Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 31 mei 2002
gepubliceerd op 29 augustus 2002

Besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van de voorwaarden tot het verkrijgen van de subsidies inzake jeugdsport

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2002036082
pub.
29/08/2002
prom.
31/05/2002
ELI
eli/besluit/2002/05/31/2002036082/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

31 MEI 2002. - Besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van de voorwaarden tot het verkrijgen van de subsidies inzake jeugdsport


De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 13 juli 2001 houdende de regeling van de erkenning en subsidiëring van de Vlaamse sportfederaties, de koepelorganisatie en de organisaties voor de sportieve vrijetijdsbesteding inzonderheid op artikel 2, 11°, 9, 2°, 15, 1°, 16, 26, § 1, § 3, § 4, 30, 1°, 31, 39 en 56, 1°;

Gelet op het advies van de Vlaamse Sportraad, gegeven op 23 november 2001;

Gelet op het begrotingsakkoord gegeven ter zitting van de Vlaamse Regering van 29 maart 2002;

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat door het feit dat (bij het decreet van 13 juli 2001) het vorige decreet van 13 april 1999 opgeheven werd en het decreet van 13 juli 2001 in voege is getreden vanaf 1 januari 2002. De uitvoeringsbesluiten dienen dus zo snel mogelijk gefinaliseerd te worden teneinde de continuering in het erkennings- en subsidiëringsbeleid ten aanzien van de begunstigden te verzekeren;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 11 april 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Cultuur, Jeugd, Sport, Brusselse Aangelegenheden en Ontwikkelingssamenwerking;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° het decreet : het decreet van 13 juli 2001 houdende de regeling van de erkenning en subsidiëring van de Vlaamse sportfederaties, de koepelorganisatie en de organisaties voor de sportieve vrijetijdsbesteding;2° de minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor de sport;3° het Bloso : het Vlaams Commissariaat-generaal voor de Bevordering van de Lichamelijke Ontwikkeling, de Sport en de Openluchtrecreatie, opgericht bij decreet van 12 december 1990, meer bepaald de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap, genoemd in het decreet;4° de sportfederatie : de Vlaamse sportfederatie die in het kader van het decreet gesubsidieerd wordt voor de uitvoering van de basisopdrachten en die een beleid inzake jeugdsport voert, zoals bepaald in artikel 2, 11°, van het decreet;5° het algemeen erkennings- en subsidiëringsbesluit : het besluit van de Vlaamse regering van 31 mei 2002 tot vaststelling van de erkennings- en subsidiëringsvoorwaarden van de Vlaamse sportfederaties, de koepelorganisatie en de organisaties voor de sportieve vrijetijdsbesteding;6° olympiade : de periode van vier jaar beginnend op 1 januari van het jaar volgend op de Olympische Zomerspelen en eindigend op 31 december van het jaar van de Olympische Zomerspelen.7° de jeugdsportcommissie : de adviserende jeugdsportcommissie zoals bedoeld in artikel 16 en artikel 31 van het decreet die ondermeer als taak heeft de sportfederatie te adviseren over de jeugdsport projecten die zij in het kader van de facultatieve opdracht jeugdsport indient. De jeugdsportcommissie dient hoofdzakelijk te zijn samengesteld uit jongeren; 8° de Vlaamse Trainersschool : het samenwerkingsverband tussen het Bloso, de universitaire opleidingsinstituten Lichamelijke Opvoeding, de Vlaamse Hogescholen Lichamelijke Opvoeding en de erkende Vlaamse sportfederaties, dat sportkaderopleidingen organiseert in Vlaanderen, afgekort VTS. HOOFDSTUK II. - Subsidiëringvoorwaarden Afdeling I . - Algemene subsidiëringsvoorwaarden

Art. 2.§ 1. De facultatieve opdracht jeugdsport, waarbij de sportfederatie per olympiade haar beleid inzake jeugdsport overeenkomstig artikel 2, 11°, van het decreet voert, omvat projecten met als doelstelling de sportparticipatie te verhogen of de kwaliteit van de jeugdsportwerking in de sportclubs te verhogen.

De sportfederatie kan gelijktijdig één project met als doelstelling de sportparticipatie te verhogen en één project met als doelstelling de kwaliteit van de jeugdsportwerking in de sportclubs te verhogen in aanmerking laten komen voor subsidiëring. § 2. Rekening houdend met de bepalingen van hoofdstuk IV, kan een sportfederatie op elk moment van de olympiade een jeugdsportproject indienen. Dit project loopt maximaal voor de resterende duur van de lopende olympiade. § 3. Per olympiade worden nieuwe projecten ingediend. Indien evenwel uit de behaalde resultaten blijkt dat een project succesvol was en blijvend een meerwaarde biedt, kan hetzelfde project opnieuw worden ingediend. § 4. Een sportfederatie die de gestelde objectieven van haar project voor het einde van de lopende olympiade realiseert, kan voor maximaal de resterende duur van de lopende olympiade een nieuw project indienen met dezelfde doelstelling. § 5. Een sportfederatie die voortijdig haar project stopt zonder de objectieven te hebben gerealiseerd, kan geen nieuw project met dezelfde doelstelling indienen in de lopende olympiade.

Art. 3.§ 1. Om in aanmerking te komen voor subsidies voor jeugdsport, genoemd in artikel 15, 1° en artikel 30, 1°, van het decreet, komt de facultatieve opdracht jeugdsport afzonderlijk aan bod in het in artikel 2, 13°, van het decreet genoemde vierjaarlijks beleidsplan overeenkomstig artikel 16 en 31 van het decreet, en artikel 18, § 2 en § 3, van het algemeen erkennings- en subsidiëringsbesluit. § 2. Overeenkomstig artikel 18, § 4, van het algemeen erkennings- en subsidiëringsbesluit, dient de sportfederatie in het jaarlijks actieplan de facultatieve opdracht jeugdsport afzonderlijk aan bod te laten komen.

In het deel van het jaarlijks actieplan waarin de facultatieve opdracht jeugdsport is uitgewerkt, dient de sportfederatie : 1° een omschrijving te geven van de te realiseren projecten;2° de objectieven te beschrijven die zij met haar jeugdsportprojecten wenst te realiseren in het komende begrotingsjaar.De sportfederatie maakt een duidelijk onderscheid tussen een project met als doelstelling de sportparticipatie te verhogen bij niet-sporters en niet-georganiseerde sporters en een project met als doelstelling de kwaliteit van de jeugdsportwerking van de sportclubs te verhogen bij clubleden; 3° inlichtingen op te nemen over : a) het aantal aangesloten sportclubs waarvan het aantal jeugdleden lager, respectievelijk gelijk aan of hoger is dan 30 percent van het totaal aantal leden van de sportclub;b) het aantal aangesloten jeugdleden, opgesplitst in kinderen tot en met elf jaar en jongeren van twaalf tot en met achttien jaar;4° de betrokkenheid van de jeugdsportcommissie bij het tot stand komen van de jeugdsportprojecten aan te tonen;5° de betrokkenheid en de ondersteuning van de sportclubs bij de realisatie van de jeugdsportprojecten aan te tonen;6° de promotiestrategie en het promotiemateriaal te beschrijven;7° een begroting toe te voegen waarbij per project de uitgaven en inkomsten voor het komende begrotingsjaar duidelijk weergegeven worden.

Art. 4.Het deel van het jaarlijks actieplan waarin de facultatieve opdracht jeugdsport is uitgewerkt dient als basis voor het afsluiten van een convenant zoals voorzien in artikel 16 en artikel 31 van het decreet. Dit convenant wordt jaarlijks en na bespreking afgesloten tussen de sportfederatie en het Bloso. Afdeling II . - Bijzondere voorwaarden opgelegd aan de sportfederaties

