gepubliceerd op 27 november 2002
Besluit van de Vlaamse regering houdende organisatie van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en de regeling van de rechtspositie van het personeel
MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP
15 JULI 2002. - Besluit van de Vlaamse regering houdende organisatie van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en de regeling van de rechtspositie van het personeel
De Vlaamse regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 87, § 1, en § 3, vervangen bij de bijzondere wet van 8 augustus 1988;
Gelet op het decreet van 29 april 1991 tot instelling van een Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen en tot vaststelling van de algemene regelen inzake de erkenning en subsidiëring van de milieu- en natuurverenigingen, inzonderheid op artikel 9, tweede lid;
Gelet op het decreet van 15 december 1993 tot oprichting van de Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid, inzonderheid op artikel 10, eerste lid;
Gelet op het decreet van 2 maart 1999 houdende het beleid en het beheer van de zeehavens, inzonderheid op artikel 23, § 1;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 24 november 1993 houdende organisatie van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en de regeling en de rechtspositie van het personeel, zoals tot op heden gewijzigd;
Gelet op het advies van de afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid;
Gelet op het advies van het college van secretarissen-generaal, gegeven op 14 september 2000;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 18 oktober 2000;
Gelet op het akkoord van de Minister, bevoegd voor pensioenen, gegeven op 29 augustus 2001;
Gelet op het protocol nr. 167.491 van 10 juli 2001 en het protocol nr. 180.540 van 15 juli 2002 van het Sectorcomité XVIII Vlaamse Gemeenschap - Vlaams Gewest;
Gelet op advies 32.130/3 van de Raad van State, gegeven op 26 maart 2002;
Overwegende dat uitvoering moet worden gegeven aan de richtlijn 96/34/EG van de Raad van 3 juni 1996 betreffende de door de UNICE, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken;
Na beraadslaging, Besluit : DEEL I. - TOEPASSINGSGEBIED EN ALGEMENE BEPALINGEN HOOFDSTUK 1. - Toepassingsgebied Artikel I 1. Dit besluit is van toepassing op het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en op het personeel ervan, tenzij anders bepaald in dit besluit.
HOOFDSTUK 2. - Algemene bepalingen Art. I 2. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° ministerie : het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;2° diensten van de Vlaamse regering : het ministerie en de Vlaamse wetenschappelijke instellingen;3° personeelsleden : de ambtenaren, de stagiairs en de contractuele personeelsleden van het ministerie.Bij verwijzing naar een personeelslid wordt hierna de mannelijke vorm gebruikt; 4° ambtenaar : elk personeelslid dat in vast dienstverband benoemd is;5° stagiair : elk personeelslid dat toegelaten is tot een proeftijd met het oog op een vaste benoeming;6° contractueel personeelslid : elk personeelslid dat in dienst genomen is bij arbeidsovereenkomst overeenkomstig de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten;7° secretaris-generaal : de ambtenaar die belast is met de leiding van een departement;8° leidend ambtenaar : - de ambtenaar die belast is met de leiding van een administratie; - de secretaris-generaal voor de bovenbouw van zijn departement behalve indien aan het hoofd van een onderdeel van deze bovenbouw een ambtenaar van rang A3 staat, die in dat geval leidend ambtenaar is van dat onderdeel; 9° afdelingshoofd : elke ambtenaar die belast is met de leiding van een afdeling;10° lijnmanager : secretaris-generaal, leidend ambtenaar, afdelingshoofd, contractbeheerder, strategiebeheerder, coördinator IT-relatiebeheer, beheerder interne IT-dienstverlening, preventieadviseur-coördinator, secretaris van de Vlaamse Raad voor wetenschapsbeleid, ambtenaar van de rang A1 met een diensthoofdentoelage, het contractuele personeelslid dat leiding geeft over een entiteit vermeld in een van de organigrammen in bijlage 1 bij dit besluit, manager-auditor, directeur van secretariaat van de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen;11° benoemende overheid : voor de ambtenaar van de rang A3 en A4 de Vlaamse regering, en voor de ambtenaar van de rang A2 en lager de secretaris-generaal;12° de functioneel bevoegde Vlaamse minister : het lid van de Vlaamse regering dat overeenkomstig de bevoegdheidsverdeling binnen deze regering bevoegd is voor een aantal materies die krachtens de Grondwet en de bijzondere wetten tot hervorming der instellingen toevertrouwd zijn aan de Vlaamse Gemeenschap en/of het Vlaamse Gewest;13° Vlaamse openbare instelling met een vergelijkbaar personeelsstatuut : de Vlaamse Openbare Instellingen die onder het stambesluit VOI vallen;14° raadgever : een personeelslid, in actieve dienst of gepensioneerd, een advocaat of een afgevaardigde van een vakorganisatie. Art. I 3. § 1. Wat de regeling van de rechtspositie van het personeel betreft, worden als een administratieve eenheid beschouwd : 1° de diensten van de Vlaamse regering, met uitzondering van het wetenschappelijk personeel van de wetenschappelijke instellingen, voor : a) de bevorderingen via examen voor verhoging in graad of bekwaamheidsproef;b) de bevordering in rang A3;c) de aanwijzing in een mandaatgraad in niveau A;d) de interne arbeidsmarkt voor ambtenaren tot en met rang A2;e) de tijdelijke aanstelling tot preventieadviseur, junior auditor en senior auditor;2° het ministerie voor : a) de aanwerving;b) de bevordering in rang A4;c) de interne arbeidsmarkt voor ambtenaren van rang A3 en A4;d) de interdepartementale wijziging van dienstaanwijzing van ambtenaren van rang A2;e) de tijdelijke aanstelling tot opdrachthouder, projectleider, staflid en expert;3° de diensten van de Vlaamse regering, met uitzondering van het wetenschappelijk personeel van de Vlaamse wetenschappelijke instellingen, en de Vlaamse openbare instellingen met een vergelijkbaar personeelsstatuut voor de bevordering van de geslaagden voor de vergelijkende overgangsexamens en voor de toepassing van de verruimde arbeidsmarkt;4° de departementen en de verzelfstandigde entiteiten, in alle andere gevallen. § 2. Voor de toepassing van dit besluit op de personeelsleden bij de provinciale afdelingen van de administratie Binnenlandse Aangelegenheden, worden deze provinciale afdelingen gelijkgesteld met departementen en worden de bevoegdheden van de secretaris-generaal en van de leidend ambtenaar uitgeoefend door de provinciegouverneur, met uitzondering van de bevoegdheden bepaald in de artikelen II 28, III 6, § 2, IV 21, VI 1, § 2 en § 3, VIII 39, VIII 48, VIII 50, VIII 51 en VIII 64, § 3.
Art. I 4. Alle bij dit besluit aan een personeelslid toegewezen bevoegdheden kunnen door dit personeelslid worden gedelegeerd aan de onder zijn gezag staande : a) ambtenaren;b) contractuele personeelsleden met hiërarchische bevoegdheid overeenkomstig artikel XIV 13, behalve de bevoegdheden vermeld in delen IX en X van dit besluit. Art. I 5. § 1. Aan de personeelsbehoeften van het ministerie wordt voldaan door ambtenaren en stagiairs. Uitzonderlijk en enkel om de redenen opgesomd in artikel XIV 2 kunnen contractuele personeelsleden worden ingezet. § 2. De invullingen van de vacatures gebeuren op basis van personeelsplannen. § 3. Een personeelsplan is een overzicht, uitgedrukt in functies en indien mogelijk in graden, van het aantal personeelsleden, nodig om in een bepaalde entiteit via welomschreven processen en met behulp van informatietechnische hulpmiddelen een vooropgesteld doel te bereiken.
Art. I 6. § 1. Na beëindiging van een mandaat, opdracht of tijdelijke aanstelling krijgt de ambtenaar een gepaste dienstaanwijzing binnen of buiten het departement, indien zijn betrekking tijdens het mandaat, de opdracht of de tijdelijke aanstelling werd vacant verklaard.
Tijdens het mandaat, de opdracht of de tijdelijke aanstelling behoudt de ambtenaar zijn loopbaanmogelijkheden binnen het departement van oorsprong. § 2. In afwijking op § 1, eerste lid is er wel een recht op terugkeer naar de oorspronkelijke betrekking voor de ambtenaren die een ambt uitoefenen op een kabinet.
Art. I 7. § 1. Wanneer op verschillende wijzen in een vacante betrekking kan worden voorzien en er geen bepaling is die een bepaalde wijze voorschrijft, kiest de benoemende overheid hoe zij deze betrekking in het ministerie opvult. § 2. Onverminderd de bepalingen van dit besluit, bepaalt bijlage 4 bij dit besluit voor alle graden of zij via aanwerving en/of bevordering kunnen worden begeven met eventuele aanduiding van de aanvullende en bijzondere voorwaarden inzake beroepskwalificatie, alsmede voor elke bevorderingsgraad de lijst van graden die er toegang toe verlenen.
Art. I 8. In het ministerie geldt een standaardwerktijdregeling met onderscheid tussen stamtijden, glijtijden en bereikbaarheid van de dienst.
In afwijking van deze standaardwerktijdregeling kan de secretaris-generaal voor specifieke organisatorische eenheden en/of werkzaamheden een bijzondere werktijdregeling vaststellen.
Art. I 9. Het persoonlijk dossier van de ambtenaar omvat uitsluitend administratieve stukken.
Aanbevelingen waaruit een levensbeschouwelijke, ideologische of politieke overtuiging blijkt, mogen niet voorkomen in het persoonlijk dossier.
DEEL II. - ORGANISATIE EN WERKING VAN HET MINISTERIE TITEL 1. - De structuur van het ministerie Artikel II 1. Het ministerie is ingedeeld in departementen waarvan het organigram is vastgesteld in bijlage 1 bij dit besluit.
TITEL 2. - De directieraden HOOFDSTUK 1. - Samenstelling Artikel II 2. In het ministerie functioneren de hiernavolgende directieraden : 1° het college van secretarissen-generaal : voor het ministerie;2° de departementale directieraad : voor elk departement;3° het college van afdelingshoofden : voor elke administratie en voor de bovenbouw van elk departement;4° de afdelingsraad : voor elke provinciale afdeling van de administratie Binnenlandse Aangelegenheden. Art. II 3. Het college van secretarissen-generaal is samengesteld uit de secretarissen-generaal en wordt voorgezeten door de secretaris-generaal van het departement Coördinatie, die tevens secretaris is van de Vlaamse regering.
Art. II 4. De departementale directieraden zijn samengesteld uit de secretaris-generaal en de leidend ambtenaren en worden voorgezeten door de secretaris-generaal.
Art. II 5. De colleges van afdelingshoofden zijn samengesteld uit de leidend ambtenaar en de betrokken afdelingshoofden en worden voorgezeten door de leidend ambtenaar.
Art. II 6. De afdelingsraden zijn samengesteld uit de provinciegouverneur, het afdelingshoofd en de ambtenaren die door de provinciegouverneur worden uitgenodigd, en worden voorgezeten door de provinciegouverneur.
HOOFDSTUK 2. - Werking Art. II 7. Elke directieraad stelt een huishoudelijk reglement op dat ten minste bepaalt : 1° de frequentie van de vergaderingen;2° het vereiste quorum en de vereiste meerderheid voor de geldigheid van zijn beslissingen;3° de wijze van stemmen. Art. II 8. Elke individuele beslissing betreffende personeelsleden wordt genomen bij geheime stemming over het gemotiveerd voorstel van de voorzitter, dat geformuleerd wordt na beraadslaging in de betrokken directieraad.
HOOFDSTUK 3. - Bevoegdheden Art. II 9. § 1. Onverminderd zijn bevoegdheden voortvloeiend uit de regeling van de rechtspositie, is het college van secretarissen-generaal belast met het bestuur van het ministerie en met de beleidscoördinatie tussen de departementen. § 2. Het college kan administraties met een horizontale opdracht en/of de staf Centrale Coördinatie belasten met de voorbereiding van een dossier en met de leiding over of de medewerking aan een door het college samengesteld projectteam van ambtenaren uit de betrokken departementen.
Art. II 10. Onverminderd zijn bevoegdheden voortvloeiend uit de regeling van de rechtspositie, is de departementale directieraad belast met het bestuur van het departement. In die zin beraadslaagt hij over de algemene werking en de organisatie van het departement, met inbegrip van het functioneren van de matrix-organisatiestructuur.
Art. II 11. Onverminderd zijn bevoegdheden voortvloeiend uit de regeling van de rechtspositie, is het college van afdelingshoofden belast met het bestuur van de administratie. In die zin beraadslaagt het college van afdelingshoofden over de algemene werking en de organisatie van de administratie.
Art. II 12. Onverminderd zijn bevoegdheden voortvloeiend uit de regeling van de rechtspositie, is de provinciale afdelingsraad, vermeld in artikel II 2, 4°, bevoegd voor : - de bespreking van het beleid in het kader van de afspraken die tussen de Vlaamse provinciegouverneurs gemaakt zijn; - de bespreking van de vergaderingen van het college van afdelingshoofden, met inbegrip van de rapportering over de beslissingen van het college van secretarissen-generaal en van de departementale directieraad; - de vastlegging van het beleid en van de interne organisatie van de afdeling en van de afdelingsspecifieke doelstellingen; - het formuleren, ten behoeve van het college van afdelingshoofden, van voorstellen inzake de voorbereiding, de uitvoering en de evaluatie van het beleid; - het formuleren van voorstellen inzake toekenning van functioneringstoelagen en beslissingen tot loopbaanvertraging en inzake bevorderingen door verhoging in graad binnen de niveaus B, C en D van de ambtenaren van de provinciale afdeling.
HOOFDSTUK 4. - Bijzondere bepalingen Art. II 13. Voor de toepassing van dit besluit op de personeelsleden van de entiteit Sturing en Controle Informatica worden de bevoegdheden van de departementale directieraad en van het college van afdelingshoofden gezamenlijk uitgeoefend door de ICT-manager, de contractbeheerder, de strategiebeheerder en de coördinator IT-relatiebeheer. De bevoegde directieraad voor deze laatsten is het college van secretarissen-generaal.
Art. II 14. Voor de toepassing van dit besluit op de personeelsleden van de entiteit Interne Audit worden de bevoegdheden van de departementale directieraad en van het college van afdelingshoofden uitgeoefend door het hoofd van de entiteit Interne Audit samen met de manager-auditors, en bij ontstentenis van deze laatsten samen met de voorzitter van het college van secretarissen-generaal.
Voor de manager-auditors worden deze bevoegdheden uitgeoefend door de Vlaamse regering, die tevens als bevoegde directieraad optreedt voor het hoofd van de entiteit Interne Audit.
TITEL 3. - De raad van beroep Art. II 15. § 1. Bij de diensten van de Vlaamse regering wordt een raad van beroep opgericht die bestaat uit drie kamers.
De eerste kamer neemt kennis van elk beroep dat de ambtenaar of de stagiair instelt tegen de uitspraak van een tuchtstraf of van de schorsing in het belang van de dienst.
De tweede kamer neemt kennis van elk beroep dat de stagiair instelt tegen een voorstel tot negatief eindverslag over de stage, en dat de ambtenaar instelt tegen : 1° de evaluatie onvoldoende;2° een vormgebrek tijdens de evaluatieprocedure;3° de beslissing tot loopbaanvertraging. De derde kamer neemt kennis van elk beroep dat de ambtenaar instelt tegen de weigering van het verlof voor deeltijdse prestaties en van het gecontingenteerd verlof. § 2. De raad van beroep heeft een adviserende bevoegdheid.
Art. II 16. § 1. Elke kamer van de raad van beroep wordt voorgezeten door een magistraat of magistraat in ruste, benoemd door de Vlaamse minister, bevoegd voor de ambtenarenzaken, en is verder samengesteld uit assessoren, aangewezen voor de ene helft door de leidend ambtenaar van de administratie Ambtenarenzaken, en voor de andere helft door de representatieve vakbonden vertegenwoordigd in het sectorcomité XVIII Vlaamse Gemeenschap - Vlaams Gewest. Elk van de representatieve vakbonden heeft recht op één assessor. De assessoren aangewezen door de leidend ambtenaar van de administratie Ambtenarenzaken, behoren tot het niveau A en zijn titularis van een gelijke of een hogere rang dan de verzoeker. § 2. De voorzitter of plaatsvervangend voorzitter is stemgerechtigd in de eerste kamer doch niet in de tweede en de derde kamer.
Voor elke kamer wordt door de leidend ambtenaar van de administratie Ambtenarenzaken een ambtenaar aangesteld als secretaris en plaatsvervangend secretaris; deze zijn niet stemgerechtigd. § 3. Bij de effectieve samenstelling van de raad van beroep per zaak mag ten hoogste 4/7 van de leden van hetzelfde geslacht zijn. § 4. De raad van beroep is per zaak effectief samengesteld uit een voorzitter, één assessor namens elke representatieve vakorganisatie en evenveel assessoren namens de overheid. § 5. De raad van beroep beraadslaagt geldig indien per zaak alle leden vermeld in § 4 aanwezig zijn. Indien nochtans na de eerste oproeping de raad niet voltallig aanwezig is, vergadert hij een tweede maal geldig ongeacht het aantal aanwezigen. In dit geval is § 3 niet van toepassing.
Art. II 17. Het huishoudelijk reglement van de raad van beroep wordt vastgesteld tijdens een door de voorzitter samengeroepen vergadering waarop afvaardigingen van de overheid en de vakorganisaties worden uitgenodigd. Het reglement is rechtsgeldig vastgesteld indien de meerderheid van de opgeroepen leden aanwezig is op deze vergadering; bij de stemming over het reglement wordt zo nodig de pariteit door loting hersteld.
Het huishoudelijk reglement wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de Vlaamse minister, bevoegd voor de ambtenarenzaken, en wordt gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad .
Art. II 18. In elke zaak wijst de secretaris-generaal van het departement of het hoofd van de wetenschappelijke instelling waaronder de belanghebbende ambtenaar ressorteert een ambtenaar aan om het betwiste voorstel van de overheid te verdedigen.
Wat de ambtenaar van rang A4 of het hoofd van de wetenschappelijke instelling betreft wijst de Vlaamse minister bevoegd voor individueel personeelsbeheer of de functioneel bevoegde Vlaamse minister die de tuchtstraf voorstelt een advocaat aan om het voorstel van de overheid te verdedigen.
Art. II 19. Kunnen niet optreden als lid van de raad van beroep : 1° de verzoeker zelf en zijn raadgever, de advocaat en de ambtenaar die het voorstel van de overheid verdedigt;het advies vermeldt de naleving van het verbod. 2° een ambtenaar die betrokken is bij de afwikkeling van de procedure voorafgaand aan of volgend op het advies van de raad, of diens bloed- en aanverwant tot de tweede graad. Bovendien kan de verzoeker zonder opgave van reden tot uiterlijk twee werkdagen vóór de datum van de zitting de assessoren aangeduid door de vakorganisaties of de assessoren aangewezen door de leidend ambtenaar administratie Ambtenarenzaken, wraken.
Indien evenwel de werking van de raad van beroep verhinderd wordt door een algemene wraking of indien ten gevolge van een meervoudige wraking de termijn verstrijkt waarbinnen de raad van beroep zijn advies moet uitbrengen, wordt dit advies automatisch geacht negatief te zijn.
Art. II 20. § 1. De raad van beroep hoort de stagiair of ambtenaar alvorens een gemotiveerd advies te formuleren.
Behalve bij gewettigde verhindering verschijnt de verzoeker persoonlijk; hij mag zich voor zijn verdediging laten bijstaan door een raadgever of bij gewettigde verhindering zich door die raadgever laten vertegenwoordigen. § 2. Indien de stagiair of ambtenaar, ofschoon volgens de voorschriften opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt, of zich niet laat vertegenwoordigen bij gewettigde afwezigheid, wordt de stagiair of ambtenaar geacht af te zien van zijn beroep. De uitspraak of beslissing vóór het beroep wordt in dit geval de definitieve uitspraak of beslissing.
Art. II 21. De raad van beroep stuurt onverwijld haar gemotiveerd advies toe aan de verzoeker, bij aangetekend schrijven, en aan de voor de beslissing bevoegde overheid.
Art. II 22. § 1. Aan de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter van de drie kamers in de raad van beroep wordt een presentiegeld van 100 euro (aan 100 %) per zitting van een halve dag toegekend. Dit bedrag wordt geïndexeerd overeenkomstig artikel XIII 8. § 2. De voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de assessoren ontvangen een vergoeding voor verblijf- en reiskosten overeenkomstig de regeling die van toepassing is op de ambtenaar van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.
TITEL 4. - De secretarissen-generaal, de leidend ambtenaren en de afdelingshoofden HOOFDSTUK 1. - Bevoegdheden van algemene aard Art. II 23. De secretaris-generaal is belast met het hoog toezicht over de administraties en de afdelingen van zijn departement. Hij coördineert de werkzaamheden en zorgt voor de eenheid van het bestuur ervan.
Hij draagt zorg voor de coördinatie en de integratie van het beleid binnen zijn departement en voor de relatie tussen de ambtenaren enerzijds en de Vlaamse regering en de bevoegde leden ervan anderzijds.
Hij zit de departementale directieraad voor, oefent gezag uit over het personeel van zijn departement en zorgt voor de tucht, de orde en de organisatie van de afdelingen.
Hij neemt de voor zijn departement bestemde zendingen in ontvangst en ondertekent de briefwisseling inzake het functioneren van zijn departement die de Vlaamse regering of het bevoegde lid ervan niet bindt.
Art. II 24. Onverminderd artikel II 23 en bij ontstentenis van bijzondere bepalingen die door de Vlaamse regering vastgesteld zijn met betrekking tot een welbepaald departement of een welbepaalde administratie, is de leidend ambtenaar voor zijn sector de hoogste ambtelijke autoriteit t.a.v. het bevoegde lid of de bevoegde leden van de Vlaamse regering.
Hij is verantwoordelijk voor het dagelijks bestuur in zijn afdelingen en signaleert elk probleem met betrekking tot het personeel, het functioneren, de organisatie of de huisvesting van die afdelingen aan zijn secretaris-generaal.
Hij rapporteert periodiek aan zijn secretaris-generaal over het gebruik van de aan hem gedelegeerde bevoegdheden.
Art. II 25. Onverminderd de artikelen II 23 en II 24 is het afdelingshoofd verantwoordelijk voor het dagelijks bestuur in zijn afdeling en draagt hij, onder meer via zijn deelname aan het college van afdelingshoofden, bij tot de voorbereiding van beleidsbeslissingen.
Hij rapporteert periodiek aan zijn leidend ambtenaar over het gebruik van de hem gedelegeerde bevoegdheden.
HOOFDSTUK 2. - Specifieke bevoegdheden van de secretaris-generaal inzake algemene werking en de organisatie van zijn departement Art. II 26. § 1. De secretaris-generaal treedt voor zijn departement op als ordonnateur met betrekking tot de in het bestaansmiddelenprogramma van de administratieve begroting opgenomen basisallocaties waarover departementaal kan worden beslist.
De secretaris-generaal van een departement met horizontale bevoegdheden treedt, wat de tot zijn departement behorende bevoegdheden betreft, op als ordonnateur met betrekking tot de in het bestaansmiddelenprogramma van de administratieve begroting opgenomen basisallocaties waarover interdepartementaal moet worden beslist. § 2. Elke secretaris-generaal verstrekt, wat hem betreft, jaarlijks aan de Vlaamse regering een beleidsrapport over de besteding van de bestaansmiddelenbegroting, over de verwachte evoluties en over de voorgestelde beleidsmaatregelen.
Art. II 27. § 1. De secretaris-generaal is bevoegd om, in het kader van de algemene werking van zijn departement, bestekken voor werken, leveringen of diensten of de bescheiden die ze vervangen goed te keuren, de wijze te kiezen waarop de opdrachten worden gegund, opdrachten voor de aanneming van werken, leveringen of diensten te gunnen en in te staan voor de uitvoering ervan. Deze machtiging geldt slechts binnen de perken van de geopende kredieten en van de volgende ramingen of bedragen (exclusief BTW) : 1° indien de opdracht gegund wordt bij middel van een openbare of beperkte aanbesteding : a) voor een opdracht van werken of van leveringen : 500.000 euro; b) voor een opdracht van diensten : 250.000 euro; 2° indien de opdracht gegund wordt bij middel van een algemene of beperkte offerteaanvraag : a) voor een opdracht van werken of van leveringen : 150.000 euro; b) voor een opdracht van diensten : 75.000 euro; 3° indien de opdracht gegund wordt bij middel van een onderhandelingsprocedure met bekendmaking : a) voor een opdracht van werken of van leveringen : 150.000 euro; b) voor een opdracht van diensten : 75.000 euro; 4° indien de opdracht gegund wordt bij middel van een onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking : 65.000 euro Hij is tevens bevoegd om : 1° met betrekking tot de in het eerste lid vermelde opdrachten : a) gemotiveerde afwijkingen toe te staan op de essentiële bepalingen en voorwaarden, overeenkomstig artikel 8 van het koninklijk besluit van 26 september 1996 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare werken;b) boeten kwijt te schelden;c) prijsherzieningen, voortvloeiend uit de betrokken overeenkomsten, goed te keuren zonder beperking van bedrag; d) verrekeningen, andere dan voormelde herzieningen, goed te keuren in zover hieruit geen bijkomende uitgaven van meer dan 25 % voortvloeien en ze 33.500 euro niet overschrijden; 2° uitgaven voor het functioneren van zijn departement goed te keuren, die buiten de toepassing vallen van de wetgeving op de overheidsopdrachten : onbeperkt voor portkosten, telefoonrekeningen en voor de levering van water, gas en electriciteit;beperkt tot een bedrag van maximum 27.000 euro per beslissing in andere gevallen. Deze bevoegdheid geldt niet voor uitgaven die voortvloeien uit vonnissen of arresten, dadingen of schulderkenningen.
De in de vorige leden vermelde bedragen zijn exclusief de belasting over de toegevoegde waarde. § 2. De bepalingen van § 1 zijn slechts van toepassing in zover ze betrekking hebben op uitgaven op het interdepartementaal bestaansmiddelenprogramma van de administratieve begroting waarover, overeenkomstig artikel II 26, § 1, eerste lid, departementaal kan worden beslist. Zij zijn evenwel eveneens van toepassing op de in het tweede lid van hetzelfde artikel bedoelde secretarissen-generaal, ieder wat hem betreft, inzake basisallocaties waarover interdepartementaal moet worden beslist. § 3. De secretaris-generaal is bevoegd om : 1° de verkoopprijs vast te stellen van publicaties die uitgaan van zijn departement en waarvoor kredieten op de uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap werden uitgetrokken, onverminderd de regels van de begrotingscontrole;2° zendingen toe te staan aan de personeelsleden van zijn departement;3° het totaal bedrag aan kilometerkrediet en de verdeling ervan binnen zijn departement vast te stellen, binnen het voor zijn departement vastgestelde bedrag voor de betaling van reis- en verblijfkosten;4° personeelsleden van zijn departement toestemming te geven gebruik te maken van een eigen voertuig;5° de besluiten te nemen inzake de vaststelling van het salaris en de toekenning van vergoedingen en toelagen aan de ambtenaren van zijn departement;6° aan derden die namens het ministerie optreden, alle onkosten die uit de dienstreis voortvloeien te vergoeden;7° aan de representatieve vakorganisaties de toelating te verlenen om vergaderingen te beleggen in de lokalen van de administratie. HOOFDSTUK 3. - De tijdelijke vervanging Art. II 28. § 1. De secretaris-generaal die tijdelijk afwezig of verhinderd is, kan een leidend ambtenaar van zijn departement aanwijzen om hem te vervangen. § 2. De leidend ambtenaar die tijdelijk afwezig of verhinderd is, kan een afdelingshoofd, behorend tot zijn administratie, aanwijzen om hem te vervangen, of bij ontstentenis een personeelslid van niveau A. HOOFDSTUK 4. - Bijzondere bepalingen Art. II 29. Voor de toepassing van dit besluit op de personeelsleden van de entiteit Sturing en Controle Informatica oefent de ICT-manager de bevoegdheden uit die in dit besluit worden toegewezen aan de secretaris-generaal, de leidend ambtenaar en het afdelingshoofd.
Art. II 30. Voor de toepassing van dit besluit op de personeelsleden van de entiteit Interne Audit oefent het hoofd van de entiteit Interne Audit de bevoegdheden uit die in dit besluit worden toegewezen aan de secretaris-generaal, de leidend ambtenaar en het afdelingshoofd.
DEEL III. Rechten en plichten HOOFDSTUK 1. - Deontologische rechten en plichten Artikel III 1. § 1. De ambtenaar oefent zijn ambt op een loyale en correcte wijze uit onder het gezag van zijn hiërarchische meerderen.
De ambtenaar zet zich op een actieve en constructieve wijze in voor de realisatie van de opdracht en de doelstellingen van het ministerie. § 2. In de omgang met anderen en in de contacten met het publiek respecteert de ambtenaar de persoonlijke waardigheid.
Art. III 2. § 1. De ambtenaar heeft recht op vrijheid van meningsuiting ten aanzien van de feiten waarvan hij kennis heeft uit hoofde van zijn ambt.
Onverminderd de reglementering inzake openbaarheid van bestuur, is het hem enkel verboden feiten bekend te maken die betrekking hebben op : 1° de veiligheid van het land;2° de bescherming van de openbare orde;3° de financiële belangen van de overheid;4° het voorkomen en het bestraffen van strafbare feiten;5° het medisch geheim;6° het vertrouwelijke karakter van commerciële, intellectuele en industriële gegevens;7° het interne beraad, zolang in de betrokken aangelegenheid geen eindbeslissing is genomen. Het is hem ook verboden feiten bekend te maken waarvan de bekendmaking de concurrentiepositie van de organisatie waarin hij werkt kunnen schaden of waarvan de bekendmaking een inbreuk is op de rechten en de vrijheden van de burger, in het bijzonder op het privé-leven, tenzij de betrokkene toestemming heeft verleend om op haar of hem betrekking hebbende gegevens openbaar te maken.
Deze paragraaf geldt eveneens voor de ambtenaar die zijn ambt heeft neergelegd. § 2. De ambtenaar die in de uitoefening van zijn ambt nalatigheden, misbruiken of misdrijven vaststelt, brengt zijn hiërarchische meerdere hiervan onmiddellijk op de hoogte.
Indien hij op basis van gegronde redenen vermoedt of vaststelt dat zijn hiërarchische meerdere hem zal verbieden of verhinderen om deze onregelmatigheden bekend te maken, brengt hij rechtstreeks de entiteit Interne Audit en, in geval van misdrijven, de procureur des Konings van deze onregelmatigheden op de hoogte.
De ambtenaar kan, buiten de gevallen van kwade trouw, persoonlijk voordeel, foutieve of valse aangifte die een dienst of persoon schade toebrengen, niet onderworpen zijn aan een tuchtstraf of een andere vorm van openlijke of verdoken sanctie, om de enkele reden dat hij nalatigheden, misbruiken of misdrijven aangeeft of bekend maakt Art. III 3. De ambtenaar behandelt de gebruikers van zijn dienst welwillend en zonder enige discriminatie.
De ambtenaar mag, zelfs buiten het ambt, rechtstreeks noch via een tussenpersoon, giften, beloningen of enig ander voordeel die verband houden met het ambt, vragen, eisen of aannemen.
Art. III 4. De hoedanigheid van ambtenaar is onverenigbaar met elke activiteit die de ambtenaar zelf of via een tussenpersoon verricht en waardoor ofwel : 1° de ambtsplichten niet kunnen worden vervuld;2° de waardigheid van het ambt in het gedrang komt;3° de eigen onafhankelijkheid wordt aangetast;4° een conflict tussen tegenstrijdige belangen ontstaat. Art. III 5. § 1. De ambtenaar heeft recht op informatie en voortgezette vorming zowel wat alle aspecten betreft die nuttig zijn voor de functie-uitoefening als om te kunnen voldoen aan de bevorderingsvereisten.
De vorming moet worden verstrekt wanneer ze een bevorderingsvoorwaarde is of onderdeel van de functiebeschrijving.
De ambtenaar heeft recht op vorming voor persoonlijke vervolmaking voorzover dit past in de globale organisatorische doelstellingen van zijn afdeling. § 2. De ambtenaar houdt zich op de hoogte van de evolutie van de technieken, reglementeringen en navorsingen in de materies waarmee hij beroepshalve belast is. § 3. De vorming is een plicht wanneer zij noodzakelijk blijkt voor een betere uitoefening van de functie of het functioneren van een afdeling, of wanneer zij een onderdeel uitmaakt van een herstructurering of reorganisatie van een afdeling of een implementatie van nieuwe technieken en infrastructuur.
Voor de ambtenaar van niveau A kan deze vorming plaatsvinden buiten en bovenop de normale arbeidsprestaties, eventueel zonder compensatie.
De onkosten die inherent zijn aan de deelname aan deze vormingsactiviteiten worden gedragen door het ministerie.
Art. III 6. § 1. De rechten en de plichten worden nader toegelicht in een deontologische code die, bij wijze van omzendbrief, wordt vastgesteld door de Vlaamse minister, bevoegd voor de ambtenarenzaken. § 2. Elke secretaris-generaal kan, onverminderd de deontologische code bedoeld in § 1, voor specifieke problemen in het eigen departement een aanvullende code vaststellen.
Elke aanvullende code wordt aan het college van secretarissen-generaal ter kennisgeving voorgelegd.
HOOFDSTUK 2. - Intellectuele eigendomsrechten Art. III 7. § 1. De ambtenaar draagt aan de Vlaamse Gemeenschap het geheel van de vermogensrechten over op de werken waarvan hij de (mede)auteur is en die hij ter uitvoering van zijn ambt tot stand brengt.
Deze overdracht betreft de auteursrechten op computerprogramma's, met inbegrip van het begeleidend en voorbereiden materiaal, en op alle andere werken die de ambtenaar ter uitvoering van zijn ambt tot stand brengt. § 2. De vergoeding voor deze overdracht van rechten is begrepen in het salaris, zoals bepaald in deel XIII van dit besluit. § 3. De ambtenaar verleent aan de Vlaamse Gemeenschap de toelating om de werken, bedoeld in § 1, onder de naam van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap aan het publiek mee te delen en onder die naam te exploiteren. Deze toelating geldt voor een duur van 20 jaar vanaf de datum van creatie van het werk.
