar gelang van de financier of de mandataris.
In ieder geval preciseert de de houder die de zekerheid stelt dat het geheel of een deel ervan onthefbaar is op gewoon verzoek van de administratie, gemotiveerd door het geval van niet-uitvoering van de verplichtingen. § 2. De borgstelling wordt wedersamengesteld zodra zij niet meer volledig is, met name ten gevolge van afnames van ambtswege.
Art. 114.Wanneer de zekerheid gesteld is in de vorm van één of meerdere bankgaranties, dient aan volgende voorwaarden te zijn voldaan: 1° het betreft een bankwaarborg op eerste verzoek ten voordele van het Waalse Gewest, waarbij de borgsteller zich ertoe verbindt het gewaarborgde bedrag binnen één maand vrij te maken te rekenen van de zending, bij aangetekend schrijven of iedere andere wijze waarop de zending een vaste datum krijgt, van het verzoek tot vrijmaking van de waarborg door het Waalse Gewest wegens een tekortkoming in het uitvoeren van de verplichtingen van de debiteur in een termijn van één maand te rekenen van het vonnis tot faillissementsverklaring van de debiteur;2° de borgsteller verklaart er uitdrukkelijk in af te zien van het voordeel van uitwinning en schuldsplitsing ten voordele van de artikelen 2036, 2037 en 2039 van het Burgerlijk Wetboek en, in het algemeen, ten voordeel van ieder voordeel en iedere uitzondering bepaald ten bate van de zekerheidsteller ten opzichte van de verschuldigde zowel als van het Waalse Gewest;3° de uitvoering van de verplichtingen van de verplichtingenhouder worden er onvoorwaardelijk gewaarborgd.
Art. 115.Als de houder beoogd bij het stellen van een zekerheid zijn verplichtingen niet nakomt, richt de administratie een gebrekestelling aan de houder, waarin zij uitdrukkelijk de termijn aangeeft waarin bedoelde houder zijn verplichtingen dient te vervullen. Die termijn mag niet korter zijn dan vijftien dagen.
Als de houder niet aan zijn verplichtingen voldiet, richt de administratie een document aan de Minister, waarin de verplichtingen die niet door de verplichtingenhouder zijn nagekomen, uiteen worden gezet.
Indien vastgesteld wordt dat niet of slechts gedeeltelijk uitvoering wordt verleend aan de verplichtingen van de verplichtinghouder ingevolge een nalatigheid zijnentwege of ingevolge een administratieve sanctie, kan de Minister de Regering, bij een gemotiveerde beslissing, voorstellen om, ter dekking van de uitvoering van de verplichtingen, de financiële zekerheid dienovereenkomstig op te vragen. In dat geval kan de Regering verzoeken dat de financiële zekerheid geheel of gedeeltelijk wordt vrijgemaakt om de kosten in verband met de uitvoering van de verplichtingen te dekken.
Dit verzoek tot uitvoering wordt gericht aan de Deposito- en Consignatiekas, aan de kredietinstelling, aan de verzekeringsmaatschappij, aan de notaris.
De betaling van het bedrag, opgevraagd door de Deposito- en Consignatiekas, door de kredietinstelling, door de verzekeringsmaatschappij, door de notaris, voor het opgevraagd bedrag, wordt verricht binnen een termijn van twee maanden na het opvragen ervan door de Regering.
Art. 116.§ 1. De beslissing van de administratie waarbij vastgesteld wordt dat de verplichtingen geheel of ten dele door de houder zijn vervuld of de beslissing van de Regering over een beroep waarbij vastgesteld wordt dat de verplichtinghouder zijn verplichtingen geheel of ten dele is nagekomen, heeft de vrijmaking van de zekerheid tot gevolg ten bate van houder ervan, of van het deel ervan dat respectievelijk overeenstemt met het oriënteringsonderzoek, het kenmerkenonderzoek of het gecombineerd onderzoek, het saneringsproject, de verwezenlijking van een deel of het geheel van saneringshandelingen en -werken, de eindbeoordeling, de uitvoering van veiligheids- of opvolgingsmaatregelen. § 2. De aanvraag tot vrijmaking, ingediend door de houder, omvat een afschrift van of een verwijzing naar de beslissing van de administratie waaruit kan worden opgemaakt dat de verplichtingen van de houder geheel of ten dele zijn nagekomen.