voor het verkrijgen van subsidies voor jeugdsport

Art. 5.Om voor subsidies voor jeugdsport in aanmerking te komen moeten de sportfederaties kunnen aantonen dat per project aan de volgende beoordelingscriteria wordt voldaan : 1° de kwalificaties van de begeleiders en lesgevers : alle sporttechnische medewerkers dienen in het bezit te zijn van een sporttechnisch diploma of een sporttechnisch getuigschrift in de desbetreffende sporttak, vermeld in de bezoldigingstabel, als bijlage I gevoegd bij dit besluit;2° het aantal aangesloten jeugdleden van de deelnemende sportclubs en het aantal deelnemende sportclubs : a) bij een project met als doelstelling de sportparticipatie te verhogen moet op het einde van het project, minstens 50 percent van alle sportclubs waarvan het aantal jeugdleden lager is dan 30 percent van het totaal aantal leden van de sportclub, actief deelgenomen hebben aan de realisatie van dit project;b) bij een project met als doelstelling de kwaliteit van de jeugdsportwerking in de sportclubs te verhogen moet op het einde van het project, minstens 50 percent van alle sportclubs, waarvan het aantal jeugdleden gelijk is aan of hoger dan 30 percent van het totaal aantal leden van de sportclub, actief deelgenomen hebben aan de realisatie van dit project;3° het aantal initiatieven en activiteiten : a) bij een project met als doelstelling de sportparticipatie te verhogen, moeten de sportclubs, genoemd in punt 2°, a), actief deelnemen aan minstens twee initiatieven per jaar in het kader van dit project.Gedurende een project kunnen jaarlijks dezelfde initiatieven worden georganiseerd; b) bij een project met als doelstelling de kwaliteit van de jeugdsportwerking in de sportclubs te verhogen, moeten de sportclubs, genoemd in punt 2°, b) : - ofwel begeleid en ondersteund worden inzake kwaliteitszorg waaraan zo nodig een systeem van kwaliteitslabels kan worden gekoppeld; - ofwel begeleid en ondersteund worden inzake omkadering door deskundigen die sportpromotionele, sportmedische, sportpedagogische en sporttechnische hulpmiddelen aanbieden, zoals bijvoorbeeld de begeleiding van jeugdtrainers; 4° de geografische spreiding van het project : op het einde van een project moet het project gerealiseerd zijn in alle provincies waar er sportclubs zijn die bij de sportfederatie zijn aangesloten en die beantwoorden aan het beoordelingscriterium van artikel 5, 2°;5° de eigen inbreng : de eigen inbreng van de sportfederatie per project bedraagt minstens één vierde van de door de sportfederatie ingediende begroting. Een project komt in aanmerking voor subsidiëring wanneer de uitgaven voor dit project jaarlijks minstens 10.000 euro (tienduizend euro) bedragen.

Art. 6.De ingediende jeugdsportprojecten dienen als volgt gerealiseerd te worden : 1° voor een project voor vier jaar : in het eerste jaar moet minstens 13 percent van de beoogde sportclubs, zoals bepaald in artikel 5, 2° actief deelnemen.Na twee jaar moet minstens 26 percent, en na drie jaar minstens 39 percent van de beoogde sportclubs actief deelgenomen hebben, om in het laatste jaar en over de duur van het project, minstens 50 percent van de beoogde sportclubs te hebben bereikt; 2° voor een project voor drie jaar : in het eerste jaar moet minstens 17 percent van de beoogde sportclubs, zoals bepaald in artikel 5, 2° actief deelnemen.Na twee jaar moet minstens 34 percent van de beoogde sportclubs actief deelgenomen hebben, om in het laatste jaar en over de duur van het project, minstens 50 percent van de beoogde sportclubs te hebben bereikt; 3° voor een project voor twee jaar : in het eerste jaar moet minstens 25 percent van de beoogde sportclubs, zoals bepaald in artikel 5, 2° actief deelnemen, om in het laatste jaar en over de duur van het project, minstens 50 percent van de beoogde sportclubs te hebben bereikt;4° voor een project voor één jaar : minstens 50 percent van de beoogde sportclubs, zoals bepaald in artikel 5, 2°, dient actief deel te nemen aan de realisatie van dit project. HOOFDSTUK III. - Aard en wijze van subsidiëren

Art. 7.De subsidies voor jeugdsport worden jaarlijks toegekend met een maximum subsidiebedrag van 55.800 euro (vijfenvijftigduizend achthonderd euro) per project en een maximum subsidiebedrag van 75.000 euro (vijfenzeventigduizend euro) per sportfederatie.

De posten die in het kader van de subsidiëring van de facultatieve opdracht jeugdsport van toepassing zijn, worden vermeld in de lijst, als bijlage II gevoegd bij dit besluit. De wijze waarop deze posten, voor de berekening van de subsidiëring in het rekeningstelsel dienen opgenomen te worden, wordt vastgesteld door het Bloso.

De bezoldiging van de occasionele sporttechnische medewerkers, als subsidieerbare post opgenomen als bijlage II, gevoegd bij dit besluit, vindt plaats op basis van de bezoldigingstabel voor occasionele medewerkers in het kader van de subsidiëring van de facultatieve opdracht jeugdsport, opgenomen als bijlage I, gevoegd bij dit besluit.

De uurlonen tegen 100 percent vermeld in de als bijlage opgenomen bezoldigingstabel, zijn gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01 van 1 januari 1990. Voor de berekening van de subsidies worden de uurlonen jaarlijks op 1 januari van het kalenderjaar aangepast aan het spilindexcijfer.

Bij het project met als doelstelling de sportparticipatie te verhogen wordt minstens 30 percent van de subsidie toegekend voor de uitgaven voor promotie en informatie die gericht is op de niet-sporter en de niet-georganiseerde sporter.

Bij het project met als doelstelling de kwaliteit van de jeugdsportwerking in de sportclubs te verhogen wordt minstens 50 percent van de subsidie toegekend voor de totale uitgaven voor sporttechnische medewerkers. HOOFDSTUK IV. - Procedure voor de aanvraag van subsidies en de indiening van bezwaar

Art. 8.De subsidiëringsprocedure verloopt conform de procedure in hoofdstuk V, afdeling I, II en III, van het algemeen erkennings- en subsidiëringsbesluit.

De sportfederatie stuurt de in artikel 3, § 1 en § 2 voorziene documenten samen met de subsidiëringsaanvraag voor 1 september aangetekend naar het Bloso. HOOFDSTUK V. - Verificatie en afrekening - Inspectie Afdeling I . - Verificatie en afrekening

Art. 9.De verificatie en afrekening verloopt conform de procedure in hoofdstuk V, afdeling IV, van het algemeen erkennings- en subsidiëringsbesluit. Afdeling II . - Inspectie over de uitvoering van het convenant

Art. 10.Het Bloso kan te allen tijde een inspectie uitvoeren over de wijze waarop het convenant zoals voorzien in artikel 4, wordt uitgevoerd tijdens het werkingsjaar. HOOFDSTUK VI. - Wijze en tijdstip van uitbetaling

Art. 11.De subsidies bepaald in artikel 7, worden als volgt uitbetaald : per trimester wordt een voorschot uitbetaald. Elk voorschot bedraagt 22,5 percent van de subsidies die toegekend werden voor het voorlaatste werkjaar, voorafgaand aan het begrotingsjaar.

Voor sportfederaties die tijdens het voorlaatste werkjaar voorafgaand aan het begrotingsjaar geen subsidies kregen, bedraagt elk voorschot 20 percent van de subsidies waarop de sportfederatie aanspraak kan maken op basis van de ingediende subsidiëringsaanvraag voor het begrotingsjaar.

Het saldo van de subsidies wordt uitbetaald vóór 1 juli van het jaar dat volgt op het gesubsidieerde werkjaar, nadat het Bloso de uitgaven die in het voorbije jaar gedaan werden en de voorgelegde betalingsbewijzen heeft goedgekeurd. HOOFDSTUK VII. - Slot- en overgangsbepalingen

Art. 12.Het besluit van de Vlaamse regering van 17 maart 2000 tot vaststelling van de voorwaarden tot het verkrijgen van de subsidies inzake jeugdsport wordt opgeheven.

Art. 13.Voor de sportfederaties die een subsidiëringsaanvraag voor de facultatieve opdracht jeugdsport indienen voor de lopende olympiade 2001-2004, gelden in afwijking van artikel 5, 2°, de volgende overgangsbepalingen : 1° bij een project met als doelstelling de sportparticipatie te verhogen, moeten op het einde van het project minstens 30 percent van alle sportclubs waarvan het aantal jeugdleden lager is dan 30 percent van het totaal aantal leden van de sportclub, actief deelgenomen hebben aan de realisatie van dit project;2° bij een project met als doelstelling de kwaliteit van de jeugdsportwerking in de sportclubs te verhogen, moeten op het einde het project minstens 30 percent van alle sportclubs, waarvan het aantal jeugdleden gelijk is aan of hoger dan 30 percent van het totaal aantal leden van de sportclub, actief deelgenomen hebben aan de realisatie van dit project.

Art. 14.Voor de sportfederaties die een subsidiëringsaanvraag voor de facultatieve opdracht jeugdsport indienen voor de lopende olympiade 2001-2004 gelden, in afwijking van artikel 6, de volgende overgangsbepalingen : 1° voor de sportfederaties die een project voor drie jaar indienen : in het eerste jaar moet minstens 10 percent van de beoogde sportclubs, zoals bepaald in artikel 5, 2° actief deelnemen.Na twee jaar moet minstens 20 percent van de beoogde sportclubs actief deelgenomen hebben, om in het laatste jaar en over de duur van het project, minstens 30 percent van de beoogde sportclubs te hebben bereikt; 2° voor de sportfederaties die een project voor twee jaar indienen : in het eerste jaar moet minstens 15 percent van de beoogde sportclubs, zoals bepaald in artikel 5, 2° actief deelnemen, om in het laatste jaar en over de duur van het project, minstens 30 percent van de beoogde sportclubs te hebben bereikt;3° voor de sportfederaties die een project voor één jaar indienen : minstens 30 percent van de beoogde sportclubs, zoals bepaald in artikel 5, 2°, dient actief deel te nemen aan de realisatie van dit project.