Art. III 8. § 1. Alle uitvindingen die door de ambtenaar ter uitvoering van zijn ambt worden gedaan of die verkregen worden door middelen die door het ministerie ter zijner beschikking worden gesteld, zijn het exclusieve eigendom van de Vlaamse Gemeenschap, zonder dat de ambtenaar een recht op vergoeding kan doen gelden. § 2. In afwijking van § 1 wordt voor de overdracht van vermogensrechten op de in § 1 bedoelde uitvindingen die niet ter uitvoering van het ambt worden gedaan aan de ambtenaar een financiële tegemoetkoming toegekend, waarvan het bedrag bepaald wordt door de Vlaamse minister bevoegd voor de ambtenarenzaken en de functioneel bevoegde Vlaamse minister(s).
Om de hoogte van de tegemoetkoming te bepalen worden volgende criteria gebruikt : - de industriële of commerciële waarde van de uitvinding; - het belang van de bijdrage van de respectieve partijen bij de totstandkoming van de uitvinding.
HOOFDSTUK 3. - Cumulatie van beroepsactiviteiten Art. III 9. § 1. De ambtenaar mag zonder toestemming geen beroepsactiviteiten cumuleren binnen de diensturen. § 2. De toestemming tot cumulatie wordt gegeven door de Vlaamse regering voor de ambtenaren van rang A4, door de functioneel bevoegde Vlaamse minister(s) voor de ambtenaren van rang A3 en door de secretaris-generaal voor de ambtenaren van rang A2A en lager.
HOOFDSTUK 4. - Gemeenschappelijke bepaling Art. III 10. De bepalingen van dit deel zijn eveneens van toepassing op de stagiair.
DEEL IV. - MOBILITEIT TITEL 1. - De interne arbeidsmarkt HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen Artikel IV 1. Voor de toepassing van deze titel wordt onder « interne arbeidsmarkt » verstaan : de overplaatsing van een ambtenaar naar een ander departement, administratie, afdeling of andere organisatorische eenheid binnen het ministerie, of naar een betrekking van het niet-wetenschappelijk personeel in een Vlaamse wetenschappelijke instelling, zonder dat er een verandering van graad of een verhoging in graad mee gepaard gaat.
Art. IV 2. De ambtenaar krijgt toegang tot de interne arbeidsmarkt : 1° hetzij door een gerichte kandidaatstelling naar aanleiding van een bekendmaking van een vacature;2° hetzij door een spontane kandidaatstelling;3° hetzij na aanmelding door de leidinggevende. Art. IV 3. § 1. De toegang tot de interne arbeidsmarkt na aanmelding is van toepassing op de ambtenaar die om organisatorische, functionele of medische redenen overgeplaatst moet worden. § 2. De overplaatsing van een ambtenaar om medische redenen kan, in afwijking van artikel IV 1, ook gebeuren in een betrekking van een graad van een lagere rang. Deze betrekking kan zich ook situeren binnen de afdeling waar de ambtenaar is tewerkgesteld.
Behalve wanneer de ambtenaar het slachtoffer was van een arbeidsongeval of een beroepsziekte, houdt de overplaatsing in dit geval de benoeming in de nieuwe graad in en wordt de ambtenaar ingeschaald in de nieuwe salarisschaal overeenkomstig artikel XIII 3, § 2 van dit besluit.
Art. IV 4. § 1. In afwijking van artikel IV 1 kan de ambtenaar van niveau B, C of D om persoonlijke of functionele redenen, op eigen verzoek ook worden overgeplaatst in een betrekking van een andere graad van dezelfde rang dan deze die hij bekleedt. Deze betrekking kan zich ook situeren binnen de afdeling waar de ambtenaar is tewerkgesteld. De ambtenaar wordt benoemd in deze nieuwe graad en ingeschaald in de daaraan verbonden salarisschaal. § 2. De ambtenaar die wordt overgeplaatst in een betrekking van een andere graad van dezelfde rang dan deze die hij bekleedt behoudt de verworven anciënniteiten.
In voorkomend geval wordt de betrokken ambtenaar ingeschaald op de overeenkomstige trap van de functionele loopbaan van de nieuwe graad.
Art. IV 5. Een ambtenaar komt slechts voor overplaatsing in aanmerking indien hij : 1° zich in de administratieve toestand "dienstactiviteit" bevindt;2° voldoet aan de specifieke voorwaarden die overeenkomstig dit besluit voorgeschreven zijn om de te begeven functie uit te oefenen. HOOFDSTUK 2. - De procedure Art. IV 6. Indien een vacante betrekking via de interne arbeidsmarkt opgevuld wordt, zijn er twee mogelijkheden : 1° ofwel wordt er nagegaan of er zich reeds geschikte kandidaten hebben aangediend na aanmelding;is dit niet het geval, dan wordt de vacature bekendgemaakt; 2° ofwel wordt de vacature onmiddellijk bekendgemaakt en worden de gerichte en de spontane kandidaatstellingen en de aanmeldingen onderling vergeleken. Deze procedure kan zowel departementaal als interdepartementaal verlopen, met inbegrip van het niet-wetenschappelijk personeel van de Vlaamse wetenschappelijke instellingen.
Art. IV 7. § 1. De leidinggevende van de ontvangende entiteit kiest op zorgvuldige wijze de meest geschikte ambtenaar voor een bepaalde functie.
De gemotiveerde selectiebeslissing houdt rekening met : 1° de kandidaatstelling of de aanmelding;2° de functiebeschrijving van de vacature en het gewenste profiel;3° de functioneringsevaluatie;4° de beoordeling van de eventuele selectietest(en). § 2. Als een betrekking via de interne arbeidsmarkt en terzelfder tijd bij bevordering wordt begeven, gebeurt de selectie overeenkomstig de procedure voor bevordering. De kandidaten worden onderling gerangschikt op één lijst. § 3. De geselecteerde ambtenaar dient binnen de drie maanden na de selectiebeslissing zijn nieuwe functie op te nemen.
Art. IV 8. De ambtenaar kan een aangeboden betrekking weigeren. De ambtenaar die overeenkomstig artikel IV 3 werd aangemeld, mag dit echter slechts tweemaal; bij de derde weigering wordt hij ambtshalve overgeplaatst.
Art. IV 9. Ingeval van overplaatsing wordt het besluit houdende wijziging van dienstaanwijzing en eventueel van verandering van graad ambtshalve ondertekend door de benoemende overheid.
In geval van overplaatsing naar een ander departement van een ambtenaar van de rang A2 en lager wordt dit besluit ambtshalve ondertekend door de secretaris-generaal van het uitsturende en van het ontvangende departement.
In geval van overplaatsing van of naar een Vlaamse wetenschappelijke instelling van een ambtenaar van de rang A2 en lager wordt dit besluit ambtshalve ondertekend door de secretaris-generaal van het departement en de algemeen directeur van de wetenschappelijke instelling, die uitstuurt of ontvangt.
HOOFDSTUK 3. - Gemeenschappelijke bepalingen Art. IV 10. Deze titel is tevens van toepassing op de stagiair.
TITEL 2. - De verruimde arbeidsmarkt Art. IV 11. Voor de toepassing van deze titel wordt onder verruimde arbeidsmarkt verstaan : 1° de overplaatsing van een ambtenaar van de diensten van de Vlaamse regering, met uitzondering van het wetenschappelijk personeel van de Vlaamse wetenschappelijke instellingen, naar een Vlaamse openbare instelling met een vergelijkbaar personeelsstatuut, zonder dat de betrokken ambtenaar in graad verhoogd wordt;2° de overplaatsing van een ambtenaar van een Vlaamse openbare instelling met een vergelijkbaar personeelsstatuut naar de diensten van de Vlaamse regering, uitgezonderd de betrekkingen van het wetenschappelijk personeel van de Vlaamse wetenschappelijke instellingen, zonder dat de betrokken ambtenaar in graad verhoogd wordt. Art. IV 12. § 1. De ambtenaar krijgt toegang tot de verruimde arbeidsmarkt : 1° hetzij door een gerichte kandidaatstelling naar aanleiding van een bekendmaking van een vacature;2° hetzij door een spontane kandidaatstelling;3° hetzij na aanmelding door de leidinggevende. § 2. De ambtenaar krijgt toegang tot de verruimde arbeidsmarkt na aanmelding als hij om organisatorische, functionele of medische redenen overgeplaatst moet worden.
Art. IV 13. Een ambtenaar komt slechts voor overplaatsing in aanmerking indien hij : 1° zich in de administratieve toestand van dienstactiviteit bevindt;2° voldoet aan de specifieke voorwaarden die overeenkomstig dit besluit voorgeschreven zijn om de te begeven functie uit te oefenen. Art. IV 14. Indien een vacante betrekking via de verruimde arbeidsmarkt wordt opgevuld, wordt de vacature bekendgemaakt en worden de gerichte en spontane kandidaatstellingen en de aanmeldingen onderling vergeleken.
Art. IV 15. § 1. De leidinggevende van de ontvangende entiteit kiest op zorgvuldige wijze de meest geschikte ambtenaar voor een bepaalde functie.
De gemotiveerde selectiebeslissing houdt rekening met : 1° de kandidaatstelling of de aanmelding;2° de functiebeschrijving van de vacature en het gewenste profiel;3° de functioneringsevaluatie;4° de beoordeling van de eventuele selectietest(s). In de procedure van overplaatsing van afdelingshoofden kan onder 4° de mondelinge toelichting van de beleidsvisie worden begrepen. § 2. De geselecteerde ambtenaar dient binnen de drie maanden na de selectiebeslissing zijn nieuwe functie op te nemen. § 3. De ambtenaar kan een aangeboden betrekking weigeren. De ambtenaar die werd aangemeld mag dit echter slechts tweemaal; bij een derde weigering wordt hij ambtshalve overgeplaatst.
Art. IV 16. In geval van overplaatsing van een ambtenaar van rang A2 en lager van of naar een Vlaamse openbare instelling met een vergelijkbaar personeelsstatuut ondertekenen de secretaris-generaal van het departement en de benoemende overheid bij de Vlaamse openbare instelling, die uitsturen of ontvangen, het overplaatsingsbesluit ambtshalve.
In geval van overplaatsing van een ambtenaar van rang A3 van of naar een Vlaamse openbare instelling met een vergelijkbaar personeelsstatuut ondertekent de benoemende overheid, die uitstuurt of ontvangt, het overplaatsingsbesluit ambtshalve.
Art IV 17. § 1. De overgeplaatste ambtenaren worden ingeschakeld in de rechtspositieregeling van het personeel van de ontvangende entiteit. § 2. De overgeplaatste ambtenaren behouden hun hoedanigheid, hun graad of een gelijkwaardige graad. Ze behouden ten minste de graad-, niveau-, dienst- en schaalanciënniteit waarop zij recht hadden volgens de bestaande reglementering op het ogenblik van hun overplaatsing. § 3. De ambtenaren behouden ten minste het salaris dat zij genoten op het ogenblik van hun overplaatsing. Ze behouden de rechten, die hen voorheen reglementair werden toegekend, voor zover ze nog van toepassing zijn in de entiteit waar ze terechtkomen. § 4. Voor de ambtenaren die belast zijn met de uitoefening van het hoger ambt, wordt voor de overdracht alleen rekening gehouden met hun statutaire graad. § 5. De ambtenaren die voor hun overdracht geslaagd zijn voor een vergelijkend examen voor overgang naar een ander niveau of voor verhoging in graad, behouden de aanspraken die zij door het slagen van één van die examens hebben verworven.
Art IV 18. Artikel IV 11 tot en met IV 17 zijn van toepassing op de stagiair. De stagiair wordt geacht de graad te bekleden, die verbonden is aan de betrekking waarin hij tot de stage is toegelaten.
Art. IV 19. § 1. De graad van preventieadviseur-coördinator kan begeven worden door overplaatsing volgens de procedure van de verruimde arbeidsmarkt. De secretaris-generaal van het bevoegde departement neemt deze beslissing. § 2. Een preventieadviseur-coördinator die wordt overgeplaatst vanuit of naar een Vlaamse openbare instelling met een vergelijkbaar personeelsstatuut, verkrijgt tevens de graad waarin hij vast benoemd is. § 3. De secretaris-generaal van het bevoegde departement en de leidend ambtenaar van de instelling, die uitsturen of ontvangen, ondertekenen het overplaatsingsbesluit ambtshalve. Het vermeldt de termijn waarbinnen de preventieadviseur-coördinator zijn nieuwe functie opneemt. § 4. Artikel VIII 70 is van toepassing op de overgeplaatste preventieadviseur-coördinator.
Art. IV 20. § 1. De graad van afdelingshoofd kan begeven worden door overplaatsing volgens de procedure van de verruimde arbeidsmarkt. De betrokken leidend ambtenaar neemt deze beslissing. § 2. Voor overplaatsing volgens de procedure van de verruimde arbeidsmarkt komen de afdelingshoofden bij de diensten van de Vlaamse regering en de Vlaamse openbare instellingen met een vergelijkbaar personeelsstatuut in aanmerking. § 3. Een afdelingshoofd, dat wordt overgeplaatst vanuit of naar een Vlaamse openbare instelling met een vergelijkbaar personeelsstatuut, verkrijgt tevens de graad waarin hij vast benoemd is. § 4. De functioneel bevoegde Vlaamse minister(s) en bij overplaatsing vanuit of naar een Vlaamse openbare instelling tevens de voorzitter van de raad van bestuur van de instelling of de minister belast met het beheer van de instelling ondertekenen het overplaatsingsbesluit ambtshalve. Het vermeldt de termijn waarbinnen het afdelingshoofd zijn nieuwe functie opneemt. § 5. Artikel VIII 41, VIII 42 en VIII 43 zijn van toepassing op het overgeplaatste afdelingshoofd.
TITEL 3. - Wijziging van dienstaanwijzing en/of standplaatsbepaling Art. IV 21. § 1. De administratieve standplaats is de gemeente waar de ambtenaar hoofdzakelijk zijn ambt uitoefent of een zo centraal mogelijk bepaalde gemeente in zijn ambtsgebied. § 2. Voor de ambtenaren met een rang tot en met A1 kan de bevoegde directeur-generaal of het daartoe gemachtigd afdelingshoofd, de standplaats : - wijzigen; - vaststellen, wanneer ze om dienstredenen niet samenvalt met de gemeente waar de centrale administratie of de buitendienst gevestigd is. § 3. Voor de ambtenaren van rang A2 en hoger wordt deze bevoegdheid uitgeoefend door de secretaris-generaal. » Art. IV 22. § 1. Het college van secretarissen-generaal kan beslissen tot een interdepartementale wijziging van dienstaanwijzing van een ambtenaar van de rang A2. § 2. Iedere secretaris-generaal kan binnen zijn departement, na advies van de departementale directieraad, de dienstaanwijzing wijzigen van ambtenaren van de rang A2 en lager. § 3. Iedere leidend ambtenaar kan binnen zijn administratie, na advies van het college van afdelingshoofden, de dienstaanwijzing wijzigen van ambtenaren van de rang A1 en lager. § 4. Het daartoe door de leidend ambtenaar gemachtigde afdelingshoofd kan binnen zijn afdeling de dienstaanwijzing wijzigen van de ambtenaren van de rang A1 en lager.
TITEL 4. - Overgangsbepalingen Art. IV 23. De ambtenaar die complementair is ingezet om IT-taken uit te voeren in samenwerking met de externe IT-dienstverlener, bekleedt een betrekking op het personeelsplan van de entiteit Sturing en Controle Informatica.
Voor de toepassing van dit besluit op de ambtenaar die complementair is ingezet, kan het advies van de externe IT-dienstverlener worden ingewonnen.
Art. IV 24. § 1. De in artikel IV 23 bedoelde ambtenaar heeft een eenmalig recht op een nieuwe dienstaanwijzing binnen het ministerie tot 1 september 2002.
De informaticus, de directeur-informaticus, de programmeur of de hoofdprogrammeur die op dit recht een beroep doet, wordt aangesteld in een graad van gelijke of gelijkwaardige rang en krijgt de aan de nieuwe graad verbonden salarisschaal. Hij behoudt in zijn nieuwe graad evenwel - het salaris dat hij genoot vóór zijn nieuwe benoeming tot hij op basis van de nieuwe salarisschaal een salaris krijgt dat ten minste daaraan gelijk is; - de schaalanciënniteit die hij had verworven in de functionele loopbaan verbonden aan zijn vroegere graad. § 2. De ICT-manager kan, in overleg met de contractbeheerder, de ambtenaar die zich op het recht vermeld in § 1 beroept, verplichten IT-taken uit te voeren gedurende maximaal één jaar na de datum van de aanvraag, inzoverre dit functioneel verantwoord wordt.
Indien de in artikel IV 23 bedoelde ambtenaar door de overheid zelf wordt aangewezen voor een andere betrekking binnen het ministerie, wordt in overleg met de externe IT-dienstverlener de datum bepaald waarop deze ambtenaar de andere betrekking kan opnemen. Dit kan tot maximaal 6 maanden na datum van uitwerking van de nieuwe dienstaanwijzing zijn.
Art. IV 25. De ambtenaar die zich op 30 juni 2002 in niveau E bevindt, kan om persoonlijke of functionele redenen, op eigen verzoek, worden overgeplaatst naar een betrekking van een andere graad van dezelfde rang dan deze die hij bekleedt.
DEEL V. - DE AANWERVING HOOFDSTUK 1. - De toelatings- en aanwervingsvoorwaarden Artikel V 1. § 1. Voor de toegang tot een ambt in het ministerie gelden de volgende algemene toelatingsvoorwaarden : 1° een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van de beoogde betrekking;2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;3° aan de dienstplichtwetten voldoen;4° de lichamelijke geschiktheid bezitten die vereist is voor het uit te oefenen ambt. § 2. De ambten waarvoor in de functiebeschrijving en het profiel bepaald wordt dat zij een rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming aan de uitoefening van het openbaar gezag inhouden of die werkzaamheden omvatten strekkende tot bescherming van de algemene belangen van de Vlaamse Gemeenschap worden voorbehouden voor Belgen.
Art. V 2. § 1. Als ambtenaar kan enkel worden aangeworven wie aan de volgende aanwervingsvoorwaarden voldoet : 1° in het bezit zijn van een diploma of studiegetuigschrift, dat overeenstemt met het niveau van de te verlenen graad volgens bijlage 2 van dit besluit, behalve de uitzonderingen bepaald in overeenstemming met het Selectiebureau van de Federale Overheid;2° slagen voor een vergelijkend aanwervingsexamen georganiseerd door het Selectiebureau van de Federale Overheid. § 2. Houders van een diploma of getuigschrift dat toegang verleent tot een bepaald niveau worden uitgesloten van inschrijving voor een wervingsexamen voor een lager niveau. De voorwaarde dat men geen hoger diploma of getuigschrift mag bezitten, geldt niet voor : 1° de deelname aan een examen dat toegang geeft tot het niveau dat net lager ligt dan het niveau dat overeenstemt met het behaalde diploma;2° de diploma's of getuigschriften die behaald werden na de inschrijving voor het wervingsexamen;3° de toegang tot niveau D waarvoor bepaalde diploma's of getuigschriften wel in aanmerking worden genomen indien dat wordt vereist in de functiebeschrijving of het examenreglement. In afwijking van § 1, 1°, kunnen ook de laatstejaarsscholieren tot het vergelijkend aanwervingsexamen toegelaten worden. § 3. Omwille van de aard van het ambt en op basis van de functiebeschrijving en het competentieprofiel kunnen, na overleg met het Selectiebureau van de Federale Overheid, bijzondere eisen inzake diploma of getuigschrift, beroepsbekwaamheid, lichamelijke geschiktheid of een minimumleeftijd worden opgelegd.
Art. V 3. Het Selectiebureau van de Federale Overheid staat in voor de controle van de toelatings- en aanwervingsvoorwaarden.
De Sociaal-Medische Rijksdienst controleert de vereiste lichamelijke geschiktheid op aanvraag van de personeelsdienst van het departement dat het personeelslid zal tewerkstellen. De kosten aangerekend door de Sociaal-Medische Rijksdienst aan de ambtenaar voor het onderzoek van de lichamelijke geschiktheid worden gedragen door de Vlaamse Gemeenschap.
HOOFDSTUK 2. - De vergelijkende aanwervingsexamens Art. V 4. Het Selectiebureau van de Federale Overheid organiseert de vergelijkende aanwervingsexamens op aanvraag van de leidend ambtenaar van de administratie Ambtenarenzaken.
Art. V 5. Het Selectiebureau van de Federale Overheid bepaalt de samenstelling van de examencommissies en de nadere bepalingen met betrekking tot de vergelijkende aanwervingsexamens in overleg met de leidend ambtenaar van de administratie Ambtenarenzaken.
Art. V 6. § 1. De leidend ambtenaar van de administratie Ambtenarenzaken stelt de programma's van de vergelijkende aanwervingsexamens vast in overleg met het betrokken departement en met het Selectiebureau van de Federale Overheid. § 2. Indien de mogelijkheid in het examenreglement is voorzien, kan de leidend ambtenaar van de administratie Ambtenarenzaken na het afsluiten van de inschrijvingen, wanneer hij oordeelt dat het aantal ingeschreven kandidaten dat rechtvaardigt, aan het programma van het vergelijkend aanwervingsexamen een voorselectie toevoegen.
Art. V 7. Het Selectiebureau van de Federale Overheid stelt de lijst van de geslaagden vast met de vermelding van hun rangschikking.
Art. V 8. Indien voor een bepaalde betrekking bijzondere bijkomende vereisten worden gesteld, kunnen de in een bestaande reserve opgenomen kandidaten onderworpen worden aan een bijkomende selectietest.
De geslaagden voor deze test worden voor deze betrekking opgenomen in een bijkomende afzonderlijke rangschikking in volgorde van de door hen behaalde resultaten.
Art. V 9. De toelaatbaar verklaarde geslaagde die zijn voorkeur voor één of meer betrekkingen laat kennen, verbindt zich er toe de betrekking die hem wordt toegewezen te aanvaarden. Hij die, na behoorlijk te zijn opgeroepen, zich zonder geldige reden en uiterlijk drie maanden na de datum van oproeping niet aanmeldt voor de betrekking waarvoor hij is aangewezen, of die weigert in dienst te treden, wordt van de lijst bedoeld in artikel V 7 geschrapt.
Diegene die meer dan tweemaal weigert zijn voorkeur voor één of meer betrekkingen uit te drukken, wordt van de lijst bedoeld in artikel V 7 geschrapt.
Art. V 10. Onder geslaagden van twee of meer vergelijkende aanwervingsexamens, wordt voorrang verleend aan de geslaagden van het vergelijkend examen waarvan het proces-verbaal het vroegst is afgesloten.
HOOFDSTUK 3. - De aanwerving van personen met een handicap Art. V 11. Binnen het niveau D wordt 2 % van het aantal betrekkingen voorbehouden voor personen met een handicap die ingeschreven zijn bij het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap.
In afwijking van artikel V 2, § 1, 2°, worden deze personen met een handicap vrijgesteld van het vergelijkend aanwervingsexamen.
De leidend ambtenaar van de administratie Ambtenarenzaken beslist in overleg met het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap en het Selectiebureau van de Federale Overheid welke personen met een handicap in aanmerking komen voor een vacature.
Indien het Selectiebureau van de Federale Overheid zijn standpunt niet binnen de 15 kalenderdagen heeft meegedeeld, mag de procedure worden verder gezet.
HOOFDSTUK 4. - De aanwerving van personeel belast met wetenschapsbeleid en van personeel van de academies Art. V 12. § 1. In afwijking van artikel V 2, § 1, 2°, worden de volgende personen aangeworven op advies van een commissie : 1° de eerste opdrachthouder en de navorsers van het departement Wetenschap, Innovatie en Media en het departement Onderwijs;2° de attachés die ter beschikking gesteld worden van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten, de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letterkunde en de Koninklijke Academie voor Geneeskunde van België. § 2. De commissie bedoeld in § 1 is samengesteld voor de helft uit experten uit het vakgebied en voor de helft uit ambtenaren.
Het Selectiebureau van de Federale Overheid duidt op voorstel van de leidend ambtenaar van de administratie Ambtenarenzaken nominatief de personen aan die deel uitmaken van deze commissie. § 3. Voormelde commissie brengt bij de benoemende overheid een gemotiveerd advies uit over iedere kandidaat. § 4. Het Selectiebureau van de Federale Overheid kan op voorstel van de leidend ambtenaar van de administratie Ambtenarenzaken de kandidaten onderwerpen aan een voorselectie. Alleen de kandidaten die geslaagd zijn voor de voorselectie worden beoordeeld door de commissie.
HOOFDSTUK 5. - Overgangsbepaling Art. V 13. De voorwaarde bepaald in artikel V 2, § 2, geldt niet voor : - de geslaagden van de aanwervingsexamens die werden aangevangen vóór 1 juli 1997; - de geslaagden van het aanwervingsexamen van technicus (functie bos- en natuurwachter) met nummer ANV 98003, die houder zijn van het bekwaamheidsgetuigschrift in de bosbouwkunde.
Art. V 14. De geldigheidsduur van de wervingsreserves van examens die specifiek voor het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap werden georganiseerd en waarvan het nummer hierna wordt vermeld, wordt verlengd tot een jaar na de goedkeuring van de betrokken personeelsplannen : - AN 90052 A/C - AN 90053 A/C. Art. V 15. De bestaande wervingsreserves in niveau E worden met ingang van 1 januari 2002 in aanmerking genomen voor de toegang tot niveau D. DEEL VI. - DE STAGE EN DE BENOEMING TOT AMBTENAAR HOOFDSTUK 1. - De stage Artikel VI 1. § 1. De geslaagden voor een vergelijkend aanwervingsexamen of een vergelijkend examen voor overgang naar een ander niveau, die voldoen aan de gestelde eisen, zijn in volgorde van hun rangschikking, toelaatbaar tot de stage. § 2. De secretaris-generaal van het departement waaraan de stagiair werd toegewezen : 1° laat de toelaatbaar verklaarde geslaagde voor een vergelijkend aanwervingsexamen tot de stage toe;2° laat de geslaagde voor een vergelijkend examen voor overgang naar het andere niveau tot de stage toe;3° geeft de stagiair een voorlopige dienstaanwijzing. § 3. De secretaris-generaal kan departementaal en de betrokken secretarissen-generaal kunnen interdepartementaal, op eigen initiatief of op voorstel van de leidend ambtenaar van de administratie Personeelsontwikkeling voor de stagiair van niveau A en op voostel van de departementale vormingsverantwoordelijke voor de stagiair van de niveaus B, C en D, de dienstaanwijzing tijdens de stage wijzigen. § 4. De stagiair valt onder het toepassingsgebied van de interne arbeidsmarkt, zoals omschreven in deel IV, titel 1.
Art. VI 2. § 1. De stagiair legt, wanneer hij tot de stage wordt toegelaten, de eed af in handen van de secretaris-generaal van het departement waaraan hij werd toegewezen. § 2. Indien de stagiair weigert de eed af te leggen is zijn aanstelling als stagiair van rechtswege nietig.
Art. VI 3. De geslaagde voor een vergelijkend aanwervingsexamen mag tot de stage toegelaten worden alvorens zijn lichamelijke geschiktheid is gecontroleerd.
Als hij nadien aan deze vereiste niet voldoet, wordt hij door de benoemende overheid ambtshalve ontslagen.
Bij ambtshalve ontslag wegens medische ongeschiktheid ontvangt de stagiair een verbrekingsvergoeding die overeenstemt met het loon voor een periode gelijk aan de minimumduur nodig voor zijn opname in het stelsel van de werkloosheidsverzekering, de ziekteverzekering (sector uitkeringen) en de moederschapsverzekering.
Op deze verbrekingsvergoeding worden de in dit verband vereiste werkgevers en werknemersbijdragen ingehouden en samen met de werkgeversbijdragen gestort.
Art. VI 4. Indien vacante betrekkingen worden opgevuld via bevordering van geslaagden voor een vergelijkend overgangsexamen, wordt de ambtenaar die geslaagd is voor een vergelijkend overgangsexamen en zich kandidaat heeft gesteld voor een vacante betrekking, tot de stage toegelaten met ingang van de eerste van de tweede maand volgend op de datum van de oproep voor kandidaatstelling.
Art. VI 5. De stage van de stagiair van niveau A verloopt onder leiding van de leidend ambtenaar van de administratie Personeelsontwikkeling, en wordt opgevolgd door de departementale vormingsverantwoordelijke.
De stage van de stagiairs van niveau B, C en D verloopt onder leiding van de departementale vormingsverantwoordelijke.
Art. VI 6. § 1. De duur van de stage bedraagt : - in niveau A : 12 maanden; - in niveau B : 9 maanden; - in niveau C : 6 maanden; - in niveau D : 4 maanden. § 2. Om de duur van de verrichte stage te berekenen worden alle perioden waarin de stagiair in actieve dienst is in aanmerking genomen. § 3. De stagiair beschikt over een bonus aan werkdagen afwezigheid die niet meetelt bij het berekenen van de duur van de stage, zoals hierna vermeld naast de stageduur : - 12 maanden : 25 werkdagen; - 9 maanden : 20 werkdagen; - 6 maanden : 15 werkdagen; - 4 maanden : 10 werkdagen.
Deze bonus kan in een keer of gefractioneerd gebruikt worden.
In deze bonus aan werkdagen wordt geen rekening gehouden met de jaarlijkse vakantie. § 4. Afwezigheid boven de in § 3 vermelde bonus, zelfs de afwezigheid die met dienstactiviteit gelijkgesteld wordt, heeft schorsing van de stage tot gevolg. § 5. Tijdens de schorsing van de stage en tijdens de periode waarin de einddatum van de stage overschreden wordt behoudt de stagiair zijn hoedanigheid van stagiair.
Art. VI 7. § 1. De vormingsactiviteiten voor de stagiair bestaan uit een verplicht en uit een vrij gedeelte. § 2. De leidend ambtenaar van de administratie Personeelsontwikkeling stelt voor de stagiairs van niveau A het programma vast van het verplicht vormingsgedeelte. Het verplicht vormingsgedeelte voor stagiairs van niveau B, C of D wordt vastgesteld door de departementale vormingsverantwoordelijke. § 3. Het vrije vormingsgedeelte wordt voor de stagiairs van elk niveau vastgesteld door de departementale vormingsverantwoordelijke, na advies van het afdelingshoofd.
Art. VI 8. Elke stagiair wordt begeleid door een begeleidingsambtenaar.
Art. VI 9. § 1. Tijdens de stage wordt de stagiair opgevolgd en tussentijds geëvalueerd. De tussentijdse evaluatie van de stagiair gebeurt overeenkomstig dezelfde regeling als deze welke geldt voor de functioneringsevaluatie van de ambtenaar met uitzondering van de beroepsmogelijkheid. § 2. Ieder tussentijds evaluatieverslag wordt onverwijld ter kennisgeving aan de stagiair toegestuurd die het viseert en er eventueel zijn opmerkingen aan toevoegt.
Art. VI 10. § 1. Op het einde van de stage wordt, na een gesprek met de stagiair, een samenvattend eindverslag gemaakt door de evaluatoren, het afdelingshoofd, de leidend ambtenaar van de administratie waar de stagiair geplaatst is en de departementale vormingsverantwoordelijke en voor de stagiair van niveau A tevens door de leidend ambtenaar van de administratie Personeelsontwikkeling die de interdepartementale activiteiten evalueert.
In dit eindverslag wordt door de in het voorgaande lid vermelde personeelsleden geëvalueerd voor welke vacante betrekking de stagiair op basis van zijn capaciteiten het best wordt aangewezen. § 2. Het eindverslag wordt binnen dertig kalenderdagen, te rekenen vanaf de einddatum van de stage, aan de stagiair en aan de benoemende overheid toegestuurd, zoniet wordt de stage geacht gunstig te zijn.
Art. VI 11. § 1. Bij negatief eindverslag, betekent de benoemende overheid aan de stagiair een voorstel naargelang het geval tot afdanking of tot terugplaatsing in de vorige graad. § 2. De stagiair kan tegen het negatief eindverslag dat een voorstel tot afdanking of terugplaatsing inhoudt, beroep aantekenen bij aangetekend schrijven bij de raad van beroep binnen vijftien kalenderdagen nadat het voorstel tot afdanking of terugplaatsing in de vorige graad werd meegedeeld. § 3. De raad van beroep brengt binnen de dertig kalenderdagen na ontvangst van het beroepsschrift een met redenen omkleed advies uit bij de benoemende overheid.
Indien de raad verzuimt het in het vorige lid bepaalde te respecteren, behandelt men het beroep alsof er een gunstig advies werd gegeven. § 4. De benoemende overheid beslist binnen de vijftien kalenderdagen na ontvangst van het advies van de raad.
Art. VI 12. Met ingang van de eerste werkdag volgend op het verstrijken van de termijn voor het instellen van beroep of op de beslissing tot afdanking of terugplaatsing door de benoemende overheid, wordt met de stagiair een arbeidsovereenkomst voor een bepaalde duur van drie maanden afgesloten of wordt de stagiair ambtshalve teruggeplaatst in zijn vorige graad.
Wanneer de bijdragen ingehouden op de arbeidsovereenkomst voor een bepaalde duur van drie maanden niet volstaan stort het ministerie bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid de nog ontbrekende werkgevers- en werknemersbijdragen voor de opname van de stagiair in het stelsel van de werkloosheid, de ziekteverzekering (sector uitkeringen) en de moederschapsverzekering.
De duur van de periode gedekt door deze storting mag de duur niet overschrijden van de statutaire tewerkstelling van de ontslagen stagiair.
