gepubliceerd op 21 september 2002
Besluit van de Waalse Regering houdende organisatie van de milieueffectbeoordeling in het Waalse Gewest
4 JULI 2002. - Besluit van de Waalse Regering houdende organisatie van de milieueffectbeoordeling in het Waalse Gewest
De Waalse Regering, Gelet op de wet van 5 juli 1956 betreffende de wateringen;
Gelet de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen;
Gelet op het decreet van 11 september 1985 houdende organisatie van de milieueffectbeoordeling in het Waalse Gewest, zoals gewijzigd bij het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;
Gelet op het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 31 mei 1990 houdende uitvoering van het decreet van 27 oktober 1988 op de groeven;
Gelet op het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 31 oktober 1991 houdende uitvoering van het decreet van september 1985 houdende organisatie van de milieueffectbeoordeling in het Waalse Gewest;
Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 29 juli 1993 tot ontsluiting van steenbergen;
Gelet op het besluit van de Waalse Regering betreffende de procedure en verschillende maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;
Gelet op het besluit tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectbeoordeling onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 1 oktober 2001 overeenkomstig artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van de Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Begripsbepaling en toepassingsgebied
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° decreet : het decreet van 11 september 1985 houdende organisatie van de milieueffectbeoordeling in het Waalse Gewest, zoals gewijzigd bij het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;2° CWEDD : "Conseil wallon de l'environnement pour le développement durable"' (Waalse milieuraad voor de duurzame ontwikkeling);3° CRAT : "Commission régionale d'aménagement du territoire" (Gewestelijke commissie voor ruimtelijke ordening);4° CCAT : "Commission consultative communale d'aménagement du territoire" (Gemeentelijke adviescommissie voor ruimtelijke ordening);5° Bestuur Landbouw : de Directeur-generaal van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu of diens afgevaardigden;6° Bestuur Ruimtelijke Ordening : de Directeur-generaal van het Directoraat-generaal Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Patrimonium of diens afgevaardigde(n);7° Minister : de Minister van Leefmilieu;8° auteur van de studie : de erkende persoon die een milieueffectstudie uitvoert;9° aanvrager : de auteur van een project dat het voorwerp is van een milieueffectbeoordeling.
Art. 2.Onverminderd de bepalingen bedoeld in artikel 1°, 4°, a, b, c, d, en onverminderd artikel 4, eerste lid, van het decreet, gaat een milieueffectbeoordeling waarin het decreet voorziet vooraf aan de verlening of goedkeuring van de volgende administratieve akten : 1° de verkavelingsvergunning voor een weekendverblijfpark, vereist krachtens artikel 149 van het Waals wetboek van ruimtelijke ordening, stedenbouw en patrimonium;2° de mijnconcessie vereist krachtens het decreet van 7 juli 1988 op de mijnen;3° de machtigingen vereist krachtens de artikelen 12 en 14, § 1, van de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen;4° de machtigingen vereist krachtens de wet van 5 juli 1956 betreffende de wateringen;5° de ruilverkaveling bepaald bij de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet.
Art. 3.Als de verwezenlijking van een project verschillende vergunningen vereist, wordt de milieueffectbeoordeling uitgevoerd op grond van de volgende procedure : 1° organisatie van één enkel openbaar onderzoek vóór het opstellen van het milieueffectrapport;2° opstelling van één enkele evaluatienota met alle gegevens vereist voor elk van de vergunningsaanvragen of, in voorkomend geval, van één enkel milieueffectrapport;3° organisatie, na uitvoering van de effectstudie, van één enkele procedure van openbaar onderzoek en van inwinning van advies van de "CWEDD", de "CCAT" of, bij gebreke ervan, van de "CRAT". HOOFDSTUK II. - Systeem van milieueffectbeoordeling
Art. 4.Elk verzoek om afgifte van administratieve akten bedoeld in artikel 2 gaat vergezeld van hetzij een evaluatienota inzake milieueffecten, hetzij een milieueffectstudie. Afdeling 1. - Vorm en inhoud van de evaluatienota
Art. 5.De vorm en de minimale inhoud liggen vast in bijlage I, onverminderd het tweede lid.
Het dossier m.b.t. de vergunningsaanvraag vormt de evaluatienota inzake milieueffecten voor de milieuvergunning of de enige vergunning vereist overeenkomstig het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning.