De aanvraag tot vrijmaking wordt al naar gelang gericht de Deposito- en Consignatiekas, aan de erkende kredietinstelling, de verzekeringsmaatschappij, aan de notaris binnen een termijn van dertig dagen te rekenen van de beslissing van de administratie of, bij ontstentenis, te rekenen van het verstrijken van een termijn van zestig dagen te rekenen van de aanvraag tot vrijmaking, verricht door de verplichtinghouder.
Op straffe van nietigheid wordt van deze aanvraag tot vrijmaking, wanneer de zekerheid is gesteld als gevolg van een beslissing genomen overeenkomstig artikel 68 van het decreet van 1 maart 2018, de dag zelf kennis gegeven aan de technisch ambtenaar, bij aangetekend schrijven of iedere andere wijze waarbij de zending een vaste datum wordt verleend. Een afschrift van deze kennisgeving wordt, al naar gelang, gericht aan de Deposito- en Consignatiekas, aan de kredietinstelling, aan de verzekeringsmaatschappij, aan de notaris of aan de inrichting erkend door de technisch ambtenaar. § 3. De vrijmaking van de zekerheid of van een deel ervan geschiedt binnen een termijn van zestig dagen te rekenen van de ontvangst van de aanvraag tot vrijmaking.
Art. 117.In het geval van overdracht van een grond waarvoor veiligheidsmaatregelen zijn uitgesproken en gedekt door een zekerheid, licht de overdrager de administratie daarover in en vraagt de vrijmaking van de zekerheid in zijn voordeel aan. Bij zijn kennisgeving voegt hij het bewijs dat de overnemer een dienovereenkomstige zekerheid heeft gesteld, met inachtneming van de bepalingen van deze afdeling.
De administratie beslist overeenkomstig artikel 116 over deze aanvraag. Afdeling 3. - Jaarverslag
Art. 118.§ 1. De administratie legt de Regering jaarlijks, uiterlijk op 31 oktober, een omstandig jaarverslag ter goedkeuring voor. De Regering maakt het vervolgens aan het Parlement over.
Dit verslag verschaft de Regering en het Parlement inzicht in het beheersen van verontreinigde bodems op het grondgebied van het Waals Gewest.
Het verslag bevat : 1° de gegevens uit het beheer van de onderzoeken en projecten in de zin van de artikelen 42 tot 75 van het decreet van 1 maart 2018;2° de gegevens uit het beheer van de erkenningen in de zin van de artikelen 32 tot 41 van het decreet van 1 maart 2018;3° de gegevens uit het beheer van de gegevensbank ondergrond, daarin vervat de gegevens afkomstig van de referentiebronnen;4° de conclusies en aanbevelingen van de administratie ten opzichte van de bemerkingen die in het verslag uiteen worden gezet. De gegevens bedoeld in artikel 3, 1°, maken een statistieke weergave mogelijk van de onderzoeken die bij de administratie zijn ingediend, in termen van geografische spreiding van de grondstukken, de genererende elementen in de zin van hoofdstuk III van het decreet van 1 maart 2018, het soort onderzoek en project die ingediend en behandeld zijn, het soort afwijkingen en beroepen.
De gegevens bedoeld in lid 3, 2°, maken een statistieke weergave mogelijk inzake toekenningen, opschortingen, wijzigingen en intrekkingen van erkenningen. Zij maken eveneens een identificatie mogelijk van de voorwaarden of regels die, zoals na lezing van de bemerkingen van het verslag moet blijken, gewijzigd of beter gecontroleerd zouden kunnen worden.
De gegevens bedoeld in lid 3, 3°, maken een statistieke weergave mogelijk inzake beheer van de databank ondergrond, en meer bepaald: de samenstelling ervan per categorie, evenals de veranderingen van categorie die zich voorgedaan hebben in de rapportageperiode en de gegevens betreffende de aanvragen tot rechtzettingen. Zij bevatten eveneens een samenvatting van de werken van het beheers- en toezichtscomité inzake databank ondergrond. Afdeling 4. - Verscheidene en overgangsbepalingen
Art. 119.Bij gebreke van specifieke en vereenvoudigde technische procedures voor wat betreft de onderzoekingen en analyses van de risico's in verband met aardeophogingen, bedoeld in artikel 80, lid 1, 11°, blijft het Waals Wetboek van goede praktijken, dat geldend is op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, van toepassing.
Bij gebreke van specifieke en vereenvoudigde staalafname- en analysemethodes voor wat betreft de aardeophogingen, bedoeld in artikel 83, lid 1, 2°, blijft het Waals compendium, dat geldend is op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, van toepassing.