Art. VI 13. § 1. De stagiair die tijdens de stage een zware fout begaat, kan worden ontslagen zonder opzeggingstermijn of verbrekingsvergoeding. § 2. Het ontslag wegens een zware fout zonder opzeggingstermijn of verbrekingsvergoeding wordt door de benoemende overheid gegeven binnen de 3 werkdagen na kennisname door de onmiddellijke en hiërarchische meerdere van niveau A van het feit dat als zware fout zou kunnen worden beschouwd.
Voorafgaand aan de ontslagbeslissing hoort de benoemende overheid, tesamen met de betrokken hiërarchische meerdere van niveau A, de stagiair. Deze kan zich laten bijstaan door een raadgever. § 3. Het ministerie stort voor de stagiairs die wegens een zware fout worden ontslagen bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid de werkgevers- en werknemersbijdragen nodig voor hun opname in het stelsel van de werkloosheid, de ziekteverzekering (sector uitkeringen) en de moederschapsbescherming. De duur van de periode gedekt door deze storting mag de duur niet overschrijden van de statutaire tewerkstelling van de ontslagen stagiair.
HOOFDSTUK 2. - De benoeming tot ambtenaar Art. VI 14. § 1. Tot ambtenaar kan enkel worden benoemd wie aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° de voor de te verlenen betrekking bepaalde toelatingsvoorwaarden vervullen en aan de aanwervingsvoorwaarden voldaan hebben;2° met goed gevolg de stage volbracht hebben;3° lichamelijk geschikt bevonden zijn. § 2. In afwijking van § 1 kan de stagiair van wie de lichamelijke geschiktheid niet met zekerheid beoordeeld kon worden tijdens de stage, onder voorbehoud benoemd worden voor een termijn van maximum twee jaar, te rekenen vanaf de datum van het eerste geneeskundig onderzoek.
Art. VI 15. Het doorlopen van een stage is in afwijking van artikel VI 1 niet van toepassing op de geslaagde voor een vergelijkend examen voor overgang naar het andere niveau, dat georganiseerd werd vóór 31 december 1993 en dat afgesloten werd vóór 31 december 1994.
DEEL VII. - DE FUNCTIONERINGSEVALUATIE HOOFDSTUK 1. - Toepassingsgebied, doel en basisbeginselen van de evaluatie Art. VII 1. § 1. Elke ambtenaar die in de loop van een kalenderjaar gedurende ten minste drie maanden prestaties heeft geleverd wordt met betrekking tot deze prestaties geëvalueerd. § 2. De evaluatie heeft betrekking op één kalenderjaar.
In uitzonderlijke omstandigheden kan op vraag van de geëvalueerde de periode waarover geëvalueerd wordt op maximum 15 maand worden gebracht. § 3. De evaluatie betreft het functioneren en de beroepsbekwaamheid van de geëvalueerde ten aanzien van een met de evaluatoren afgesproken planning.
De planning wordt schriftelijk vastgelegd en blijft geldig zolang ze niet wordt gewijzigd.
De planning dient te worden overhandigd aan de geëvalueerde binnen de maand nadat ze werd opgesteld of gewijzigd. § 4. Het evaluatieverslag wordt bezorgd aan de geëvalueerde binnen de drie maanden na het verstrijken van de periode waarover geëvalueerd wordt.
HOOFDSTUK 2. - De evaluatoren Art. VII 2. § 1. Tenzij anders bepaald, worden de ambtenaren geëvalueerd door ten minste twee leidinggevenden, van wie de eerste evaluator rechtstreeks leiding geeft aan de geëvalueerde.
De evaluator mag niet van een lagere rang zijn dan de geëvalueerde. § 2. Voor een ambtenaar gelden als « leidinggevende » zoals bedoeld in § 1 : a) de secretaris-generaal, de leidend ambtenaar en het afdelingshoofd onder wier gezag deze ambtenaar staat;b) de ambtenaar of het contractuele personeelslid met overeenkomstig artikel XIV 13 hiërarchische bevoegdheid die zijn aangewezen om gezag uit te oefenen over deze ambtenaar. Art. VII 3. § 1. De secretaris-generaal en de leidend ambtenaar worden geëvalueerd door de Vlaamse regering op basis van een evaluatieverslag opgemaakt door een externe evaluatie-instantie daartoe door de Vlaamse regering aangesteld. § 2. Ter voorbereiding van dit evaluatieverslag bevraagt deze externe evaluatie-instantie de personen onder wier functioneel gezag de te evalueren ambtenaren hebben gepresteerd.
Wat het evaluatieverslag voor de secretarissen-generaal betreft, worden ook de leidend ambtenaren die onder hun gezag staan bevraagd. § 3. De preventieadviseur-coördinator wordt geëvalueerd door de Vlaamse minister, bevoegd voor de ambtenarenzaken, in overleg met de voorzitter van het college van secretarissen-generaal. § 4. De secretaris van de Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid wordt, in overleg met de voorzitter van de Raad, geëvalueerd door de secretaris-generaal van het departement Wetenschap, Innovatie en Media en door de leidend ambtenaar, aangewezen door de departementale directieraad. § 5. De voorzitter en de ondervoorzitter van de V.Z.W. Sociale Dienst van de Vlaamse Gemeenschap worden geëvalueerd door de leidend ambtenaar van de administratie Ambtenarenzaken en door de secretaris-generaal van het departement Algemene Zaken en Financiën.
De evaluatoren winnen daartoe alle nodige inlichtingen in bij de representatieve vakbonden. De functioneringsevaluatie betreft de wijze van uitoefening van hun opdracht. § 6. Het afdelingshoofd van een provinciale afdeling van de administratie Binnenlandse Aangelegenheden wordt geëvalueerd door de provinciegouverneur en de leidend ambtenaar van de administratie Binnenlandse Aangelegenheden als eerste evaluator en door de secretaris-generaal van het departement als tweede evaluator. § 7. Bij de evaluatie van de hiernavermelde ambtenaren wordt eveneens rekening gehouden met de beschikbare informatie van onder hun gezag staande personeelsleden : - secretaris-generaal; - leidend ambtenaar; - mandaathouder van rang A2A; - ambtenaar van rang A1 met een diensthoofdentoelage.
HOOFDSTUK 3. - De procedure Art. VII 4. De functioneringsevaluatie gebeurt na een evaluatiegesprek tussen de geëvalueerde en ten minste één evaluator.
Op verzoek van de geëvalueerde gebeurt het evaluatiegesprek met twee evaluatoren.
Indien de geëvalueerde afwezig is tijdens de evaluatieperiode, gebeurt de functioneringsevaluatie indien mogelijk mondeling of anders schriftelijk.
Indien de ambtenaar van niveau D hier schriftelijk om vraagt, wordt het evaluatiegesprek gevoerd in aanwezigheid van een waarnemer van zijn keuze.
Art. VII 5. § 1. De functioneringsevaluatie wordt vastgelegd in een door de evaluatoren opgesteld beschrijvend evaluatieverslag dat geen einduitspraak over de geëvalueerde bevat, behalve indien de evaluatoren oordelen dat de ambtenaar globaal beschouwd "onvoldoende" heeft gepresteerd. § 2. Indien de twee evaluatoren geen consensus bereiken, bezorgen zij terzelfdertijd de aparte verslagen aan de geëvalueerde.
De functioneringsevaluatie van de evaluator met de hoogste rang is doorslaggevend.
Indien beide evaluatoren dezelfde rang hebben, is de functioneringsevaluatie van de tweede evaluator doorslaggevend. § 3. De geëvalueerde kan opmerkingen toevoegen aan het definitieve beschrijvende evaluatieverslag. § 4. De geëvalueerde heeft het recht zijn persoonlijk evaluatiedossier te raadplegen.
Art. VII 6. Alle personeelsleden of personen onder wiens functioneel gezag de te evalueren ambtenaar prestaties heeft verricht, kunnen via persoonlijke nota's gunstige of ongunstige feiten met betrekking tot het presteren van de ambtenaar vaststellen.
De betrokken ambtenaar kan opmerkingen toevoegen.
HOOFDSTUK 4. - Beroep tegen de evaluatie Art. VII 7. § 1. Een ambtenaar van rang A2A en lager van wie het beschrijvend evaluatieverslag wordt besloten met de vermelding "onvoldoende" of die meent dat een vormgebrek kan worden ingeroepen, kan daartegen beroep instellen bij de raad van beroep. Het beroep is opschortend.
Het beroep wordt ingesteld binnen de vijftien kalenderdagen na het bezorgen van het beschrijvend evaluatieverslag.
De ambtenaar heeft recht om te worden gehoord door de raad van beroep en kan zich hierbij laten bijstaan door een raadgever. § 2. De raad van beroep brengt een met redenen omkleed advies uit binnen dertig kalenderdagen na ontvangst van het beroepschrift. Indien er geen advies is binnen de vooropgesteld termijn, wordt het beroep behandeld alsof er een gunstig advies werd gegeven. Het advies wordt terzelfder tijd verstuurd aan de verzoeker en aan de voor de definitieve beslissing bevoegde overheid. § 3. Het dossier wordt vervolgens binnen de vijftien kalenderdagen voorgelegd aan de instantie bevoegd voor de definitieve beslissing; zij beslist binnen de vijftien kalenderdagen na ontvangst van het advies van de raad, zoniet gaat men ervan uit dat er een gunstige beslissing is. § 4. De departementale directieraad is bevoegd voor de definitieve beslissing over het al dan niet toekennen van de evaluatie « onvoldoende », behalve voor wat betreft de hiernavermelde ambtenaren, voor wie voormelde beslissing wordt genomen door het college van secretarissen-generaal : - de ambtenaren van rang A2A en lager van de entiteit Sturing en Controle Informatica; - de ambtenaren van de entiteit Interne Audit; - de preventie-adviseur-coördinator; - de secretaris van de Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid; - de opdrachthouders van de staf Centrale Coördinatie; - de projectleiders met een interdepartementaal project.
In voorkomend geval neemt de als evaluator betrokken leidend ambtenaar of secretaris-generaal niet deel aan de beraadslaging in de departementale directieraad of het college van secretarissen-generaal.
Het college van secretarissen-generaal is eveneens bevoegd voor de definitieve beslissing over de functioneringsevaluatie, wanneer door toepassing van het derde lid de departementale directieraad is samengesteld uit minder dan drie leden.
In geval van een vormgebrek, kan de voor de definitieve beslissing bevoegde overheid beslissen dat de evaluatie moet worden overgedaan.
Art. VII 8. § 1. De ambtenaar van de rang A4 en van de rang A3 van wie het beschrijvend evaluatieverslag wordt besloten met de vermelding "onvoldoende" of die meent dat een vormgebrek kan worden ingeroepen, kan daartegen beroep instellen bij de Vlaamse regering binnen de vijftien kalenderdagen na het bezorgen van het beschrijvend evaluatieverslag.
Het beroep is opschortend. § 2. De ambtenaar bedoeld in § 1, heeft het recht om te worden gehoord door de Vlaamse regering en kan zich hierbij laten bijstaan door een raadgever. § 3. De beslissing van de Vlaamse regering is bindend. De Vlaamse regering beslist binnen dertig kalenderdagen; zoniet gaat men ervan uit dat er een gunstige beslissing is.
DEEL VIII. - DE ADMINISTRATIEVE LOOPBAAN TITEL 1. - De hiërarchie van de graden Art. VIII 1. De hiërarchische indeling van de graden omvat vier niveaus en veertien rangen en gaat als bijlage 3 bij dit besluit.
Art. VIII 2. De vier niveaus overeenstemmend met het ernaast vermelde vereiste onderwijsniveau zijn : 1° niveau A : universitair onderwijs en hoger onderwijs van twee cycli gelijkgesteld met universitair niveau;2° niveau B : hoger onderwijs van één cyclus of daarmee gelijkgesteld onderwijs;3° niveau C : secundair onderwijs of daarmee gelijkgesteld onderwijs;4° niveau D : geen diploma. Art. VIII 3. De rang situeert een graad binnen zijn niveau. De graad is de titel die de ambtenaar in een rang situeert.
Elke rang wordt aangeduid met een letter en een cijfer. De letter geeft het niveau aan, het cijfer situeert de rang in zijn niveau.
De vier niveaus omvatten het volgende aantal rangen : - niveau A : vijf rangen, genummerd A1, A2, A2A, A3 en A4; - niveau B : drie rangen, genummerd B1, B2 en B3; - niveau C : drie rangen, genummerd C1, C2 en C3; - niveau D : drie rangen, genummerd D1, D2 en D3.
Binnen elk niveau worden de rangen genummerd volgens hun plaats in de hiërarchie, waarbij de hoogste rang het hoogste cijfer toegewezen krijgt. Binnen niveau A is de rang A2A hoger dan de rang A2 en lager dan de rang A3.
TITEL 2. - Anciënniteit Art. VIII 4. In hoofde van een ambtenaar bestaan volgende administratieve anciënniteiten : 1° de graadanciënniteit;2° de niveauanciënniteit;3° de dienstanciënniteit;4° de schaalanciënniteit. Art. VIII 5. § 1. De graadanciënniteit bestaat uit de werkelijke diensten die de ambtenaar als titularis van een ambt met volledige prestaties bij de overheid heeft gepresteerd in de hoedanigheden van stagiair en vastbenoemde, in de graden die door de reglementering in aanmerking worden genomen voor toegang tot een andere graad, of in vergelijkbare graden. § 2. De niveauanciënniteit bestaat uit de werkelijke diensten die de ambtenaar als titularis van een ambt met volledige prestaties bij de overheid heeft gepresteerd in de hoedanigheden van stagiair en vastbenoemde in een graad van het betreffend niveau, of van een vergelijkbaar niveau. § 3. De dienstanciënniteit bestaat uit de werkelijke diensten die de ambtenaar als titularis van een ambt of betrekking met volledige prestaties bij de overheid in om het even welke hoedanigheid heeft gepresteerd. § 4. Onder « overheid » dienen in de § 1 tot en met § 3 van dit artikel te worden begrepen : de diensten van de Vlaamse regering, en voor zover zij een personeelsstatuut hebben dat vergelijkbaar is met het personeelsstatuut van laatstvermelde diensten : - de Vlaamse openbare instellingen; - de diensten en instellingen van de Europese Unie; - de diensten en instellingen van een lidstaat van de Europese Unie; - de diensten en instellingen van de Belgische Staat; - de diensten en instellingen van andere gemeenschappen en gewesten. § 5. De leidend ambtenaar van de administratie Ambtenarenzaken beslist over de vergelijkbaarheid van de graden, functies en niveaus die voorkomen in andere personeelsstatuten. § 6. De schaalanciënniteit bestaat uit de werkelijke diensten die de ambtenaar als titularis van een ambt met volledige prestaties bij de diensten van de Vlaamse regering en de Vlaamse openbare instellingen met een vergelijkbaar personeelsstatuut heeft verricht in de hoedanigheden van stagiair en vastbenoemde, in de betrokken salarisschaal.
Art. VIII 6. § 1. Als « werkelijke diensten » worden beschouwd : a) de perioden waarin krachtens dit besluit het salaris wordt doorbetaald, of bij ontstentenis van salaris, de aanspraak of bevordering tot een hoger salaris behouden blijft;b) de perioden die in het kader van een ander personeelsstatuut als werkelijke diensten worden beschouwd. § 2. Volledig zijn de prestaties die gemiddeld 38 uren per week bedragen.
Art. VIII 7. De graad-, de niveau-, de dienst- en de schaalanciënniteit worden uitgedrukt in jaren en volle kalendermaanden. Zij beginnen op de eerste dag van een maand.
De gedeelten van maanden worden weggelaten en de anciënniteiten beginnen in dat geval op de eerste dag van de volgende maand.
TITEL 3. - De bevordering HOOFDSTUK 1. - Definitie en algemene bepalingen Art. VIII 8. De bevordering is de benoeming van een ambtenaar tot een graad van een hogere rang.
Art. VIII 9. § 1. De benoemende overheid verklaart de betrekkingen vacant na advies van de departementale directieraad voor de betrekkingen in de rang A1 en lager, en na advies van het college van secretarissen-generaal voor de betrekkingen in de rang A3 en de rang A4. § 2. De vacature wordt bekendgemaakt aan alle in aanmerking komende ambtenaren. § 3. De ambtenaren mogen vooraf, via een aangetekende brief een veralgemeende kandidaatstelling indienen voor alle betrekkingen die tijdens hun afwezigheid vacant zouden worden verklaard.
De geldigheid van deze kandidaatstelling is bepaald op maximaal dertig kalenderdagen. § 4. Aan het slagen voor een test van de generieke competenties voor een welbepaalde functie, is een geldigheidsduur verbonden van 7 jaar, waarin de ambtenaar is vrijgesteld van deelname aan soortgelijke tests voor eenzelfde functie.
Art. VIII 10. § 1. De ambtenaar kan een bevordering weigeren, maar in het geval van een bevordering na een vergelijkend loopbaanexamen of een vergelijkende bekwaamheidsproef, slechts één keer. § 2. De ambtenaar aan wie op basis van het geslaagd zijn voor een vergelijkende bekwaamheidsproef een andere functie binnen dezelfde graad wordt aangeboden, kan deze functie slechts één keer weigeren.
Art. VIII 11. De bevordering wordt toegekend met ingang van de eerste van de maand volgend op de beslissing van de benoemende overheid.
HOOFDSTUK 2. - De bevordering tot een graad van de rang A1 en lager Afdeling 1. - Voorwaarden tot bevordering Art. VIII 12. § 1. De bevordering door verhoging in graad binnen de niveaus B, C en D kan afhankelijk worden gesteld van het slagen voor een vergelijkend examen of voor een vergelijkende bekwaamheidsproef georganiseerd door de leidend ambtenaar van de administratie Ambtenarenzaken. § 2. De bevordering door overgang naar een ander niveau wordt verleend bij wijze van een vergelijkend overgangsexamen.
Art. VIII 13. Om voor een vergelijkend examen voor verhoging in graad, voor een vergelijkende bekwaamheidsproef of voor een vergelijkend examen voor overgang naar een ander niveau in te schrijven, mag de ambtenaar geen functioneringsevaluatie hebben die besloten werd met "onvoldoende".
Om voor een vergelijkend examen of een vergelijkende bekwaamheidsproef voor verhoging in graad in te schrijven, moet de ambtenaar van de onmiddellijk lagere rang zijn en ten minste twee jaar graadanciënniteit tellen.
Art. VIII 14. Het vergelijkend examen voor overgang naar een ander niveau staat open : 1° voor bevordering tot een graad van de rang A1 : voor de ambtenaar van niveau B of C van de diensten van de Vlaamse regering die in beide niveaus samen ten minste drie jaar anciënniteit telt;2° voor bevordering tot een graad van de rang B1 : a) voor de ambtenaar van niveau C van de diensten van de Vlaamse regering die, wat de bevordering naar specifieke functies betreft, in het bezit is van het in de functiebeschrijving gevraagde diploma;b) voor de ambtenaar van niveau D van de diensten van de Vlaamse regering die tenminste twee jaar anciënniteit telt in dat niveau en die, wat de bevordering naar specifieke functies betreft, in het bezit is van het in de functiebeschrijving gevraagde diploma.3° voor bevordering tot een graad van de rang C1 : voor de ambtenaar van niveau D van de diensten van de Vlaamse regering die ten minste twee jaar anciënniteit telt in dat niveau; Art. VIII 15. Om aan een vergelijkend examen voor overgang naar niveau A te mogen deelnemen, moet de ambtenaar over de noodzakelijke generieke competenties beschikken voor het uitoefenen van een functie in niveau A. De leidend ambtenaar van de administratie Personeelsontwikkeling stelt de lijst van de vereiste competenties vast, bepaalt de inhoud van de potentieelinschatting, regelt de organisatie ervan en stelt de nadere bepalingen, met onder meer de mogelijke vrijstellingen, vast in een reglement.
Art. VIII 16. Om een bevordering te verkrijgen : 1° moet de ambtenaar zich in de administratieve toestand bevinden waarin hij zijn aanspraken op een bevordering kan doen gelden;2° mag de ambtenaar geen functioneringsevaluatie hebben die besloten werd met "onvoldoende". Art. VIII 17. In geval van een bevorderingsprocedure zonder examen of bekwaamheidsproef kan worden bevorderd : a) tot een graad van de rang B3, C3 en D3 : 1° de ambtenaar die benoemd is in respectievelijk een graad van de rang B2, C2 en D2, en 2° de ambtenaar die benoemd is in respectievelijk een graad van de rang B1, C1 en D1, die de tweede salarisschaal in de functionele loopbaan van deze graad bereikt heeft, en die geslaagd is voor een test nopens de leidinggevende capaciteiten.b) tot een graad van de rang B2, C2 en D2 : de ambtenaar die benoemd is in respectievelijk een graad van de rang B1, C1 en D1 en die de tweede salarisschaal in de functionele loopbaan van deze graad bereikt heeft. Art. VIII 18. Tot een graad van de rang A1, B1 en C1 kan worden bevorderd de ambtenaar die geslaagd is voor een vergelijkend overgangsexamen.
Afdeling 2. - De vergelijkende loopbaanexamens en de vergelijkende bekwaamheidsproeven Art. VIII 19. De administratie Ambtenarenzaken richt om de drie jaar vergelijkende loopbaanexamens en bekwaamheidsproeven in.
Art. VIII 20. § 1. De leidend ambtenaar van de administratie Ambtenarenzaken stelt de programma's van de vergelijkende loopbaanexamens vast na overleg met de departementen en met de leidend ambtenaar van de administratie Personeelsontwikkeling. § 2. De leidend ambtenaar van de administratie Ambtenarenzaken stelt de programma's van de vergelijkende bekwaamheidsproeven vast na overleg met de departementen.
Art. VIII 21. § 1. De leidend ambtenaar van de administratie Ambtenarenzaken stelt in het examenreglement de nadere bepalingen van de vergelijkende loopbaanexamens vast en bepaalt de samenstelling van de examencommissies. § 2. De leidend ambtenaar van de administratie Ambtenarenzaken stelt in het examenreglement de nadere bepalingen van de vergelijkende bekwaamheidsproeven vast en bepaalt de samenstelling van de examencommissies. § 3. De geslaagde voor een vergelijkend loopbaanexamen of voor een vergelijkende bekwaamheidsproef behoudt onbeperkt het voordeel van zijn uitslag. De leidend ambtenaar van de administratie Ambtenarenzaken kan evenwel in het examenreglement van een vergelijkende bekwaamheidsproef, de geldigheidsduur ervan beperken.
Afdeling 3. - Bevoegde overheid en procedurevoorschriften Onderafdeling 1. - Bevoegde overheid Art. VIII 22. § 1. De bevordering tot een graad van de rang A1, B1, C1 en D1 wordt toegekend door de secretaris-generaal. § 2. De bevordering door verhoging in graad binnen de niveaus B, C en D wordt toegekend door de secretaris-generaal, na advies van de departementale directieraad, of in voorkomend geval de afdelingsraad vermeld in artikel II 6.
Van het voorstel van de departementale directieraad wordt kennis gegeven aan de ambtenaren die zich kandidaat hebben gesteld of die geslaagd zijn.
De ambtenaar die zich benadeeld acht, kan binnen vijftien kalenderdagen na de kennisgeving bezwaar indienen bij de departementale directieraad en wordt op zijn verzoek, gehoord door de departementale directieraad.
Onderafdeling 2. - De bevorderingsprocedure na examen of bekwaamheidsproef Art. VIII 23. § 1. De geslaagden voor een vergelijkend loopbaanexamen of bekwaamheidsproef worden binnen de perken van de vacatures in volgorde van hun rangschikking : 1° hetzij tot de stage toegelaten in een vacante betrekking, indien het een vergelijkend examen voor overgang naar een ander niveau betreft;2° hetzij bevorderd in een vacante betrekking, indien het een vergelijkend examen voor verhoging in graad of een vergelijkende bekwaamheidsproef betreft. § 2. Wanneer voor een betrekking de geslaagden van verschillende vergelijkende loopbaanexamens of bekwaamheidsproeven in aanmerking komen, wordt de voorrang gegeven aan de geslaagden van het loopbaanexamen of de bekwaamheidsproef waarvan de datum van het proces-verbaal van afsluiting de oudste is. § 3. Onverminderd § 1 en § 2, gebeurt de dienstaanwijzing van de geslaagden op basis van de functiebeschrijving en de profielvereisten.
Indien voor een bepaalde betrekking bijzondere bijkomende vereisten worden gesteld, kunnen de geslaagden voor een vergelijkend loopbaanexamen of bekwaamheidsproef onder de volgende voorwaarden onderworpen worden aan een bijkomende selectietest : de vereiste bijzondere bijkomende competenties zijn in de functiebeschrijving vastgesteld; a) uit het examendossier van de eerst in aanmerking komende geslaagde, kan niet worden afgeleid dat hij over het benodigde competentieprofiel beschikt;b) het aantal van de geslaagden die in volgorde van de rangschikking voor het vergelijkend loopbaanexamen of de vergelijkende bekwaamheidsproef, tot de bijkomende selectietest worden toegelaten, stemt maximaal overeen met vijf maal het aantal betrekkingen waarvoor de test wordt georganiseerd. De rangschikking behaald voor de bijzondere selectietest geldt enkel voor de betrekkingen waarvoor deze test werd georganiseerd.
Art. VIII 24. De geslaagde voor een vergelijkend examen voor overgang naar een ander niveau kan slechts worden bevorderd, nadat deze met goed gevolg de stage in de bevorderingsbetrekking heeft volbracht.
Onderafdeling 3. - De bevorderingsprocedure zonder examen of bekwaamheidsproef Art. VIII 25. De bevorderingen zonder loopbaanexamen of bekwaamheidsproef worden verleend aan de voor een bepaalde betrekking meest geschikte kandidaat.
Deze geschiktheid wordt vastgesteld aan de hand van het profiel van de kandidaten ten overstaan van de profielvereisten en rekening houdend met de functiebeschrijving.
De in aanmerking komende kandidaten worden onderling vergeleken onder meer op basis van hun functioneringsevaluatie en de gegevens uit hun kandidaatstelling.
Art. VIII 26. De departementale directieraad draagt de in aanmerking komende kandidaten aan de benoemende overheid voor.
De benoemende overheid benoemt uit de door de departementale directieraad voorgedragen kandidaten of benoemt niet.
HOOFDSTUK 3. - De bevordering tot de graad van secretaris-generaal en directeur-generaal Afdeling 1. - Voorwaarden van bevordering Art. VIII 27. Tot de graad van secretaris-generaal kan worden bevorderd : 1° de ambtenaar van de rang A3 die de functie van leidend ambtenaar of een gelijkwaardige functie gedurende ten minste twee jaar effectief uitoefent;2° de ambtenaar die de functie van afdelingshoofd of een gelijkwaardige functie gedurende ten minste zes jaar effectief uitoefent. De Vlaamse regering bepaalt bij de vacantverklaring op voorstel van de Vlaamse minister, bevoegd voor de ambtenarenzaken, wat als een gelijkwaardige functie, bedoeld in het eerste lid, 1° en 2°, wordt beschouwd.
Art. VIII 28. Tot de graad van directeur-generaal kan worden bevorderd de ambtenaar die in de periode van zes jaar voorafgaand aan de kandidaatstelling ten minste vier jaar de functie van afdelingshoofd of een gelijkwaardige functie effectief heeft uitgeoefend.
De Vlaamse regering bepaalt bij de vacantverklaring op voorstel van de Vlaamse minister, bevoegd voor de ambtenarenzaken, wat als een gelijkwaardige functie wordt beschouwd.
Art. VIII 29. § 1. Alleen de ambtenaar die over de vereiste generieke en functiespecifieke competenties beschikt, kan tot secretaris-generaal of tot directeur-generaal worden bevorderd.
De Vlaamse regering stelt per functie de lijst van de generieke en functiespecifieke competenties vast. § 2. De ambtenaar voegt bij zijn kandidaatstelling tevens een nota waarin hij zijn beleidsvisie formuleert op de invulling van de functie.
Afdeling 2. - Bevoegde overheid en procedurevoorschriften Onderafdeling 1. - Bevoegde overheid Art. VIII 30. De bevordering tot secretaris-generaal wordt toegekend door de Vlaamse regering op voorstel van de minister-president van de Vlaamse regering.
Art. VIII 31. De bevordering tot directeur-generaal wordt toegekend door de Vlaamse regering op voorstel van de functioneel bevoegde Vlaamse minister(s), na advies van het college van secretarissen-generaal.
Onderafdeling 2. - De bevorderingsprocedure Art. VIII 32. De Vlaamse regering beoordeelt wie van de kandidaten over de vereiste generieke en functiespecifieke competenties voor de uitoefening van een functie van secretaris-generaal beschikt.
De kandidaten worden hierbij onderling vergeleken onder meer op basis van hun functioneringsevaluatie, de resultaten van de potentieelinschatting, de gegevens uit de kandidaatstelling en de mondelinge toelichting van hun beleidsvisie voor de Vlaamse regering.
Art. VIII 33. § 1. Het college van secretarissen-generaal beoordeelt wie van de kandidaten over de vereiste generieke en functiespecifieke competenties voor de uitoefening van een functie van directeur-generaal beschikt.
De kandidaten worden hierbij onderling vergeleken onder meer op basis van hun functioneringsevaluatie, de resultaten van de potentieelinschatting, de gegevens uit de kandidaatstelling en de mondelinge toelichting van hun beleidsvisie voor het college van secretarissen-generaal. § 2. Het college van secretarissen-generaal draagt de in aanmerking komende kandidaten in orde van hun geschiktheid aan de benoemende overheid voor.
De ambtenaren die hun beleidsvisie mondeling hebben verdedigd, worden voorafgaandelijk in kennis gesteld van het advies van het college van secretarissen-generaal.
De ambtenaar die zich benadeeld acht, kan binnen vijftien kalenderdagen na de kennisgeving bezwaar indienen bij het college van secretarissen-generaal en wordt op zijn verzoek gehoord.
Art. VIII 34. De inhoud en de modaliteiten van de potentieelinschatting worden vastgesteld door de Vlaamse regering, voor de bevordering tot secretaris-generaal, en door het college van secretarissen-generaal, voor de bevordering tot directeur-generaal.
TITEL 4. - De mandaten en de tijdelijke aanstellingen HOOFDSTUK 1. - De mandaten Art. VIII 35. § 1. Volgende graden worden uitsluitend bij wege van mandaat begeven : 1° afdelingshoofd;2° contractbeheerder;3° strategiebeheerder;4° coördinator IT-relatiebeheer;5° financieel-administratief beheerder;6° beheerder interne IT-dienstverlening. § 2. Voor de aanwijzing tot afdelingshoofd komen enkel de volgende ambtenaren, die over de vereiste generieke en functiespecifieke competenties voor het uitoefenen van de te begeven functie beschikken, in aanmerking : 1° de ambtenaar van de rang A2;2° de ambtenaar van de rang A1 die de tweede salarisschaal in de functionele loopbaan van deze rang bereikt heeft en ten minste zes jaar graadanciënniteit telt. De ambtenaar van de rang A2 die rechtstreeks in deze rang of als expert aangeworven wordt, dient zes jaar graadanciënniteit te tellen vooraleer hij kan aangewezen worden tot afdelingshoofd. § 3. Voor de aanwijzing in één van de in § 1, 2° tot en met 6°, vermelde mandaten komen enkel de ambtenaren van de rang A1 en A2 in aanmerking, die over de vereiste generieke en functiespecifieke competenties voor het uitoefenen van de te begeven functie beschikken. § 4. De leidend ambtenaar van de administratie Personeelsontwikkeling stelt per functie de lijst van de generieke competenties vast.
De overheid die aanwijst in het mandaat, stelt de lijst van functiespecifieke competenties vast.
Art. VIII 36. De te begeven betrekkingen, de voorwaarden van aanwijzing en de wijze waarop de kandidaten hun interesse kunnen kenbaar maken, worden meegedeeld aan alle in aanmerking komende ambtenaren.
Art. VIII 37. § 1. Een bijzondere commissie, samengesteld door de leidend ambtenaar van de administratie Personeelsontwikkeling, beoordeelt wie van de kandidaten over de vereiste generieke en, met uitzondering voor het mandaat van afdelingshoofd, over de vereiste functiespecifieke competenties voor de uitoefening van de te begeven functie beschikt.
De kandidaten worden onder meer beoordeeld op basis van hun functioneringsevaluatie, de resultaten van de potentieelinschatting en de gegevens uit de kandidaatstelling, voor wat de generieke competenties betreft, en onder meer op basis van de mondelinge toelichting van hun beleidsvisie, voor wat de functiespecifieke competenties betreft. § 2. Voor het mandaat van afdelingshoofd beoordeelt de departementale directieraad wie van de kandidaat-afdelingshoofden die beschikken over de generieke competenties, over de vereiste functiespecifieke competenties beschikken, onder meer op basis van de mondelinge toelichting van hun beleidsvisie.
Art. VIII 38. De inhoud en de modaliteiten van de potentieelinschatting worden bepaald door de leidend ambtenaar van de administratie Personeelsontwikkeling.
Art. VIII 39. § 1. De leidend ambtenaar wijst uit de door de departementale directieraad in aanmerking genomen gegadigden een ambtenaar aan voor de betrekking van afdelingshoofd. § 2. De leidend ambtenaar legt zijn beslissing tot aanwijzing ter bekrachtiging voor aan de functioneel bevoegde Vlaamse minister(s).
Indien deze laatste(n) beslist om de aanwijzing niet te bekrachtigen, legt de leidend ambtenaar binnen de twee maanden een nieuwe aanwijzing voor of start in voorkomend geval een nieuwe aanwijzingsprocedure.
Art. VIII 40. De ICT-manager wijst uit de kandidaten van wie de in artikel VIII 37 bedoelde commissie heeft geoordeeld dat zij over de vereiste competenties beschikken, de ambtenaren aan voor de betrekkingen vermeld in artikel VIII 35, § 1, 2° tot en met 6°.
Art. VIII 41. De ambtenaar behoudt tijdens het mandaat de functionele loopbaan in de graad waarin hij werd benoemd. De werkelijke diensten die de ambtenaar als mandaathouder presteert, worden in aanmerking genomen voor de vaststelling van de schaalanciënniteit in de functionele loopbaan.