Voor de administratieve akten die niet vermeld worden in het vorige lid gaat de aanvraag vergezeld van de evaluatienota inzake milieueffecten, onverminderd artikel 4. Afdeling 2. - Projecten onderworpen aan een effectstudie
Art. 6.Een effectstudie wordt vereist voor elk project bedoeld in het besluit van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten en waarvoor minstens één van de in artikel 2 bedoelde administratieve akten wordt aangevraagd, voor zover de aanvraag één van de volgende punten betreft : 1° de creatie van een nieuw project;2° de vernieuwing van een vergunning voor een bestaande installatie;3° de ombouw of uitbreiding van een bestaande of in uitvoering zijnde installatie of project waardoor één van de drempels bedoeld in het besluit van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten bereikt of overschreden wordt;4° de ombouw of uitbreiding van een installatie of van een project bedoeld in het besluit van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten, met als gevolg een vermeerdering met meer dan 25 % van de waarde die vastligt in de vergunning verleend op basis van de laatste effectstudie voor de parameter die in aanmerking komt voor de bepaling van de drempels op grond waarvan beslist wordt welke projecten het voorwerp uitmaken van een effectstudie;5° de ombouw of uitbreiding van een installatie of project bedoeld in het besluit van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten, waarvoor een effectstudie vereist is zonder drempelvoorwaarde en met als gevolg een verhoging met meer dan 25 % van de waarde die vastligt in de vergunning verleend op grond van de laatste effectstudie. Afdeling 3. - Vorm en inhoud van de effectstudie
Art. 7.§ 1. De vorm en de minimale inhoud van de effectstudie liggen vast in bijlage II. De aanvrager mag de bevoegde overheid om advies verzoeken i.v.m. de gegevens die in het kader van de effectstudie verstrekt moeten worden.
In dat geval wint de bevoegde overheid onmiddellijk het advies in van de "CWEDD", de "CCAT" of desnoods van de "CRAT".
Die instanties geven de bevoegde overheid advies binnen 30 dagen na de datum van ontvangst van het verzoek en bezorgen de aanvrager een afschrift van het advies. De bevoegde overheid geeft de aanvrager advies binnen 45 dagen na de datum van ontvangst van het verzoek om gegevens. Als de bevoegde overheid haar advies niet binnen de gestelde termijn geeft, voert de aanvrager de effectstudie uit op grond van de adviezen van de geraadpleegde instanties en desnoods op grond van de minimale inhoud bedoeld in bijlage II. § 2. Als een bijkomende studie vereist is overeenkomstig artikel 8, § 4, van het decreet, wordt de inhoud ervan vastgelegd in het besluit waarbij de bevoegde overheid het project aan een bijkomende studie onderwerpt. De bijkomende studie wordt door de aanvrager aan de bevoegde overheid overgemaakt binnen achttien maanden na de datum van ontvangst van het besluit waarbij de inhoud van de bijkomende studie wordt bepaald.
Als de bevoegde overheid vanwege het onvolledige karakter van de effectstudie, na advies van de "CWEDD", de "CCAT" of desnoods de "CRAT", acht dat een bijkomende studie noodzakelijk is, beschikt de aanvrager over 6 maanden om haar de ontbrekende gegevens te verstrekken. De studie en de bijkomende gegevens vallen onder de bepalingen van hoofdstuk V van dit besluit en onder de bepalingen betreffende het openbaar onderzoek bedoeld in het besluit van de Waalse Regering betreffende de procedure voor de toekenning van de milieuvergunning en de enige vergunning alsook verschillende maatregelen tot uitvoering van het decreet.
De termijnen voor de behandeling van de aanvragen betreffende de administratieve akten bedoeld in artikel 2 worden opgeschort met ingang van de verzenddatum van het besluit waarbij een bijkomende studie wordt opgelegd. De opschorting eindigt de dag waarop de bevoegde overheid de ontbrekende gegevens in ontvangst neemt, uiterlijk na afloop van de termijnen bedoeld in paragraaf 2. HOOFDSTUK III. - Auteurs van effectstudies Afdeling 1. - Erkenning, schorsing en intrekking van de erkenning van
auteurs van effectstudies Onderafdeling 1. - Algemeen
Art. 8.De erkenning van auteurs van effectstudies wordt verleend voor één of meer van de volgende categorieën van projecten : 1° ruimtelijke ordening, stedenbouw (projecten bedoeld in rubriek 70.11 van het besluit van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten), handelsactiviteiten (projecten bedoeld in rubriek 52.1 van het besluit van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten) en vrijetijdsactiviteiten (projecten bedoeld in de rubrieken 92.1 tot 92.7; 52.22; 52.23 van het besluit van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten); 2° infrastructuurprojecten (projecten bedoeld in rubrieken 45.23; 45.24; 63.21; 70.19 van het besluit van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten), met inbegrip van vervoer (projecten bedoeld in de rubrieken 60.10 tot 60.30; 61.20; 62.00 van het besluit van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten) en communicatie; 3° mijnen en steengroeven; 4° industriële processen i.v.m. energie; 5° industriële processen i.v.m. stoffenverwerking; 6° afvalbeheer;7° waterbeheer (winning, zuivering, voorziening en verwerking);8° landbouwvergunningen. Onderafdeling 2. - Erkenningscriteria
Art. 9.§ 1. De aanvrager van een erkenning beschikt voor elk van de aangevraagde erkenningscategorieën over de vereiste bevoegdheden om : 1° de effectstudie te coördineren;2° bestekken op te stellen voor eventuele onderaannemers;3° alle resultaten te exploiteren, ook die van de onderaanneming;4° alle verkregen resultaten te integreren en aparte en synergetische effecten vast te stellen. § 2. De aanvrager van een erkenning beschikt over de vereiste technische middelen om zijn opdrachten te vervullen. § 3. In geval van vernieuwing van een erkenning levert de aanvrager het bewijs dat hij tijdens de laatste erkenningstermijn effectstudies heeft uitgevoerd, of als onderaannemer aan effectstudies heeft meegewerkt of dat hij gevraagd werd om effectstudies uit te voeren of eraan deel te nemen.