Bij gebreke van referentiële handleiding voor het gecombineerd onderzoek bedoeld in artikel 81, § 1, lid 2, 4°, voldoet het gecombineerd onderzoek tegelijk aan de referentiële handleidingen voor het oriënteringsonderzoek en het kenmerkenonderzoek.
Bij gebreke van referentiële handleiding voor het saneringsproject in het kader van een versnelde saneringsprocedure, bedoeld in artikel 81, § 1, lid 2, 7°, voldoet het saneringsproject tegelijk aan de referentiële handleidingen voor het oriënteringsonderzoek, het kenmerkenonderzoek en het saneringsproject. Het verslag betreffende de versnelde procefure omvat twee afzonderlijke afdelingen waarvan de structuren respectievelijk de structuren zijn bedoeld in bijlage 9 voor het gecombineerd onderzoek en het saneringsproject.
Art. 120.In afwijking van artikel 21, blijven de experts, houders van een erkenning afgeleverd krachtens het decreet van 5 december 2008 betreffende het bodembeheer verder overeenkomstig dit besluit erkend totdat hun erkenning verstrijkt.
In afwijking van artikel 36, blijven de laboratoria, houders van een erkenning afgeleverd krachtens het decreet van 5 december 2008 betreffende het bodembeheer verder overeenkomstig dit besluit erkend totdat hun erkenning verstrijkt.
Art. 121.In afwijking van artikel 49, eerste lid, 8°, is de aanvrager van een registratie als staalnemer er niet toe verplicht, het attest van ISSeP voor te leggen zoalng er geen vorming over de afnamemethodes, bemonsteringsmethodes, verpakkings- en bewaringsmethodes voor de stalen is georganiseerd. In dat geval legt de aanvrager een document voor waarmee aangetoond wordt dat hij er zich toe verbindt de vorming te volgen zodra deze georganiseerd wordt.
Art. 122.Bij gebreke van regeling voor een elektronische handtekening, erkend door de administratie, wordt er een papieren versie van de formulieren, behoorlijk ingevuld, gedagtekend en ondertekend bij aangetekend schrijven of iedere andere wijze waarbij de zending een vaste datum wordt verleend, aan de administratie gericht voor de indiening van een aanvraag tot erkenning als expert, voor de indiening van een aanvraag tot erkenning als laboratorium of bij een aanvraag tot registratie als staalnemer.
Art. 123.Voor het jaar 2019 bevatten de verslagen opgesteld door de administratie enkel de gegevens bedoeld in artikel 118, § 1, lid 2°, 3° en 4°.
Art. 124.De overmaking van de dossiers en gegevens aan de administratie via de officiële modules van de informaticatoepassingen GESOL en BDES maken het verlenen van een vaste datum voor zendingen en ontvangsten van bedoelde dossiers en gegevens mogelijk.
Art. 125.De informatie die de administratie medegedeeld dient te worden in het kader van situaties bedoeld in artikel 80 van het decreet van 1 maart 2018 wordt ingediend middels het formulier opgenomen in bijlage 9. Dat formulier evenals in voorkomend geval ieder bewijselement dat de beoogde situatie kan verantwoorden, worden elektronisch overgemaakt.
Art. 126.Wanneer een oriënteringsonderzoek goedgekeurd is overeenkomstig het decreet van 5 december 2008 betreffende het bodembeheer na 1 januari 2017, bevat het kenmerkenonderzoek ingediend na 1 januari 2019 een bijgewerkte versie van de conclusies van het oriënteringsonderzoek gegrond op de normen vastgesteld krachtens bijlage 1 bij het decreet van 1 maart 2018. In dat geval worden de bepalingen van artikel 75, § 2, van het decreet van 1 maart 2018 vervuld geacht.
Wanneer een kenmerkenonderzoek goedgekeurd is overeenkomstig het decreet van 5 december 2008 betreffende het bodembeheer na 1 januari 2017 worden in het saneringsproject ingediend na 1 januari 2019 de conclusies genomen krachtens artikel 45, 4°, van het decreet van 5 december 2008 betreffende het bodembeheer heroverwogen.
Wanneer een kenmerkenonderzoek goedgekeurd is overeenkomstig het decreet van 5 december 2008 betreffende het bodembeheer na 1 januari 2017 kan een nieuw gecombineerd onderzoek overeenkomstig het decreet van 1 maart 2018 ingediend worden. In dat geval worden de bepalingen van artikel 75, § 2, vervuld geacht.