De aanwijzing in een mandaat houdt tevens de dienstaanwijzing in voor de betrokken ambtenaar.
Art. VIII 42. § 1. Het mandaat wordt toegekend voor de duur van zes jaar en is meermaals met dezelfde duur verlengbaar. De verlenging gebeurt stilzwijgend. § 2. Het mandaat wordt ambtshalve beëindigd bij een functioneringsevaluatie die met onvoldoende wordt besloten, bij een bevordering of een aanwijzing in een ander mandaat, en bij een nieuwe dienstaanwijzing.
De overheid bevoegd voor de aanwijzing kan ook een einde stellen aan het mandaat omwille van functionele redenen, bij langdurige afwezigheid of op vraag van de mandaathouder zelf.
In beide gevallen wordt voor de betrokken ambtenaar een gepaste dienstaanwijzing vastgesteld door de benoemende overheid.
Art. VIII 43. § 1. Het afdelingshoofd dat 1° een verlof voor opdracht krijgt om een ambt uit te oefenen op het kabinet van een minister, een staatssecretaris, een gewestelijk staatssecretaris, een regeringscommissaris, een gouverneur van een Vlaamse provincie of de gouverneur of vice-gouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad of van een Europees commissaris;2° in een hoger ambt van directeur-generaal wordt aangesteld;3° op vraag van de Vlaamse regering de functie van projectleider uitoefent;4° langdurig afwezig is wegens ziekte;5° een verlof voor opdracht krijgt om een leidinggevende functie uit te oefenen bij een erkende politieke groep of bij de voorzitter van een erkende politieke groep;6° ter beschikking wordt gesteld van de Koning, een Koningin, een Prins of een Prinses van België, behoudt zijn mandaat van afdelingshoofd en kan in voormelde situaties vervangen worden door een afdelingshoofd ad interim, hetzij aangewezen uit de lijst van de door de departementale directieraad voor de functie geschikt bevonden kandidaten, onder de voorwaarde dat deze lijst niet ouder is dan zes jaar, hetzij na een nieuwe aanwijzingsprocedure overeenkomstig artikel VIII 36 tot en met artikel VIII 40. § 2. Artikelen VIII 41 en VIII 42 zijn eveneens van toepassing op het afdelingshoofd ad interim.
Het afdelingshoofd ad interim beschikt over alle prerogatieven verbonden aan het mandaat van afdelingshoofd.
In afwijking van artikel VIII 42 wordt het mandaat van afdelingshoofd ad interim ambtshalve beëindigd wanneer het afdelingshoofd de functie terug opneemt. § 3. In geval van andere afwezigheden dan deze vermeld in § 1 waarvan de duur één jaar niet mag overschrijden, en voor de overbrugging van de periode tussen de beëindiging van een mandaat en een nieuwe aanwijzing, kan de leidend ambtenaar een waarnemend afdelingshoofd aanwijzen onder de ambtenaren die over de generieke competenties van afdelingshoofd beschikken.
Het waarnemend afdelingshoofd beschikt over alle prerogatieven verbonden aan het mandaat van afdelingshoofd.
De artikelen XIII 22 en XIII 23 zijn van toepassing op het waarnemend afdelingshoofd.
HOOFDSTUK 2. - De tijdelijke aanstellingen Afdeling 1. - De opdrachthouders en de projectleiders Onderafdeling 1. - De opdrachthouders Art. VIII 44. Opdrachthouder is de ambtenaar die tijdelijk wordt belast met de uitvoering van één van de volgende opdrachten : 1° generieke interdepartementale opdrachten;2° departementale opdrachten inzake HRM, vorming en communicatie;3° opdrachten inzake vorming, HRM en organisatieonwikkeling ten behoeve van de administratie Personeelsontwikkeling. Art. VIII 45. § 1. Voor de aanstelling in een functie van opdrachthouder komen enkel de ambtenaren van de rang A1 in aanmerking.
Het college van secretarissen-generaal kan beslissen dat voor de uitvoering van generieke interdepartementale opdrachten, bedoeld in artikel VIII 44, 1°, ook ambtenaren van de rang A2 in aanmerking komen. § 2. De leidend ambtenaar van de administratie Personeelsontwikkeling bepaalt : a) de lijst van de generieke competenties voor de functie van opdrachthouder;b) de lijst van functiespecifieke competenties voor de functies van opdrachthouder bedoeld in artikel VIII 44, 1°. De lijst van functiespecifieke competenties voor de functies van opdrachthouder bedoeld in artikel VIII 44, 2° en 3°, wordt bepaald door de betrokken departementen.
Art. VIII 46. De te begeven betrekkingen, de aanstellingsvoorwaarden en de wijze waarop de kandidaten hun interesse kunnen kenbaar maken, worden meegedeeld aan alle in aanmerking komende ambtenaren.
Art. VIII 47. De opdrachthouders worden tijdelijk aangesteld volgens een procedure die bepaald wordt door de leidend ambtenaar van de administratie Personeelsontwikkeling. In deze procedure wordt voorzien in een interne en/of externe potentieelinschatting.
De leidend ambtenaar van de administratie Personeelsontwikkeling bepaalt de inhoud en de modaliteiten van deze potentieelinschatting.
Art. VIII 48. De opdrachthouder belast met generieke interdepartementale opdrachten, wordt aangesteld door de voorzitter van het college van secretarissen-generaal.
De opdrachthouder belast met departementale opdrachten, wordt aangesteld door de secretaris-generaal.
De opdrachthouder belast met opdrachten ten behoeve van de administratie Personeelsontwikkeling, wordt aangesteld door de leidend ambtenaar van deze administratie.
Art. VIII 49. De duur van de aanstelling bedraagt zes jaar en is meermaals met dezelfde duur verlengbaar. De verlenging gebeurt stilzwijgend.
Onderafdeling 2. - De projectleiders Art. VIII 50. Projectleider is de ambtenaar van niveau A die tijdelijk wordt belast met de leiding van een departementaal of interdepartementaal project.
De departementale projecten worden door de secretaris-generaal ter goedkeuring voorgelegd aan de functioneel bevoegde Vlaamse minister(s). De interdepartementale projecten worden opgestart hetzij door de Vlaamse regering, hetzij door het college van secretarissen-generaal na voorafgaandelijke goedkeuring door de Vlaamse regering.
Art. VIII 51. De secretaris-generaal stelt voor zijn departement de projectleiders aan die belast worden met departementale projecten. Het college van secretarissen-generaal stelt de projectleiders aan die belast worden met interdepartementale projecten.
In afwijking van het eerste lid worden de projectleiders van de rang A3 en A4 aangeduid door de Vlaamse regering.
Art. VIII 52. De duur van de tijdelijke aanstelling tot projectleider is gelijk aan de duur van het project.
De projectleider heeft voor de duur van het project hiërarchisch gezag over de andere personeelsleden die meewerken aan het project.
Onderafdeling 3. - Gemeenschappelijke bepalingen Art. VIII 53. § 1. De ambtenaar behoudt tijdens zijn aanstelling tot opdrachthouder of projectleider zijn dienstaanwijzing. De standplaats kan worden gewijzigd voor de duur van de opdracht of het project. § 2. De ambtenaar behoudt tijdens de aanstelling de functionele loopbaan in de graad waarin hij werd benoemd. De werkelijke diensten die de ambtenaar als opdrachthouder presteert, worden in aanmerking genomen voor de vaststelling van de schaalanciënniteit in de functionele loopbaan.
Art. VIII 54. De aanstelling wordt ambtshalve beëindigd bij een functioneringsevaluatie die met onvoldoende wordt besloten, bij een beslissing tot loopbaanvertraging, bij een bevordering of bij een aanwijzing in een mandaat, en in voorkomend geval bij een wijziging van dienstaanwijzing.
De overheid bevoegd voor de aanstelling kan er ook een einde aan stellen omwille van functionele redenen, bij langdurige afwezigheid of op vraag van de functiehouder zelf.
Afdeling 2. - De staffunctie Art. VIII 55. § 1. Iedere leidend ambtenaar kan één ambtenaar van rang A2 voor bepaalde of onbepaalde duur belasten met een staffunctie. § 2. Deze ambtenaar kan niet terzelfder tijd opdrachthouder zijn. § 3. De aanstelling in een staffunctie houdt tevens de dienstaanwijzing in voor de betrokken ambtenaar.
Art. VIII 56. De te begeven betrekkingen, de aanstellingsvoorwaarden en de wijze waarop de kandidaten hun interesse kunnen kenbaar maken, worden meegedeeld aan alle in aanmerking komende ambtenaren.
Art. VIII 57. De leidend ambtenaar van de administratie Personeelsontwikkeling stelt de lijst van de vereiste generieke competenties vast. Hij bepaalt tevens de wijze waarop deze competenties zullen worden beoordeeld.
Art. VIII 58. De aanstelling in een staffunctie wordt ambtshalve beëindigd bij een functioneringsevaluatie die met onvoldoende wordt besloten, bij een beslissing tot loopbaanvertraging, bij een bevordering of een aanwijzing in een mandaat, en bij een nieuwe dienstaanwijzing.
De leidend ambtenaar kan ook een einde stellen aan de aanstelling omwille van functionele redenen, bij langdurige afwezigheid of op vraag van het staflid zelf.
In beide gevallen wordt voor de betrokken ambtenaar een gepaste dienstaanwijzing vastgesteld door de benoemende overheid.
Afdeling 3. - De expertenfuncties Art. VIII 59. Als expert kan worden aangesteld de ambtenaar van de eerste twee rangen van de niveaus A, B, C en D. De ambtenaar van de rang A1 en A2 kan ook worden aangesteld als senior-expert.
Art. VIII 60. § 1. De leidend ambtenaar wijst, in overleg met het afdelingshoofd, de ambtenaren aan die aangesteld worden in een expertenfunctie. § 2. De aanstelling in een expertenfunctie houdt tevens de dienstaanwijzing in voor de betrokken ambtenaar. § 3. De ambtenaar behoudt gedurende de aanstelling de functionele loopbaan in de graad waarin hij werd benoemd. De werkelijke diensten die de ambtenaar als expert of als senior-expert presteert, worden in aanmerking genomen voor de vaststelling van de schaalanciënniteit in de functionele loopbaan.
Art. VIII 61. De aanstelling in een expertenfunctie wordt ambtshalve beëindigd bij een functioneringsevaluatie die met onvoldoende wordt besloten, bij een beslissing tot loopbaanvertraging, bij een bevordering of een aanwijzing in een mandaat, en bij een nieuwe dienstaanwijzing.
De leidend ambtenaar kan ook een einde stellen aan de aanstelling omwille van functionele redenen, bij langdurige afwezigheid of op vraag van de ambtenaar zelf.
In beide gevallen wordt voor de betrokken ambtenaar een gepaste dienstaanwijzing vastgesteld door de benoemende overheid.
Afdeling 4. - De waarneming van een hoger ambt Art. VIII 62. § 1. Voor de toepassing van deze afdeling verstaat men onder hoger ambt, elk ambt in een graad van de naast hogere rang. § 2. Een ambtenaar kan worden aangesteld in een hoger ambt voor een betrekking van een graad die tijdelijk of definitief vacant is. § 3. Een definitief vacante betrekking kan voor ten hoogste één jaar worden waargenomen en op voorwaarde dat de procedure tot definitieve toekenning van die betrekking wordt ingezet.
In afwijking van het eerste lid, kan een definitief vacante betrekking van secretaris-generaal of directeur-generaal, belast met de leiding van een departement of administratie waarvan de Vlaamse regering beslist heeft om de verdere bestaansreden te onderzoeken, voor ten hoogste drie jaar via een tijdelijke aanstelling waargenomen worden.
Art. VIII 63. De ambtenaar die met een hoger ambt is belast, beschikt over alle aan dat ambt verbonden prerogatieven.
Art. VIII 64. § 1. De Vlaamse regering beslist, op voorstel van de minister-president van de Vlaamse regering, welke ambtenaar het hoger ambt waarneemt in een betrekking van de rang A4. § 2. De functioneel bevoegde Vlaamse minister(s) beslist, na advies van de departementale directieraad, welke ambtenaar het hoger ambt waarneemt in een betrekking van de rang A3. § 3. De secretaris-generaal beslist, na advies van het college van afdelingshoofden, welke ambtenaar het hoger ambt waarneemt in een betrekking van de rang A1 en van de niveaus B, C en D. Art. VIII 65. Indien de Inspecteur van Financiën een ongunstig advies uitbrengt, vraagt de bevoegde overheid het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de ambtenarenzaken.
HOOFDSTUK 3. - De preventieadviseur-coördinator en de preventieadviseurs van de interne dienst voor Preventie en Bescherming op het werk Art. VIII 66. § 1. Voor de diensten van de Vlaamse regering is er één interne dienst door Preventie en Bescherming op het werk, hierna interne dienst te noemen, die als onafhankelijke entiteit is toegevoegd aan het college van secretarissen-generaal. § 2. De interne dienst is samengesteld uit acht preventieadviseurs en één preventieadviseur-coördinator, die de dienst leidt en die rechtstreeks rapporteert aan de voorzitter van het college van secretarissen-generaal.
Art. VIII 67. § 1. De graad van preventieadviseur-coördinator wordt uitsluitend bij wege van mandaat toegekend.
Voor de aanwijzing in dit mandaat komen de ambtenaren van de rang A1 en A2 in aanmerking, die in het bezit zijn van een getuigschrift veiligheid niveau 1.
De leidend ambtenaar van de administratie Personeelsontwikkeling stelt de lijst van de vereiste competenties vast. § 2. De functie van preventieadviseur staat open voor ambtenaren van de rang A1 en van de niveaus B, C en D. Naargelang van het functieprofiel dient de preventieadviseur houder te zijn van een getuigschrift veiligheid niveau 1 of van minimum een getuigschrift niveau 2. § 3. De te begeven betrekkingen, de voorwaarden waaraan de kandidaten dienen te voldoen en de wijze waarop ze hun interesse kunnen kenbaar maken, worden meegedeeld via een algemene oproep.
Art. VIII 68. § 1. Een bijzondere commissie beoordeelt wie van de kandidaten over de vereiste competenties voor de uitoefening van de functie van preventieadviseur-coördinator beschikken.
De kandidaten worden onder meer beoordeeld op basis van hun functioneringsevaluatie, de resultaten van de potentieelinschatting, de gegevens uit de kandidaatstelling en de mondelinge toelichting van hun beleidsvisie.
De potentieelinschatting gebeurt op basis van een functiespecifiek gedragsgericht interview. § 2. De commissie, bedoeld in § 1, is samengesteld als volgt : 1° een vertegenwoordiger van een gespecialiseerd extern bureau;2° twee vertegenwoordigers van het Hoog Overlegcomité Vlaamse Gemeenschap-Vlaams Gewest;3° de voorzitter van het college van secretarissen-generaal of zijn afgevaardigde. § 3. De commissie legt aan het college van secretarissen-generaal de lijst voor van de kandidaten die over de vereiste competenties voor het uitoefenen van de functie van preventieadviseur-coördinator beschikken.
Art. VIII 69. Het college van secretarissen-generaal draagt voor elke betrekking van preventieadviseur en voor de betrekking van preventieadviseur-coördinator ten minste twee kandidaten, die aan de gestelde voorwaarden voldoen, voor aan het Hoog Overlegcomité Vlaamse Gemeenschap-Vlaams Gewest.
De voorzitter van het college van secretarissen-generaal wijst de preventieadviseur-coördinator en stelt de preventieadviseurs aan, na voorafgaand akkoord van het vermeld Hoog Overlegcomité.
Indien er geen akkoord bereikt wordt in het Hoog Overlegcomité, wordt de beslissing genomen door de Vlaamse minister, bevoegd voor de ambtenarenzaken.
Art. VIII 70. § 1. Het mandaat van preventieadviseur-coördinator en de aanstelling tot preventieadviseur worden toegekend voor de duur van zes jaar en zijn meermaals met dezelfde duur verlengbaar. De verlenging gebeurt stilzwijgend.
De aanwijzing tot preventieadviseur-coördinator houdt tevens de dienstaanwijzing in voor de betrokken ambtenaar.
De ambtenaar die tijdelijk wordt aangesteld tot preventieadviseur behoudt zijn dienstaanwijzing. De standplaats kan worden gewijzigd voor de duur van de aanstelling. § 2. De ambtenaar behoudt tijdens het mandaat of de tijdelijke aanstelling de functionele loopbaan in de graad waarin hij werd benoemd. De werkelijke diensten die de ambtenaar als preventieadviseur of als preventieadviseur-coördinator presteert, worden in aanmerking genomen voor de vaststelling van de schaalanciënniteit in de functionele loopbaan. § 3. De overheid bevoegd voor de aanwijzing, respectievelijk aanstelling, kan na akkoord of op verzoek van het Hoog Overlegcomité, om functionele redenen of op verzoek van de functiehouder zelf, het mandaat of de aanstelling beëindigen.
In dat geval wordt voor de ambtenaar die het mandaat van preventieadviseur-coördinator bekleedde, een gepaste dienstaanwijzing vastgesteld door de benoemende overheid.
Art. VIII 71. Indien de preventieadviseur-coördinator zijn eerste aanwijzing in het mandaat of één van de preventieadviseurs zijn eerste aanstelling voortijdig beëindigt, wordt hij vervangen. De vervanger wordt gekozen uit de ambtenaren die zich kandidaat hebben gesteld en door het college van secretarissen-generaal werden voorgedragen overeenkomstig artikel VIII 69, eerste lid.
HOOFDSTUK 4. - De functies van senior-auditor en junior-auditor bij de entiteit Interne Audit Art VIII 72. § 1. De functie van junior-auditor staat open voor de ambtenaren van rang A1 en A2 van de diensten van de Vlaamse regering en van de Vlaamse openbare instellingen, maar wat de Vlaamse wetenschappelijke instellingen betreft, is deze functie beperkt tot het niet-wetenschappelijk personeel.
De functie van junior-auditor en van senior-auditor mag ook worden opengesteld voor ambtenaren van rang A1, die extern worden aangeworven. § 2. De junior-auditor kan na ten vroegste drie jaar en op basis van een functioneringsevaluatie waaruit blijkt dat hij een grote deskundigheid in het domein van de interne audit heeft verworven door het hoofd van de entiteit Interne Audit worden aangesteld in een functie van senior-auditor. In dit geval geldt de procedure vermeld in artikel VIII 74 niet.
Voor de eerste aanstellingen in de entiteit Interne Audit staat de functie van senior-auditor ook open voor de ambtenaren van rang A1 en A2 van de diensten van de Vlaamse regering en van de Vlaamse openbare instellingen, die minimum drie jaar relevante ervaring kunnen aantonen en die over de vereiste competenties voor het uitoefenen van deze functie beschikken vastgesteld overeenkomstig artikel VIII 74. Voor de Vlaamse wetenschappelijke instellingen staat deze functie enkel open voor het niet-wetenschappelijk personeel. § 3. Alleen de ambtenaar die over de vereiste generieke en functiespecifieke competenties beschikt, kan tot junior-auditor of senior-auditor worden aangesteld.
Deze competenties kunnen verschillen naargelang het functieprofiel en worden vastgesteld door het hoofd van de entiteit Interne Audit.
Art. VIII 73. Met het oog op de aanstelling van junior-auditors en senior-auditors wordt een algemene oproep gedaan.
Art. VIII 74. Een door de leidend ambtenaar van de administratie Personeelsontwikkeling op advies van het auditcomité samengestelde commissie beoordeelt wie van de kandidaten over de vereiste competenties voor de uitoefening van de te begeven functie beschikt.
Het hoofd van de entiteit Interne Audit bepaalt de wijze waarop de in het eerste lid vermelde commissie de vereiste competenties beoordeelt.
De kandidaten worden gerangschikt volgens hun geschiktheid.
Art. VIII 75. Het hoofd van de entiteit Interne Audit stelt de in aanmerking komende gegadigden in orde van hun rangschikking aan. Voor de externe gegadigden die geslaagd zijn voor het vergelijkend wervingsexamen waarvan de in artikel VIII 74 vermelde procedure deel uitmaakt is dit een voorlopige aanstelling in afwachting van hun benoeming tot ambtenaar. De aanstelling houdt tevens de dienstaanwijzing in voor de betrokken ambtenaar.
Art. VIII 76. De aanstelling in een functie van junior-, respectievelijk senior-auditor gebeurt voltijds en is tijdelijk. In het totaal mag de aanstelling in beide functies samen niet langer dan 12 jaar duren.
In geval van externe aanwerving begint de termijn van de aanstelling te lopen op de dag van de benoeming tot ambtenaar.
Art. VIII 77. § 1. De junior- en senior-auditors behouden gedurende hun aanstelling de functionele loopbaan in de graad waarin zij werden benoemd. De werkelijke diensten van de ambtenaar die als junior- of senior-auditor is aangesteld, worden in aanmerking genomen voor de vaststelling van de schaalanciënniteit in de functionele loopbaan. § 2. De tijdelijke aanstelling wordt ambtshalve beëindigd bij een functioneringsevaluatie die met onvoldoende wordt besloten, bij een beslissing tot loopbaanvertraging, op de dag van de aanwijzing of bevordering van de functiehouder tot een hogere rang en bij het verstrijken van de termijn, vermeld in § 1.
Het hoofd van de entiteit Interne Audit kan een einde stellen aan de aanstelling, hetzij om functionele redenen, hetzij bij langdurige afwezigheid, hetzij op verzoek van de functiehouder zelf.
Bij het beëindigen van de aanstelling wordt voor de betrokken ambtenaar een gepaste dienstaanwijzing vastgesteld door de bevoegde overheid.
HOOFDSTUK 5. - De huisbewaarders Art. VIII 78. Het college van secretarissen-generaal duidt alle gebouwen of complexen aan waarvoor een huisbewaarder dient te worden aangesteld en duidt per gebouw of complex de secretaris-generaal aan die de huisbewaarder aanstelt en onder wiens bevoegdheid de huisbewaarder ressorteert.
Art. VIII 79. § 1. De oproep tot de kandidaten voor een aanstelling als huisbewaarder wordt gericht tot de personeelsleden van de diensten van de Vlaamse regering. § 2. Als huisbewaarder kunnen enkel worden aangesteld de personeelsleden die de hierna volgende voorwaarden vervullen : 1° bij voorkeur werken in het gebouw, waarvoor een huisbewaarder gezocht wordt;2° bij voorkeur behoren tot het departement, waarvan de diensten het gebouw bezetten;3° bij voorkeur behoren tot niveau D;4° op de dag van de kandidatenvoordracht niet de evaluatie onvoldoende hebben. Bij gelijke geschiktheid van kandidaten van hetzelfde niveau, wordt prioriteit gegeven aan de statutaire kandidaat. § 3. Bij ontstentenis van kandidaten of als geen kandidaten beantwoorden aan de functiebeschrijving en het gewenste profiel, kan een persoon contractueel aangesteld worden die niet tot de diensten van de Vlaamse regering behoort.
Art. VIII 80. § 1. De aanstelling van de huisbewaarder eindigt : 1° bij zijn pensionering;2° als hij ontslag neemt of bij afzetting;3° indien de bevoegde overheid deze functie van huisbewaarder afschaft;4° bij het overlijden van de huisbewaarder;5° ingeval van een tekortkoming die de beëindiging van zijn aanstelling rechtvaardigt. § 2. De tekortkoming vermeld in § 1, 5°, wordt vastgesteld door de gebouwverantwoordelijke of bij ontstentenis, door de ambtenaar met de hoogste graad in dat gebouw. Na de huisbewaarder te hebben gehoord, stuurt deze onverwijld zijn verslag met de eventuele schriftelijke opmerkingen van de huisbewaarder, door aan het afdelingshoofd van de afdeling belast met personeelszaken van zijn departement en bezorgt hiervan een afschrift aan zijn secretaris-generaal.
De beslissing tot ontslag wordt genomen door de secretaris-generaal van het departement waaronder de huisbewaarder ressorteert. § 3. De huisbewaarder die zijn functie wenst te beëindigen, moet het afdelingshoofd van de afdeling belast met personeelszaken van het departement waaronder hij ressorteert hiervan ten minste drie maanden van de te voren bij aangetekend schrijven in kennis stellen, behalve in geval van overmacht.
Art. VIII 81. Dit hoofdstuk is eveneens van toepassing op de stagiair.
TITEL 5. - De functionele loopbaan van de ambtenaar HOOFDSTUK 1. - Definitie en toepassingsgebied Art. VIII 82. De functionele loopbaan bestaat in de opeenvolgende toekenning aan een ambtenaar van een steeds hogere salarisschaal binnen een zelfde rang op basis van schaalanciënniteit en zonder wijziging van graadbenaming.
Art. VIII 83. De schaalanciënniteit wordt jaarlijks opgebouwd op basis van de functioneringsevaluatie : 1° hetzij aan normale snelheid, waarbij de in aanmerking komende diensten gelijk zijn aan de werkelijke diensten;2° hetzij vertraagd, waarbij de in aanmerking komende diensten : a) gelijk zijn aan de helft van de werkelijke diensten;b) vervallen indien de functioneringsevaluatie met "onvoldoende" besloten wordt. De opbouw van de schaalanciënniteit, zoals bedoeld in het eerste lid, heeft uitwerking op 1 juli van het jaar volgend op het evaluatiejaar en dit gedurende een periode van 12 maanden.
Art. VIII 84. In afwijking van artikel VIII 83 bouwt de ambtenaar 1° a) met verlof voor opdracht;b) met militaire dienst of burgerdienst;c) met vakbondsverlof als vaste afgevaardigde, schaalanciënniteit op aan normale snelheid;2° a) met verlof voor voltijdse loopbaanonderbreking;b) met voltijds politiek verlof;c) tijdens een periode van tuchtschorsing, bedoeld in artikel IX 4;d) tijdens de periode van verlof voor deeltijdse prestaties gelijkgesteld met non-activiteit, bedoeld in artikel XI 32, § 2; geen schaalanciënniteit op.
Art. VIII 85. Indien de ambtenaar tussen 1 juli en 30 juni overgaat naar een volgende salarisschaal in de functionele loopbaan of naar een hogere hiërarchische graad, verkrijgt hij in zijn nieuwe salarisschaal of graad de normale loopbaansnelheid voor de resterende periode tot 30 juni.
Art. VIII 86. De toekenning van de hogere salarisschaal in de functionele loopbaan of van een andere functie kan bovendien afhankelijk worden gesteld van het behalen van brevetten of getuigschriften of van het slagen voor een vergelijkende bekwaamheidsproef zoals bepaald in de functiebeschrijving.
HOOFDSTUK 2. - Beslissing tot loopbaanvertraging Art. VIII 87. § 1. Het college van afdelingshoofden beslist vóór 1 juli van het jaar dat volgt op het evaluatiejaar, welke ambtenaren een loopbaanvertraging zoals bedoeld in artikel VIII 83, eerste lid, 2°, a) zullen ondergaan. In afwijking van het eerste lid wordt de beslissing tot loopbaanvertraging voor de volgende ambtenaren genomen door de evaluatoren : - secretaris van de Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid; - de ambtenaren van de entiteit Interne Audit; - preventieadviseur; - opdrachthouder staf Centrale Coördinatie; - projectleider met een interdepartementaal project. § 2. De ambtenaar wordt schriftelijk ervan in kennis gesteld dat zijn evaluatie aanleiding kan geven tot loopbaanvertaging, en wordt op zijn vraag door de overheid die de beslissing over de loopbaanvertraging neemt gehoord, vooraleer deze beslissing wordt genomen. Tevens wordt hem schriftelijk meegedeeld op grond van welke motieven de loopbaanvertraging wordt voorgesteld.
Art. VIII 88. § 1. De ambtenaar kan tegen de beslissing tot loopbaanvertraging beroep instellen bij de raad van beroep. Het beroep is opschortend.
Het beroep wordt ingesteld binnen de vijftien kalenderdagen na het bezorgen van de beslissing tot loopbaanvertraging.
De ambtenaar heeft recht om te worden gehoord door de raad van beroep en kan zich hierbij laten bijstaan door een raadgever. § 2. De raad van beroep brengt een met reden omkleed advies uit binnen de dertig kalenderdagen na ontvangst van het beroepschrift. Indien er geen advies is binnen de vooropgestelde termijn, wordt het beroep behandeld alsof er een gunstig advies werd gegeven. Het advies wordt terzelfder tijd verstuurd aan de verzoeker en aan de voor de definitieve beslissing bevoegde overheid. § 3. Het dossier wordt vervolgens binnen de vijftien kalenderdagen voorgelegd aan de instantie bevoegd voor de definitieve beslissing; zij beslist binnen de vijftien kalenderdagen na ontvangst van het advies van de raad, zoniet gaat men ervan uit dat er een gunstige beslissing is.
De departementale directieraad is bevoegd voor de definitieve beslissing over het al dan niet toekennen van de loopbaanvertraging, behalve voor wat betreft de hiernavermelde ambtenaren, voor wie voormelde beslissing wordt genomen door het college van secretarissen-generaal : - de ambtenaren van de rang A2 en lager, die geen mandaathouder zijn van de entiteit Sturing en Controle Informatica; - de ambtenaren van de entiteit Interne Audit; - de secretaris van de Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid; - de opdrachthouders van de staf Centrale Coördinatie; - projectleiders met een interdepartementaal project.
De betrokken leidend ambtenaar neemt niet deel aan de beraadslaging in de departementale directieraden.
HOOFDSTUK 3. - De diverse functionele loopbanen Art. VIII 89. Er wordt een functionele loopbaan ingesteld binnen de hierna vermelde rangen voor overgang tussen de daaronder opgesomde salarisschalen en na het aantal jaren schaalanciënniteit dat ernaast vermeld wordt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld TITEL 6. - Bijzondere bepalingen met betrekking tot de administratieve loopbaan HOOFDSTUK 1. - Bijzondere voorwaarden voor het benoemen tot directeur-generaal in het departement Onderwijs Art. VIII 90. De Vlaamse regering kan maximaal twee leden van het bestuurspersoneel en onderwijzend personeel van de gemeenschapsonderwijsinstellingen, van de gesubsidieerde onderwijsinstellingen, van de onderwijsinspectie en PMS-inspectie van de Vlaamse Gemeenschap en van het zelfstandig academisch personeel van de Nederlandstalige universitaire instellingen, benoemen in een betrekking van directeur-generaal in het departement Onderwijs.
Voor het bepalen van het aantal bedoeld in het eerste lid worden de volgende ambten meegeteld : 1° die bij het departement Onderwijs begeven zijn overeenkomstig het koninklijk besluit van 6 mei 1971 houdende bijzondere voorwaarden tot het benoemen in sommige ambten bij het hoofdbestuur van het Ministerie van Onderwijs, zoals gewijzigd, en artikel 77 van het bijzonder decreet van 19 december 1988 betreffende de ARGO;2° die bij het departement Onderwijs bevorderd zijn tot een hogere rang dan die van directeur-generaal of directeur. Art. VIII 91. In zoverre het in artikel VIII 90 vermelde aantal niet wordt bereikt, wordt, in afwijking van artikel VIII 9, § 2, de vacature enkel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad .
Art. VIII 92. De personeelsleden die op grond van de bepalingen van dit besluit bij het departement Onderwijs worden benoemd, moeten minstens 12 jaar graadanciënniteit in de rang A3 hebben verworven, voordat zij kunnen solliciteren naar een andere betrekking van hun rang of hogere rang buiten het departement Onderwijs.
HOOFDSTUK 2. - Bijzondere bepalingen met betrekking tot de regeling van de rechtspositie van het scheepspersoneel Art. VIII 93. § 1. De schipper, de scheepstechnicus, de hoofdscheepstechnicus, de maritiem verkeersleider en de loods met de functie van chefloods in stage worden in vast verband benoemd, indien zij : 1° met goed gevolg een opleiding hebben beëindigd;2° geslaagd zijn voor de bekwaamheidsproef voor hun graad en functie. De nadere bepalingen inzake de opleiding worden vastgesteld door het bevoegde departement. § 2. De stagiair die tweemaal niet slaagt voor de bekwaamheidsproef wordt zonder mogelijkheid van beroep ontslagen op de datum van ondertekening van het proces-verbaal van de tweede bekwaamheidsproef.
Art. VIII 94. § 1. De loods met algemene functie en de loods met de functie van stuurman van de loodsboot in stage worden in vast verband benoemd, indien zij : 1° met goed gevolg een opleiding hebben beëindigd;2° geslaagd zijn voor de bekwaamheidsproef voor hun graad en functie;3° een reeks proefreizen hebben afgelegd. De nadere bepalingen inzake de opleiding en de proefreizen worden vastgesteld door het bevoegde departement. § 2. De stagiair die tweemaal niet slaagt voor de bekwaamheidsproef of tweemaal zonder succes de reeks proefreizen aflegt, wordt zonder mogelijkheid van beroep ontslagen op de datum van ondertekening van het proces-verbaal van de tweede bekwaamheidsproef of van de tweede reeks proefreizen.
Dit geldt eveneens indien hij slaagt voor de tweede bekwaamheidsproef zonder de daaropvolgende eerste reeks proefreizen met goed gevolg af te leggen.
Deze procedure moet beëindigd zijn voor het verstrijken van de stageduur.
HOOFDSTUK 3. - Bijzondere bepalingen met betrekking tot de regeling van de rechtspositie van de personeelsleden van de regionale luchthavens Art. VIII 95. § 1. Alleen de personen die in het bezit zijn van het getuigschrift voor luchthaveninspectie hebben toegang tot de graad van technicus of hoofdtechnicus, belast met de luchthaveninspectie bij de regionale luchthavens. § 2. Alleen de personen die geslaagd zijn voor het examen afgelegd in een politieschool hebben toegang tot de graad van technicus of hoofdtechnicus, belast met de luchthavenbeveiliging bij de regionale luchthavens.
Art. VIII 96. Om het getuigschrift voor luchthaveninspectie te verkrijgen moet de kandidaat geslaagd zijn voor een examen georganiseerd door het federaal Bestuur van de Luchtvaart, indien dit een wettelijke vereiste is, of, in het andere geval, voor een examen dat wordt georganiseerd en waarvan het programma wordt vastgesteld door de functioneel bevoegde Vlaamse minister.