Onderafdeling 3. - Procedure voor de verlening van de erkenning
Art. 10.De erkenningsaanvraag wordt bij ter post aangetekend schrijven verzonden of tegen ontvangbewijs in vijf exemplaren aan het Bestuur van Leefmilieu overgemaakt.
De nieuwe erkenning wordt zes maanden vóór het verstrijken van de lopende erkenning aangevraagd.
Art. 11.De erkenningsaanvraag bevat de volgende gegevens : 1° de naam en het adres van de aanvrager;2° als het gaat om een rechtspersoon, een afschrift van de eventuele statuten en de lijst van de bestuurders of beheerders;3° de titels, kwalificaties en referenties van de aanvrager, van de medewerkers die een arbeidsovereenkomst aan de aanvrager bindt, en van de eventuele onderaannemers;4° de technische middelen waarover de aanvrager beschikt;5° de categorieën van projecten bedoeld in artikel 8 waarvoor de aanvrager effectstudies kan uitvoeren. Als de aanvraag een vernieuwing van erkenning betreft, gaat ze bovendien vergezeld van de lijst van de effectstudies die de aanvrager heeft uitgevoerd of waartoe hij als onderaannemer heeft bijgedragen, van de aanvragen om uitvoering van of deelname aan effectstudies, alsook van de waarschuwingen en/of wrakingen die eventueel zijn verstuurd sinds het vorige besluit tot erkenning.
Art. 12.De aanvraag is onvolledig als krachtens artikel 11 vereiste gegevens of stukken ontbreken.
De aanvraag is niet-ontvankelijk : 1° als ze in overtreding van artikel 10 wordt ingediend;2° als ze tweemaal onvolledig wordt verklaard;3° als de aanvrager de gevraagde gegevens niet verstrekt binnen de termijn bedoeld in artikel 13, tweede lid.
Art. 13.Het Bestuur van Leefmilieu bezorgt de aanvrager zijn beslissing waarbij het de aanvraag als volledig en ontvankelijk beschouwt binnen vijftien dagen met ingang van de dag waarop het de aanvraag heeft ontvangen overeenkomstig artikel 10.
Als de aanvraag onvolledig is, wijst het Bestuur van Leefmilieu de aanvrager bij ter post aangetekend schrijven op de ontbrekende stukken. De aanvrager beschikt over dertig dagen na ontvangst van het aangetekend schrijven om het Bestuur van Leefmilieu de ontbrekende gegevens bij aangetekend schrijven toe te sturen of tegen ontvangbewijs over te maken.
Binnen vijftien dagen na ontvangst van de ontbrekende stukken geeft het Bestuur van Leefmilieu de aanvrager kennis van zijn beslissing waarbij het de aanvraag als volledig en ontvankelijk beschouwt. Als de aanvraag een tweede keer onvolledig wordt geacht door het Bestuur van Leefmilieu, wordt ze niet-ontvankelijk verklaard.
Als de aanvraag niet-onvankelijk is, deelt het Bestuur van Leefmilieu de motieven van niet-ontvankelijkheid mee aan de aanvrager onder de voorwaarden en binnen de termijn bedoeld in het eerste lid of, in voorkomend geval, binnen de termijn bedoeld in het derde lid.
Art. 14.Als het Bestuur van Leefmilieu de aanvrager geen enkele beslissing heeft toegestuurd onder de voorwaarden en binnen de termijn bedoeld in artikel 13, wordt de aanvraag als ontvankelijk beschouwd.
In dat geval stuurt de aanvrager een afschrift van het aanvraagdossier naar de Minister.
Art. 15.Zodra een aanvraag ontvankelijk wordt verklaard of als dusdanig wordt geacht te zijn, wordt ze door het Bestuur van Leefmilieu voor advies overgemaakt : - aan de "CWEDD"; - aan de "CRAT"; - aan het Bestuur van Ruimtelijke Ordening.
De adviezen van het Bestuur van Ruimtelijke Ordening, van de "CRAT" en van de "CWEDD" worden overgemaakt aan het Bestuur van Leefmilieu of tegen ontvangbewijs afgegeven binnen dertig dagen na ontvangst van de aanvraag om advies. Bij gebreke daarvan worden ze geacht gunstig te zijn.
Die termijnen worden geschorst tussen 16 juli en 15 augustus.
Art. 16.Het Bestuur van Leefmilieu bezorgt de Minister zijn voorstel van beslissing samen met de adviezen bedoeld in artikel 15 binnen 50 dagen na de beslissing waarbij het dossier als volledig en ontvankelijk wordt beschouwd.
Die termijnen worden geschorst tussen 16 juli en 15 augustus.
Art. 17.De Minister bezorgt de aanvrager zijn besluit over de aanvraag om erkenning binnen dertig dagen na ontvangst van het advies van het Bestuur van Leefmilieu.
Het besluit tot erkenning wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad .
Art. 18.Het besluit over de aanvraag om erkenning vermeldt de duur van de erkenning en de categorieën van de projecten bedoeld in artikel 8 waarvoor de begunstigde effectstudies zou kunnen uitvoeren.
De erkenning geldt hoogstens 5 jaar.
Art. 19.Als één van de gegevens uit de aanvraag om erkenning overeenkomstig artikel 11 wordt gewijzigd, verwittigt de auteur van de effectstudie het Bestuur van Leefmilieu onmiddellijk bij ter post aangetekend schrijven met ontvangbewijs. Als het Bestuur acht dat de aangebrachte wijzigingen een wijziging, opschorting of intrekking van de erkenning vereisen, wordt de erkende auteur binnen dertig dagen bij ter post aangetekend schrijven verwittigd.
De erkende auteur beschikt, met ingang van de dag waarop hij het aangetekend schrijven in ontvangst neemt, over zestig dagen om het Bestuur van Leefmilieu kennis te geven van de maatregelen die hij overweegt te nemen om gevolg te geven aan de opmerkingen van bedoeld Bestuur.
Art. 20.Als de Minister één of meer effectstudies onvoldoende of onvolledig acht, kan hij, op eigen initiatief of op voorstel van de "CWEDD", de "CCAT" of de "CRAT", de auteur van de studie een waarschuwing toesturen. Zijn besluit wordt meegedeeld bij ter post aangetekend schrijven met ontvangbewijs.
Onderafdeling 4. - Schorsing of intrekking van de erkenning
Art. 21.Tijdens de geldigheidsduur van de erkenning kan de Minister, na de auteur van de effectstudie te hebben verzocht verantwoording af te leggen, de erkenning geheel of gedeeltelijk wijzigen, schorsen of intrekken : 1° in het geval bedoeld in artikel 19 als de auteur het Bestuur geen maatregel heeft meegedeeld om gevolg te geven aan zijn opmerkingen of als de overwogen maatregelen onvoldoende worden geacht;2° na een waarschuwing bedoeld in artikel 20. Het besluit wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad . Afdeling 2. - Keuze van de auteur van de effectstudie
Art. 22.De aanvrager kiest de auteur van de effectstudie onder de personen erkend als auteur van effectstudies voor de categorie(ën) waarin zijn project ingedeeld is overeenkomstig artikel 8.
Hij geeft bij ter post aangetekend schrijven onmiddellijk kennis van zijn keuze aan : 1° de Minister;2° de bevoegde overheid;3° het Bestuur van Leefmilieu en het Bestuur van Ruimtelijke Ordening. Hij geeft ook bij gewoon schrijven onmiddellijk kennis van zijn keuze aan : 1° de "CWEDD";2° de "CCAT" of, desnoods, de "CRAT". Afdeling 3. - Wraking van een persoon gekozen als auteur van een
effectstudie
Art. 23.Elke persoon gekozen als auteur van een effectstudie kan gewraakt worden als hij verkeert in één van de toestanden die het zelfstandig uitoefenen van zijn opdracht in het gedrang zou kunnen brengen.
Art. 24.De bevoegde overheid, het Bestuur van Leefmilieu of het Bestuur van Ruimtelijke Ordening kan de Minister voorstellen een als auteur van een effectstudie gekozen persoon te wraken.
Art. 25.Het voorstel tot wraking is gemotiveerd, op straffe van niet-ontvankelijkheid. Het wordt bij ter post aangetekend schrijven met ontvangbewijs overgemaakt aan de persoon gekozen als auteur van de effectstudie. Tezelfdertijd wordt een afschrift ervan bij gewoon schrijven gestuurd naar de aanvrager van de vergunning en de overige instanties bedoeld in artikel 22.
Art. 26.De persoon gekozen als auteur van de studie dient een schriftelijke verklaring in met zijn reacties op de gronden voor de wraking.
Hij zendt de verklaring bij ter post aangetekend schrijven met ontvangbewijs binnen vijftien dagen na de datum van ontvangst van het voorstel tot wraking aan : 1° de aanvrager;2° de instanties bedoeld in artikel 22. Bij gebreke daarvan wordt hij geacht in te stemmen met de wraking.
Art. 27.De instantie die voorgesteld heeft tot de wraking over te gaan, maakt haar reacties over aan de Minister binnen vijftien dagen na de datum van ontvangst van de verklaring bedoeld in artikel 26.