Wanneer een saneringsproject goedgekeurd is overeenkomstig het decreet van 5 december 2008 betreffende het bodembeheer na 1 januari 2017, kunnen de herziening van de saneringsdoelstellingen vastgesteld in de beslissing en in voorkomend geval de herziening van de noodzaak om saneringswerken te laten uitvoeren bij de administratie aangevraagd worden overeenkomstig de bepalingen van artikel 70, § 2, van het decreet van 1 maart 2018.
Art. 127.Het bijgewerkt bestand waarin de percelen vermeld staan, die in de afgelopen maand in de grondinventaris van de databank zijn ingevoerd of uit genoemde grondinventaris zijn verwijderd zoals bedoeld in artikel 6 wordt voor het eerst overgemaakt te rekenen van 1 september 2019. Afdeling 5. - Wijzigings- en opheffingsbepalingen
Art. 128.In artikel R.87 van het regelgevend deel van Boek I van het Milieuwetboek, ingevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 5 december 2008 en gewijzigd bij de besluiten van de Waalse Regering van 5 februari 2015 en 23 juni 2016, wordt 14° vervangen als volgt: "14° het decreet van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering;".
Art. 129.In artikel R.90, lid 1, van hetzelfde Boek, ingevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 23 december 2016, wordt 7° vervangen als volgt : "7° het decreet van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering;".
Art. 130.In het besluit van de Waalse Regering van 20 december 2007 betreffende de rehabilitatieplannen wordt een artikel 17/1 ingevoegd, luidend als volgt: «
Art. 17/1.§ 1. De afwerking van de rehabilitatieprocedures neemt volgend tijdschema in acht: 1° de aanvullingen op de aangevraagde en niet tijdig medegedeelde rehabilitatieplannen worden ingediend voor 15 januari 2020.De aanvullingen op de rehabilitatieplannen, ingediend meer dan twee jaar na de aanvraag, bevatten een bijgewerkte versie van de leefmilieutoestand zoals bedoeld in artikel 3, 2° tot 4°, en in voorkomend geval van het rehabilitatieproces; 2° de rehabilitatiewerken die niet zijn uitgevoerd binnen de termijn opgelegd bij het ministerieel besluit tot beslissing over de uit te voeren werken worden significant uitgevoerd voor 15 januari 2020;3° de plaatsbeschrijvingen bepaald in het ministerieel besluit tot beslissing over de uit te voeren werken worden ingediend binnen de zes maanden na het einde van de werken en, uiterlijk, voor 15 januari 2023, behoudens afwijking toegekend door de Minister wanneer het voorzetten van de rehabilitatie- of nabeheerswerken nodig wordt geacht. § 2. Elke niet-naleving van de in de § 1 bedoelde termijnen geeft aanleiding tot de systematische sluiting van het dossier in deze procedure en tot de verplichting tot indiening van een oriënteringsonderzoek overeenkomstig de bepalingen van het decreet van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering of van plan voor herstel in oorspronkelijke staat op grond van de bepalingen van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen binnen de zes maanden na het verstrijken van de termijn. ».
Art. 131.Het besluit van de Waalse Regering van 27 mei 2009 betreffende het bodembeheer wordt opgeheven.
Art. 132.In artikel 1 van het besluit van de Waalse Regering van 5 juli 2018 betreffende het beheer en de traceerbaarheid van grond en tot wijziging van diverse bepalingen terzake worden volgende wijzigingen ingevoerd: 1° in lid 1, 1°, worden de woorden « 2008 » vervangen door de woorden « 2018 »;1° in lid 6, worden de woorden « wat betreft 27° » vervangen door de woorden « wat betreft 26° ».
Art. 133.In artikel 2, tweede lid, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de woorden "en voor zover hun oorsprong te allen tijde vastgesteld kan worden" ingevoegd na de woorden "Aan de hoofdstukken 2 tot 4 worden niet onderworpen";2° in 5° worden de woorden "of van een van de bedrijven betrokken bij de akkerbouwovereenkomst die de grond heeft voortgebracht" ingevoegd na de woorden "landbouwpercelen van het bedrijf".
Art. 134.In artikel 5 van hetzelfde besluit worden de tekens " § 1" opgeheven.
Art. 135.In artikel 6, § 1, van hetzelfde besluit wordt tussen het eerste en het tweede lid volgend lid ingevoegd: "De stalen worden door een erkend staalnemer uitgevoerd in de zin van het decreet en het besluit van de Waalse Regering van 6 december 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering.".
Art. 136.In artikel 8 van hetzelfde besluit, worden de woorden "artikel 5, § 2" vervangen door de woorden "artikel 5".