Art. VIII 97. Onverminderd de toegangsvereisten tot de graad van hoofdtechnicus, moet de ambtenaar twee jaar ervaring hebben op een luchthaven om te kunnen worden benoemd tot hoofdtechnicus, belast met de luchthaveninspectie of met de luchthavenbeveiliging.
Art. VIII 98. Om te kunnen worden benoemd als adjunct van de directeur, belast met de luchthaveninspectie, moet de kandidaat voldoen aan de voorwaarden die de reglementering inzake de luchthavenexploitatie bepaalt voor de beheerder van een luchthaven.
TITEL 7. - Functiewijziging Art. VIII 99. De Vlaamse regering kan aan de ambtenaar van de rang A3 of A4, en met zijn instemming, met behoud van de organieke salarisschaal, binnen het ministerie een andere gelijkwaardige betrekking aanbieden al dan niet in de vorm van een opdracht.
In voorkomend geval duidt de Vlaamse regering de evaluatoren aan in de beslissing tot functiewijziging.
TITEL 8. - De vrijwillige terugzetting in graad Art. VIII 100. De ambtenaar kan tijdens zijn loopbaan eenmaal om functionele of persoonlijke redenen vragen te worden teruggezet in graad. De vrijwillige terugzetting gebeurt in de graad van de onmiddellijk lagere rang dan die waarin de ambtenaar was benoemd.
Als aan de nieuwe graad een functionele loopbaan verbonden is, wordt de ambtenaar ingeschaald in de op één na hoogste salarisschaal van de functionele loopbaan.
De vrijwillige terugzetting in graad wordt niet afhankelijk gesteld van het bestaan van een vacante betrekking.
Art. VIII 101. De vrijwillige terugzetting in graad wordt toegekend door de benoemende overheid voor de graad waarin de ambtenaar wordt teruggezet, na advies van de bevoegde directieraad zoals bepaald in artikel VIII 9, § 1.
TITEL 9. - Ambtshalve graadverandering Art. VIII 102. Bij ambtshalve graadverandering behoudt de ambtenaar de verworven anciënniteiten. In voorkomend geval gebeurt de inschakeling op de overeenkomstige trap van de functionele loopbaan.
TITEL 10. - Overgangsbepalingen HOOFDSTUK 1. - De hiërarchische loopbaan van de ambtenaar Art. VIII 103. In afwijking van artikel VIII 27 kan eveneens tot de graad van secretaris-generaal worden bevorderd : 1° de ambtenaar met een graad van de rang A2, die vóór 1 juni 1994 titularis was van een graad van de rang 15 en die ten minste twee jaar graadanciënniteit telt;2° de ambtenaar met een graad van de rang A2, die a) ten minste twee jaar wordt bezoldigd in de salarisschaal A213, A253 of A263 of b) ten minste zes jaar wordt bezoldigd in de salarisschaal A222 of c) ten minste zestien jaar wordt bezoldigd in de salarisschaal A231 of A241. Art. VIII 104. § 1. De geslaagde voor een aanwervingsexamen, een examen voor overgang naar het hoger niveau of een examen voor verhoging in graad dat toegang geeft tot rang 21 of 22 of voor een onderzoek naar de beroepsgeschiktheid voor verandering van graad in rang 21 of 22 en dat georganiseerd werd vóór 1 januari 1994, behoudt zijn rechten op benoeming in de graad met dezelfde kwalificatie in niveau B. § 2. De ambtenaar die op 30 juni 2002 wordt bezoldigd in een salarisschaal van niveau E, wordt, met ingang van de eerste januari volgend op de eerste gunstige evaluatie, bevorderd in niveau D, overeenkomstig de tabel die als bijlage 10 bij dit besluit is gevoegd.
Voor de toepassing van het eerste lid geldt eveneens als eerste gunstige evaluatie de gunstige evaluatie toegekend na 1 januari 2002, maar vóór de inwerkingtreding van dit besluit.
De secretaris-generaal bepaalt of een ambtenaar met de graad van technisch beambte wordt bevorderd tot de graad van technisch assistent of tot de graad van speciaal assistent. § 3. In afwijking van § 2 worden de ambtenaren die bij wijze van tuchtstraf werden teruggezet in een graad van niveau E bevorderd in niveau D van zodra hun tuchtstraf werd doorgehaald in toepassing van artikel IX 26. § 4. Op de ambtenaren die zich op 30 juni 2002 in niveau E bevinden blijft de hierna vermelde regeling van toepassing tot en met 31 december volgend op de eerste gunstige evaluatie : 1° niveau E bestaat uit één rang : de rang E1;2° indien de ambtenaar van niveau E hier schriftelijk om vraagt, wordt het evaluatiegesprek gevoerd in aanwezigheid van een waarnemer van zijn keuze;3° de ambtenaar van niveau E geniet de volgende functionele loopbaan : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Art.VIII 105. De op 1 januari 1999 van de Intercommunale Maatschappij van de Linker Scheldeoever naar het ministerie overgehevelde ambtenaar die geslaagd is in een bevorderingsexamen naar de graad van brigadier, dat afgerond of georganiseerd werd vóór 1 januari 1999, behoudt zijn rechten op bevordering naar de graad van technicus; bij bevordering verkrijgt deze de salarisschaal C123 indien hij op vermelde datum ingeschaald werd in de salarisschaal D201 of D202.
Het in het vorig lid bedoelde voordeel geldt ook voor de ambtenaar die bezoldigd wordt in de salarisschaal D201 of D202 en die slaagt in een overgangsexamen naar de graad van technicus.
HOOFDSTUK 2. - Bijzondere bepalingen met betrekking tot de administratieve loopbaan Afdeling 1. - De loopbaan van de eerste planningsadviseur, overgeheveld naar het Vlaamse Gewest vanuit het Planbureau Art. VIII 106. § 1. De secretaris-generaal van het departement Algemene Zaken en Financiën kan het huidige mandaat van de eerste planningsadviseur bij de administratie Planning en Statistiek nog éénmaal hernieuwen voor een periode van 9 jaar. De duur van het mandaat kan evenwel nooit de leeftijdsgrens van 65 jaar overschrijden. § 2. Uiterlijk 6 maanden voor het einde van het lopende mandaat formuleert de leidend ambtenaar van de administratie Planning en Statistiek een gemotiveerd voorstel over de verlenging van het mandaat ten behoeve van de secretaris-generaal. § 3. De eerste planningsadviseur kan bij de hernieuwing van zijn mandaat worden benoemd tot hoofdplanningsadviseur. Beide graden situeren zich in de rang A2. § 4. De mandaathouder kan geen verlof voor opdracht bekomen.
Art. VIII 107. Bij het einde van zijn laatste mandaat krijgt de ambtenaar bedoeld in artikel VIII 106, een afscheidsvergoeding gelijk aan zoveel maal het dubbele van zijn bruto-maandloon als er maanden zijn tussen het einde van zijn mandaat en de datum waarop hij de leeftijd van 65 jaar zou bereiken.
Afdeling 2. - Bijzondere bepalingen met betrekking tot de regeling van de rechtspositie van sommige personeelsleden van de administratie Waterwegen en Zeewezen Art. VIII 108. § 1. De wachter en de eerste wachter der Waterwegen die op 1 januari 1994 in dienst was bij de administratie Waterinfrastructuur en Zeewezen, Beheersdiensten (veerdiensten) en ingeschakeld werd in de graad van technisch assistent, kan bevorderd worden tot hoofdschipper mits te slagen voor een vergelijkende bekwaamheidsproef voor verhoging in graad. § 2. De technisch beambte overgeheveld vanuit de Regie voor Maritiem Transport die op 1 juni 1997 belast is met de functie van kok ingescheept, kan bevorderd worden tot de graad van speciaal assistent (functie kok ingescheept) mits hij slaagt voor een bijzonder vergelijkende bekwaamheidsproef waaraan hij tweemaal mag deelnemen. § 3. De motorist, hoofdmotorist en de scheepstechnicus die in dienst zijn op 1 juni 1997, kunnen bevorderd worden tot de graad van hoofdscheepstechnicus mits zij slagen voor een bijzonder vergelijkende bekwaamheidsproef waaraan zij tweemaal mogen deelnemen, onverminderd de voorwaarden zoals voor de hoofdscheepstechnicus vermeld in bijlage 4.
Art. VIII 109. De loodsen met algemene functie die in de jaren 1993 en/of 1994 gedurende tenminste 130 dagen de functie van chefloods of stuurman uitgeoefend hebben, kunnen deelnemen aan een voor hen voorbehouden vergelijkende bekwaamheidsproef voor de functie van chefloods, respectievelijk stuurman.
De loodsen op wie het eerste lid van toepassing is, kunnen, in afwijking van hetgeen bepaald is in bijlage 12 van dit besluit, een functiewijziging bekomen, indien zij titularis zijn van het brevet van 2de luitenant ter lange omvaart, van kapitein of van schipper ter kustvaart en in dienst waren op 1 november 1969.
Voor de vergelijkende bekwaamheidsproeven die in de periode van 1 januari 1995 tot 31 mei 1995 georganiseerd werden, dienen de woorden "minimaal tweede trap van de functionele loopbaan" uit de bijzondere voorwaarden voor functiewijziging in de graad van loods (rang A1), zoals bepaald in bijlage 12 van dit besluit, verstaan te worden als "benoemd in de graad van loods op 1 juni 1993 uiterlijk".
Afdeling 3. - Bijzondere bepalingen met betrekking tot de regeling van de rechtspositie van de personeelsleden van de regionale luchthavens Art. VIII 110. Voor de personeelsleden die belast zijn met de luchthaveninspectie en die in 1997 de door de afdeling Personenvervoer en Luchthavens georganiseerde cursus inzake luchthaveninspectie hebben gevolgd, wordt het volgen van deze cursus gelijkgesteld met het bezit van het getuigschrift, bedoeld in artikel VIII 95, § 1.
Art. VIII 111. De medewerker die meer dan tien jaar belast is met de luchthaveninspectie, komt in aanmerking voor bevordering tot hoofdtechnicus, belast met de luchthaveninspectie.
HOOFDSTUK 3. - De vrijwillige terugzetting in graad Art. VIII 112. In afwijking van artikel VIII 100, behoudt de ambtenaar die op 1 januari 1994 bij het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap in dienst was, het salaris dat hij genoot vóór zijn vrijwillige terugzetting tot hij op basis van de nieuwe salarisschaal een salaris krijgt dat ten minste daaraan gelijk is.
DEEL IX. - TUCHTREGELING TITEL 1. - Tuchtstraffen Artikel IX 1. De ambtenaar kan worden onderworpen aan een tuchtprocedure : 1° bij tekortkoming aan zijn plichten en bij overtreding van de cumulatieregeling, bepaald in deel III;2° na strafrechtelijke veroordeling. Art. IX 2. De volgende tuchtstraffen kunnen worden uitgesproken : 1° blaam;2° inhouding van salaris;3° tuchtschorsing;4° lagere inschaling;5° terugzetting in graad;6° ontslag van ambtswege;7° afzetting. Art. IX 3. De inhouding van salaris wordt toegepast gedurende ten hoogste drie maanden en mag niet meer dan één vijfde van de nettobezoldiging bedragen.
Art. IX 4. De tuchtschorsing wordt uitgesproken voor ten hoogste drie maanden en kan aanleiding geven tot een inhouding van salaris die niet hoger mag liggen dan één vijfde van de nettobezoldiging.
Tijdens de tuchtschorsing bevindt de ambtenaar zich in de administratieve toestand non-activiteit met behoud van salaris, onverminderd het eerste lid. De ambtenaar heeft geen recht op bevordering in graad en op verhoging in salaris en salarisschaal.
Art. IX 5. § 1. De lagere inschaling bestaat in de toekenning van een lagere salarisschaal binnen dezelfde graad.
De ambtenaar neemt in de nieuwe salarisschaal rang in op de datum waarop de lagere salarisschaal uitwerking heeft.
De lagere inschaling mag er in geen geval toe leiden dat de betrokken ambtenaar een lager salaris geniet dan indien hij werd teruggezet in graad. § 2. De terugzetting in graad bestaat in de toekenning van een graad van een lagere rang die binnen hetzelfde niveau of binnen een lager niveau is ingedeeld.
De terugzetting in graad heeft tot gevolg dat de salarisschaal wordt toegekend die verbonden is aan de graad waarin de ambtenaar wordt teruggezet.
De ambtenaar neemt in de nieuwe graad rang in op de datum waarop de lagere graad uitwerking heeft.
TITEL 2. - Tuchtprocedure HOOFDSTUK 1. - De bevoegde overheid Art. IX 6. De tuchtstraf wordt voorgesteld door een hiërarchische meerdere van niveau A van de ambtenaar.
Voor de ambtenaar van rang A4 wordt de tuchtstraf voorgesteld door een functioneel bevoegde Vlaamse minister of een Vlaamse minister, bevoegd voor het individueel personeelsbeheer.
Art. IX 7. De tuchtstraf wordt uitgesproken door de eerstvolgende hiërarchische meerdere van ten minste rang A2A of hoger van de ambtenaar die de tuchtstraf heeft voorgesteld.
Indien de tuchtstraf is voorgesteld door een ambtenaar van rang A4, wordt zij uitgesproken door het college van secretarissen-generaal.
Voor de ambtenaar van rang A4 wordt de tuchtstraf uitgesproken door twee Vlaamse ministers aangewezen door de Vlaamse regering, maar anderen dan diegene die de tuchtstraf heeft voorgesteld. De minister die het voorstel heeft gedaan, neemt evenmin deel aan de vergadering van de Vlaamse regering, waarop de ministers worden aangewezen die de tuchtstraf uitspreken.
Art. IX 8. De tuchtstraf, uitgezonderd de afzetting, wordt na het advies van de raad van beroep definitief uitgesproken door de eerstvolgende hiërarchische meerdere van de ambtenaar die de tuchtstraf in eerste aanleg heeft uitgesproken. Ingeval van afzetting wordt de tuchtstraf na het advies van de raad van beroep definitief uitgesproken door de hiërarchische meerdere van rang A4 van de ambtenaar die de tuchtstraf in eerste aanleg heeft uitgesproken.
Indien de tuchtstraf in eerste aanleg is uitgesproken door een ambtenaar van rang A4, wordt zij definitief uitgesproken door het college van secretarissen-generaal.
Indien de tuchtstraf in eerste aanleg is uitgesproken door het college van secretarissen-generaal, wordt zij definitief uitgesproken door de Vlaamse minister(s), bevoegd voor het individueel personeelsbeheer.
Voor de ambtenaar van rang A4 wordt de tuchtstraf definitief uitgesproken door de Vlaamse regering.
Art. IX 9. Indien een secretaris-generaal weigert om een tuchtstraf voor te stellen tegen een ambtenaar van wie hij de eerste hiërarchische meerdere is, kan een voor deze ambtenaar functioneel bevoegde Vlaamse minister of een Vlaamse minister, bevoegd voor het individueel personeelsbeheer, in zijn plaats treden.
De tuchtstraf wordt dan in eerste aanleg uitgesproken door twee Vlaamse ministers aangewezen door de Vlaamse regering, maar anderen dan diegene die de tuchtstraf heeft voorgesteld, en na advies van de raad van beroep definitief uitgesproken door de Vlaamse regering. De minister die het voorstel heeft gedaan, neemt niet deel aan de vergadering van de Vlaamse regering, waarop de ministers worden aangewezen die de tuchtstraf uitspreken.
Art. IX 10. De secretaris-generaal die een tuchtstraf heeft voorgesteld of uitgesproken, neemt niet deel aan de beraadslaging van het college van secretarissen-generaal over de uitspraak of de definitieve uitspraak.
De leden van de Vlaamse regering die een tuchtstraf hebben voorgesteld of uitgesproken, nemen niet deel aan de beraadslaging van de Vlaamse regering over de definitieve uitspraak.
HOOFDSTUK 2. - De procedure Art. IX 11. Het voorstel dat ertoe strekt een tuchtstraf op te leggen wordt schriftelijk geformuleerd, met redenen omkleed en meegedeeld aan de betrokken ambtenaar die een afschrift ontvangt. Het voorstel vermeldt uitdrukkelijk welke tuchtstraf wordt voorgesteld.
De ambtenaar die het voorstel heeft gedaan, stuurt tezelfdertijd het voorstel aan de bevoegde overheid voor uitspraak.
Art. IX 12. § 1. De overheid die bevoegd is voor het uitspreken van de tuchtstraf roept, binnen vijftien kalenderdagen volgend op de datum van het voorstel, de ambtenaar via een aangetekende brief op om gehoord te worden in zijn verdediging.
De oproeping dient melding te maken van : 1° de ten laste gelegde feiten;2° de tuchtstraf die wordt voorgesteld;3° de plaats, de dag en het uur van het verhoor;4° het recht van de betrokkene om zich te laten bijstaan door een persoon naar eigen keuze, raadgever te noemen, of zich te laten vertegenwoordigen door deze persoon bij gewettigde verhindering;5° de plaats waar en de termijn waarbinnen het tuchtdossier kan worden ingezien en het recht om gratis fotokopieën te maken. § 2. De belanghebbende en zijn raadgever mogen het tuchtdossier op hun verzoek raadplegen voordat de verdediging plaats heeft. Zij beschikken voor de inzage van het dossier over een termijn van ten minste vijftien kalenderdagen na ontvangst van de oproepingsbrief. § 3. Van de zitting wordt er een proces-verbaal gemaakt waarvan de betrokkene of zijn raadgever een kopie kan krijgen. De ambtenaar of zijn raadgever kan op straf van nietigheid binnen vijf werkdagen na de mondelinge verdediging schriftelijk de middelen ter verdediging uiteenzetten. Het verweerschrift wordt bij het dossier gevoegd.
Art. IX 13. De bevoegde overheid spreekt de tuchtstraf uit binnen 15 kalenderdagen na het horen van de ambtenaar in zijn verdediging.
De tuchtstraf wordt aangezegd bij aangetekend schrijven binnen de twee werkdagen na de uitspraak en gaat in op de derde werkdag volgend op de datum van het aangetekend schrijven, behalve ingeval van afzetting en ontslag van ambtswege. Enkel in het geval van afzetting en ontslag van ambtswege schort het beroep, ingesteld door de ambtenaar tegen deze tuchtstraffen, de uitwerking ervan op. De ambtenaar wordt in deze gevallen wel van rechtswege geschorst in het belang van de dienst vanaf de derde werkdag volgend op de datum van het aangetekend schrijven waarmee hem de tuchtstraf wordt meegedeeld, tot op de dag dat de tuchtstraf definitief is geworden in toepassing van artikel IX 14.
Art. IX 14. De tuchtstraf is definitief de dag na het verstrijken van de termijn voor instelling van het beroep of nadat de bevoegde overheid na advies van de raad van beroep haar beslissing heeft meegedeeld via een aangetekende brief.
Art. IX 15. De ambtenaar tegen wie een tuchtstraf uitgesproken wordt, kan hiertegen gemotiveerd beroep instellen bij de raad van beroep binnen vijftien kalenderdagen, ingaande de dag volgend op de mededeling via een aangetekende brief van de uitspraak.
Art. IX 16. De raad van beroep beraadslaagt binnen de dertig kalenderdagen na ontvangst van het beroepschrift.
Bij afwezigheid van beraadslaging binnen de vastgestelde termijn behandelt men het beroep alsof er een gunstig advies werd gegeven.
Art. IX 17. Binnen vijftien kalenderdagen na het uitbrengen van het gemotiveerd advies stuurt de raad van beroep het dossier aan de overheid bevoegd voor het definitief uitspreken van de tuchtstraf. Hij vermeldt met hoeveel stemmen voor of tegen de stemming over het advies werd verkregen. De stemming is geheim.
Tezelfdertijd wordt het advies aan de verzoeker betekend.
Art. IX 18. De bevoegde overheid voor de definitieve uitspraak neemt binnen de vijftien kalenderdagen na ontvangst van het advies van de raad van beroep een gemotiveerde beslissing.
Zij kan geen andere feiten ter sprake brengen dan de feiten die als motief gediend hebben voor het advies van de raad van beroep.
De beslissing van de bevoegde overheid wordt binnen twee werkdagen aangetekend verstuurd aan de betrokken ambtenaar en meegedeeld ter informatie aan de secretaris van de raad van beroep.
HOOFDSTUK 3. - Algemene kenmerken van de tuchtprocedure Art. IX 19. Wanneer meer dan één feit ten laste van de ambtenaar wordt gelegd, kan dit niettemin slechts aanleiding geven tot één procedure en tot het uitspreken van één tuchtstraf.
Wanneer in de loop van een tuchtprocedure een nieuw feit ten laste van de ambtenaar wordt gelegd, kan dit tot een nieuwe procedure aanleiding geven zonder dat de lopende procedure onderbroken wordt.
Art. IX 20. Behoudens nieuwe elementen die de heropening van het dossier rechtvaardigen, kan niemand het voorwerp zijn van een tuchtvordering voor reeds gesanctioneerde feiten.
Art. IX 21. De bevoegde overheid kan geen zwaardere tuchtstraf uitspreken dan de straf die uitgesproken is vóór beroep.
Zij mag slechts de feiten in aanmerking nemen die de tuchtprocedure gerechtvaardigd hebben.
Een tuchtstraf kan geen uitwerking hebben over een periode vóór de uitspraak.
Art. IX 22. De strafvordering schorst de tuchtprocedure en de tuchtuitspraak.
Ongeacht het resultaat van de strafvordering oordeelt alleen de administratieve overheid of in voorkomend geval de bevoegde Vlaamse ministers of de Vlaamse regering over de gepastheid om een tuchtstraf uit te spreken.
Art. IX 23. De tuchtvordering mag alleen betrekking hebben op feiten die werden vastgesteld binnen een termijn van zes maanden voorafgaande aan de datum waarop de vordering wordt ingesteld.
Bij de beoordeling van de strafmaat mogen evenwel relevante vermeldingen die in het persoonlijk dossier opgetekend werden, in aanmerking genomen worden.
In geval van strafrechtelijke vervolging voor dezelfde feiten, begint deze termijn te lopen de dag dat de tuchtoverheid door de gerechtelijke overheid ervan in kennis wordt gesteld dat er een onherroepelijke beslissing uitgesproken is of dat de strafrechtelijke procedure niet wordt voortgezet.
Art. IX 24. Elke tuchtstraf wordt vermeld op een in het evaluatiedossier te voegen staat en wordt in het personeelsdossier opgenomen.
Art. IX 25. De in deze titel vastgestelde termijnen worden opgeschort in de maand augustus en tussen Kerstmis en Nieuwjaar.
TITEL 3. - De doorhaling van de tuchtstraffen Art. IX 26. § 1. Elke tuchtstraf behalve de afzetting en het ontslag van ambtswege wordt in het persoonlijk dossier van de ambtenaar doorgehaald onder de in § 2 bepaalde voorwaarden. § 2. De doorhaling van de tuchtstraffen gebeurt van rechtswege na een termijn waarvan de duur is vastgesteld op : - één jaar voor de blaam; - vier jaar voor de inhouding van salaris; - zes jaar voor de tuchtschorsing; - acht jaar voor de lagere inschaling of de terugzetting in graad.
Art. IX 27. Dit deel is tevens van toepassing op de stagiair.
DEEL X. - SCHORSING IN HET BELANG VAN DE DIENST Artikel X 1. De ambtenaar in effectieve dienst kan onder de in dit deel bepaalde voorwaarden in het ambt worden geschorst, wanneer het belang van de dienst dat vereist.
Art. X 2. § 1. De schorsing in het belang van de dienst kan alleen worden uitgesproken door een overheid die een tuchtstraf kan uitspreken.
Overheden die een tuchtstraf kunnen voorstellen, kunnen ook een schorsing in het belang van de dienst voorstellen.
De overheid die de schorsing in het belang van de dienst uitspreekt mag niet dezelfde zijn als deze welke haar voorstelt. § 2. De ambtenaar wordt vooraf gehoord over de feiten die betrokkene ten laste worden gelegd. De ambtenaar mag zich hierbij laten bijstaan door een persoon naar eigen keuze.
De redenen om over te gaan tot schorsing in het belang van de dienst worden ten laatste drie werkdagen voorafgaand aan het verhoor schriftelijk meegedeeld aan de ambtenaar.
De ambtenaar wordt verzocht de voorstellen en beslissingen tot schorsing in het belang van de dienst te viseren. Indien de ambtenaar weigert of in de onmogelijkheid verkeert om te viseren, worden ze hem meegedeeld via een aangetekende brief.
Art. X 3. De overheid bevoegd voor het uitspreken van de schorsing in het belang van de dienst kan aan de in artikel X 1 bedoelde ambtenaar het recht ontzeggen aanspraak te maken op bevordering en op verhoging in salaris en salarisschaal en het salaris kan worden verminderd in de volgende gevallen : 1° wanneer de ambtenaar strafrechtelijk vervolgd wordt;2° wanneer de ambtenaar tuchtrechtelijk vervolgd wordt wegens een ernstig vergrijp waarbij de ambtenaar op heterdaad is betrapt of waarvoor er afdoende aanwijzingen zijn. De inhouding van salaris mag niet meer bedragen dan één vijfde van de nettobezoldiging.
Art. X 4. De schorsing in het belang van de dienst gaat in de dag nadat de ambtenaar de beslissing tot schorsing in het belang van de dienst heeft geviseerd, ofwel de dag na het aanbieden bij de post van de aangetekende brief waarmee de beslissing aan de ambtenaar wordt meegedeeld.
Art. X 5. De ambtenaar kan na vijftien kalenderdagen sedert de dag dat de schorsing in het belang van de dienst uitwerking gekregen heeft, beroep instellen bij de raad van beroep.
Indien de raad van beroep ongunstig advies uitbrengt over de opheffing van de schorsing, wordt de schorsing in het belang van de dienst gehandhaafd.
Indien de raad van beroep gunstig advies uitbrengt over de opheffing van de schorsing, beslist de overheid die bevoegd is om een tuchtstraf definitief uit te spreken.
Art. X 6. De ambtenaar die over nieuwe elementen beschikt, kan tegen zijn schorsing in het belang van de dienst een nieuw beroep instellen, van zodra minstens drie maanden verstreken zijn sedert het vorige ongunstige advies van de raad van beroep of de vorige beslissing tot handhaving van zijn schorsing.
Art. X 7. Behoudens strafrechtelijk onderzoek of strafrechtelijke vervolging mag de schorsing in het belang van de dienst ten hoogste zes maanden bedragen.
Bij strafrechtelijk onderzoek en/of strafrechtelijke vervolging mag de schorsing in het belang van de dienst maximum voor de duur van het onderzoek en/of de vervolging gelden.
Art. X 8. Indien de overheid in kennis wordt gesteld van de strafrechtelijke uitspraak, de minnelijke schikking of seponering, beslist zij om de schorsing in het belang van de dienst op te heffen of te behouden voor de duur van de tuchtprocedure.
Art. X 9. Aan de schorsing in het belang van de dienst komt van rechtswege een einde bij het definitief worden van de tuchtrechtelijke uitspraak over dezelfde feiten waarvoor het personeelslid in het belang van de dienst werd geschorst, behalve in geval van afzetting.
Art. X 10. Indien de ambtenaar buiten vervolging wordt gesteld, zijn dossier geseponeerd wordt of wanneer een strafrechtelijke of tuchtrechtelijke vrijspraak volgt die kracht van gewijsde gekregen heeft, worden de beslissingen genomen krachtens artikel X 3 inzake inhouding van salaris en ontzeggen van de aanspraken op verhoging in salaris en salarisschaal, ongedaan gemaakt.
Art. X 11. De beslissing waarbij de ambtenaar geschorst wordt in het belang van de dienst kan geen uitwerking hebben over een periode vóór de datum waarop de schorsing is uitgesproken.
Art. X 12. Indien de ambtenaar na afloop van het tuchtonderzoek een schorsing als tuchtstraf wordt opgelegd, vindt die schorsing plaats met terugwerkende kracht, in afwijking van artikel IX 21, tweede lid.
In dit geval wordt de duur van de schorsing in het belang van de dienst, tot de nodige termijn, op de duur van de tuchtschorsing aangerekend.
De schorsing gaat evenwel niet verder terug dan de dag waarop de bij toepassing van artikel X 3 getroffen maatregelen uitwerking hebben gehad.
Art. X 13. Dit deel is tevens van toepassing op de stagiair.
DEEL XI. - DE VERLOVEN TITEL 1. - Algemene bepalingen Artikel XI 1. De ambtenaar bevindt zich geheel of gedeeltelijk in een van de volgende administratieve toestanden : 1° dienstactiviteit;2° non-activiteit. Art. XI 2. § 1. De ambtenaar in dienstactiviteit heeft recht op salaris en op bevordering in graad, in salarisschaal en in salaris, tenzij anders bepaald. § 2. De ambtenaar in non-activiteit heeft geen recht op salaris en op bevordering in graad, salarisschaal en salaris tenzij anders bepaald. § 3. De ambtenaar kan niet in non-activiteit gesteld of gehouden worden als hij aan de voorwaarden voldoet om gepensioneerd te worden.
Art. XI 3. De ambtenaar wordt voor de vaststelling van zijn administratieve toestand altijd geacht in dienstactiviteit te zijn behoudens uitdrukkelijke bepaling die hem in non-activiteit plaatst.
Art. XI 4. Onverminderd de eventuele toepassing van een tuchtstraf of van een administratieve maatregel, is de ambtenaar die zonder toestemming of kennisgeving afwezig is, in non-activiteit tenzij in geval van overmacht.
Art. XI 5. In afwijking van artikel XI 4 is de ambtenaar die deelneemt aan een georganiseerde werkonderbreking in dienstactiviteit en verliest hij enkel zijn salaris voor de duur van de afwezigheid.
Art. XI 6. § 1. De verloven, vermeld in dit deel, worden toegestaan door de lijnmanager. § 2. De Vlaamse minister bevoegd voor de ambtenarenzaken stelt de nadere bepalingen vast met betrekking tot de aanvraagtermijnen, de aanvraagprocedure, de wijze van opname, de mogelijkheid tot opzegging en de opzeggingstermijnen van de verloven.
Art. XI 7. De in de titels 2, 10 en 11 van dit deel in werkdagen uitgedrukte verloven, alsmede het contingent bedoeld in artikel XI 22, worden voor de loodsen met de algemene functie omgerekend naar de 6/5 beurtregeling aan de hand van de volgende formule.
A = B x (C/D) waarin : A = het aantal te berekenen beurtdagen verlof;
B = het aantal verlofdagen à 7 u. 36 m.;
C = het aantal beschikbaarheidsdagen, te weten 199;
D = het aantal arbeidsdagen à 7 u. 36 m., te weten 261.
Art. XI 8. Het personeelslid dat in de 4-dagenweek is tewerkgesteld, heeft, wat betreft de verloven die in werkdagen uitgedrukt zijn, recht op een equivalent van het in dit deel bepaald aantal verlofdagen.
Art. XI 9. Deze titel is eveneens van toepassing op de stagiair.
TITEL 2. - Jaarlijkse vakantiedagen en feestdagen Art. XI 10. § 1. De ambtenaar heeft jaarlijks recht op 35 werkdagen vakantie, waarvan 10 verlofdagen opeenvolgend dienen te worden genomen.
De vakantiedagen worden genomen naar keuze van de ambtenaar, doch met inachtneming van de behoeften van de dienst.
In afwijking van het vorig lid heeft de ambtenaar evenwel het recht om binnen het aantal van 35 werkdagen, 4 werkdagen vakantieverlof te nemen zonder dat het dienstbelang daar tegenover kan gesteld worden. § 2. De jaarlijkse vakantie wordt opgenomen binnen het kalenderjaar.
In uitzonderlijke gevallen kan aan de ambtenaar toegestaan worden om vijf vakantiedagen over te dragen naar het volgende jaar. § 3. In afwijking van § 1 hebben de hierna vermelde ambtenaren van de Gemeenschapsinstellingen voor Bijzondere Jeugdbijstand recht op het hierna vermeld aantal jaarlijkse verlofdagen : 1° hoofddeskundige met de functie van hoofdbegeleider - teamverantwoordelijke;2° deskundige en medewerker met de functie van begeleider;3° technisch assistent 4° deskundige, medewerker, technicus, technisch assistent en hoofdassistent met de functie van vakleraar of leraar. Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Art. XI 11. Elke periode van dienstactiviteit geeft recht op jaarlijkse vakantiedagen.
Wanneer een ambtenaar in de loop van het jaar in dienst treedt of zijn ambt definitief neerlegt, wordt zijn vakantieverlof in evenredige mate verminderd tijdens het lopende jaar.
Het aantal vakantiedagen wordt in evenredige mate verminderd met het aantal onbezoldigde verlofdagen tijdens het lopende jaar en, indien niet meer mogelijk, tijdens het daaropvolgende jaar.
Art. XI 12. § 1. De ambtenaar heeft vakantie op de wettelijke en decretale feestdagen en op 2 en 15 november en 26 december. § 2. Ter vervanging van de in § 1 vermelde vakantiedagen die samenvallen met een zaterdag of zondag, heeft de ambtenaar die niet in een continuregeling tewerkgesteld wordt, vakantie voor de periode tussen Kerstmis en Nieuwjaar.
De ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, die verplicht is om op één van de in § 1 vermelde dagen of in de periode tussen Kerstmis en Nieuwjaar te werken ten gevolge van behoeften van de dienst, krijgt in evenredige mate vervangende vakantiedagen die onder dezelfde voorwaarden als de jaarlijkse vakantiedagen kunnen worden genomen. § 3. De ambtenaar tewerkgesteld in continudienst die werkt of in rust is op de in § 1 vermelde dagen krijgt hiervoor vervangende vakantiedagen die onder dezelfde voorwaarden als de jaarlijkse vakantiedagen kunnen genomen worden.
Art. XI 13. De in deze titel bedoelde vakantiedagen worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Zij worden niet opgeschort bij ziekte doch wel bij hospitalisatie van de ambtenaar en de eventueel hierop aansluitende herstelperiode.