Art. 28.De Minister beslist binnen zeventig dagen vanaf de datum waarop de zaak bij hem aanhangig is gemaakt door de instantie die overeenkomstig artikel 24 heeft voorgesteld tot de wraking over te gaan.
Het besluit wordt binnen vijftien dagen bekendgemaakt aan de als auteur van de studie gekozen persoon, de vergunningaanvrager en de instanties bedoeld in artikel 22. HOOFDSTUK IV. - Openbaar onderzoek voorafgaand aan de milieueffectstudie
Art. 29.De raadpleging bedoeld in artikel 12 van het decreet wordt georganiseerd overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk.
Als een project het grondgebied van verschillende gemeenten bestrijkt, zijn de artikelen 30 en 33 van toepassing op elk van de betrokken gemeenten.
Art. 30.Minstens vijftien dagen vóór de raadpleging bedoeld in artikel 31, publiceert de aanvrager een bericht dat hoe dan ook de volgende gegevens bevat : 1° de identiteit van de aanvrager;2° de aard van het project en de plaats waar het wordt uitgevoerd;3° de datum, het uur en de plaats van de informatievergadering bedoeld in artikel 31. Dat bericht wordt bekendgemaakt in twee media die de aanvrager onder de volgende media kiest : 1° twee kranten verspreid in het gebied;2° een gemeentelijk informatieblad als er één is en als het verspreid wordt onder de gezamenlijke bevolking;3° een huis-aan-huis reclameblad;4° een huis-aan-huis informatieblad verspreid in een straal van 3 kilometer rondom de plaats waar het project wordt uigevoerd. De aanvrager bezorgt het College een afschrift van de bekendgemaakte berichten en van de desbetreffende facturen.
Artikel 30, eerste lid, wordt door de bevoegde overheid middels een bericht aangeplakt : 1° op de gebruikelijke aanplakplaatsen;2° op drie plaatsen nabij de plaats waar het project uitgevoerd moet worden, langs een openbare rijweg of -strook. Het aangeplakte bericht is minstens 35 dm2 groot en zicht- en leesbaar tot de dag na de vergadering bedoeld in artikel 31.
Art. 31.Tussen de zestiende en de zevenentwintigste dag na de datum van de bekendmaking bedoeld in artikel 30, organiseert de aanvrager in de gemeente waar het project de grootste oppervlakte bestrijkt, een raadplegingsvergadering waarop de bevolking van de gemeenten waarvan het grondgebied mogelijkerwijs ook betrokken wordt bij het project, wordt uitgenodigd.
De volgende personen of instanties worden ook uitgenodigd op de vergadering en kunnen zich er laten vertegenwoordigen : 1° de persoon die de aanvrager heeft gekozen om de effectstudie uit te voeren;2° de bevoegde overheid;3° het Bestuur van Leefmilieu en het Bestuur van Ruimtelijke Ordening;4° de "CWEDD", de "CCAT" of, bij gebreke daarvan, de "CRAT", die hoogstens twee leden mogen afvaardigen;5° de vertegenwoordigers van de gemeente(n) van de vestigingsplaats van het project;6° de vertegenwoordigers van de gemeente(n) gelegen in een straal van 3 kilometer rondom de vestigingsplaats van het project. De vergadering heeft als doel : 1° de auteur in staat te stellen zijn project voor te leggen; 2° het publiek in staat te stellen informatie in te winnen en opmerkingen te maken en voorstellen te doen m.b.t. het project; 3° specifieke punten in het licht te stellen die aangesneden kunnen worden in de effectstudie;4° alternatieven voor te leggen die redelijkerwijs kunnen worden overwogen door de aanvrager opdat ze tijdens de effectstudie in aanmerking zouden worden genomen.
Art. 32.Iedereen kan binnen vijftien dagen vanaf de datum van de raadplegingsvergadering bedoeld in artikel 31 zijn geschreven opmerkingen en voorstellen i.v.m. de uitvoering van de effectstudie indienen bij het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waar de raadplegingsvergadering heeft plaatsgevonden. Daarbij worden naam en adres opgegeven. Een afschrift wordt overgemaakt aan de aanvrager, die het onmiddellijk doorstuurt naar de auteur van de studie.
Art. 33.De termijnen bedoeld in dit hoofdstuk worden geschorst tussen 16 juli en 15 augustus. HOOFDSTUK V. - Adviezen betreffende de milieueffectstudie en de openbaarmaking van de beslissing
Art. 34.De instantie die de aanvrager meedeelt dat de vergunningsaanvraag volledig en/of ontvankelijk is of die het aanvraagdossier aan de bevoegde overheid overmaakt, bezorgt de "CWEDD", de "CCAT" of, bij gebreke daarvan, de "CRAT" de volgende stukken : 1° de vergunningsaanvraag;2° de effectstudie;3° de gezamenlijke opmerkingen en voorstellen ingediend overeenkomstig artikel 32.
Art. 35.Aan de overheid die er om vraagt, stuurt of verleent de "CWEDD" tegen ontvangbewijs haar advies over de kwaliteit van de effectstudie en over het ecologische belang van het project als de aanvraag betrekking heeft op een inrichting van klasse 1. Ze doet dat binnen zestig dagen, te rekenen van de datum waarop de aanvraag aanhangig wordt gemaakt bij de instantie bedoeld in artikel 34.
Aan de overheid die er om vraagt, stuurt of verleent de "CCAT" of, bij gebreke daarvan de "CRAT", tegen ontvangbewijs binnen dezelfde termijn een advies over de kwaliteit van de studie en over de doelstellingen van het project overeenkomstig artikel 1, § 1, van het Waalse wetboek van ruimtelijke ordening, stedenbouw en patrimonium als de aanvraag betrekking heeft op één van volgende vergunningen : 1° een enige vergunning, vereist krachtens het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;2° een stedenbouwkundige vergunning of een verkavelingsvergunning, vereist krachtens het Waalse wetboek van ruimtelijke ordening, stedenbouw en patrimonium;3° een ontginningsvergunning, vereist krachtens het decreet van 27 oktober 1988;4° een mijnconcessie, vereist krachtens het decreet van 7 juli 1988 op de mijnen;5° een vergunning om steenbergen te ontsluiten, vereist krachtens het decreet van 9 mei 1985 betreffende de ontsluiting van steenbergen. Bij gebrek aan een advies binnen de vereiste termijn wordt het advies geacht gunstig te zijn.
De "CWEDD" en bovenbedoelde commissies kunnen de aanvrager en de auteur van de effectstudie verzoeken om bijkomende informatie over de effectstudie of de inhoud ervan. HOOFDSTUK VI. - Grensoverschrijdende effecten
Art. 36.Als een aanvraag voor een project in het Waalse Gewest vermoedelijk aanzienlijke milieueffecten zal hebben in een ander Gewest, een andere Lidstaat van de Europese Unie of een Staat die partij is bij het Verdrag van Espoo, maakt de instantie die het aanvraagdossier volledig en ontvankelijk heeft geacht, dat dossier, samen met de effectstudie en elk gegeven waarover ze beschikt i.v.m. de grensoverschrijdende effecten van het project, over aan de betrokken overheden van de Staat en/of het Gewest die onderhevig zouden zijn aan de effecten, met melding van : 1° de bevoegde overheid en de termijn waarbinnen de beslissing moet worden genomen;2° de modaliteiten voor de organisatie van het openbaar onderzoek betreffende de behandeling van de vergunningsaanvraag, meer bepaald de duur van het onderzoek, de vermoedelijke begindatum ervan en de overheid die de opmerkingen van het publiek in ontvangst zal nemen. Wanneer ze het dossier overmaakt, geeft ze de Regering en de bevoegde overheid kennis daarvan.
Art. 37.De bevoegde overheid zendt haar besluit bij aangetekend schrijven naar de overheden bedoeld in artikel 36.
Art. 38.Als de Regering overeenkomstig artikel 16, § 2, van het decreet informatie ontvangt waarvan sprake in artikel 7.3 van richtlijn 85/337/EEG betreffende de waardering van de weerslagen van sommige openbare en privé-ontwerpen op het leefmilieu, maakt ze die over aan : 1° het college van burgemeester en schepenen van de gemeenten waar het project effecten zou kunnen veroorzaken, dat die informatie ter inzage ligt van het publiek overeenkomstig de procedure van openbaar onderzoek bedoeld in de artikelen 24 en volgende van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning voor de aanvragen om milieuvergunning;2° de "CWEDD". De instanties bedoeld in het eerste lid winnen de opmerkingen van het publiek in en verstrekken de Regering hun eventuele adviezen en ingewonnen opmerkingen binnen dertig dagen, te rekenen van de dag waarop ze de in het eerste lid bedoelde informatie hebben ontvangen. HOOFDSTUK VII. - Wijzigings-, opheffings- en slotbepalingen
Art. 39.In artikel 3, § 1, van het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 31 mei 1990 houdende uitvoering van het decreet van 27 oktober 1988 op de groeven wordt punt 4° opgeheven.
Art. 40.In artikel 4, derde lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "en brengt hij advies uit over de toepassing van het milieu-effectbeoordelingssysteem voorzien in het decreet van 11 september 1985 tot regeling van de milieueffectbeoordeling in het Waalse Gewest en de uitvoeringsbesluiten ervan" geschrapt.
Art. 41.Artikel 23 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art. 42.Artikel 3, eerste lid, 4°, van het besluit van de Waalse Regering van 29 juli 1993 tot ontsluiting van steenbergen wordt opgeheven.
Art. 43.In artikel 4, § 4, van hetzelfde besluit, wordt het tweede lid opgeheven.
Art. 44.In artikel 12, § 4, van hetzelfde besluit wordt het tweede lid opgeheven.
Art. 45.In artikel 26, § 4, van hetzelfde besluit wordt het derde lid opgeheven.
Art. 46.Artikel 39 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art. 47.Het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 31 oktober 1991 houdende uitvoering van het decreet van september 1985 houdende organisatie van de milieueffectbeoordeling in het Waalse Gewest wordt opgeheven.
Art. 48.Dit besluit treedt in werking op 1 oktober 2002.
Art. 49.De Minister van Leefmilieu en Ruimtelijke Ordening is belast met de uitvoering van dit besluit.
Namen, 4 juli 2002.
De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu, M. FORET
Bijlage I Vorm en minimale inhoud van de nota inzake milieueffectbeoordeling 1° Aanvrager - Naam - Voornaam - Hoedanigheid - Woonplaats - Telefoon - Fax - Datum van de aanvraag 2° Project - Voor elke fase, het project omschrijven naar gelang van de geplande inrichtingen en constructies, met opgave van de voornaamste kenmerken (oppervlakte, afmetingen, enz.). - Lijst van de verschillende werken die ermee gepaard gaan (ontbossing, excavatie, ophoging, enz.). - Vermelding van de operatie- of exploitatiemodaliteiten (fabricageproces, werkplaatsen, opslag,...). - Alle stukken bijvoegen voor een beter overzicht van de kenmerken van het project (schets, doorsnede, enz.); 3° bestaande rechtstoestand inzake ruimtelijke ordening, stedenbouw en patrimonium - De bestemming en/of perimeter van het terrein in overdruk aangeven op het gewestplan. - De bestemming van het terrein vermelden op het gemeentelijk plan van aanleg. - Ligging van het terrein : * in een niet vervallen verkaveling ? JA - NEE; * in een beschermingsperimeter en/of is het opgenomen op een beschermingslijst ? JA - NEE; * dichtbij een beschermd centrum, een beschermd onroerend goed, een archeologische vindplaats ? JA - NEE; * binnen een beschermingsperimeter bedoeld in de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, gewijzigd o.a. bij het decreet van 6 december 2001 betreffende de natuur- of bosreservaten en Natura 2000-gebieden; * in de nabijheid van een beschermingsperimeter bedoeld in de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, gewijzigd o.a. bij het decreet van 6 december 2001 betreffende de natuur- of bosreservaten en Natura 2000-gebieden; 4° beschrijving van de site vóór de uitvoering van het project. - Bodemreliëf en helling van het natuurlijk terrein (minder dan 6 %, tussen 6 en 15 %, meer dan 15 %). - Aard van de bodem. - Andere grondbezetting dan bestaande constructies (braakland, onbebouwd terrein, tuin, teelt, grasland, bos, heide, ven, vochtig gebied...). - Aanwezigheid van grondwater en winningspunten. - Richting en lozingspunten in het hydrografisch netwerk voor het afvloeiingswater. - Waterlopen, vijvers, bronnen, eventuele winningspunten. - Beknopte evaluatie van de biologische kwaliteit van de site. - Beknopte evaluatie van de biologische kwaliteit van de Natura 2000-site, van de natuur- of bosreservaten. - Aansluiting op een uitgerust wegennet (weg, riolering, water, elektriciteit, aardgas,...). - Aanwezigheid van een beschermd gebied of van een gebied dat op een beschermingslijst staat ? JA - NEE. - Aanwezigheid van een archeologische vindplaats ? JA - NEE. - Aanwezigheid van een Natura 2000-site, van natuur- of bosreservaten ? JA - NEE. 5° Milieueffecten van het project.a) Zal het project aanleiding geven tot emissies van gassen, stoom, stof of aërosols ? - in de lucht : JA -NEE Vermeld * het soort * het debiet.b) Zal het project aanleiding geven tot vloeibare lozingen ? - in het oppervlaktewater : JA - NEE. - in het rioolstelsel : JA - NEE. - boven- of ondergronds : JA - NEE. Vermeld * het soort (koelwater, industrieel water, regenwater, slib,...); * het debiet of de hoeveelheid.