Art. 15.§ 1. De sportfederaties en de sportconfederaties die op 31 december 2001 erkend zijn en al dan niet gesubsidieerd worden, op basis van het decreet van 13 april 1999 houdende erkenning en subsidiëring van de Vlaamse sportfederaties en die uiterlijk op 1 september 2001 een subsidiëringsaanvraag voor de facultatieve opdracht jeugdsport hebben ingediend volgens de procedure vermeld in hoofdstuk V, afdeling 1, van het besluit van 17 maart 2000 tot vaststelling van de erkennings- en subsidiëringsvoorwaarden van de Vlaamse sportfederaties, dienen geen nieuwe subsidiëringsaanvraag voor de facultatieve opdracht jeugdsport in te dienen voor het bekomen van subsidies voor het jaar 2002. § 2. De sportfederaties die op 31 december 2001 niet erkend en niet gesubsidieerd zijn maar uiterlijk op 1 september 2001 een subsidiëringsaanvraag voor de facultatieve opdracht jeugdsport hebben ingediend volgens de procedure vermeld in hoofdstuk V, afdeling 1 van het voornoemde besluit van 17 maart 2000, dienen geen nieuwe subsidiëringsaanvraag voor de facultatieve opdracht jeugdsport in te dienen voor het bekomen van een subsidiëring voor het jaar 2002. § 3. In afwijking van de ingezette subsidiëringsprocedure vermeld in de artikelen 31 en 32 van het voornoemde besluit van 17 maart 2000 en in afwijking van de subsidiëringsprocedure vermeld in het algemeen erkennings- en subsidiëringsbesluit, worden de volgende overgangsmaatregelen toegepast voor het jaar 2002 voor de in § 1 en § 2, vermelde sportfederaties en sportconfederaties : 1° het Bloso vraagt uiterlijk tegen 1 september 2002 de bijkomende gegevens op die nodig zijn om na te gaan of de sportfederatie voldoet aan de gewijzigde subsidiëringsvoorwaarden.De sportfederatie maakt uiterlijk tegen 1 oktober 2002 de gevraagde bijkomende gegevens over aan het Bloso. Tezelfdertijd kan de sportfederatie haar oorspronkelijke subsidiëringsaanvraag aanpassen en eventueel uitbreiden gelet op de gewijzigde regelgeving; 2° In afwijking van artikel 29, § 1, van het algemeen erkennings- en subsidiëringsbesluit, brengt het Bloso voor 1 december 2002 advies uit bij de minister over de sportfederaties die gesubsidieerd kunnen worden;3° In afwijking van artikel 29, § 2, van het algemeen erkennings- en subsidiëringsbesluit, deelt de minister voor 31 december 2002 zijn beslissing mee om de sportfederatie te subsidiëren of zijn voornemen mee om de sportfederatie niet te subsidiëren.De sportfederatie kan conform artikel 29, § 3, van het algemeen erkennings- en subsidiëringsbesluit, bezwaar indienen tegen het voornemen van de minister.

Art. 16.Voor de sportfederaties die op 1 september 2001 geen subsidiëringsaanvraag voor de facultatieve opdracht jeugdsport hebben ingediend maar toch in aanmerking willen komen voor subsidiëring voor het jaar 2002 worden volgende overgangsmaatregelen toegepast voor het jaar 2002 in afwijking van de subsidiëringsprocedure vermeld in de artikelen 28 en 29 van het algemeen erkennings- en subsidiëringsbesluit die op hen van toepassing zijn : 1° in afwijking van artikel 28, § 1, van het algemeen erkennings- en subsidiëringsbesluit wordt de aanvraag tot subsidiëring ingediend uiterlijk op 1 september 2002;2° in afwijking van artikel 28, § 2, van het algemeen erkennings- en subsidiëringsbesluit worden de aanvullende gegevens opgevraagd tegen uiterlijk 1 oktober 2002;3° in afwijking van artikel 28, § 3, van het algemeen erkennings- en subsidiëringsbesluit brengt het Bloso voor 1 november 2002 de sportfederaties op de hoogte indien hun aanvraag onontvankelijk is;4° in afwijking van artikel 29, § 1, van het algemeen erkennings- en subsidiëringsbesluit brengt het Bloso voor 1 december 2002 bij de minister advies uit over de sportfederaties die gesubsidieerd kunnen worden;5° in afwijking van artikel 29, § 2 van het algemeen erkennings- en subsidiëringsbesluit wordt de beslissing of het voornemen van de minister om de sportfederaties al dan niet te subsidiëren meegedeeld voor 31 december 2002.

Art. 17.De sportfederaties die in het kader van het voornoemde decreet van 13 april 1999 individueel erkend waren maar met één of meerdere sportfederaties een fusie aangaan, kunnen conform de bepalingen van hoofdstuk III en V, van het algemeen erkennings- en subsidiëringsbesluit hun subsidiëring als nieuwe sportfederatie voor het jaar 2002 aanvragen. Volgende overgangsmaatregelen zijn op hen van toepassing voor het bekomen van subsidies voor de facultatieve opdracht jeugdsport : 1° in afwijking van artikel 28, § 1, van het algemeen erkennings- en subsidiëringsbesluit wordt de aanvraag tot subsidiëring voor het jaar 2002 ingediend uiterlijk op 1 september 2002;2° conform artikel 28, § 2, van het algemeen erkennings- en subsidiëringsbesluit worden de aanvullende gegevens opgevraagd tegen uiterlijk 1 oktober 2002;3° conform artikel 28, § 3, van het algemeen erkennings- en subsidiëringsbesluit brengt het Bloso voor 1 november 2002 de sportfederaties op de hoogte indien hun aanvraag onontvankelijk is;4° in afwijking van artikel 29, § 1, van het algemeen erkennings- en subsidiëringsbesluit brengt het Bloso voor 1 december 2002 bij de minister advies uit over de sportfederaties die gesubsidieerd kunnen worden;5° in afwijking van artikel 29, § 2, van het algemeen erkennings- en subsidiëringsbesluit wordt de beslissing of het voornemen van de minister om de sportfederaties al dan niet te subsidiëren meegedeeld voor 31 december 2002.

Art. 18.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2002.

Art. 19.De Vlaamse minister, bevoegd voor de Sport, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 31 mei 2002 De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Cultuur, Jeugd, Sport, Brusselse Aangelegenheden en Ontwikkelingssamenwerking, B. ANCIAUX

Bijlage I Bezoldigingstabel voor de occasionele medewerkers in het kader van de subsidiëring van de facultatieve opdracht jeugdsport Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld * evenals de geassimileerden met de vermelde VTS-opleiding zoals opgenomen in de actuele assimilatietabel van de Vlaamse Trainersschool ** bedragen aan 100 % (gebaseerd op de spilindex van 1 januari 1990 = index 138,01) *** geïndexeerd bedrag op 1 juli 2001 (indexfactor 1,2682) Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse regering van 31 mei 2002 tot vaststelling van de voorwaarden tot het verkrijgen van de subsidies inzake jeugdsport.

Brussel, 31 mei 2002.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Cultuur, Jeugd, Sport, Brusselse Aangelegenheden en Ontwikkelingssamenwerking, B. ANCIAUX

Bijlage II Subsidieerbare posten m.b.t. de facultatieve opdracht jeugdsport van de sportfederaties - brutosalaris occasionele sporttechnische medewerkers - rsz/werkgeversbijdrage occasionele sporttechnische medewerkers - eindejaarstoelage en vakantiegeld occasionele sporttechnische medewerkers - dienstverhuringskosten voor occasionele sporttechnische en andere medewerkers - verplaatsingskosten sporttechnische en andere medewerkers - verplaatsingskosten clubbestuursleden - kosten voor vervoer van personen en materiaal - aankoop of huur van sportmateriaal - aankoop of huur van didactisch materiaal - huur van sportaccommodaties en lokalen - drukwerken - kosten voor informatie- en promotiemateriaal - kosten aangerekend door verenigingen ter bescherming van auteursrechten - kosten voor medische hulpposten - andere kosten waarvoor Bloso voorafgaandelijk een schriftelijk akkoord heeft gegeven Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse regering van 31 mei 2002 tot vaststelling van de voorwaarden tot het verkrijgen van de subsidies inzake jeugdsport.

Brussel, 31 mei 2002.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Cultuur, Jeugd, Sport, Brusselse Aangelegenheden en Ontwikkelingssamenwerking, B. ANCIAUX

^