Art. XI 14. Deze titel is eveneens van toepassing op de stagiair.
TITEL 3. - Bevallingsverlof en opvangverlof Afdeling 1. - Bevallingsverlof Art. XI 15. Het bevallingsverlof bedoeld in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971 wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Afwezigheid wegens ziekte gedurende de periode van 7 weken vóór de bevalling, wordt aangerekend als bevallingsverlof. Bij een meerling wordt deze periode verlengd tot negen weken.
Indien de bevalling plaats heeft na de door de arts voorziene datum, wordt het verlof tot de werkelijke datum van de bevalling verlengd.
De periode waarmee het postnataal verlof kan worden verlengd, wordt bij vroeggeboorte verminderd met de dagen waarop arbeid verricht werd tijdens de periode van zeven dagen die de bevalling voorafgaat.
Wanneer het pasgeboren kind gedurende ten minste acht weken, te rekenen vanaf de geboorte, in het ziekenhuis moet blijven, kan de moeder het resterende prenataal bevallingsverlof uitstellen tot op het ogenblik dat het kind naar huis komt. Overlijdt het kind binnen het jaar na de geboorte, dan mag de moeder het resterende gedeelte van het bevallingsverlof waarop zij recht heeft, nog opnemen.
Art. XI 16. De periode dat bevallingsverlof bezoldigd wordt, mag niet meer dan vijftien weken bedragen bij een éénling, en niet meer dan zeventien weken bij een meerling, tenzij in het geval bedoeld in artikel XI 15, derde lid.
Art. XI 17. § 1. In geval van overlijden van de moeder, heeft de vader van het kind recht op vaderschapsverlof, waarvan de duur het deel van het bevallingsverlof dat nog niet opgenomen werd door de moeder bij haar overlijden, niet mag overschrijden. § 2. Bij opname van de moeder in een ziekenhuis, heeft de vader van het kind recht op vaderschapsverlof, dat ten vroegste een aanvang neemt vanaf de achtste dag te rekenen vanaf de geboorte van het kind, op voorwaarde dat de opname van de moeder in het ziekenhuis meer dan zeven dagen bedraagt en dat de pasgeborene het ziekenhuis verlaten heeft.
Het vaderschapsverlof verstrijkt op het moment dat de opname van de moeder in het ziekenhuis een einde neemt en uiterlijk bij het verstrijken van de periode die overeenstemt met het deel van het bevallingsverlof dat door de moeder op het ogenblik van haar opname in het ziekenhuis nog niet was opgenomen. § 3. Het vaderschapsverlof bedoeld in § 1 en § 2 wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Art. XI 18. De bepalingen van deze afdeling zijn enkel van toepassing bij een zwangerschap die minstens 180 dagen heeft geduurd.
Afdeling 2. - Opvangverlof Art. XI 19. De ambtenaar krijgt op zijn aanvraag opvangverlof wanneer een kind beneden tien jaar in zijn gezin wordt opgenomen met het oog op adoptie of pleegvoogdij.
Het opvangverlof bedraagt ten hoogste zes of ten hoogste vier weken naar gelang het opgenomen kind de leeftijd van drie jaar nog niet heeft bereikt of reeds bereikt heeft.
De maximumduur van het opvangverlof wordt verdubbeld wanneer het opgenomen kind mindervalide is.
Indien slechts één van de samenwonende partners adopteert of de pleegvoogdij uitoefent, kan alleen die persoon het verlof genieten.
Het opvangverlof wordt gelijkgesteld met dienstactiviteit.
Art. XI 20. Deze titel is eveneens van toepassing op de stagiairs.
TITEL 4. - Ouderschapsverlof Art. XI 21. De ambtenaar die zich in dienstactiviteit bevindt heeft naar aanleiding van de geboorte of de adoptie van een kind, recht op ouderschapsverlof.
Het ouderschapsverlof kan opgenomen worden tot het kind 10 jaar wordt.
De duur van dit verlof bedraagt ten hoogste drie maanden.
Het ouderschapsverlof wordt niet bezoldigd. Het wordt voor het overige gelijkgesteld met dienstactiviteit.
Art. XI 22. Het ouderschapsverlof kan ook worden toegekend aan de stagiair.
TITEL 5. - Ziekteverlof Art. XI 23. § 1. De ambtenaar die afwezig is wegens ziekte of ongeval heeft ziekteverlof. § 2. Het ziekteverlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Art. XI 24. § 1. De ambtenaar met ziekteverlof staat onder het toezicht van een geneeskundig controleorgaan overeenkomstig de door de Vlaamse minister, bevoegd voor de ambtenarenzaken, vastgestelde nadere bepalingen. Het geneeskundig controleorgaan wordt aangewezen door de Vlaamse minister, bevoegd voor de ambtenarenzaken. § 2. Ingeval de ambtenaar niet akkoord gaat met de beslissing van de controlearts, kan hij een beroep doen op een arbitrageprocedure waarvan de nadere regelen worden vastgesteld door de Vlaamse minister bevoegd voor de ambtenarenzaken.
Art. XI 25. § 1. Indien de ambtenaar tijdens de loopbaan 666 werkdagen afwezig is geweest wegens ziekte, te rekenen vanaf 1 januari 1994, kan het in artikel XI 24 bedoelde geneeskundig controleorgaan een voorstel formuleren aan de Administratieve Gezondheidsdienst tot definitieve ongeschiktverklaring van de ambtenaar.
De vakantiedagen die de ambtenaar niet heeft kunnen opnemen ingevolge langdurige ziekte, worden in mindering gebracht op het in het eerste lid vermelde aantal werkdagen. § 2. De dagen afwezigheid wegens ziekte die de ambtenaar vanaf 1 januari 1994 heeft opgenomen bij een Vlaamse wetenschappelijke instelling, worden aangerekend als ziektedagen bij het ministerie. § 3. De dagen afwezigheid wegens ziekte die de ambtenaar vanaf 1 januari 1995 heeft opgenomen bij een Vlaamse openbare instelling met een vergelijkbaar personeelsstatuut en vanaf 1 oktober 2000 bij Export Vlaanderen, worden aangerekend als ziektedagen bij het ministerie.
Art. XI 26. De ambtenaar die tijdens een opdracht bij een buitenlandse regering, een buitenlands openbaar bestuur of een internationale instelling, op pensioen wordt gesteld wegens invaliditeit en een pensioen van die overheid of die instelling ontvangt, kan vóór het verstrijken van de termijn van 666 werkdagen bedoeld in artikel XI 25, § 1 definitief ongeschikt verklaard worden.
Art. XI 27. § 1. Het geneeskundig controleorgaan kan deeltijdse prestaties wegens ziekte opleggen of toestaan a rato van ten minste 50 % voor een periode van ten hoogste zes maanden, indien het een ambtenaar die afwezig is wegens ziekte of ongeval van gemeen recht, geschikt acht om het ambt terug op te nemen met deeltijdse prestaties.
Het verrichten van deeltijdse prestaties kan door het geneeskundig controleorgaan meermaals worden verlengd met een periode van ten hoogste zes maanden. § 2. De afwezigheid van de ambtenaar tijdens een periode van deeltijdse prestaties wegens ziekte wordt beschouwd als ziekteverlof.
De aanrekening op het aantal dagen vermeld in artikel XI 25, § 1 gebeurt pro rata.
Art. XI 28. § 1. Ziekteverlof wordt toegestaan voor de duur van de afwezigheid naar aanleiding van : 1° een arbeidsongeval;2° een ongeval op de weg naar en van het werk;3° een beroepsziekte;4° de vrijstelling van arbeid van de zwangere ambtenaar of de ambtenaar die borstvoeding geeft en die werkt in een schadelijk arbeidsmilieu, nadat vastgesteld werd dat geen aangepaste of andere arbeidsplaats mogelijk is. Deze dagen afwezigheid worden niet aangerekend op het contingent van 666 werkdagen vermeld in artikel XI 25, § 1. § 2. Is de afwezigheid te wijten aan de in § 1, 1° tot en met 3° vermelde redenen of aan een ongeval, veroorzaakt door de schuld van een derde dan ontvangt de ambtenaar het salaris alleen als voorschot dat betaald wordt op de door de derde verschuldigde vergoeding en dat op de derde te verhalen is.
De Vlaamse Gemeenschap - het Vlaams Gewest treedt in het in het vorige lid bedoelde geval van rechtswege in alle rechten, vorderingen en rechtsmiddelen die de getroffene mocht kunnen doen gelden tegen de persoon die verantwoordelijk is voor het ongeval tot het bedrag van het salaris. § 3. De secretaris-generaal van het betrokken departement neemt de juridische beslissing met betrekking tot de erkenning van arbeidsongevallen en van ongevallen op de weg naar en van het werk en met betrekking tot de toekenning van schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector.
Art. XI 29. Deze titel is eveneens van toepassing op de ambtenaar van het ministerie die woont en/of tewerkgesteld is in het buitenland en op de stagiair.
TITEL 6. - Verlof voor deeltijdse prestaties Art. XI 30. § 1. De ambtenaar die verlof voor deeltijdse prestaties krijgt, moet minstens 50 % van de normale arbeidsduur volbrengen. § 2. De overheid die het verlof voor deeltijdse prestaties toestaat, beoordeelt of het geven van de toestemming verenigbaar is met de goede werking van de dienst.
Voor de secretaris-generaal wordt het verlof voor deeltijdse prestaties toegestaan door de Vlaamse regering; voor de leidend ambtenaar door de secretaris-generaal en voor het afdelingshoofd door de leidend ambtenaar. § 3. De overheid die het verlof voor deeltijdse prestaties toestaat maakt haar beslissing bekend aan de ambtenaar binnen een maand te rekenen vanaf de ontvangst van de aanvraag, zoniet wordt ervan uitgegaan dat de beslissing gunstig is. § 4. De ambtenaar van A2 en lager kan beroep indienen bij de raad van beroep binnen vijftien kalenderdagen vanaf de kennisgeving van de beslissing.
Na het advies van de raad van beroep wordt de definitieve beslissing genomen door de secretaris-generaal.
Deze laatste neemt een beslissing binnen de vijftien kalenderdagen na ontvangst van het advies van de raad van beroep, zoniet wordt de beslissing geacht gunstig te zijn voor de betrokkene. § 5. In afwijking van § 1 is verlof voor deeltijdse prestaties voor de loods met de algemene functie of met de functie van stuurman of kapitein van de loodsboot onder geen andere vorm mogelijk dan een vermindering van de prestaties tot 50 % van de duur die normaal wordt opgelegd. Deze prestaties worden verricht door de loods met de algemene functie per volledige beurt van 6 werkdagen, en door de loods met de functie van stuurman of kapitein van de loodsboot per vaarbeurt van de kotter of de tender.
Art. XI 31. Het ziekteverlof maakt geen einde aan het stelsel van verlof voor deeltijdse prestaties.
Art. XI 32. § 1. Het verlof voor deeltijdse prestaties wordt voor een periode van vijf jaar gelijkgesteld met dienstactiviteit. De afwezigheid wordt evenwel niet bezoldigd. § 2. Na het verstrijken van de termijn van vijf jaar is de ambtenaar die verlof voor deeltijdse prestaties geniet tijdens de duur van de afwezigheid met non-activiteit. Hij kan niettemin zijn aanspraken op bevordering door verhoging in graad doen gelden. § 3. Het verlof voor deeltijdse prestaties kan door de ambtenaar en door de overheid die het heeft toegestaan worden opgezegd.
Art. XI 33. Het verlof voor deeltijdse prestaties is enkel voor volgende ambtenaren een recht : 1° de ambtenaar van niveau B en lager die de leeftijd van vijftig jaar heeft bereikt;2° de ambtenaar die ten minste twee kinderen ten laste heeft die nog niet de leeftijd van vijftien jaar bereikt hebben, met uitzondering van de ambtenaar die de leidinggevende functie van afdelingshoofd, leidend ambtenaar of secretaris-generaal uitoefent of als ambtenaar van rang A1 in een buitendienst een diensthoofdentoelage krijgt. TITEL 7. - Verlof voor loopbaanonderbreking Afdeling 1. - Algemene bepalingen Art. XI 34. § 1. De ambtenaar kan de loopbaan onderbreken met al dan niet opeenvolgende periodes van ten minste zes maanden en ten hoogste twaalf maanden.
De ambtenaar kan de loopbaan in totaal tweeënzeventig maanden voltijds en tweeënzeventig maanden halftijds onderbreken. Een voltijdse loopbaanonderbreking kan onmiddellijk aansluiten bij een halftijdse en omgekeerd.
De maximumduur om voltijdse of halftijdse loopbaanonderbreking te krijgen, wordt evenwel verminderd met de duur van de voltijdse respectievelijke halftijdse loopbaanonderbrekingen die de ambtenaar als ambtenaar of contractueel personeelslid van dezelfde of een andere werkgever heeft genoten. § 2. In afwijking van § 1 kan een ambtenaar van minstens 50 jaar oud halftijdse loopbaanonderbreking nemen tot het bereiken van de pensioenleeftijd, op voorwaarde dat hij schriftelijk zich ertoe verbindt deze halftijdse loopbaanonderbreking niet voor zijn pensionering stop te zetten.
Een ambtenaar van minstens 50 jaar kan halftijdse loopbaanonderbreking tot aan de pensioenleeftijd nemen, ongeacht de totale duur van de loopbaanonderbrekingen die hij heeft genomen voor het begin van de halftijdse loopbaanonderbreking tot aan de pensioenleeftijd. § 3. In afwijking van § 1 is de ambtenaar die de leidinggevende functie van afdelingshoofd, leidend ambtenaar of secretaris-generaal uitoefent, en de ambtenaar van rang A1 in een buitendienst die een diensthoofdentoelage krijgt, uitgesloten van het voordeel van de loopbaanonderbreking.
Voor de niet-leidinggevende ambtenaar van rang A2 en hoger is het verlof voor loopbaanonderbreking een gunst, afhankelijk van de goede werking van de dienst.
De stagiair is uitgesloten van loopbaanonderbreking.
Art. XI 35. De ambtenaar met verlof voor loopbaanonderbreking bevindt zich in dienstactiviteit, maar heeft geen recht op salaris. Bij voltijdse loopbaanonderbreking heeft hij bovendien geen recht op bevordering in salarisschaal.
Art. XI 36. § 1. Ziekteverlof of bevallingsverlof maakt geen einde aan de loopbaanonderbreking. § 2. De halftijdse loopbaanonderbreking kan niet gecombineerd worden met verlof voor deeltijdse prestaties.
Art. XI 37. De loopbaanonderbreking kan door de ambtenaar worden opgezegd.
Afdeling 2. - Palliatief verlof.
Art. XI 38. In afwijking van artikel XI 34, § 1, bedraagt de duur van de loopbaanonderbreking om palliatieve zorgen te verstrekken per patiënt één maand, eenmaal verlengbaar met één maand.
Art. XI 39. Loopbaanonderbreking om palliatieve zorgen te verstrekken wordt niet meegeteld in de 72 maanden voltijdse en de 72 maanden halftijdse loopbaanonderbreking die de ambtenaar maximaal kan nemen.
Art. XI 40. In afwijking van artikel XI 34, § 3, geldt het recht op loopbaanonderbreking om palliatieve zorgen te verstrekken voor alle ambtenaren en stagiairs.
Afdeling 3. - Bijstand aan of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid Art. XI 41. § 1. In afwijking van artikel XI 34, § 1, bedraagt de maximumduur van de voltijdse loopbaanonderbreking voor bijstand aan of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid per patiënt 12 maanden, en van de halftijdse loopbaanonderbreking voor bijstand aan of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid per patiënt 24 maanden.
De maximumduur van 12 maanden of 24 maanden wordt evenwel verminderd met de duur van de voltijdse respectievelijk halftijdse loopbaanonderbrekingen die de ambtenaar als ambtenaar of contractueel personeelslid van dezelfde of een andere werkgever heeft genoten voor de bijstand aan of verzorging van dezelfde patiënt. § 2. In afwijking van artikel XI 34 § 1 kan de loopbaanonderbreking voor bijstand aan of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid worden genomen met al dan niet opeenvolgende perioden van 1 tot 3 maand.
Art. XI 42. Loopbaanonderbreking voor bijstand aan of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid wordt niet meegeteld in de 72 maanden voltijdse en de 72 maanden halftijdse loopbaanonderbreking die de ambtenaar maximaal kan nemen.
Art. XI 43. In afwijking van artikel XI 34, § 3 geldt het recht op loopbaanonderbreking om een zwaar ziek gezins- of familielid bij te staan of te verzorgen voor alle ambtenaren en stagiairs.
Afdeling 4. - Ouderschapsverlof Art. XI 44. § 1. In afwijking van artikel XI 34, § 1 bedraagt de duur van het ouderschapsverlof onder de vorm van voltijdse loopbaanonderbreking 3 maanden, en van het ouderschapsverlof onder de vorm van halftijdse loopbaanonderbreking 6 maanden. § 2. Bij geboorte moet het ouderschapsverlof onder de vorm van loopbaanonderbreking opgenomen worden voor het kind 4 jaar is.
Bij adoptie moet het ouderschapsverlof onder de vorm van loopbaanonderbreking opgenomen worden binnen een periode van 4 jaar die loopt vanaf de inschrijving van het kind als lid van het gezin in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar de ambtenaar zijn verblijfplaats heeft, en dit uiterlijk tot het kind 8 jaar wordt.
Wanneer het kind voor minstens 66 % getroffen is door een vermindering van lichamelijke of geestelijke geschiktheid in de zin van de kinderbijslagregeling, wordt het recht op ouderschapsverlof toegekend uiterlijk tot het kind 8 jaar wordt. § 3. De ambtenaar die voor hetzelfde kind al onder dezelfde of een andere vorm ouderschapsverlof heeft genoten als ambtenaar of contractueel personeelslid van dezelfde of een andere werkgever, kan voor dit kind geen ouderschapsverlof onder de vorm van loopbaanonderbreking meer krijgen.
Art. XI 45. Het ouderschapsverlof onder de vorm van loopbaanonderbreking telt niet mee voor de 72 maanden voltijdse en de 72 maanden halftijdse loopbaanonderbreking waarop de ambtenaar recht heeft.
Art. XI 46. In afwijking van artikel XI 34, § 3, geldt het recht op ouderschapsverlof onder de vorm van loopbaanonderbreking voor alle ambtenaren en stagiairs.
De mannelijke ambtenaar heeft alleen recht op ouderschapsverlof onder de vorm van loopbaanonderbreking voorzover de afstamming van het kind in zijnen hoofde vaststaat, of wanneer het gaat om een kind dat door hem werd geadopteerd.
Afdeling 5. - Onderbrekingsuitkeringen Art. XI 47. De ambtenaar die zijn loopbaan onderbreekt, krijgt onderbrekingsuitkeringen overeenkomstig de federale bepalingen.
Indien de ambtenaar de onderbrekingsuitkeringen worden geweigerd als gevolg van een beslissing van de directeur van het werkloosheidsbureau bevoegd voor zijn verblijfplaats, of wanneer hij afziet van deze uitkeringen, wordt de loopbaanonderbreking omgezet in non-activiteit behalve voor de uitzonderingen bepaald door de federale overheid.
Afdeling 6. - Vervanging.
Art. XI 48. De vervanging van de ambtenaar in loopbaanonderbreking vindt plaats overeenkomstig de federale bepalingen.
Voor de vervanging van ambtenaren van minstens 50 jaar die halftijdse loopbaanonderbreking nemen tot aan de pensioenleeftijd, worden bovendien alleen personen in aanmerking genomen die geslaagd zijn voor een vergelijkend wervingsexamen voor de graad waarin de vervanging gebeurt.
De vervangers van halftijdse loopbaanonderbrekingen tot aan de pensioenleeftijd van ambtenaren van minstens 50 jaar, worden in dienst genomen als stagiair. Hiertoe worden voormelde loopbaanonderbrekingen gegroepeerd per graad en per departement, en vervangen per voltijdse equivalent.
TITEL 8. - Verlof voor opdracht Afdeling 1. - Verlof om een ambt uit te oefenen bij een kabinet Art. XI 49. De ambtenaar krijgt verlof wanneer hij door één van volgende instanties wordt aangewezen om een ambt uit te oefenen op hun kabinet : - een minister; - een staatssecretaris; - een regeringscommissaris; - een lid van de regering van een gemeenschap of gewest; - een gouverneur van een Vlaamse provincie; - de gouverneur of vice-gouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad; - een bestendig afgevaardigde; - een burgemeester; - een schepen; - een O.C.M.W.-voorzitter; - een voorzitter van een districtsraad; - een Europees commissaris.
De aanwijzing gebeurt na akkoord van de functioneel bevoegde Vlaamse minister(s).
Art. XI 50. § 1. Aan de stagiair kan bij wijze van uitzondering en om functionele redenen een verlof voor opdracht worden toegekend om een ambt uit te oefenen bij een ministerieel kabinet.
In afwijking van artikel XI 49 krijgt de stagiair het verlof enkel wanneer hij door een Vlaams minister aangewezen wordt om een ambt uit te oefenen op zijn kabinet en na akkoord van de minister-president van de Vlaamse regering, van de Vlaamse minister, bevoegd voor de ambtenarenzaken, en van de functioneel bevoegde Vlaamse minister(s). § 2. Tijdens het verlof wordt de stage niet geschorst, en blijft de stagiair onderworpen aan de stageverplichtingen. De leidend ambtenaar van de administratie Personeelsontwikkeling bepaalt in overleg met de betrokken Vlaams minister op welke wijze de modaliteiten van de stage worden aangepast aan de uitoefening van een ambt bij het ministerieel kabinet.
Art. XI 51. Het verlof om een ambt uit te oefenen bij een kabinet wordt gelijkgesteld met dienstactiviteit.
Art. XI 52. Bij het einde van zijn aanwijzing en tenzij hij naar een ander kabinet overgaat, krijgt de ambtenaar, per maand activiteit in een kabinet, één dag verlof met een minimum van drie werkdagen en een maximum van vijftien werkdagen.
Dit verlof wordt eveneens gelijkgesteld met dienstactiviteit.
Afdeling 2. - Verlof voor opdracht van algemeen belang Art. XI 53. De ambtenaar krijgt verlof voor de uitoefening van een opdracht waarvan het algemeen belang erkend wordt.
Onder opdracht wordt verstaan : 1° de uitoefening van de nationale en internationale opdrachten aangeboden door een binnenlandse of buitenlandse regering of openbaar bestuur of een internationale instelling;2° de internationale opdrachten in het raam van ontwikkelingssamenwerking, wetenschappelijk onderzoek of humanitaire hulp. Art. XI 54. § 1. Het verlof voor opdracht van algemeen belang wordt gelijkgesteld met dienstactiviteit. Het is onbezoldigd tenzij wanneer de ambtenaar wordt aangewezen als nationale deskundige krachtens het besluit van de Europese Commissie van 7 januari 1998 houdende regeling van toepassing op de nationale deskundigen die bij de diensten van de Commissie zijn gedetacheerd. § 2. De Vlaamse minister bevoegd voor individueel personeelsbeheer kan beslissen het salaris van de ambtenaar voor de duur van de opdracht door te betalen en terug te vorderen of geheel of gedeeltelijk door te betalen zonder terugvordering.
Art. XI 55. § 1. Het karakter van algemeen belang wordt van rechtswege erkend voor de opdrachten in een ontwikkelingsland en voor de opdrachten die de als nationale deskundige aangewezen ambtenaar uitvoert ingevolge het voormeld besluit van 7 januari 1998. § 2. Het karakter van algemeen belang wordt voor de overige opdrachten erkend door de functioneel bevoegde Vlaamse minister(s) na akkoord van de Vlaamse minister bevoegd voor de ambtenarenzaken.
De toestemming voor de opdracht wordt gegeven indien de opdracht geacht wordt van overwegend belang te zijn voor het land, de Vlaamse regering of de Vlaamse administratie. § 3. In afwijking van § 1 en § 2 van dit artikel, verliest iedere opdracht van rechtswege haar karakter van algemeen belang vanaf de eerste dag van de maand die volgt op die waarin de ambtenaar een dienstanciënniteit heeft bereikt die volstaat om aanspraak te kunnen maken op het bekomen van een onmiddellijk ingaand of uitgesteld pensioen ten laste van de buitenlandse regering, het buitenlands openbaar bestuur of de internationale instelling voor wie de opdracht werd vervuld.
Art. XI 56. Iedere functioneel bevoegde Vlaamse minister of de Vlaamse minister bevoegd voor het individueel personeelsbeheer kan, met instemming van de betrokkene, een ambtenaar met de uitvoering van een opdracht belasten.
Eveneens kan iedere ambtenaar, met akkoord van de functioneel bevoegde Vlaamse minister(s) de uitvoering van een opdracht aanvaarden.
In beide gevallen wordt het advies ingewonnen van de leidend ambtenaar van de administratie waar de betrokken ambtenaar werkt.
Art. XI 57. § 1. Aan de ambtenaar met verlof wegens een internationale opdracht die hem door de Vlaamse regering werd toevertrouwd, kan een vergoeding worden toegekend onder de voorwaarden en voor het bedrag bepaald door de Vlaamse minister, bevoegd voor de ambtenarenzaken. § 2. De in dit artikel bedoelde vergoeding mag niet worden toegekend aan de met een opdracht belaste ambtenaar die hetzij krachtens andere wets- of verordeningsbepalingen, hetzij wegens de vervulling van zijn opdracht, voordelen geniet die ten minste gelijkwaardig zijn aan het salaris dat hij zou gekregen hebben indien hij in dienst was gebleven.
Art. XI 58. De functioneel bevoegde Vlaamse minister(s) of de Vlaamse minister bevoegd voor het individueel personeelsbeheer, indien deze laatste de opdracht gegeven heeft, kan op ieder ogenblik een eind maken aan de opdracht of verlof voor opdracht van algemeen belang.
Afdeling 3. - Verlof wegens terbeschikkingstelling van de Koning, een Koningin, een Prins of een Prinses van België Art. XI 59. § 1. De ambtenaar wordt door de functioneel bevoegde Vlaamse minister(s) ter beschikking van de Koning, een Koningin, een Prins of een Prinses van België gesteld, op hun verzoek. § 2. Voor de tijd dat de ambtenaar ter beschikking van de Koning, een Koningin, een Prins of een Prinses van België wordt gesteld, krijgt hij verlof. § 3. Dit verlof wordt gelijkgesteld met dienstactiviteit.
Afdeling 4. - Verlof voor het uitoefenen van een ambt bij een erkende politieke groep.
Art. XI 60. § 1. Op verzoek van de voorzitter van een erkende politieke groep krijgt de ambtenaar, met zijn instemming en voor zover het belang van de dienst zich er niet tegen verzet, verlof om een ambt uit te oefenen bij een erkende politieke groep in de wetgevende vergaderingen van een federale overheid, van de gemeenschappen en de gewesten of van de Europese Unie of bij de voorzitter van zulke groep.
Het verlof wordt gelijkgesteld met dienstactiviteit. § 2. Onder "erkende politieke groep" wordt verstaan de politieke groep die erkend is overeenkomstig het reglement van elk van de wetgevende vergaderingen van de federale overheid of van de gemeenschappen en de gewesten of van het Europees Parlement. § 3. Binnen de perken van de reglementering of het reglement van de betrokken wetgevende vergadering wordt het verlof dat is toegestaan aan de ambtenaar die een ambt uitoefent bij een erkende politieke groep of bij de voorzitter van een van die groepen ofwel bezoldigd door het ministerie met doorbetaling van het salaris en terugvordering ofwel niet bezoldigd door het ministerie en wordt het salaris stopgezet indien de betrokken wetgevende vergadering of de erkende politieke groep een salaris betaalt.
Art. XI 61. Het verlof wordt toegekend door de functioneel bevoegde Vlaamse minister(s).
Afdeling 5. - Gemeenschappelijke bepalingen.
Art. XI 62. § 1. De tot benoemen bevoegde overheid onder wie de met een verlof voor opdracht belaste ambtenaar ressorteert beslist volgens de behoeften van de dienst of de betrekking waarvan de betrokkene titularis is, als vacant moet worden beschouwd.
Zij kan die beslissing nemen zodra de ambtenaar vier jaar afwezig is.
In afwijking van het eerste en tweede lid geldt deze mogelijkheid niet voor de betrekking van de ambtenaar met verlof om een ambt uit te oefenen bij een kabinet. § 2. Aan de in § 1 bedoelde beslissing moet het advies voorafgaan van de leidend ambtenaar of van de secretaris-generaal indien het om een ambtenaar van rang A 3 gaat.
Indien deze van mening is dat de betrekking niet als vacant moet worden beschouwd, kan de benoemende overheid deze niettemin vacantverklaren na advies van de bevoegde directieraad.
Art. XI 63. Het personeel belast met het wetenschapsbeleid en de adviseurs kunnen verlof voor opdracht krijgen, maar alleen voor het uitoefenen van een ambt bij een kabinet, of bij een erkende politieke groep.
Art. XI 64. Met uitzondering van het verlof bedoeld in afdeling 1 van deze titel heeft de stagiair geen recht op verlof voor opdracht.
TITEL 9. - Vormingsverlof en dienstvrijstelling voor vorming Art. XI 65. De ambtenaar krijgt dienstvrijstelling en de periodes van afwezigheid worden gelijkgesteld met dienstactiviteit voor alle interne of externe opleidingsactiviteiten die worden toegestaan.
Art. XI 66. § 1. De ambtenaar kan vormingsverlof krijgen voor beroepsopleidingen die op eigen initiatief gevolgd worden en die georganiseerd worden door het departement Onderwijs van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap of georganiseerd, gesubsidieerd of erkend door de Vlaamse Gemeenschap in het kader van regelgeving inzake onderwijs en die 's avonds of in het weekeinde worden gegeven.
Dit vormingsverlof wordt gelijkgesteld met dienstactiviteit. § 2. Onder beroepsopleiding worden enkel die opleidingen verstaan die in verband staan met het uitgeoefende ambt. § 3. De lijnmanager oordeelt of de aanvraag in verband staat met het uitgeoefende ambt en of het vormingsverlof verenigbaar is met de belangen van de dienst.
De opleidingen bedoeld in § 1 die voorbereiden op overgangs- en bevorderingsexamens voor de betrokken ambtenaar worden in elk geval beschouwd als in verband staande met het uitgeoefende ambt.
Het dienstbelang kan slechts éénmaal ingeroepen worden om deze opleidingen te weigeren.
De maximumduur van het vormingsverlof bedraagt per schooljaar 120 uur. § 4. Het vormingsverlof wordt beëindigd indien blijkt dat de ambtenaar niet regelmatig de opleiding heeft gevolgd. § 5. De nadere bepalingen inzake de toekenning van het vormingsverlof, de controle op de inschrijvingen en op de regelmatige deelname aan de opleiding worden vastgesteld door de leidend ambtenaar van de administratie Personeelsontwikkeling.
Art. XI 67. Artikel XI 66 is van toepassing op de stagiair.
TITEL 10. - Omstandigheidsverlof Art. XI 68. Aan de ambtenaar wordt omstandigheidsverlof toegekend naar aanleiding van de gebeurtenissen en binnen de perken zoals hierna vermeld : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Het omstandigheidsverlof wordt gelijkgesteld met dienstactiviteit.
Art. XI 69. Deze titel is eveneens van toepassing op de stagiair.
TITEL 11. - Gecontingenteerd verlof Art. XI 70. § 1 Aan de ambtenaren kunnen volgende contingenten verloven worden toegestaan : 1° 20 werkdagen per jaar te nemen in volledige dagen en al dan niet aaneensluitende periodes;dit verlof wordt gelijkgesteld met dienstactiviteit, maar wordt niet bezoldigd. De personeelsleden met verlof voor deeltijdse prestaties die dagelijks deeltijds presteren, kunnen dit verlof opnemen in dagen naar rato van hun prestatieregime; 2° één maand per verkiezing om zijn kandidatuur voor wetgevende, provinciale, Europese en gemeentelijke verkiezingen en rechtstreekse verkiezingen voor OCMW-raden voor te bereiden;dit verlof wordt gelijkgesteld met dienstactiviteit, maar wordt niet bezoldigd; 3° een contingent verlof van 5 jaar gedurende zijn loopbaan, te nemen in periodes van minimum 1 jaar.Dit verlof wordt gelijkgesteld met non-activiteit. § 2. De ambtenaar kan bij niet-toekenning van een in § 1 vermeld contingent, een beroep indienen bij de Raad van beroep overeenkomstig de in artikel XI 30, § 4 vermelde procedure.
Art. XI 71. § 1. De ambtenaar heeft recht op een eenmalig contingent tijdens de loopbaan a rato van de duur om een stage of proefperiode in een andere betrekking bij een overheidsdienst of in de privé-sector door te maken. Dit verlof geldt als dienstactiviteit maar wordt niet bezoldigd. Indien de ambtenaar een betrekking wenst uit te oefenen als zelfstandige of bij een andere werkgever in de publieke of in de private sector waar geen stage of proefperiode dient doorlopen te worden, bedraagt de duur van het eenmalig contingent één jaar en bevindt de ambtenaar zich tijdens dit verlof in de stand non-activiteit. § 2. Bovenop het contingent vermeld in § 1 krijgt de ambtenaar van het ministerie die geslaagd is voor een vergelijkend aanwervingsexamen of voor een vergelijkend examen voor overgang naar een ander niveau ambtshalve onbezoldigd verlof in zijn oude betrekking voor de duur van zijn stage in zijn nieuwe betrekking.
TITEL 12. - Politiek verlof Art. XI 72. De ambtenaar van het ministerie die het ambt met volledige prestaties uitoefent, heeft, volgens de hierna bepaalde gevallen en modaliteiten, recht op politiek verlof voor het uitoefenen van een politiek mandaat of een ambt dat ermee gelijkgesteld kan worden, mits naleving van de onverenigbaarheden en verbodsbepalingen die krachtens wettelijke of reglementaire bepalingen op hem van toepassing zijn.
Het eerste lid is ook van toepassing op de ambtenaar die minimaal 80 % van de normale arbeidsduur werkt door verlof voor deeltijdse prestaties.
Art. XI 73. Op aanvraag van de ambtenaar wordt binnen de hierna bepaalde perken dienstvrijstelling verleend voor de uitoefening van de volgende politieke mandaten : 1° gemeenteraadslid dat noch burgemeester noch schepen is, of lid van een raad voor maatschappelijk welzijn van een gemeente of van een districtsraad van een district, de voorzitter uitgezonderd : 2 dagen per maand;2° provincieraadslid dat geen lid is van de bestendige deputatie : 2 dagen per maand. Art. XI 74. Op aanvraag van de ambtenaar wordt binnen de hierna bepaalde perken facultatief politiek verlof toegekend voor de uitoefening van de volgende politieke mandaten : 1° gemeenteraadslid dat noch burgemeester noch schepen is, of lid van de raad voor maatschappelijk welzijn van een gemeente, of van de districtsraad van een district, de voorzitter en de leden van het vast bureau uitgezonderd : a) tot 80.000 inwoners : 2 dagen per maand; b) meer dan 80.000 inwoners : 4 dagen per maand; 2° schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn van een gemeente of van de districtsraad van een district : a) tot 30.000 inwoners : 4 dagen per maand; b) van 30.001 tot 50.000 inwoners : een vierde van een voltijds ambt; c) van 50.001 tot 80.000 inwoners : de helft van een voltijds ambt; 3° lid van het vast bureau van de raad voor maatschappelijk welzijn van een gemeente of van de districtsraad van een district : a) tot 10.000 inwoners : 2 dagen per maand; b) van 10.001 tot 20.000 inwoners : 3 dagen per maand; c) met meer dan 20.000 inwoners : 5 dagen per maand. 4° burgemeester van een gemeente : a) tot 30.000 inwoners : een vierde van een voltijds ambt; b) van 30.001 tot 50.000 inwoners : de helft van een voltijds ambt; 5° provincieraadslid dat geen lid is van de bestendige deputatie : 4 dagen per maand; Art. XI 75. De ambtenaar wordt binnen de hierna bepaalde perken met politiek verlof van ambtswege gezonden voor de uitoefening van de volgende politieke mandaten : 1° burgemeester van een gemeente : a) tot 20.000 inwoners : 3 dagen per maand; b) van 20.001 tot 30.000 inwoners : een vierde van een voltijds ambt; c) van 30.001 tot 50.000 inwoners : de helft van een voltijds ambt; d) met meer dan 50.000 inwoners : voltijds.
De voorzitters van de districtsraad van een district worden wat betreft het politiek verlof van ambtswege gelijkgesteld met een burgemeester van een gemeente waarbij de duur van het ambtshalve politiek verlof beperkt wordt tot het percentage van de vergoeding van de burgemeester die zij ontvangen. 2° schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn van een gemeente : a) tot 20.000 inwoners : 2 dagen per maand; b) van 20.001 inwoners tot 30.000 inwoners : 4 dagen per maand; c) van 30.001 tot 50.000 inwoners : een vierde van een voltijds ambt; d) van 50.001 tot 80.000 inwoners : de helft van een voltijds ambt; e) met meer dan 80.000 inwoners : voltijds.
De leden van het bureau van de districtsraad van een district worden wat betreft het politiek verlof van ambtswege gelijkgesteld met een schepen van een gemeente waarbij de duur van het ambtshalve politiek verlof beperkt wordt tot het percentage van de vergoeding van de schepenen die zij ontvangen. 3° lid van de bestendige deputatie van een provincieraad : voltijds;4° lid van de Kamer van Volksvertegenwoordigers of van de Senaat : voltijds;5° lid van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad : voltijds;6° lid van het Europees Parlement : voltijds;7° lid van de federale regering : voltijds;8° lid van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : voltijds;9° gewestelijk staatssecretaris van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest : voltijds;10° lid van de Commissie van de Europese Unie : voltijds. Het politiek verlof van ambtswege vangt aan op de datum van de eedaflegging.
Art. XI 76. In afwijking van artikel XI 72 wordt de ambtenaar die het ambt met deeltijdse prestaties van minder dan 80 % van de normale arbeidsduur uitoefent niettemin met voltijds politiek verlof van ambtswege gezonden voor de uitoefening van een in artikel XI 75 vermeld politiek mandaat, voorzover daaraan een politiek verlof van ambtswege beantwoordt waarvan de duur ten minste de helft van een voltijds ambt bedraagt.
Art. XI 77. De ambtenaar die voor de uitoefening van een mandaat van burgemeester, schepen of voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn of van de districtsraad van een district recht heeft op politiek verlof waarvan de duur niet de helft van een voltijds ambt overschrijdt, kan, op aanvraag, halftijds of voltijds politiek verlof krijgen.
De ambtenaar die voor de uitoefening van een in het eerste lid vermeld mandaat recht heeft op halftijds politiek verlof, kan, op aanvraag, voltijds politiek verlof krijgen.
Het politiek verlof dat in toepassing van het eerste en tweede lid wordt verkregen, wordt gelijkgesteld met politiek verlof van ambtswege wat betreft de weerslag die het heeft op de administratieve en geldelijke toestand van de ambtenaar.
Art. XI 78. De afwezigheden wegens facultatief politiek verlof en politiek verlof van ambtswege voor een in artikel XI 73 en in artikel XI 75, eerste lid, 1°, 2° en 3°, vermelde politiek mandaat worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. De ambtenaar heeft evenwel geen recht op salaris.
Het voltijds politiek verlof van ambtswege voor een in artikel XI 75, eerste lid, 4° tot en met 10°, vermelde politiek mandaat wordt gelijkgesteld met een periode van non-activiteit.
De ambtenaar heeft recht op bevordering in salarisschaal, behalve bij voltijds politiek verlof.
Art. XI 79. § 1. De tot benoemen bevoegde overheid onder wie de ambtenaar met voltijds politiek verlof ressorteert, beslist volgens de behoeften van de dienst of de betrekking waarvan de betrokkene titularis is, als vacant moet worden beschouwd.
Zij kan die beslissing nemen zodra de ambtenaar vier jaar afwezig is en, wat het in artikel XI 75, eerste lid, 4° tot en met 10°, vermelde politiek mandaat betreft, bij de aanvang van een tweede bij het eerste aansluitend mandaat. § 2. Het politiek verlof voor een in artikel XI 73, artikel XI 74 en artikel XI 75, eerste lid, 1°, 2° en 3°, vermeld politiek mandaat eindigt uiterlijk op de laatste dag van de maand die volgt op die tijdens dewelke het mandaat eindigt.
Het politiek verlof voor een in artikel XI 75, eerste lid, 4° tot en met 10°, vermeld politiek mandaat loopt tot zes maanden na de beëindiging van het mandaat.
Vanaf dat ogenblik herkrijgt de betrokkene alle statutaire rechten. De ambtenaar die niet werd vervangen, neemt bij wederindiensttreding de vroegere betrekking opnieuw op. De ambtenaar die wel is vervangen, wordt voor een andere betrekking aangewezen overeenkomstig de regeling inzake mobiliteit. § 3. De ambtenaar mag na wederindiensttreding het salaris niet cumuleren met enig voordeel verbonden aan de uitoefening van het afgelopen mandaat.
Art. XI 80. Deze titel is eveneens van toepassing op de stagiair.
TITEL 13. - Verlof krachtens federale bepalingen of verplichtingen Art. XI 81. Overeenkomstig de federale bepalingen terzake heeft de ambtenaar en de stagiair recht op volgende verloven : - verrichten in vredestijd van militaire prestaties of prestaties als vrijwilliger bij het korps voor burgerlijke veiligheid; - voorbehoedend verlof; - vakbondsverlof; - ziekte- of gebrekkigheidsverlof bij een arbeidsongeval, een ongeval op de weg van en naar het werk of een beroepsziekte.
TITEL 14. - Overgangsbepaling Art. XI 82. De technisch beambte met de functie van nachtbewaarder die zich op 30 juni 2002 in niveau E bevindt, heeft recht op hetzelfde aantal verlofdagen als de ambtenaren van de Gemeenschapsinstellingen voor Bijzondere Jeugdbijstand vermeld in artikel XI 10, § 3.
DEEL XII. - VERLIES VAN DE HOEDANIGHEID VAN AMBTENAAR EN DEFINITIEVE AMBTSNEERLEGGING Artikel XII 1. Niemand kan de hoedanigheid van ambtenaar verliezen vóór de normale leeftijd van de pensionering, behalve in de gevallen bepaald door de pensioenwetgeving of door dit besluit.
Art. XII 2. § 1. Ambtshalve en zonder opzegging wordt een einde gemaakt aan de hoedanigheid van ambtenaar voor : 1° de ambtenaar van wie de benoeming onregelmatig bevonden wordt binnen de termijn voor beroep tot nietigverklaring bij de Raad van State of, als een zodanig beroep is ingesteld, tijdens de procedure; die termijn geldt niet in geval van arglist of bedrog van de ambtenaar; 2° de ambtenaar die niet langer de burgerlijke en politieke rechten geniet, die niet meer voldoet aan de dienstplichtwetten of wiens lichamelijke ongeschiktheid werd vastgesteld of die niet meer voldoet aan de nationaliteitsvereiste, gesteld voor de ambten bedoeld in artikel V 1, § 2;3° onverminderd de toepassing van een tuchtprocedure en de deelname aan een georganiseerde werkonderbreking, de ambtenaar die zonder geldige reden de werkpost verlaat en meer dan tien dagen afwezig blijft;4° de ambtenaar die zich in een geval bevindt waarin de toepassing van de burgerlijke wetten en van de strafwetten de ambtsneerlegging ten gevolge heeft;5° de ambtenaar die wordt ontslagen van ambtswege of die wordt afgezet. § 2. De ambtenaar wiens onregelmatige benoeming, in het in § 1, 1°, bedoelde geval, niet te wijten is aan arglist of bedrog in zijn hoofde, krijgt een verbrekingsvergoeding, die overeenstemt met drie maanden loon voor elke volledige of ingegane schijf van vijf jaar tewerkstelling bij het ministerie. § 3. In de andere in § 1 vermelde gevallen, vindt het ontslag plaats zonder opzeggingstermijn of verbrekingsvergoeding. Het ministerie betaalt evenwel de werkgevers- en werknemersbijdragen nodig voor opname van de betrokken ambtenaar in de werkloosheidsverzekering, de ziekteverzekering (sector uitkeringen) en de moederschapsverzekering.
Bij betaling van de verbrekingsvergoeding vermeld in § 2 worden op deze verbrekingsvergoeding de werkgevers- en werknemersbijdragen ingehouden voor de werkloosheids-verzekering, de ziekteverzekering (sector uitkeringen) en de moederschapsverzekering en samen met de werkgeversbijdragen gestort. Indien deze niet volstaan, betaalt het ministerie de nog benodigde werkgevers- en werknemersbijdragen.
De duur van de periode gedekt door inhouding of betaling van werkgevers- en werknemersbijdragen voor de werkloosheidsverzekering en de ziekteverzekering (sector uitkeringen) en de moederschapsverzekering mag de duur niet overschrijden van de statutaire tewerkstelling van de ontslagen ambtenaar, eventueel vermeerderd met de duur gedekt door de verbrekingsvergoeding. § 4. Het ontslag van de ambtenaar van een lagere rang dan A4 wordt in de gevallen die opgesomd zijn als reden in § 1, sub 1°, 2°, 4° en 5° gegeven door de secretaris-generaal en in het geval dat als reden genoemd is sub 3° door de benoemende overheid.
Het ontslag van de ambtenaar van rang A4 wordt in elk van de hoger vermelde gevallen gegeven door de benoemende overheid. § 5. De in dit artikel uiteengezette regeling geldt ook voor de stagiair, behalve § 2 en § 3 in het geval van ontslag wegens medische ongeschiktheid vermeld in artikel VI 3.
Art. XII 3. Tot ambtsneerlegging geven aanleiding : 1° het vrijwillig ontslag;2° de pensionering ingevolge leeftijd of lichamelijke ongeschiktheid;3° de definitief vastgestelde beroepsongeschiktheid, zoals bepaald in artikel XII 6, § 1. De bepaling onder 1° en 2° van dit artikel is tevens van toepassing op de stagiair.
Art. XII 4. In geval van vrijwillig ontslag mag de ambtenaar of de stagiair slechts na toestemming en na een opzeggingstermijn van ten minste dertig kalenderdagen de dienst verlaten. Indien de bevoegde overheid binnen een termijn van dertig kalenderdagen na de aanvraag niet geantwoord heeft, wordt de toestemming geacht gegeven te zijn.
Nochtans kan in afwijking van het eerste lid in onderling akkoord tussen de betrokkene en de bevoegde overheid de opzeggingstermijn ingekort worden.
Een benoeming bij een andere overheid die definitief geworden is, wordt gelijkgesteld met vrijwillig ontslag.
Art. XII 5. De ambtenaar die 60 jaar geworden is, wordt ambtshalve op rust gesteld op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin hij, zonder definitief ongeschikt te zijn bevonden, komt tot een totaal van 365 kalenderdagen afwezigheid wegens ziekte, te rekenen vanaf de leeftijd van 60 jaar. Voor het berekenen van deze 365 kalenderdagen komen de afwezigheden te wijten aan een arbeidsongeval, een ongeval op de weg naar en van het werk of een beroepsziekte, niet in aanmerking.
Art. XII 6. § 1. De ambtenaar is definitief beroepsongeschikt bevonden indien hij gedurende twee opeenvolgende keren de evaluatie "onvoldoende" gekregen heeft. § 2. Het ontslag treedt in werking na het verstrijken van een opzeggingstermijn. Deze opzeggingstermijn bedraagt drie maanden voor de ambtenaren die minder dan vijf jaar in dienst zijn als ambtenaar bij het ministerie. Deze termijn wordt vermeerderd met drie maanden bij de aanvang van elke nieuwe periode van vijf jaar dienst als ambtenaar bij het ministerie.
De opzeggingstermijn gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de betekening van het ontslag. De betekening gebeurt via aangetekend schrijven en heeft uitwerking de derde dag na de verzending.
In afwijking van het tweede lid kan in onderling akkoord tussen de benoemende overheid en de ambtenaar een langere opzeggingstermijn worden overeengekomen of kan de opzeggingstermijn worden ingekort.
De benoemende overheid kan evenwel beslissen dat het ontslag wegens beroepsongeschiktheid onmiddellijk ingaat, mits uitbetaling van een verbrekingsvergoeding die gelijk is aan het salaris dat overeenstemt met de duur van een normale opzeggingstermijn. § 3. Met het oog op de onderbrenging van de ambtenaar onder de werkloosheidsverzekering, de ziekteverzekering (sector uitkeringen) en de moederschapsverzekering worden tijdens de opzeggingstermijn of op de verbrekingsvergoeding de desbetreffende werknemersbijdragen ingehouden en samen met de werkgeversbijdrage gestort. Indien deze niet volstaan, betaalt het ministerie de nog benodigde werkgevers- en werknemersbijdragen.
De duur van de periode gedekt door inhouding of betaling van werkgevers- en werknemersbijdragen voor de werkloosheidsverzekering en de ziekteverzekering (sector uitkeringen) en de moederschapsverzekering mag de duur niet overschrijden van de statutaire tewerkstelling van de ontslagen ambtenaar, eventueel vermeerderd met de duur gedekt door de verbrekingsvergoeding.
Art. XII 7. Het vrijwillig ontslag en de pensionering wordt toegestaan, respectievelijk ondertekend door de secretaris-generaal; voor de ambtenaar van rang A4 gebeurt dit door de benoemende overheid.
Het ontslag wegens beroepsongeschiktheid wordt ambtshalve ondertekend door de benoemende overheid.
Art. XII 8. De pensioengerechtigde ambtenaar die, behoudens in geval van vroegtijdige pensionering ten gevolge van een arbeidsongeval, een ongeval op weg naar en van het werk of een beroepsziekte, ten minste 20 jaar dienstanciënniteit telt op het ogenblik van zijn pensionering, wordt gemachtigd de eretitel van zijn ambt te dragen.
DEEL XIII. - GELDELIJK STATUUT TITEL I. - Het salaris HOOFDSTUK 1. - De bepaling van het salaris tegen 100 % Art. XIII 1. De ambtenaar wordt bezoldigd in de salarisschaal zoals bepaald in artikel XIII 11, en ontvangt het salaris dat overeenstemt met het aantal jaren geldelijke anciënniteit.
Art. XIII 2. De Vlaamse minister bevoegd voor de ambtenarenzaken bepaalt de voorwaarden waaronder diensten en ervaring in de geldelijke anciënniteit opgenomen wordt.
Art. XIII 3. § 1. De ambtenaar die bevorderd wordt in graad of salarisschaal, heeft nooit een lager salaris dan hij in zijn vorige graad of salarisschaal zou hebben genoten volgens de regeling die van toepassing is op de datum van de bevordering. § 2. De ambtenaar die wordt overgeplaatst om medische redenen en die in een lagere graad benoemd wordt, bekomt de hoogste salarisschaal van de nieuwe graad.
Indien de overgeplaatste ambtenaar in zijn nieuwe graad een lager salaris zou ontvangen dan hij bij de overplaatsing genoot, dan behoudt hij zijn salaris tot hij in zijn nieuwe graad een salaris verkrijgt dat tenminste daaraan gelijk is. § 3. Als aan het bekleden van een bepaalde functie een hogere salarisschaal verbonden is, dan verliest de ambtenaar het recht op deze salarisschaal in geval van wijziging van dienstaanwijzing.
Art. XIII 4. Voor de ambtenaar die de functioneringsevaluatie « onvoldoende » heeft gekregen, wordt de eerstvolgende periodieke salarisverhoging gedurende zes maanden uitgesteld.
Art. XIII 5. § 1. Als het salaris verhoogd met de haard- of standplaatstoelage van een ambtenaar van 21 jaar lager is dan 13.103,17 euro, wordt het verschil toegekend in de vorm van een bijslag op het salaris. § 2. Voor het bepalen van de leeftijd van de ambtenaar wordt de verjaardag die niet op de eerste van de maand valt, steeds verschoven naar de eerste van de volgende maand.
HOOFDSTUK 2. - De verrekening van onbezoldigde afwezigheden Art. XIII 6. § 1. Wanneer het maandsalaris niet volledig verschuldigd is, wordt het bedrag van het maandloon berekend volgens de volgende formule : M = VW/PW x n % x NM Waarbij : M = het te betalen maandloon (100 %) VW = het aantal werkdagen waarvoor betaling is verschuldigd PW = het aantal te presteren werkdagen op basis van het werkrooster van de ambtenaar n % = het percentage waaraan de ambtenaar prestaties verricht NM = het normaal maandsalaris (100 %) = het jaarsalaris/12 (100 % en voor voltijdse prestaties) § 2. De ambtenaar met verlof voor deeltijdse prestaties, die de leeftijd van vijftig jaar heeft bereikt of de ambtenaar die ten minste twee kinderen ten laste heeft die niet de volle leeftijd van vijftien jaar bereikt hebben, ontvangt het salaris dat verschuldigd is voor verlof voor deeltijdse prestaties zoals bepaald in § 1, vermeerderd met het vijfde van het salaris dat overeenstemt met de ingevolge het verlof voor deeltijdse prestaties niet geleverde diensten. In geval van combinatie van verloven wordt voor de berekening van dit supplement alleen rekening gehouden met het verlof voor deeltijdse prestaties. § 3. De afwezigheidsdagen waarop volgens deel XI het salaris wordt doorbetaald, worden met gepresteerde werkdagen gelijkgesteld, onverminderd de artikelen IX 3 en IX 4 en X 3.
Art. XIII 7. Als de ambtenaar op pensioen gesteld wordt of overlijdt, wordt het volledige maandsalaris, naargelang van het geval, betaald aan betrokkene of zijn rechthebbende(n).
HOOFDSTUK 3. - De betaling van het maandsalaris Art. XIII 8. Het salaris volgt de evolutie van het indexcijfer der consumptieprijzen overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het rijk worden gekoppeld, zoals gewijzigd door het koninklijk besluit nr. 178 van 30 december 1982. Het salaris tegen 100 % wordt gekoppeld aan het spil-indexcijfer 138,01 (102,02).
Art. XIII 9. Het maandsalaris is gelijk aan 1/12 van het geïndexeerd salaris en wordt na verlopen termijn via overschrijving betaald, met als valutadatum de laatste werkdag van de maand. In afwijking hiervan wordt het maandsalaris van december de eerste werkdag van januari betaald.
Art. XIII 10. § 1. Als bij indiensttreding niet onmiddellijk het juiste maandsalaris kan betaald worden, wordt als voorschot het beginsalaris betaald. Indien deze ambtenaar op het einde van de tweede maand nog geen voorschot ontvangen heeft door een fout van het ministerie, ontvangt hij vanaf de tweede maand ambtshalve nalatigheidsintresten berekend op het beginsalaris. § 2. Wanneer de ambtenaar ingevolge de behoeften van de dienst het jaarlijks verlof waarop hij recht heeft niet heeft kunnen opnemen voor het einde van de arbeidsrelatie, worden deze dagen hem uitbetaald. § 3. Voor de toepassing van § 2 is het salaris dat in aanmerking moet worden genomen voor de uitbetaling deze voor volledige prestaties, eventueel aangevuld met de haard- en standplaatstoelage en de toelage voor het uitoefenen van een hoger ambt.
Art. XIII 11. § 1. Aan de hierna vermelde graden worden de salarisschalen verbonden die overeenkomen met de ernaast vermelde lettercijfercode. De salarisschalen zijn opgenomen als bijlage 5 bij dit besluit.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 2. De ambtenaar van rang A1 van wie het mandaat als afdelingshoofd beëindigd wordt, en wiens functioneringsevaluatie niet met een onvoldoende werd besloten, geniet de salarisschaal zoals hierna bepaald indien deze voordeliger is : 1° na één mandaat : de derde salarisschaal van zijn functionele loopbaan zoals gedefinieerd in artikel VIII 89;2° na twee of meer mandaten : de salarisschaal zoals gedefinieerd in bijlage 7. § 3. Voor de toepassing van § 1 en § 2 is « mandaat als afdelingshoofd » een periode van 6 jaar, al dan niet onderbroken, die op z'n vroegst aanvangt op 1 januari 1995. § 4. De ambtenaar van rang A1 van wie het mandaat van contractbeheerder, coördinator IT-relatie-beheer, strategiebeheerder, financieel-administratief beheerder, beheerder interne IT-dienstverlening of van preventieadviseur-coördinator na twee of meer mandaten van 6 jaar beëindigd wordt, en wiens functioneringsevaluatie niet met een onvoldoende werd besloten, geniet de salarisschaal zoals gedefinieerd in bijlage 7. § 5. In afwijking van § 4 wordt de eindemandaatregeling voor de financieel-administratief beheerder begrensd tot de salarisschaal A119. § 6. De ambtenaar van rang A1 van wie de functie van senior auditor beëindigd wordt na het verstrijken van de termijn van 12 jaar vermeld in artikel VIII 76, en wiens functioneringsevaluatie niet met onvoldoende werd besloten, geniet de salarisschaal zoals gedefinieerd in bijlage 7. § 7. De stagiair-loods die slaagt voor de in artikel VIII 93 bedoelde bekwaamheidsproef en die operationeel ingezet wordt, heeft recht op 100 % van zijn salaris.
Art. XIII 12. § 1. In afwijking van artikel XIII 11 blijft degene voor wie bij de inschakeling in de nieuwe loopbaanstructuur een overgangsschaal bepaald werd, deze overgangsschaal verder genieten tot een organieke salarisschaal voordeliger wordt. Ingeval deze ambtenaar bevordert in graad of salarisschaal, is artikel XIII 3, § 1 van toepassing § 2. De mandaathouder geniet de salarisschaal zoals bepaald in artikel XIII 11, § 1, 4°, tenzij de salarisschaal verbonden aan de organieke graad voordeliger is. § 3. De ambtenaar die de extra-salarisschaal A263, A253, A213, A129 of A119 toegekend kreeg, behoudt deze.
Art. XIII 13. Deze titel is van toepassing op de stagiair.
TITEL II. - De toelagen HOOFDSTUK 1. - Gemeenschappelijke bepalingen Art. XIII 14. De hierna vermelde toelagen worden uitbetaald : - hetzij als verloning voor taken die niet inherent zijn aan de graad en/of de uitgeoefende functie; - hetzij voor de uitoefening van een welbepaalde functie.
Art. XIII 15. De toelage is niet verschuldigd : - in het geval geen salaris wordt betaald; - in het geval van een afwezigheid die langer dan 35 werkdagen duurt.
De in het eerste lid vermelde regeling is niet van toepassing op de toelagen bedoeld in artikel XIII 18, XIII 20, XIII 34, XIII 43 en XIII 48 van dit besluit.
Art. XIII 16. Tenzij anders bepaald, worden : - de toelagen maandelijks na vervallen termijn betaald; - de forfaitaire toelagen pro rata van de prestaties betaald, zoals bepaald in artikel XIII 6; - de toelagen afgerond op de hogere eurocent.
Art. XIII 17. De toelagebedragen die hierna « tegen 100 % » vermeld zijn, en de toelagen die op het salaris berekend worden, volgen de evolutie van het indexcijfer zoals bepaald in artikel XIII 8.
HOOFDSTUK 2. - Algemene toelagen Afdeling 1. - De haard- en standplaatstoelage Art. XIII 18. § 1. De gehuwde ambtenaar, de ambtenaar die samenleeft, of de alleenstaande ambtenaar van wie één of meer kinderen die recht geven op kinderbijslag deel uitmaken van het gezin, heeft recht op een haardtoelage van : - 719,89 euro (100 %) wanneer het salaris 15.940,43 euro (100 %) niet overschrijdt; - 359,95 euro (100 %) wanneer het salaris hoger is dan 15.940,43 euro (100 %), maar niet meer bedraagt dan 18.147,82 euro (100 %). § 2. De ambtenaar die geen recht heeft op een haardtoelage, ontvangt een standplaatstoelage van : - 359,95 euro (100 %) op voorwaarde dat het salaris niet hoger is dan 15.940,43 euro (100 %) - 179,98 euro (100 %) wanneer het salaris hoger is dan 15.940,43 euro (100 %) maar niet meer bedraagt dan 18.147,82 euro (100 %). § 3. In het geval dat de twee echtgenoten of de twee personen die samenleven elk beantwoorden aan de voorwaarden om de haardtoelage te verkrijgen, wijzen ze in wederzijds akkoord diegene van de twee aan, aan wie de haardtoelage wordt uitbetaald. De standplaatstoelage wordt toegekend aan de ambtenaar die geen haardtoelage geniet. § 4. Als het recht op de haard- en standplaatstoelage in de loop van een maand wijzigt, wordt voor de gehele maand het voordeligste stelsel toegepast.
Art. XIII 19. De bezoldiging van de ambtenaar wiens salaris hoger is dan 15.940,43 euro, resp. 18.147,82 euro mag niet kleiner zijn dan in het geval het salaris gelijk zou zijn aan dat bedrag. In voorkomend geval wordt een gedeeltelijke haard- of standplaatstoelage toegekend.
Onder « bezoldiging » wordt in het eerste lid begrepen : het salaris verhoogd met de volledige of gedeeltelijke haard- of standplaatstoelage, verminderd met de inhouding voor het Fonds voor overlevingspensioenen.
Afdeling 2. - Het vakantiegeld en de eindejaarstoelage Art. XIII 20. § 1. De ambtenaar heeft recht op een vakantiegeld en een eindejaarstoelage volgens de hieronder bepaalde modaliteiten : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 2. Voor elke maand tijdens de referteperiode dat volledige prestaties worden verricht, wordt respectievelijk een twaalfde of een negende van het jaarbedrag toegekend. § 3. Indien tijdens de referteperiode het salaris niet of slechts gedeeltelijk verschuldigd is, wordt voor deze maanden het bedrag van aangepast volgens artikel XIII 6, behalve ingeval : - de ambtenaar afwezig was wegens bevallingsrust, toegekend door artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971; - van tuchtschorsing - van schorsing in het belang van de dienst; - van deelname aan een georganiseerde werkonderbreking; - van ouderschapsverlof. § 4. Voor de toekenning van het vakantiegeld aan de ambtenaar die : 1° geen 25 jaar oud is op het einde van de referteperiode;2° tijdens de referteperiode in dienst getreden is, uiterlijk tijdens de vierde maand na het einde van zijn studies als rechtgevende op kinderbijslag, of van de leerovereenkomst; wordt de periode van 1 januari tot de indiensttreding gelijkgesteld met diensten bedoeld in § 2.
Art. XIII 21. Op het brutovakantiegeld wordt een belastbare inhouding verricht van 13,07 %.
Afdeling 3. - De toelage voor het uitoefenen van een hoger ambt Art. XIII 22. Aan de ambtenaar die gedurende ten minste dertig kalenderdagen een hoger ambt uitoefent, wordt een toelage toegekend die gelijk is aan het verschil tussen de bezoldiging die de ambtenaar bij bevordering of bij aanstelling in een mandaat in het hoger ambt zou genieten en die hij in zijn werkelijke graad geniet.
Art. XIII 23. Met bezoldiging, zoals vermeld in artikel XIII 22, wordt bedoeld : 1° het salaris;2° de haard- of standplaatstoelage;3° elke andere salarisbijslag. Het salaris dat de ambtenaar in de graad van het hoger ambt zou genieten, is gelijk aan het salaris dat hem zou worden uitbetaald indien hij op datum van zijn laatste periodieke salarisverhoging in zijn werkelijke graad bevorderd zou zijn geworden tot de graad van het hoger ambt.
Afdeling 4. - Diensthoofdentoelage Art. XIII 24. Er wordt een diensthoofdentoelage toegekend aan de ambtenaar van rang A1 die - in een buitendienst van het ministerie, - en waar geen ambtenaar van rang A2 ingezet wordt, de functie van diensthoofd uitoefent.
Het afdelingshoofd stelt, na overleg met de leidend ambtenaar, het diensthoofd aan.
Art. XIII 25. De diensthoofdentoelage bedraagt 10 % van het geïndexeerd salaris.
Afdeling 5. - Projectleiderstoelage Art. XIII 26. Aan de projectleider vermeld in art.VIII 50 kan een projectleiderstoelage toegekend worden.
Voor departementale projecten wordt het bedrag aan 100 % op jaarbasis bepaald door de secretaris-generaal. Voor de interdepartementale projecten door de betrokken secretaris(sen)-generaal. De projectleiderstoelage (aan 100 %) is maximaal gelijk aan het verschil tussen de salarissen (aan 100 %) van de projectleider en van een directeur-generaal met dezelfde geldelijke anciënniteit.
Afdeling 6. - Toelage voor prestaties buiten de normale arbeidstijdregeling Art. XIII 27. § 1. De ambtenaar die op vraag van het afdelingshoofd of zijn gemachtigde overuren verricht, krijgt compenserende inhaalrust, gelijk aan het aantal overuren, of overloon zoals in artikel XIII 30 bepaald. Het afdelingshoofd beslist in welke mate het personeelslid hierin de keuzevrijheid heeft. Indien de inhaalrust niet binnen de vier maanden na de overuren genomen is, wordt ambtshalve overloon betaald.
Onder overuren wordt verstaan de prestaties boven de uren opgelegd door de op de ambtenaar toepasselijke arbeidstijdregeling. Voor een ambtenaar op wie de normale arbeidstijdregeling van toepassing is zijn dit prestaties boven 38 uur per week en/of 7 u. 36 m. per dag. § 2. Indien de ambtenaar niet vóór het begin van de normale diensttijd op de hoogte gebracht werd van de verplichting overuren te presteren, wordt het in § 1 bedoelde overloon betaald aan 125 % indien er minstens één overuur gepresteerd wordt. § 3. Het in § 1 bedoelde overloon wordt betaald aan 150 % indien de overuren tussen 22 uur en 7 uur gepresteerd worden.
Art. XIII 28. De ambtenaar die bij uitzondering buiten zijn dienstverplichtingen of permanentieplicht opgeroepen wordt, ontvangt een verstoringstoelage zoals bepaald in artikel XIII 30.
Art. XIII 29. § 1. De ambtenaar die op vraag van het afdelingshoofd prestaties verricht 's nachts, op zaterdag of op zondag, krijgt een toelage per verricht uur zoals bepaald in artikel XIII 30. Het afdelingshoofd kan beslissen dat in de plaats van de toelage voor zondagwerk compenserende inhaalrust, gelijk aan het aantal zondagsuren, toegekend wordt. Indien deze inhaalrust niet binnen de 4 maanden genomen wordt, wordt de toelage ambtshalve betaald. § 2. De prestatie bedoeld in § 1 van meer dan een half uur wordt vergoed à rato van een vol uur.
Art. XIII 30. De in deze afdeling opgenomen toelagen worden berekend en toegekend volgens de hierna opgenomen bepalingen : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Art. XIII 31. § 1. De continudiensten of diensten met een beurtrolsysteem waar vóór 1 januari 1994 een andere regeling van toepassing was, behouden deze regeling. § 2. Het personeelslid van niveau A heeft geen recht op de toelagen opgenomen in deze afdeling. Het personeelslid van rang A1 geniet wel van de nachttoelage.
Afdeling 7. - De gevaartoelage Art. XIII 32. De ambtenaar, uitgezonderd de ambtenaar van niveau A, die een werk verricht dat opgenomen is in bijlage 7 ontvangt een gevaartoelage, waarvan het bedrag bepaald wordt als volgt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Art. XIII 33. In afwijking van art. XIII 32 geldt voor volgende werken een afwijkende regeling : - werk 63 : de toelage wordt verleend voor de hele wachtperiode en wordt bepaald op het dubbele van de hoogste toelage; - werk 64 : de toelage wordt verleend voor de hele wachtperiode en wordt bepaald op de helft van de hoogste toelage; - werk 65 : het dubbele van de normale toelage; - werk 66 en 67 : respectievelijk 14 euro en 9,10 euro per uur (100 %); - werk 53 en 69, uitgeoefend op de regionale luchthavens : het dubbele van de hoogste toelage.
