Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 03 juni 2010
gepubliceerd op 15 juni 2010

Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de sectorale voorwaarden voor de crematoria en tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 30 juli 1994 betreffende de ziekenhuis- en gezondheidsafval

bron
waalse overheidsdienst
numac
2010203172
pub.
15/06/2010
prom.
03/06/2010
ELI
eli/besluit/2010/06/03/2010203172/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

3 JUNI 2010. - Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de sectorale voorwaarden voor de crematoria en tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 30 juli 1994 betreffende de ziekenhuis- en gezondheidsafval


De Waalse Regering, Gelet op het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, inzonderheid op de artikelen 4, 5, 6, 7, 8 en 9;

Gelet op het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 30 juni 1994 betreffende de ziekenhuis- en gezondheidsafval;

Gelet op het advies van de "Commission régionale des déchets" (Gewestelijke afvalcommissie), gegeven op 30 maart 2009;

Gelet op het advies van de "Conseil supérieur des Villes et Communes" (Hoge Raad van de Steden en Gemeenten), gegeven op 3 april 2009;

Gelet op het advies 46.638/4 van de Raad van State, gegeven op 3 juni 2009, overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en begripsomschrijving

Artikel 1.Deze voorwaarden zijn van toepassing op de crematoria bedoeld in de rubriek 93.03.02 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten.

Art. 2.Voor de toepassing van deze voorwaarden wordt onder bestaande inrichting verstaan elke inrichting die behoorlijk vergund is vóór de inwerkingtreding van dit besluit, alsook elke inrichting waarvoor de vergunningaanvraag vóór de inwerkingtreding van dit besluit is ingediend.

Voor de toepassing van deze voorwaarden worden de anatomische delen, met name de organen of ledematen van menselijke lichamen, gemakkelijk te identificeren door een niet specialist en ingezameld tijdens de gezondheidszorgactiviteiten, alsook de foetussen van minder dan 180 dagen als menselijke lichamen beschouwd. HOOFDSTUK II. - Gebouw

Art. 3.De inrichting beschikt op zijn minst over : 1° een plaats voor de opvang van de menselijke lichamen;2° een lokaal bestemd voor crematie;3° een lokaal voor de bewaring van de menselijke lichamen of een gelijkwaardige koelvoorziening, in ieder geval rechtstreeks verbonden met het lokaal bestemd voor crematie.

Art. 4.Het lokaal bestemd voor crematie is breed genoeg om de crematie-eenheid (eenheden) te bevatten en om handelingen eromheen toe te laten.

Art. 5.Het lokaal voor de bewaring van de menselijke lichamen of de gelijkwaardige koelvoorziening is ruim genoeg om één lichaam per crematie-eenheid te bevatten.

Art. 6.De vloer van de plaats voor de opvang van de menselijke lichamen en van het crematielokaal is uitgerust met een waterdichte bedekking, vlot wasbaar, en met een afvalwaterafvoer voorzien van een hevel-luchtafsluiter.

De afvalwateren worden verzameld.

De wanden zijn tot een hoogte van 1,5 meter uitgerust met een gladde bedekking die vlot wasbaar is.

Het materiaal waaruit de vloer en de wanden bestaan of waardoor ze bedekt zijn is niet vatbaar voor rotting.

Art. 7.Het lokaal voor de bewaring van de menselijke lichamen voldoet aan de bouw- en inrichtingskenmerken bedoeld in artikel 6, met uitzondering van het afvalwaterafvoersysteem. Deze bepaling is niet toepasselijk op de voorzieningen die uit koelcellen bestaan.

Het lokaal voor de bewaring van de menselijke lichamen of de gelijkwaardige koelvoorziening is ontworpen om de lichamen te bewaren bij een maximumtemperatuur van 4 oC.

Art. 8.Het crematielokaal is van een verluchting voorzien. De verluchting kan natuurlijk of mechanisch zijn.

Art. 9.§ 1. De crematie-eenheid (eenheden) wordt (worden) slechts voor de crematie van de menselijke lichamen gebruikt. § 2. De crematie-eenheid (eenheden) is (zijn) uitgerust met een hoofdverbrandings- en met een naverbrandingskamer, elk voorzien van minstens één brander. § 3. De schoorsteen van de crematie-eenheid (eenheden) heeft een minimumhoogte van 6 meter, berekend tussen het niveau van de vloer van de begane grond en de bovenkant van de uitmonding in de openlucht op het dak.

Gasachtige effluenten worden via de schoorsteen in de lucht uitgestoten tegen een snelheid van meer dan 8 m/s, waardoor een goede verspreiding van de residuele verontreinigende stoffen gegarandeerd wordt.