Art. 137.In artikel 14, § 1, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in 1° worden de woorden "80% van de ondergrenswaarden" vervangen door de woorden "40% van de ondergrenswaarden in oliekoolwaterstoffen en 80% van de andere ondergrenswaarden";2° in 2° worden de woorden "80%% van de bodemconcentraties" vervangen door de woorden "40% van de ondergrenswaarden in oliekoolwaterstoffen en 80%% van de andere concentraties".
Art. 138.In artikel 15, 1°, van hetzelfde besluit worden de woorden "vermeld in artikel 14" ingevoegd tussen de woorden "de waarden" en de woorden "die van toepassing zijn".
Art. 139.In artikel 30, lid 1, 13°, worden de woorden ", evenals de actoren betrokken bij de productie en waardevolle benutting van grond voor plantaardige producties" ingevoegd na de woorden "in artikel 33".
Art. 140.In artikel 48 van hetzelfde besluit, wordt, in de eerste kolom van de tabel onder punt A, voor de metalen, de letter "S" vervangen door "Sb".
Art. 141.In artikel 51 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° onder 1°, in de voetnoot, worden de woorden "Tot 30 oktober 2019" vervangen door de woorden "Tot 31 oktober 2019"; 2° in 2° in de tabel van rubriek 90.28.01, worden de woorden « 90.28.01.02 » vervangen door de woorden « 90.28.01.01 », de woorden « 90.28.01.03 » vervangen door de woorden « 90.28.01.02 », en de woorden « 90.28.01.04 » vervangen door de woorden « 90.28.01.03 » ; 3° onder 2°, in de tabel voor rubriek 90.28.02 worden, in de Franse versie, de woorden « de l'arrêté du Gouvernement wallon du (date) » vervangen door de woorden « de l'arrêté du 5 juillet 2018 relatif à la gestion et à la traçabilité des terres et modifiant diverses dispositions en la matière »; 4° onder 2°, in de voetnoot, worden de woorden "Tot 30 oktober 2019" vervangen door de woorden "Tot 31 oktober 2019" en worden, in de Franse versie, de woorden « à partie du 1 novembre 2019 » vervangen door de woorden « à partir du 1 novembre 2019 ».
Art. 142.In artikel 52 van hetzelfde besluit, worden de woorden "bijlage XXXVI" vervangen door de woorden "bijlage XXXV".
Art. 143.In artikel 53 van hetzelfde besluit, worden de woorden "bijlage XXXVI" vervangen door de woorden "bijlage XXXV".
Art. 144.In artikel 63 van hetzelfde besluit, worden de woorden "30 oktober" vervangen door de woorden "31 oktober".
Art. 145.In artikel 64, tweede lid, van hetzelfde besluit, worden de woorden "48 en 51" vervangen door de woorden "48, 51 tot 55".
Art. 146.In artikel 3, § 2, van het besluit van de Waalse Regering van 14 juni 2001 waarbij de nuttige toepassing van sommige afvalstoffen bevorderd wordt, wordt 3° opgeheven.
Art. 147.In artikel 4, § 2, van hetzelfde besluit worden de woorden "de zevende kolom van bijlage 1" vervangen door de woorden "bijlage 1".
Art. 148.In bijlage I bij hetzelfde besluit, onder de lijn voor code 190305 worden de woorden "RW 99" vervangen door de woorden "Chapitre C de Qualiroutes" in de kolom betreffende de kenmerken van de benutte afvalstof.
Art. 149.In de bijlagen 4 tot 15 van het reglementair deel van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling wordt de inhoud van het kader voor het decreet betreffende bodembeheer vervangen door "De gegevens met betrekking tot het goed nagaan, opgenomen in de gegevensbank in de zin van het decreet van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering. Als bijlage bijvoegen, het behoorlijk ingevulde formulier veregzelgd van de vereiste documenten zoals bedoeld in bijlage 8 bij het besluit van de Waalse Regering van 6 december 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering.".
Art. 150.Behoudens bijlage 3 is de Minister ertoe gemachtigd te bijlagen bij dit besluit aan te vullen, te wijzigen of te vervangen. Afdeling 6. - Slotbepalingen
Art. 151.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2019.
Art. 152.De Minister van Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.
Namen, 6 december 2018.
Voor de Regering : De Minister-President, W. BORSUS De Minister van Leefmilieu, Ecologische Overgang, Ruimtelijke Ordening, Openbare Werken, Mobiliteit, Vervoer, Dierenwelzijn en Industriezones, C. DI ANTONIO
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld