gepubliceerd op 10 januari 2005
Besluit van de Vlaamse Regering houdende geldelijke en administratieve bepalingen voor de contractuele personeelsleden in het onderwijs betaald door de Vlaamse Gemeenschap
29 OKTOBER 2004. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende geldelijke en administratieve bepalingen voor de contractuele personeelsleden in het onderwijs betaald door de Vlaamse Gemeenschap
De Vlaamse Regering, Gelet op het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van de personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs, inzonderheid op het artikel 77;
Gelet op het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van de personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, inzonderheid op het artikel 51;
Gelet op het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs - XIII - Mozaïek, inzonderheid op het hoofdstuk IX - Geldelijke rechtspositie;
Gelet op het decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke onderwijskansen - I, inzonderheid op het artikel IV.3, § 3;
Gelet op het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs XIV, inzonderheid op het artikel X.58 en het artikel X.26;
Gelet op het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs;
Gelet op het koninklijk besluit van 8 december 1967 genomen ter uitvoering van artikel 3 van het koninklijk besluit van 28 februari 1967 houdende vaststelling van de administratieve stand van de leden van het administratief personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs;
Gelet op het koninklijk besluit van 1 december 1970 houdende bezoldigingsregeling van het administratief personeel, het meesters- vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor Begroting, gegeven op 3 juli 2003;
Gelet op protocol nr. 505 van 8 juli 2003 houdende de conclusies van de onderhandelingen die gevoerd werden in de gemeenschappelijke vergadering van het sectorcomité X en van de onderafdeling Vlaamse Gemeenschap van afdeling 2 van het comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten;
Gelet op protocol nr. 273 van 8 juli 2003 houdende de conclusies van de onderhandelingen die gevoerd werden in het overkoepelend onderhandelingscomité, bedoeld in het decreet van 5 april 1995 tot oprichting van de onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd onderwijs;
Gelet op het advies nr. 36120/1, gegeven op 4 december 2003, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° Brusselse kinderdagverblijven : de kinderdagverblijven van het gemeenschapsonderwijs gelegen in het tweetalig hoofdstedelijk gebied Brussel;2° contractuele personeelsleden ten laste van het departement Onderwijs : de personeelsleden met een contract als gesubsidieerd contractueel van de onderwijsconventie 8285 die omgeschakeld werden naar een contract van onbepaalde duur ten laste van het departement Onderwijs;3° deskundigen : de personeelsleden zoals bedoeld in artikel 5, 2° van het besluit 28 juni 2002 van de Vlaamse Regering betreffende de lokale overlegplatforms inzake gelijke onderwijskansen;4° lokaal overlegplatform : het lokaal overlegplatform, zoals bedoeld in 1, 4° van het besluit 28 juni 2002 van de Vlaamse Regering betreffende de lokale overlegplatforms inzake gelijke onderwijskansen;5° salaris en salarisschaal : het salaris of de salarisschaal zoals bepaald in hoofdstuk IX.- Geldelijke rechtspositie van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs - XIII - Mozaïek. HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied voor de hoofdstukken I tot en met IV
Art. 2.Dit besluit is van toepassing op de personeelsleden van het onderwijs, die zijn aangesteld via een arbeidsovereenkomst in de zin van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en die betaald worden door het departement Onderwijs, die zijn tewerkgesteld als : 1° contractuele personeelsleden ten laste van het departement Onderwijs;2° contractuele personeelsleden in de Brusselse kinderdagverblijven;3° contractuele deskundigen in een lokaal overlegplatform. HOOFDSTUK III. - Algemene bepalingen Afdeling 1. - Geldelijke toestand
Art. 3.Behoudens de afwijkingen voorzien in hoofdstuk IV ontvangen de contractuele personeelsleden een salaris dat gelijk is aan het salaris van de personeelsleden die in het hetzelfde of een overeenkomstig ambt zijn aangesteld volgens de bepalingen van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs of van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding.
Art. 4.Behoudens de afwijkingen voorzien in hoofdstuk IV wordt het salaris van de contractuele personeelsleden vastgesteld alsof de betrokkenen tijdelijk aangesteld waren, naargelang het geval, overeenkomstig de bepalingen van : - het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende de bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs; - het koninklijk besluit van 10 maart 1965 houdende bezoldigingsregeling van het personeel der leergangen met beperkt leerplan, afhangend van het Ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur; - het koninklijk besluit van 1 december 1970 houdende bezoldigingsregeling van het administratief personeel, het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs en voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaal onderwijs, en van hun uitvoeringsbesluiten.