Om gasachtige effluenten te kunnen opnemen worden openingen op vlot toegankelijke plekken in de wanden van de schoorsteen aangebracht.

Die openingen bevinden zich in een niet gestoorde zone van de schoorsteen, op een afstand van de laatste storing (haarduitgang, kniestukken, enz.) die gelijk is aan minstens 5 keer de doorsnede van de schoorsteen. Bij gebreke daarvan wordt er voorzien in een losse verhoging die de genormaliseerde opnemingsvoorwaarden kan garanderen. HOOFDSTUK III. - Uitbating

Art. 10.De uitbater ziet er op toe dat alleen de lijkkisten voorzien van een door de begrafenisondernemer overeenkomstig bijlage 1 opgemaakt certificaat en de dichte kistjes voor de anatomische delen in het crematorium toegelaten worden.

Art. 11.De menselijke lichamen mogen niet langer dan achtenveertig uren in het bewaarlokaal of in de gelijkwaardige koelvoorziening blijven.

De bevoegde overheid kan voorzien in een bijzondere voorwaarde opdat de technisch ambtenaar bij wijze van uitzondering een langere verblijfsduur kan toestaan dan die bedoeld in het eerste lid, op basis van een verzoek van de uitbater gemotiveerd door redenen van openbare orde.

Art. 12.Indien het geheel van de crematie-eenheden langer dan achtenveertig uren stilgelegd wordt, brengt de uitbater de menselijke lichamen naar een ander crematorium.

Art. 13.De crematiehandelingen worden uitgevoerd door gekwalificeerd personeel dat precies weet hoe de crematie-eenheid (eenheden) te gebruiken.

De crematie-eenheid (eenheden) wordt (worden) gebruikt volgens de richtlijnen van de bouwheer.

Een nota met de nodige onderrichtingen wordt vlakbij de apparatuur aangeplakt.

Art. 14.De hoofdverbrandingskamer haalt een temperatuur van minimum 700 oC en maximum 900 °C voor de neerlegging van het lichaam.

De brander van de naverbrandingskamer slaat automatisch aan zodra de temperatuur van de gassen uit de hoofdverbrandingskamer lager is dan 850 oC. De verbrandingsgassen worden bij een minimumtemperatuur van 850 oC verbrand gedurende minstens 2 seconden en in aanwezigheid van minstens 6 % zuurstof (O2).

De temperaturen van de hoofdverbrandingskamer en van de naverbrandingskamer worden gemeten en continu aangeplakt gedurende de effectieve werking van de installatie.

Art. 15.In geval van incident worden de in artikel 3 bedoelde lokalen onmiddellijk gewassen en ontsmet met bacteriëndodende producten.

Art. 16.De assen mogen niet verspreid worden in of aan de rand van de oppervlaktewateren, in een site Natura 2000, in een waterwinningsgebied of in een preventiegebied voor waterwinnning. De belasting van de bodem is in evenwicht met de begroeiing. HOOFDSTUK IV. - Ongevallen- en brandpreventie

Art. 17.Vóór de tenuitvoerlegging van het project en vóór elke wijziging van de plaats of de exploitatieomstandigheden die de risico's voor brand of voor de verspreiding ervan zouden kunnen wijzigen, raadpleegt de exploitant de territoriaal bevoegde brandweerdienst over de te treffen maatregelen en de aan te wenden uitrustingen inzake de preventie en de bestrijding van brand en ontploffingen, met inachtneming van de bescherming van de bevolking en het leefmilieu. HOOFDSTUK V. - Lucht

Art. 18.De uitstoten in de lucht mogen de volgende grenswaarden niet overschrijden : (1013 hPa, 273 K, 11 % O2, drooggas) - Dagelijkse gemiddelden betreffende de crematies over één dag

Stoffen

Grenswaarden

Totale stoffen (mg/Nm3)

20

Totaal organische koolstof (mg/Nm3)

20

CO (mg/Nm3)

50

NOx (mg/Nm3)

400

HCl (mg/Nm3)

20

Pb (mg/Nm3)

0,5

Hg (mg/Nm3)

0,05

PCDD/Fs (ng WHO-TEQ/Nm3)

0,1

Formaldehyde (mg/Nm3)

0,5


- metingn van de PCDD/Fs in de eerste cm grond van de strooivelden (Canadese norm 2005 : 4 ng WHO-TEQ (PCDD/Fs)/kg grond); - meting van Hg in de lucht op de arbeidsposten van de operatoren (inachtneming TLV); - verspreidingsgegevens schoorstenen : hoogte en O, t°, snelheid, Lambert-coördinaten (te verstrekken voor de verspreidingsberekeningen waarmee de overeenstemming met de luchtkwaliteitscriteria nagegaan kan worden).

Art. 19.Om te zorgen voor de homogeniteit van de afvoer, bevat de leiding een rechte sectie gelijk aan minstens 5 hydraulische diameters stroomopwaarts het bemonsteringsplan en 2 hydraulische diameters stroomafwaarts (5 hydraulische diameters wanneer de leiding in de openlucht uitmondt). HOOFDSTUK VI. - Controle en toezicht

Art. 20.De uitbater laat de emissies van de in artikel 18 bedoelde stoffen op zijn kosten meten.

Die metingen worden in normale exploitatieomstandigheden uitgevoerd door een laboratorium of een instelling erkend overeenkomstig de bepalingen van de wet van 28 december 1964Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/12/1964 pub. 18/06/2010 numac 2010000336 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de bestrijding van de luchtverontreiniging sluiten betreffende de bestrijding van de luchtverontreiniging.

Al naar gelang van het geval vindt de eerste meetcampagne plaats binnen zes maanden na de inbedrijfstelling van de installatie, na afgifte van een nieuwe vergunning ingevolge een aanvraag tot hernieuwing of van de inachtneming van artikel 18 overeenkomstig artikel 22, tweede lid. Vervolgens laat de uitbater het geheel van de crematie-eenheden van de installatie minstens om de drie jaar controleren.

De uitbater is ook verplicht die emissies te laten controleren op elk schriftelijk verzoek van de toezichthoudend ambtenaar.

De stilleggings- of inbedrijfstellingsperiodes worden niet in aanmerking genomen.

De bemonstering en de analyses worden volgens genormaliseerde methodes uitgevoerd overeenkomstig het protocol bedoeld in bijlage 2. HOOFDSTUK VII. - Wijzigings-, overgangs- en slotbepalingen

Art. 21.In het besluit van de Waalse Regering van 30 juni 1994 betreffende de ziekenhuis- en gezondheidsafval worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in artikel 1 : a) in punt 5 worden de woorden "alsook de anatomische delen," ingevoegd tussen de woorden "klasse B2," en "met name"; a) in punt 6 worden de woorden "anatomisch afval;" vervangen door de woorden "andere anatomische afval dan de anatomische delen;"; c) er wordt een punt 6bis ingevoegd, luidend als volgt : "6bis.Anatomische delen : de organen of ledematen van menselijke lichamen, gemakkelijk te identificeren door een niet-specialist en ingezameld tijdens de gezondheidszorgactiviteiten, alsook de foetussen van minder dan 180 dagen;"; 2° artikel 2 wordt aangevuld met een punt 3°, luidend als volgt : "3° anatomische delen : door ze te begraven of aan een behoorlijk vergund crematorium toe te vertrouwen.".

Art. 22.Dit besluit is van toepassing op de bestaande inrichtingen zodra het in werking treedt.

Ongeacht de grenswaarden opgelegd in hun vergunning die van kracht is op de datum van inwerkingtreding van dit besluit nemen de bestaande inrichtingen uiterlijk drie jaar na de inwerkingtreding van dit besluit de bij artikel 18 bepaalde grenswaarden in acht.

Art. 23.De Minister van Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 3 juni 2010.

De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit, Ph. HENRY

Bijlage 1. - Certificaat bedoeld in artikel 10 Het certificaat bedoeld in artikel 10 legt de naleving van de volgende bepalingen op : 1. de lijkkist is vervaardigd uit massief hout of uit MDF of vezelplaten van minstens type E1 die niet meer dan 9 mg formaldehyde per 100 gram materiaal (norm E1) bevatten.De panelen met de benaming "klasse E1" gecombineerd met de melding "KOMO" of "U" voldoen aan dat criterium; 2. de panelen van de lijkkist hebben een dikte van minimum 15 mm en maximum 25 mm;3. het materiaal waaruit de lijkkist vervaardigd is is niet geïmpregneerd;4. er wordt geen gebruik gemaakt van een houtbeschermingsmethode noch van een assemblage op basis van halogeenorganische verbindingen;5. er mag alleen lijm bestaande uit koolstof, waterstof, zuurstof en stikstof gebruikt worden;6. de gebruikte lakken zijn vrij van cellulosenitraat;7. de vernissen, lakken en vullingsmaterialen gebruikt voor de dichtheid van de lijkkist stoten zo weinig mogelijk rook uit bij de verbranding;ze zijn weinig ontvlambaar en bevatten halogeenorganische stoffen noch zware metalen; 8. de binnenbekleding van de lijkkist, zoals lijkwaden, matrassen, dekens, kussens, is verwezenlijkt met stoffen bestaande uit voornamelijk koolstof, zuurstof, stikstof en waterstof, waarvan de moleculestructuur geen onverzadigde verbinding bevat;9. de materialen uit natuurlijke cellulose en de materialen uit cellulose bestaande uit minstens 30 % synthetische vezels, zoals katoen, linnen, viscose, acetaat, de weefsels uit natuurlijke stoffen zoals katoen, watten, wol, en de bladen uit polyethyleen of polypropeen voldoen aan de voorschriften bedoeld in punt 9;10. de binnengarnituren bestaan uitsluitend uit biologisch afbreekbare natuurlijke producten;11. er bevindt zich geen enkele verontreinigende stof in de kussens;12. om de vochtigheid te absorberen worden alleen zaagsel, houtschilfers of houtwol gebruikt.Indien sterk absorberend materiaal gebruikt wordt, is het samengesteld uit polymeer acrylzuur en uit alkaliumzouten en ammoniumzouten; 13. de omhulsels zijn uitsluitend met biologisch afbreekbare stoffen en weefsels vervaardigd;14. implantaten op batterijen worden verwijderd van het stoffelijk overschot;15. de hendels die niet uit hout zijn, de bekledingsschroeven en andere sierstukken kunnen aan de buitenkant van de lijkkist verwijderd worden;16. het lichaam mag geen thanatopraxie ondergaan met producten op basis van formaldehyde. Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 3 juni 2010 tot bepaling van de sectorale voorwaarden voor de crematoria en tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 30 juli 1994 betreffende de ziekenhuis- en gezondheidsafval.

Namen, 3 juni 2010.

De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit, Ph. HENRY

Bijlage 2. - Bemonstering en analyses van de emissies van de stoffen vermeld in artikel 18 De monsters worden genomen over hoogstens vier crematiecyclussen of over een dag indien hij minder dan vier cyclussen bevat. De eerste crematie wordt noodzakelijkerwijs in aanmerking genomen.

Een crematiecyclus wordt omschreven als de eigenlijke tijdsduur van het crematieproces, namelijk vanaf de sluiting van de deur na het inschuiven van de lijkkist tot de opening ervan voor de ontassingshandeling. 1. Meting van O2 De ijking van de O2-analyser wordt doorgevoerd tegen de atmosferische waarde die geacht wordt gelijk te zijn aan 20,95 %. Indien mogelijk wordt de controle bij 15 % O2 uitgevoerd (meting d.m.v. het paramagnetisme). 2. Continumeting van de verontreinigende stoffen (SO2, CO, CO2, NOx, COT) De gassen worden via een verwarmde filter opgezogen, vervolgens afgekoeld door een koelingssysteem bij een temperatuur van ongeveer 5 °C (om het water dat zich in de rook bevindt te verwijderen) vooraleer ze naar de analysers afgevoerd worden.Daarentegen worden de niet-verbrande koolwaterstoffen (of totaal organische koolwaterstof) warm genalyseerd bij een temperatuur van 200 °C (technologie FID).

De debiet- en temperatuurschommelingen in de gaseffluenten bij de emissie hebben geen invloed op die parameters.

De bij 11 % O2 verbeterde resultaten worden berekend over het gemiddelde van de resultaten of over de momentwaarden. 3. Incidentele meting van de verontreinigende stoffen (stofjes, dioxines, formaldehyde, HCl, Hg, Pb) De monsters van stofjes, metalen en dioxines worden over het geheel van de crematiecycli genomen. De vochtigheidsconcentratie in de rook wordt bepaald over de gezamelijke duur van de monsternemingen.

De monsters van HCl en formaldehyde worden per crematiecyclus genomen.

De resultaten, uitgedrukt per Nm3sec, worden berekend op basis van het gemiddelde van de debieten van de gasachtige effluenten, van hun reële vochtigheid en temperatuur per crematiecyclus (die overeenstemt met de bemonsteringsperiode).

Het debiet wordt continu gemeten en het gemiddelde over de crematiecyclus berekend. 4. Bemonsteringspunt De metingen van de verontreinigende stoffen worden uitgevoerd op een vast punt dat geacht wordt representatief te zijn van het gemiddelde van de over de meetsectie geregistreerde snelheden. De snelhedenkaart wordt tot stand gebracht gedurende een stabiele werkingsperiode van de crematie-eenheid (in de voorverwarmingsfase, branders van de verbrandingskamer en van de naverbranding in werking).

Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 3 juni 2010 tot bepaling van de sectorale voorwaarden voor de crematoria en tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 30 juli 1994 betreffende de ziekenhuis- en gezondheidsafval.

Namen, 3 juni 2010.

De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit, Ph. HENRY

^