Het dossier gaat vergezeld van een plan met de plaats(en) waar in het riolenstelsel of in de waterlopen wordt geloosd. c) Voorziet het project in winningen ? - voor oppervlaktewater : * plaats; * hoeveelheid; - voor grondwater : * benaming van het winningspunt; * hoeveelheid. d) Beschrijving van de aard en hoeveelheid van de bijproducten en afvalstoffen voortgebracht door het project, alsmede van de wijze waarop ze verwijderd en/of vervoerd worden.e) Kan het project geluidshinder veroorzaken voor de omwoners ? JA - NEE : * van welke aard; * voortdurend of af en toe. f) Voorziene vervoermiddelen en toegangswegen : * voor het vervoer van producten; * voor het vervoer van personen; * lokalisatie van de parkeerplaatsen; * lokalisatie van de eventuele pijpleidingen. g) Zal het project het gebied schade toebrengen op esthetisch vlak ? JA - NEE h) Zal het project aanleiding geven tot erosieverschijnselen? JA - NEE i) Integratie in het bebouwde en onbebouwde kader : gevaar voor een breukeffect in het natuurlijk landschap of ten aanzien van de kenmerken van het traditionele woonmilieu van de streek of van de wijk (bovenmatige of onvoldoende dichtheid, verschillen ten aanzien van de vestiging, de oriëntatie, het profiel, de samenstelling van de voorgevels, de bouwstoffen en de overige architecturale kenmerken van de naburige constructies vermeld op het vestigingsplan).j) Verenigbaarheid van het project met de omgeving (aanwezigheid van een school, ziekenhuis, Natura 2000-gebied, natuurreservaat, bosreservaat, enz).k) Gevaar voor andere mogelijke hinder.l) Aanzienlijke wijziging van het bodemreliëf.Maximale denivellering ten aanzien van het natuurlijk terrein. m) Bebossing en/of ontbossing.n) Aantal parkeerplaatsen.o) Weerslag op de natuur.p) Wegenbouw of -inrichting.q) Individuele zuivering.6° Verantwoording van de keuzen en van de efficiëntie van de eventuele palliatieve of beschermingsmaatregelen of van het gebrek aan dergelijke maatregelen.7° Maatregelen om de negatieve milieueffecten te voorkomen of te beperken - lozingen in de lucht; - lozingen in het water; - productieafval; - geuren; - lawaai; - verkeer; - weerslag op het natuurlijk patrimonium; - weerslag op het landschap.
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 houdende organisatie van de milieueffectbeoordeling in het Waalse Gewest.
Namen, 4 juli 2002.
De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu, M. FORET
Bijlage II Vorm en minimale inhoud van de effectstudie Auteur van de studie 1° Erkend studiebureau.2° Externe medewerkers verenigd om de studie uit te voeren. Bestudeerd project 1° Aanvrager 2° Exploitatiezetel (Exacte gegevens van de vestigingsplaats van het project, Lambert-coördinaten). 3° Beschrijving van de plaats en omgeving (beschrijving van de elementen waarop het voorgestelde project betrekking kan hebben, met inbegrip van o.a. de bevolking, de fauna, de flora, de bodem, het water, de lucht, de klimaatfactoren, de materiële goederen, het architecturaal en archeologisch patrimonium, het landschap, alsook de interactie tussen die factoren). 4° Soort inrichting.5° Het project : - Activiteitensector; - Beknopte beschrijving; - Uitvoerige beschrijving (lijst van de installaties, activiteiten en opslagplaatsen, aard van de gebruikte of voortgebrachte energieën, duur van de aangevraagde vergunning, approximatief kalender van de tenuitvoerlegging van de vergunning, lijst van de binnenkomende, intermediaire en uitgaande stoffen). 6° Beschrijving van de belangrijke effecten die het project rechtstreeks en onrechtstreeks op het leefmilieu kan hebben (o.a. op de bevolking, de fauna, de flora, de bodem, het water, de lucht, de klimaatfactoren, de materiële goederen, het architecturaal en archeologisch patrimonium, het landschap, alsook op de interactie tussen die factoren), met de juiste indicatie van de gekozen prognosetechnieken en basishypothesen, alsook van de gebruikte relevante milieugegevens. 7° De Minister van Leefmilieu kan bepalen welke databanken nuttig zijn voor de berekening van de verspreiding van afvalgassen en voor de modelvorming van de effecten van de bronnen bedoeld in dit besluit. Het dossier betreffende de effectstudie bevat minstens een schatting van de verontreinigingsniveaus op grond van bovenbedoelde gegevens. 8° Beschrijving van de milieueffecten in een andere lidstaat van de Europese Unie, in een Staat die partij is bij het Verdrag van Espoo inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband, in een ander gewest, in een naburige provincie of gemeente. Oplossingen en maatregelen om milieueffecten te voorkomen 1° Synthese van de opmerkingen geformuleerd in het kader van de in artikel 31 van dit besluit bedoelde bevolkingsraadpleging die aan de effectstudie voorafgaat.2° Overzicht van de voornaamste technisch uitvoerbare alternatieven die door de opdrachtgever werden onderzocht en opgave van de voornaamste redenen voor zijn keuze, rekening houdende met de milieueffecten.3° Beschrijving van de geplande maatregelen om de voornaamste schadelijke milieueffecten te voorkomen, te beperken, en, voor zover mogelijk, te compenseren. Commentaar van de auteur van de studie 1° Overzicht van de eventuele moeilijkheden (technische leemten of gebrekkige kennis) die de auteur van de studie heeft ondervonden bij het inzamelen van de vereiste gegevens.2° Voorstellen en aanbevelingen van de auteur van de studie. Niet-technische samenvatting van de gegevens vermeld in de bovenstaande rubrieken Deze rubriek 5 wordt gedrukt op A4-bladzijden en moet leesbaar zijn na eventueel zwart-wit fotokopiëren, met uitzondering van de grafieken.
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 houdende organisatie van de milieueffectbeoordeling in het Waalse Gewest.
Namen, 4 juli 2002.
De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu, M. FORET