Art. 5.De eindejaarstoelage wordt berekend overeenkomstig de reglementering die van toepassing is op de vastbenoemde personeelsleden van het onderwijs.
Art. 6.Het vakantiegeld wordt berekend overeenkomstig de reglementering die van toepassing is op de tijdelijke personeelsleden van het onderwijs. Afdeling 2. - Administratieve toestand
Art. 7.Voor de regeling inzake wekelijkse prestaties en jaarlijkse vakantie zijn de bepalingen die gelden voor dezelfde of de overeenstemmende categorie personeelsleden in de instelling, het centrum of de dienst waar zij tewerkgesteld zijn, van toepassing. HOOFDSTUK IV. - Specifieke bepalingen Afdeling 1. - Contractuele personeelsleden ten laste van het
departement Onderwijs
Art. 8.§ 1. In afwijking van de bepalingen in hoofdstuk III, worden voor het toekennen van de periodieke salarisverhogingen de volgende diensten in aanmerking genomen : 1° de diensten verstrekt als werknemer in het "Bijzonder tijdelijk kader" en in het "Derde arbeidscircuit";2° met beperking tot zes jaar : de diensten verstrekt als tewerkgestelde werkloze; met inbegrip van de perioden die krachtens het statuut van de personeelsleden vastbenoemd in eenzelfde ambt als uitgeoefend door de gesubsidieerde contractueel of door de contractueel ten laste van het departement Onderwijs, overeenstemmen met een toestand waarbij het vastbenoemd personeelslid zijn aanspraak op bevordering tot een hogere wedde behoudt. § 2. De in aanmerking komende diensten en perioden worden berekend per kalendermaand. De perioden die geen volle maand bedragen worden niet meegeteld. § 3. Voormelde diensten worden in aanmerking genomen naar gelang van het geval, onder de voorwaarden voor de inaanmerkingneming van diensten bepaald in : 1° het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs, met uitzondering van de diensten bedoeld in artikel 17;2° het koninklijk besluit van 10 maart 1965 houdende bezoldigingsregeling van het personeel der leergangen met beperkt leerplan, afhangend van het Ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur.3° het koninklijk besluit van 1 december 1970 houdende bezoldigingsregeling van het administratief personeel, het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs.Voor dit laatste personeel wordt het loon bekomen als tewerkgestelde werkloze en als werknemer in het "Bijzonder tijdelijk kader" en in het "derde arbeidscircuit", zijnde de Staatstussenkomst van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, beschouwd als weddetoelage. § 4. Onder dezelfde voorwaarden en mits dezelfde beperkingen worden de diensten in aanmerking genomen verstrekt in dezelfde hoedanigheid in enige instelling niet geviseerd in voormelde koninklijke besluiten, voor zover deze diensten vallen binnen de bijzondere conventie voor de onderwijsinstellingen afgesloten tussen de gemeenschapsminister van tewerkstelling en de gemeenschapsminister van Onderwijs of binnen de onderwijsprojecten, afgesloten tussen de Minister van Tewerkstelling en Arbeid, de Minister van Begroting en de Minister van Onderwijs. § 5. Onder dezelfde voorwaarden en mits dezelfde beperkingen zoals bedoeld in § 2 en § 3 van dit besluit, worden de diensten in aanmerking genomen verstrekt als contractueel personeelslid ten laste van het departement Onderwijs, zoals bedoeld in dit besluit. Afdeling 2. - Contractuele personeelsleden in de Brusselse
kinderdagverblijven
Art. 9.Onverminderd de diensten die definitief verworven zijn conform artikel X.28 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs XIV, komen voor de toekenning van de periodieke salarisverhogingen voor de contractuele personeelsleden in de Brusselse kinderdagverblijven vanaf 1 januari 2003 de diensten in aanmerking die gepresteerd zijn als contractueel personeelslid in de Brusselse kinderdagverblijven.
Deze diensten worden voor de inaanmerkingneming beschouwd als werkelijke diensten die het personeelslid als titularis van een bezoldigd ambt met volledige of onvolledige prestaties heeft verstrekt aan een door de Vlaamse overheid gefinancierde of gesubsidieerde school. Afdeling 3. - Contractuele deskundigen in een lokaal overlegplatform
Art. 10.Aan het contractueel personeelslid dat is aangesteld als deskundige in een lokaal overlegplatform wordt volgende salarisschaal toegekend : - Salarisschaal 301 voor de houders van een bekwaamheidsbewijs van tenminste hoger onderwijs van het korte type (tenminste HOKT), zoals bedoeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 14 juni 1989 betreffende de bekwaamheidsbewijzen, de weddenschalen, het prestatiestelsel en de bezoldigingsregeling in het secundair onderwijs; - Salarisschaal 501 voor de houders van een bekwaamheidsbewijs van tenminste hoger onderwijs van het lange type (tenminste HOLT), zoals bedoeld in hetzelfde besluit.
Art. 11.Onverminderd de bepalingen van artikel 4 worden voor het toekennen van de periodieke salarisverhogingen volgende diensten in aanmerking genomen : 1° de diensten die worden erkend door de selectiecommissie, zoals bedoeld in de artikelen 8 en 9 van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 juni 2002 betreffende de lokale overlegplatforms inzake gelijke onderwijskansen;2° de diensten die worden gepresteerd als contractueel deskundige in een lokaal overlegplatform. Deze diensten worden voor de inaanmerkingneming beschouwd als werkelijke diensten die het personeelslid als titularis van een bezoldigd ambt met volledige of onvolledige prestaties heeft verstrekt aan een door de Vlaamse overheid gefinancieerde of gesubsidieerde school.
Art. 12.Wat de administratieve toestand betreft, geldt de regeling van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 2002 houdende organisatie van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en de regeling van de rechtspositie van het personeel. HOOFDSTUK V. - Wijzigings- en slotbepalingen
Art. 13.§ 1. In het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende de bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs wordt in artikel 16, § 1, A, een punt t toegevoegd, dat luidt als volgt : « t) de werkelijke diensten die een personeelslid vanaf 1 januari 2003 heeft verstrekt in een kinderdagverblijf van het gemeenschapsonderwijs in het tweetalig hoofdstedelijk gebied Brussel zoals bepaald in de artikelen 22 tot 30 van het decreet 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV als titularis van een bezoldigd ambt met volledige prestaties. » § 2. In het hetzelfde besluit wordt in artikel 16, § 1, B, een punt i toegevoegd, dat luidt als volgt : « i) de werkelijke diensten die een personeelslid vanaf 1 januari 2003 heeft verstrekt in een kinderdagverblijf van het gemeenschapsonderwijs in het tweetalig hoofdstedelijk gebied Brussel zoals bepaald in artikelen 22 tot 30 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV als titularis van een bezoldigd ambt met onvolledige prestaties. » § 3. In hetzelfde besluit wordt aan artikel 16, § 1, C, een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « In afwijking van het eerste lid geldt voor de personeelsleden zoals bedoeld in artikel 100undecies § 2 en § 6 voor wat het technisch personeel betreft, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs en artikel 84decies § 2 en § 5 voor wat het technisch personeel betreft, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, een maximumtermijn van zes jaar, overeenkomstig het besluit van de Vlaamse Regering van 17 april 1991 betreffende de geldelijke anciënniteit van de personeelsleden aangeworven als gesubsidieerde contractuelen binnen de bijzondere conventie afgesloten voor de onderwijsinstellingen. »
Art. 14.§ 1. In het koninklijk besluit van 8 december 1967 genomen ter uitvoering van artikel 3 van het koninklijk besluit van 28 februari 1967 houdende vaststelling van de administratieve stand van de leden van het administratief personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, wordt artikel 9 vervangen door wat volgt : «
Art. 9.Het in artikel 1 genoemde personeelslid dat wegens ziekte verhinderd is zijn ambt normaal uit te oefenen, kan, voor de ganse duur van zijn loopbaan, ziekteverlof krijgen tot maximum dertig kalenderdagen per twaalf maanden sociale anciënniteit. Het personeelslid dat geen zesendertig maanden sociale anciënniteit telt, kan niettemin negentig kalenderdagen ziekteverlof krijgen.
Voor het personeelslid dat oorlogsinvalide is, wordt het in het eerste lid vastgestelde aantal kalenderdagen respectievelijk op vijfenveertig en honderdvijfendertig gebracht.
Het ziekteverlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Tijdens dit verlof heeft het personeelslid recht op wedde of weddentoelage en op verhoging tot een hogere wedde of weddentoelage. » § 2. In hetzelfde besluit wordt artikel 9bis vervangen door wat volgt : «
Art. 9bis.Voor de toepassing van artikel 9 : 1° stemt de sociale anciënniteit voor elk betrokken personeelslid overeen met zijn weddenanciënniteit, vastgesteld op basis van de bepalingen van de bezoldigingsregeling die op hem van toepassing is voor het ambt waarin hij afwezig is wegens ziekte, mits echter, in voorkomend geval, volgende aanpassingen : a) de diensten in aanmerking te nemen die het betrokken personeelslid eventueel gepresteerd heeft vóór de leeftijd vermeld in de klasse van zijn weddenschaal, voor zover deze diensten voldoen aan de vereisten gesteld in de toe te passen bezoldigingsregeling, de klasse van de weddenschaal uitgezonderd;b) geen rekening te houden met de eventuele tijd, die als in aanmerking komende dienst geldt op grond van artikel 17 van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs;2° worden de afwezigheden wegens ziekte of gebrekkigheid vóór de inwerkingtreding van dit besluit voor elk personeelslid eerst van 1 januari 1958 af samengeteld.Het langdurig verlof, toegestaan tussen 1 januari 1958 en 1 juli 1968 krachtens artikel 3, derde en vierde lid, van het koninklijk besluit van 30 december 1959 betreffende de ziekte- en bevallingsverloven der leden van het personeel van het Rijksonderwijs, wordt echter niet meegeteld. » § 3. In hetzelfde besluit wordt een artikel 9ter toegevoegd, dat luidt als volgt : «
Art. 9ter.In afwijking van de artikelen 9 en 9bis wordt, voor wat de periode vóór 1 september 2003 betreft, het aantal dagen ziekte- of gebrekkigheidsverlof voor de administratief medewerker van de personeelscategorie van het beleids- en ondersteunend personeel van het basisonderwijs, per twaalf maanden sociale anciënniteit berekend op basis van de prestaties zoals bedoeld in artikelen 14bis, 14ter en 14quater van het koninklijk besluit van 1 december 1970 houdende bezoldigingsregeling van het administratief personeel, het meesters- vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, en op basis van de prestaties geleverd als werknemer in het "Bijzonder tijdelijk kader" en in het "Derde arbeidscircuit", bepaald op tien dagen, waarbij geen rekening wordt gehouden met het reeds genoten aantal dagen afwezigheid wegens ziekte of gebrekkigheid.
Art. 15.§ 1. In het koninklijk besluit van 1 december 1970 houdende bezoldigingsregeling van het administratief personeel, het meesters- vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs wordt aan artikel 14bis een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « In afwijking van het eerste lid geldt voor de personeelsleden zoals bedoeld in artikel 100undecies, § 1 en § 6, voor wat het administratief personeel betreft, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs en artikel 84decies, § 1 en § 5, voor wat het administratief personeel betreft, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, een maximumduur van zes jaar, overeenkomstig het besluit van de Vlaamse Regering van 17 april 1991 betreffende de geldelijke anciënniteit van de personeelsleden aangeworven als gesubsidieerde contractuelen binnen de bijzondere conventie afgesloten voor de onderwijsinstellingen. » § 2. In het hetzelfde besluit wordt een artikel 14ter ingevoegd, dat luidt als volgt : «
Art. 14ter.Voor de toekenning van de periodieke verhogingen komen eveneens in aanmerking de volledige of onvolledige diensten gepresteerd in een administratieve functie als gesubsidieerd contractueel personeelslid, als contractueel personeelslid ten laste van het departement onderwijs zoals bepaald in artikel 1, 2°, van het besluit van de Vlaamse Regering van ...... houdende geldelijke en administratieve bepalingen voor de contractuele personeelsleden in het onderwijs betaald door de Vlaamse Gemeenschap, op voorwaarde dat deze diensten werden gepresteerd in een onderwijsinstelling of een centrum voor leerlingenbegeleiding, vermeld in artikel 14. » § 3. In hetzelfde besluit wordt een artikel 14quater ingevoegd, dat luidt als volgt : «
Art. 14quater.Voor de toekenning van de periodieke verhogingen komen eveneens in aanmerking de volledige of onvolledige diensten gepresteerd vóór 1 september 2003 in een administratieve functie als contractueel personeelslid ten laste van het werkingsbudget, zoals bepaald in artikel 154, § 1, van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, op voorwaarde dat deze diensten werden gepresteerd in een onderwijsinstelling. »
Art. 16.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2002, met uitzondering van : - artikel 9 dat uitwerking heeft vanaf 1 januari 2003; - de artikelen 10 tot en met 12 die uitwerking hebben vanaf 1 september 2002; - artikel 13 dat in werking treedt met ingang van 1 januari 2003; - artikel 14 dat in werking treedt op 1 september 1999; - artikel 15 dat in werking treedt met ingang van 1 september 2003.
Art. 17.De Vlaamse minister, bevoegd voor het Onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 29 oktober 2004.
De minister-president van de Vlaamse Regering, Y. LETERME De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming, F. VANDENBROUCKE