Afdeling 8. - De examentoelage Art. XIII 34. De ambtenaar die geslaagd is voor een vergelijkend examen of vergelijkende bekwaamheidsproef naar het ander niveau en die twee jaar na de datum van het proces-verbaal van dat examen niet bevorderd is in de graad waarvoor hij het examen heeft afgelegd, krijgt volgende examentoelage : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Art. XIII 35. De toekenning van de examentoelage mag niet tot gevolg hebben dat de bezoldiging van betrokkene hoger is dan het bedrag dat hij zou genieten zo hij bevorderd werd in de graad waarvoor hij het examen heeft afgelegd. Met bezoldiging wordt hier bedoeld het salaris, en elke andere toelage of salariscomplement.
Art. XIII 36. De ambtenaar die de bevordering naar de in artikel XIII 34 bedoelde graad weigert, verliest onmiddellijk de examentoelage.
Afdeling 9. - De prestatietoelagen Onderafdeling 1. - De managements- en staftoelage Art. XIII 37. § 1. De secretaris-generaal, de leidend ambtenaar, de directeur-generaal met de functie van IT-manager en het afdelingshoofd kunnen een managementstoelage ontvangen tussen 0 en 20 % van hun salaris indien zij beantwoorden aan de voorwaarden van art. XIII 41, § 1. § 2. De ambtenaren van rang A2 die een staffunctie hebben, kunnen een staftoelage ontvangen tussen 0 en 20 % van hun salaris indien hij beantwoordt aan de voorwaarden van art. XIII 41, § 1.
Art. XIII 38. § 1. Het percentage aan managementstoelage wordt per ambtenaar bepaald door de Vlaamse regering voor de ambtenaren van rang A4 en A3, en door de departementale directieraad voor het afdelingshoofd.
Voor een afdelingshoofd van een provinciale afdeling van de administratie Binnenlandse Aangelegenheden wordt het percentage aan managementstoelage bepaald door de departementale directieraad na raadpleging van de betrokken provinciegouverneur. § 2. Het percentage aan staftoelage wordt per ambtenaar bepaald door de departementale directieraad.
Voor een ambtenaar van een provinciale afdeling van de administratie Binnenlandse Aangelegenheden wordt het percentage van de staftoelage bepaald door de departementale directieraad na raadpleging van de betrokken gouverneur.
Onderafdeling 2. - Functioneringstoelage Art. XIII 39. De ambtenaren kunnen indien zij beantwoorden aan de voorwaarden van artikel XIII 41, § 1, een functioneringstoelage krijgen tot maximum 15 % van hun salaris.
In voorkomend geval bedraagt voor de ambtenaren van niveau D de functioneringstoelage minimum 5 % van hun salaris.
De ambtenaren die in aanmerking komen voor de managements- of staftoelage, komen niet in aanmerking voor een functioneringstoelage.
Art. XIII 40. § 1. Het college van afdelingshoofden beslist over de toekenning van de functioneringstoelage en legt deze beslissing ter bekrachtiging voor aan de departementale directieraad. § 2. In afwijking van § 1 wordt de beslissing over de toekenning van een functioneringstoelage genomen a) door het college van secretarissen-generaal, voor wat betreft de volgende ambtenaren : - mandaathouder bij de entiteit « Sturing en Controle Informatica »; - secretaris van de Vlaamse Raad voor het Wetenschapsbeleid; - preventieadviseur-coördinator; - preventieadviseur; - de ambtenaren van de entiteit Interne Audit; - opdrachthouder bij de staf Centrale Coördinatie; - projectleider belast met een interdepartementaal project. b) door de departementale directieraad, voor wat betreft de departementale opdrachthouders en de departementale projectleiders. Onderafdeling 3. - Gemeenschappelijke bepalingen Art XIII 41. § 1. Een managementstoelage kan toegekend worden indien uit de functioneringsevaluatie blijkt dat de betrokkene uitstekend heeft gefunctioneerd ten opzichte van de verwachtingen die in de planning werden geformuleerd.
Een staftoelage of functioneringstoelage kan toegekend worden indien uit de functioneringsevaluatie blijkt dat de betrokkene uitstekend heeft gepresteerd ten opzichte van de verwachtingen die in de planning werden geformuleerd. § 2. Met salaris, zoals bedoeld in artikel XIII 37 en 39 wordt verstaan het geïndexeerde jaarsalaris, van toepassing in de maand december van het evaluatiejaar en in voorkomend geval het bedrag van de toelage voor het waarnemen van een hoger ambt.
Art. XIII 42. De managementstoelage, de staftoelage en de functioneringstoelage worden uitbetaald voor 1 augustus van het jaar dat volgt op het evaluatiejaar.
Afdeling 10. - De bevorderingspremie.
Art. XIII 43. § 1. De ambtenaar die vanaf 1 januari 1994 bevorderd werd naar het ander niveau, heeft steeds een bezoldiging die tenminste het in § 3 vermelde bedrag hoger is dan het salaris in zijn salarisschaal op het ogenblik van de bevordering. § 2. Onder bezoldiging, vermeld in § 1, wordt verstaan het salaris in de bevorderingsgraad en de bevorderingspremie samen. § 3. Het bedrag van de bevorderingspremie aan 100 % is maximaal gelijk aan : - 1.240 euro bij bevordering naar niveau A; - 870 euro bij bevordering naar niveau B; - 745 euro bij bevordering naar niveau C; - 620 euro bij bevordering naar niveau D. Afdeling 11. - Permanentietoelage en toelage voor ploegenarbeid Onderafdeling 1. - Permanentietoelage Art. XIII 44. § 1. Aan de personeelsleden die door de lijnmanager worden aangewezen om zich buiten de diensturen voor interventies thuis beschikbaar te houden, wordt een permanentietoelage toegekend. § 2. Het maandelijks bedrag van de in § 1 bedoelde toelage bedraagt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Onderafdeling 2. - Toelage voor ploegenarbeid Art. XIII 45. § 1. Aan het personeelslid dat een volledige maand in een twee- of drieploegensysteem of in een onderbroken dienst is ingeschakeld, wordt een toelage toegekend van 100 euro (100 %) per maand. Voor een ploegensysteem met opeenvolgende diensten mogen de ploegen elkaar met maximaal 1/4 overlappen. § 2. Bij onvolledige maanden ploegenwerk bedraagt de toelage 1/134 van het in § 1 bedoelde bedrag per uur dat effectief ploegenarbeid wordt verricht.
Onderafdeling 3. - Algemene bepalingen Art. XIII 46. Voor dezelfde periode kan slechts een van de in deze afdeling bedoelde toelagen toegekend worden. Beide toelagen zijn niet cumuleerbaar met enige andere gunstigere regeling.
HOOFDSTUK 3. - Toelagen voor specifieke personeelscategorieën Afdeling 1. - Gemeenschapsinstellingen Bijzondere Jeugdzorg Art. XIII 47. Aan de ambtenaar werkzaam in de Gemeenschapsinstellingen voor Bijzondere Jeugdzorg, wordt volgende toelagen toegekend : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Ingeval de toelage niet volledig verschuldigd is wordt zij betaald overeenkomstig artikel XIII 6.
Afdeling 2. - Milieutoelage Art. XIII 48. Aan de toezichthoudende ambtenaren van de administratie Milieu, Natuur en Landinrichting, die permanent beschikbaar zijn voor het uitvoeren van opgevorderde controles of voor het uitvoeren van dringende opdrachten buiten de diensturen, worden volgende toelagen toegekend : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Art. XIII 49. § 1. De in artikel XIII 48 vermelde toelage wordt pro rata van de effectieve prestaties betaald, als het aantal opdrachten niet bereikt wordt wegens ziekte, verlof voor deeltijdse prestaties, gewettigde afwezigheid en jaarlijkse vakantie van tenminste 2 weken. § 2. In de niet in § 1 bedoelde gevallen, dient het tekort te worden gecompenseerd in het volgende kwartaal. § 3. De volgens § 1 en § 2 onterecht toegekende toelage wordt in mindering van de toelage van een volgend kwartaal gebracht, of teruggevorderd.
Afdeling 3. - Toelage voor rekenplichtigen Art. XIII 50. § 1. Aan de ambtenaren die rekenplichtig zijn, of aan hun plaatsvervangers, wordt onder de hierna bepaalde voorwaarden een forfaitaire toelage toegekend.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 2. De speciale rekenplichtigen en de controleurs van de vastleggingen worden aangesteld door de Vlaamse minister bevoegd voor Financiën en Begroting. De anderen door secretaris-generaal, of provinciegouverneur voor de provinciale afdelingen van de administratie Binnenlandse Aangelegenheden, op gunstig advies van de administratie Budgettering, Accounting en Financieel Management.
Art. XIII 51. § 1. De toelage aan de controleurs van de vastleggingen wordt maandelijks betaald na voorlegging van de maandelijkse lijsten voor het Rekenhof. § 2. De toelage aan de gewone en buitengewone rekenplichtigen wordt driemaandelijks, na verlopen termijn uitbetaald, na indiening van de correcte rekening(en) en verantwoording over het afgelopen kwartaal.
Deze kwartaaltoelage is bovendien maar verschuldigd als op de betrokken rekening(en) verantwoorde verrichtingen geboekt werden ten belope van 7.400 euro. § 3. De in artikel XIII 50 vermelde toelagen mogen niet : 1° gecumuleerd worden;2° toegekend worden aan een ambtenaar van rang A2 of hoger. § 4. Tenzij een vervanger aangeduid wordt, worden de in artikel XIII 50 vermelde toelagen niet herleid pro rata van de prestaties.
Afdeling 4. - Gezagvoerderstoelage Art. XIII 52. De ambtenaar die het gezag moet voeren over een varende eenheid van de administratie Waterwegen en Zeewezen, waarvan het gezag normaal toebedeeld wordt aan een ambtenaar van een hoger niveau, rang of functie, krijgt een gezagvoerderstoelage onder volgende voorwaarden : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Indien het salaris à 100 % die de speciaal assistent (functie matroos of stoker) genoot in de salarisschaal vóór de upgrading, vermeerderd met 2.235 euro à 100 %, meer bedraagt dan het salaris dat de ambtenaar geniet in de salarisschaal na de upgrading, vermeerderd met de bevorderingspremie en met een bedrag van 1.120 euro (100 %), bedraagt de toelage 1/1976 van 1.615 euro (100 %) op jaarbasis per uur werkelijke prestatie.
Afdeling 5. - Toelage voor technische bekwaamheid Art. XIII 53. § 1. Er wordt een forfaitaire toelage voor technische bekwaamheid van 6,50 euro per effectief gepresteerde dag toegekend onder volgende voorwaarden : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 2. De toelage wordt verleend, geschorst en opgeheven door de leidend ambtenaar op voorstel van het afdelingshoofd. Deze toelage kan niet worden toegekend aan een ambtenaar van niveau A. Afdeling 6. - Toelage voor het secretariaat van de Vlaamse regering Art. XIII 54. De functioneel bevoegde Vlaamse ministers duiden binnen de afdeling Kanselarij en het secretariaat van de secretaris-generaal van het departement Coördinatie, de ambtenaren aan die met secretariaatstaken voor de Vlaamse regering belast worden. Deze ambtenaren krijgen een toelage van 2.382 euro tegen 100 % per jaar die niet cumuleerbaar is met de toelagen voor prestaties buiten de normale arbeidstijdregeling.
Afdeling 7. - BET-toelage Art. XIII 55. De ambtenaren tewerkgesteld bij het Beheers- en Exploitatieteam van de Schelderadarketen te Vlissingen, krijgen een forfaitaire toelage van 1.785 euro tegen 100 % per jaar voor extra-prestaties.
Afdeling 8. - Interne dienst voor preventie en bescherming op het werk Art. XIII 56. De preventieadviseur ontvangt een toelage van 2.590,50 euro (100 %) op jaarbasis indien hij houder is van het getuigschrift veiligheid niveau 1 en een toelage van 1.785 euro (100 %) op jaarbasis indien hij houder is van het getuigschrift veiligheid niveau 2.
Afdeling 9. - Sociale Dienst van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.
Art. XIII 57. § 1. De voorzitter en ondervoorzitter van de sociale dienst van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap ontvangen een toelage van 2.590,50 euro (100 %) op jaarbasis. § 2. De secretaris en penningmeester van de sociale dienst van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap ontvangen een toelage van 1.785 euro (100 %) op jaarbasis.
Afdeling 10. - Huisvesting en vervangende toelage Art. XIII 58. § 1. De leidend ambtenaar van de administratie Waterwegen en Zeewezen van het departement Leefmilieu en Infrastructuur bepaalt voor de afdelingen Bovenschelde, Zeeschelde, Waterwegen Kust, de functies en arbeidsplaatsen waaraan het gebruik van een woning, ter beschikking gesteld door het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, verbonden is, teneinde deze personeelsleden toe te laten hun taak gemakkelijker te vervullen.
Hij bepaalt tevens de aard van de voordelen verbonden aan het ter beschikking krijgen van een woning, alsook de daaraan verbonden bijzondere dienstverplichtingen. § 2. De technici met de functie van bos- of natuurwachter van de afdeling Bos en Groen of de afdeling Natuur hebben woonstplicht in hun ambtsgebied en zijn verplicht de hun ter beschikking gestelde woning te betrekken. § 3. De ambtenaar die een huisvesting bewoont waarvan het ministerie hem het genot verleent, geniet een voordeel van alle aard, waarvan de waarde wordt bepaald op het hierna vermeld percentage van het gemiddelde van het minimum- en het maximumsalaris van zijn salarisschaal : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 4. Vanaf de eerste van de maand volgend op het einde van de dienstbetrekking of het overlijden, is een huur verschuldigd waarvan het bedrag door de leidend ambtenaar van de administratie in kwestie wordt vastgesteld.
Art. XIII 59. Een jaarlijkse toelage van 1.640 euro (100 %) wordt toegekend : - aan de ambtenaar die woonstplicht heeft in een woning van het ministerie; - aan de ambtenaar die belast is met bijzondere dienstopdrachten, en aan wie geen woning kan worden ter beschikking gesteld.
Afdeling 11. - Toelage voor onregelmatige prestaties voor de Wachters der Waterwegen Art. XIII 60. § 1. Aan de ambtenaar, belast met de functie van wachter der Waterwegen wordt een toelage voor onregelmatige prestaties toegekend van 620 euro (100 %) per jaar. § 2. De toelage bedoeld in § 1, wordt bij besluit van de leidend ambtenaar van de administratie in kwestie verhoogd met een coëfficiënt, zoals hieronder is aangegeven : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Afdeling 12. - Luchthaventoelage Art. XIII 61. § 1. Aan de ambtenaar, tewerkgesteld op de regionale luchthavens, wordt een luchthaventoelage toegekend van 82 euro (100 %) per maand. § 2. De ambtenaar van wie de som van de toelage voor productiviteitspremie, ploegenwerk, kastoelage en brevettoelage in 1998 per maand meer bedraagt dan het bedrag vermeld in § 1, behoudt dit bedrag, tot op het ogenblik dat de in § 1 bedoelde toelage hoger wordt.
Afdeling 13. - Bijzondere toelageregeling voor het loodspersoneel Art. XIII 62. § 1. De loods met de operationele functie ontvangt, naargelang zijn graadanciënniteit en de in artikel XIII 63 bedoelde coëfficiënten, per effectieve beloodsing een loodstoelage, waarvan het bedrag hierna tegen 100 % bepaald is : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 2. De loodstoelagen vermeld in § 1 worden maandelijks voor 50 % rechtstreeks aan de loods toegekend. De resterende 50 % wordt maandelijks gestort in een groepsfonds per loodstoelagegroep en station. Dit groepsfonds wordt maandelijks verdeeld onder de loodsen van die groep volgens het aantal beschikbaarheidsdagen.
Voor de kustloodsen dienen de in het vorige lid vermelde percentages respectievelijk gelezen te worden als "85 %" en "15 %".
Onder beschikbaarheidsdagen wordt verstaan de dagen dat de loods volgens zijn beurtregeling dient te werken, en ook effectief door de dienst voor loodsprestaties ingezet kan worden.
Met beschikbaarheidsdagen worden gelijkgesteld : 1° de beurtdagen verlof voor jaarlijkse vakantie en feestdagen;2° de dagen waarop de loods met de operationele functie een dienstopdracht dient te vervullen, zelfs wanneer hij volgens zijn beurtregeling met rust is;3° de dagen waarop hij, in rust zijnde, zich beschikbaar verklaart bij oproep door de dienstleiding voor een beloodsing.De dienstleiding kan deze oproep maar richten naar de loods met de operationele functie de dag vóór hij aan de beurt komt. § 3. Als een loods een functiewijziging bekomt naar de operationele functie, wordt de in § 1 benodigde graadanciënniteit verhoogd met het aantal jaren en maanden gedurende dewelke de functie van chefloods, stuurman of kapitein uitgeoefend werd. § 4. De loods met de operationele functie ontvangt per kalenderdag verlof wegens arbeidsongeval, ongeval op de weg van en naar het werk of wegens beroepsziekte, een toelage van 14,50 euro tegen 100 %. § 5. De loods met de operationele functie die door de dienstleiding met een administratieve opdracht belast wordt, ontvangt per 4u een forfaitaire toelage van 50 euro tegen 100 % met een maximum van 100 euro tegen 100 % per dag. § 6. Ingeval een functie van chefloods vacant is gesteld, of een langdurige afwezigheid van een chefloods voorzien is of een feit is, ontvangt de loods met de algemene functie die deze functie gedurende tenminste dertig kalenderdagen waarneemt, voor deze periode de overeenkomstige salarisschaal en toelagen.
Art. XIII 63. De Vlaamse minister bevoegd voor de ambtenarenzaken bepaalt de coëfficiënt waarmee de in artikel XIII 62, § 1, bepaalde loodstoelagen vermenigvuldigd worden : 1° per loodsprestatie volgens het af te leggen traject 2° per extra-prestatie. Art. XIII 64. Als de loods met de operationele functie weigert of onbekwaam is schepen te loodsen die beantwoorden aan onderstaande minimale lengtenormen, ontvangt hij in afwijking van artikel XIII 62, § 1, de loodstoelage die volgens onderstaande tabel overeenkomt met de schepen die hij wel loodst. De sinds 5 jaar in de loodstoelagegroep 4 ingedeelde loods die om medische redenen, bevestigd door de arbeidsgeneesheer, schepen van een lagere categorie loodst, ontvangt minimaal loodstoelage 2.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Art. XIII 65. De loods met een andere functie dan operationele loods, ontvangt een algemene toelage en een toelage voor extra-prestaties zoals hieronder bepaald : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Art. XIII 66. § 1. Deze afdeling is niet van toepassing op de loods-stagiair, behalve indien de loods-stagiair slaagt voor de in artikel VIII 93 bedoelde bekwaamheidsproef en die operationeel ingezet wordt. § 2. De toelagen vermeld in deze afdeling worden bij een algemene verhoging van de salarisschalen voor 2/3 gekoppeld aan de gemiddelde salarisverhoging van niveau A. Afdeling 14. - Zeegeld Art. XIII 67. § 1. De ambtenaar van de afdelingen Vloot of Loodswezen, aangewezen voor de zeedienst of de rededienst, ontvangt voor elk verblijf aan boord van een vaartuig van de afdeling Vloot, hetzij op zee zeewaarts buiten de koppen van de staketsels van de thuishaven, hetzij in een vreemde haven, per begonnen periode van 24 uur eenmaal het dagbedrag dat in onderstaande tabel naast zijn graad/functie tegen 100 % vermeld is : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Met zeedienst worden prestaties bedoeld van de loodsdienst (kotter en/of tender), de sleepdienst, de bebakenings- of beboeiingsdienst, de reddingsdienst of prestaties met het hydrografisch vaartuig en met de politieboot tijdens surveillanceopdrachten. § 2. Als per 24 uur zowel zeedienst- als rededienstprestaties geleverd worden, dan wordt slechts eenmaal het hoogste dagbedrag toegekend. § 3. Als de voeding aan boord van het vaartuig ten laste is van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap, wordt het effectief toe te kennen dagbedrag verminderd met de werkelijke kostprijs ervan. Het afdelingshoofd van de afdeling Vloot stelt het bedrag hiervan vast. § 4. De ambtenaar die ingevolge een arbeidsongeval niet voor de zeedienst ingezet kan worden, ontvangt per kalenderdag 1/365ste van het op hem toepasselijke jaarbedrag. § 5. Bij een algemene herziening van de salarisschalen van het varend personeel worden de bedragen, vermeld in § 1, verhoogd of verlaagd met een coëfficiënt die verkregen wordt door de som van de rekenkundige gemiddelden van de nieuwe schalen van de in § 1 genoemde ambtenaren, te delen door de som van de rekenkundige gemidddelden van de schalen die geldig zijn op de datum van inschaling. Wat de salarisschalen van de loodsen betreft, worden de salarisschalen genomen die geldig zijn vanaf 1 juni 1995.
Het rekenkundige gemiddelde wordt verkregen door de som van het minimum en het maximum van de salarisschaal door twee te delen. De coëfficiënt wordt berekend tot op vier decimalen. § 6. De ambtenaar van de afdeling Waterwegen Kust die belast is met hydrografische werkzaamheden op zee aan boord van een hydrografisch vaartuig, of die controleopdrachten uitvoert aan boord van een baggerschip, ontvangt per 24 uur een dagbedrag zeedienst' zoals bepaald in § 1 voor de scheepsbeambte. Als de voeding aan boord niet ten laste is van het personeelslid, wordt het dagbedrag verminderd met het bedrag genoemd in § 4.
Art. XIII 68. Voor prestaties vermeld in art. XIII 67 is er geen toepassing van de algemene regeling van reis- en verblijfkosten.
Afdeling 15. - De huisbewaarder Onderafdeling 1. - Voordelen en rechten toegekend aan de huisbewaarder Art. XIII 69. Als vergoeding voor de plichten, heeft de huisbewaarder alleen voordelen in natura : nl. kosteloze huisvesting, verwarming en verlichting in een woning, die aan de hedendaagse comfortnormen voldoet.
Art. XIII 70. De verhuiskosten van het eigen meubilair zijn ten laste van de huisbewaarder, behalve wanneer de diensten zelf hun lokalen verlaten en zich vestigen in een nieuw dienstgebouw waar de betrokkene weer als huisbewaarder wordt aangesteld.
Onderafdeling 2. - Toelage voor vervanging van huisbewaarder Art. XIII 71. § 1. Er wordt een toelage toegekend aan de persoon die bij beslissing van de secretaris-generaal van het betrokken departement de huisbewaarder vervangt tijdens diens vakantieverlof of ziekte van tenminste één week. § 2. Per dag prestatie ontvangt de vervanger een toelage van 7/1976 van het geïndexeerd minimumbedrag van de salarisschaal D 111.
Onderafdeling 3. - Beëindiging van de functie van huisbewaarder Art. XIII 72. § 1. Wanneer de aanstelling van de huisbewaarder wordt beëindigd omwille één van de in artikel VIII 80 vermelde redenen krijgt de belanghebbende, of, bij overlijden, de echtgeno(o)t(e) of samenwonende partner, of indien hij/zij weduw(e)(naar) is of de samenwonende partner overleden is, de nabestaanden die onder hetzelfde dak wonen, drie maanden de tijd om een andere woning te zoeken. Het afdelingshoofd van de afdeling belast met personeelszaken van het betrokken departement waarschuwt de betrokkene bij aangetekend schrijven. § 2. In geval van : - afzetting of ontslag van ambtswege; - ontslag om dringende redenen door de werkgever of de werknemer; wordt de termijn vermeld in § 1 ingekort tot 1 maand.
Afdeling 16. - Forfaitaire toelage voor de controleurs van de gemeenschaps- en gewestbelastingen Art. XIII 73. Het personeelslid van niveau C of B dat belast is met de controle op de inning van gemeenschaps- of gewestbelastingen, ontvangt een toelage van 550 euro (100 %) per jaar.
HOOFDSTUK 4. - Cumulatiebepalingen Art. XIII 74. De ambtenaar die geniet van een toelage vermeld in de linkerkolom van onderstaande tabel kan niet genieten van de toelagen vermeld in de rechterkolom.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld HOOFDSTUK 5. - Toepassing Art. XIII 75. Deze titel is van toepassing op de stagiair, tenzij anders bepaald.
TITEL 3. - De vergoedingen HOOFDSTUK 1. - Gemeenschappelijke bepalingen Art. XIII 76. De hierna bepaalde vergoedingen worden verleend als terugbetaling van werkelijk gemaakte lasten voor rekening van het ministerie.
Art. XIII 77. § 1. Tenzij anders betaald worden de forfaitaire vergoedingen maandelijks na vervallen termijn betaald. § 2. De vergoedingen die hierna « tegen 100 % » vermeld zijn, volgen de evolutie van het indexcijfer zoals bepaald in artikel XIII 8. Ze worden afgerond op de hoger eurocent.
HOOFDSTUK 2. - De expatriatievergoeding Art. XIII 78. De ambtenaren tewerkgesteld in het Cultureel Centrum van de Vlaamse Gemeenschap « De Brakke Grond » te Amsterdam, krijgen volgende expatriatievergoeding : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld HOOFDSTUK 3. - De forfaitaire vergoeding voor verblijfskosten voor het loodsenpersoneel Art. XIII 79. § 1. De hierna vermelde loodsen met de operationele functie ontvangen een forfaitaire vergoeding voor verblijf- en voedingskosten waarvan het bedrag hieronder bepaald is voor : - het verblijf in een haven waar het Vlaamse Gewest loodsoperaties uitvoert; - de reizen als loods of als passagier aan boord van koopvaardijschepen; - de verplaatsingen van en naar voormelde havens;
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 2. De stagiair-loods met de functie van stuurman ontvangt de helft van het bedrag van de Scheldemondenloods met de operationele functie. § 3. De betaling van de vergoeding wordt niet geschorst voor de prestaties op de radarcentrales te Zeebrugge en Zandvliet. § 4. Voor deze dienstreizen is er geen toepassing van de algemene regeling van reis- en verblijfkosten.
Art. XIII 80. Op de in artikel XIII 79 vermelde forfaitaire bedragen wordt een vermindering toegepast van 1/30 per dag ziekteverlof.
HOOFDSTUK 4. - Forfaitaire vergoeding voor verblijfkosten voor de controleurs van gemeenschaps- of gewestbelastingen Art. XIII 81. § 1. Het personeelslid van niveau C of B dat belast is met de controle op de inning van gemeenschaps- of gewestbelastingen, ontvangt een forfaitaire vergoeding voor verblijfkosten van 1.240 euro per jaar (100 %). § 2. De in § 1 bedoelde vergoeding is niet cumuleerbaar met de vergoeding, zoals vastgesteld in hoofdstuk 6 van deze titel.
HOOFDSTUK 5. - Vergoeding voor het werken in Vlissingen Art. XIII 82. § 1. Het personeelslid van de administratie Waterwegen en Zeewezen dat in Vlissingen wordt tewerkgesteld, en niet in Nederland verblijft, ontvangt een vergoeding per werkelijke gepresteerde arbeidsdag in Vlissingen van 1/210 van 2.380 euro (aan 100 %). § 2. De in § 1 bedoelde breuk wordt verhoogd tot 1/133 voor het personeelslid dat werkt in een arbeidsregime van 12 uur per dag.
HOOFDSTUK 6. - Reis- en hotelkosten en maaltijdvergoeding voor dienstreizen Afdeling 1. - Algemene bepalingen Art. XIII 83. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de loodsen voor de prestaties die recht geven op de vergoeding vermeld in artikel XIII 79 of het scheepspersoneel voor de prestaties die recht geven op zeegeld vermeld in artikel XIII 67.
Art. XIII 84. Reiskosten en maaltijdvergoeding worden slechts vergoed voor dienstreizen, gemaakt op kosten van de ambtenaar. De kosten die de ambtenaar heeft gehad worden terugbetaald, onder de bij dit hoofdstuk en de bijlagen bepaalde grenzen.
Art. XIII 85. Het afdelingshoofd beslist welk vervoermiddel functioneel en financieel het meest verantwoord is.
Afdeling 2. - Reiskosten Onderafdeling 1. - Gebruik van privé-voertuigen Art. XIII 86. § 1. De ambtenaar die voor dienstreizen gebruik maakt van zijn eigen voertuig, zoals hierna vermeld, heeft per afgelegde kilometer recht op een overeenkomstige vergoeding van : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld op basis van een kostenstaat voor reis- en maaltijd vergoeding.
In voorkomend geval heeft hij recht op de terugbetaling van parkeerkosten. § 2. In geval van carpooling wordt voor de bestuurder de vergoeding verhoogd met 0,13 euro. De personeelsleden die meereizen hebben geen recht op km-vergoeding. § 3. Indien de ambtenaar een reizende functie uitoefent kan hem voor het gebruik van zijn privé-voertuig een forfaitaire vergoeding worden betaald overeenkomstig bijlage 9. In dit geval dient hij geen kostenstaat in. De reizende functies worden gedefinieerd door de departementale directieraad.
Voor het bepalen van deze reizende functies, worden gemiddeld 3000 km en 6 dienstreizen per maand als minimum gesteld. § 4. De bedragen voor het gebruik van eigen auto, motorfiets of bromfiets, vermeld in § 1 en § 2, en de bedragen vermeld in bijlage 8 worden elk jaar op 1 juli herzien door de Vlaamse minister bevoegd voor de ambtenarenzaken in functie van de evolutie van de criteria zoals bepaald in de federale regeling inzake reiskosten.
Art. XIII 87. § 1. Wanneer de ambtenaar verplicht is hetzij zijn eigen autovoertuig, hetzij zijn eigen motorfiets, hetzij zijn eigen bromfiets te gebruiken voor een dienstreis, wordt de verplaatsing van de woonplaats naar de standplaats vergoed aan de helft van de kilometervergoeding. § 2. Wanneer de kortste afstand van de woonplaats naar de plaats waarheen de ambtenaar zich moet begeven niet over de administratieve standplaats loopt dan wordt de ambtenaar volledig vergoed vanaf de woonplaats. § 3. De ringen rond een agglomeratie worden beschouwd als behorend tot die agglomeratie.
Onderafdeling 2. - Gebruik van andere voertuigen dan privé-voertuigen Art. XIII 88. De door de ambtenaar werkelijk gemaakte kosten voor een dienstreis per vliegtuig of met het openbaar vervoer worden integraal vergoed.
Art. XIII 89. De ambtenaar die en dienstreis maakt per spoor reist eerste klasse.
Afdeling 3. - Hotelkosten en maaltijdvergoeding Onderafdeling 1. - Eendagsreizen Art. XIII 90. § 1. De vergoeding voor middagmaal wordt slechts uitbetaald voor dienstreizen die in het totaal minstens zes uur duren. § 2. Indien de ambtenaar een reizende functie uitoefent kan hem voor de vergoeding voor middagmaal een forfaitaire vergoeding worden betaald over eenkomstig bijlage 9. In dit geval dient hij geen kostenstaat in. De rei zende functies worden gedefinieerd door de departementale directieraad.
Voor het bepalen van deze reizende functies houdt de directieraad rekening met de minima bepaald in artikel XIII 86, § 3. § 3. De vergoeding voor avondmaal wordt slechts uitbetaald voor dienstreizen, die in het totaal minstens zes uur duren en beginnen om of na 14 uur. § 4. Elke periode van zes uur op een dienstboot geeft recht op een maal tijdvergoeding. § 5. De middagmaal- en avondmaalvergoeding worden slechts gecumuleerd voor dienstreizen die minstens 12 uur duren. § 6. Er wordt geen maaltijdvergoeding toegekend voor dienstreizen binnen een straal van 25 km vanaf de standplaats of woonplaats wanneer de verplaatsing met een motorvoertuig gedaan wordt of binnen een straal van 5 km in het andere geval. Onder motorvoertuig wordt verstaan een auto, een motorfiets of een bromfiets. § 7.Wanneer de reis op zijn kosten gebeurd heeft de ambtenaar die een ééndagsreis maakt met overnachting maximaal recht tot terugbetaling van kamer en ontbijt volgens de bedragen vermeld in de omzendbrief reis- en maal tijdvergoeding. § 8. De vergoeding bedoeld in §§ 1, 2, 3 en 4 bedraagt 9,50 euro (100 %). De vergoeding bedoeld in §§ 1, 3 en 4 wordt betaald na het indienen van een kostenstaat.
Onderafdeling 2. - Meerdaagse reizen Art. XIII 91. De ambtenaar die een meerdaagse dienstreis maakt met overnachting op zijn kosten, heeft maximaal recht tot terugbetaling van kamer en ontbijt volgens de bedragen vermeld in de omzendbrief reis- en maaltijdvergoeding.
Zowel voor middagmaal als voor avondmaal ontvangt hij telkens 17,5 euro (100 %).
HOOFDSTUK 7. - Toepassing Art. XIII 92. Deze titel is eveneens van toepassing op de stagiair.
TITEL 4. - De sociale voordelen HOOFDSTUK 1. - De vergoeding voor begrafeniskosten Art. XIII 93. § 1. In geval van overlijden van een ambtenaar wordt een vergoeding uitgekeerd die overeenstemt met het geïndexeerd maandsalaris, desgevallend verhoogd met de haard- en standplaatstoelage of de toelage hoger ambt. § 2. De vergoeding mag het twaalfde niet overschrijden van het bedrag vastgesteld bij toepassing van artikel 39, eerste, derde en vierde lid van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971. § 3. Deze vergoeding wordt betaald, in onderstaande volgorde, aan : 1° zijn niet uit de echt gescheiden noch van tafel en bed gescheiden echtgeno(o)t(e);2° zijn erfgenamen in rechte lijn. Art. XIII 94. Bij ontstentenis van de in art. XIII 93, § 3 bedoelde rechthebbenden, mag de vergoeding worden uitgekeerd ten bate van elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die bewijst dat hij de begrafeniskosten heeft gedragen. In dit geval is de vergoeding gelijk aan de werkelijke gemaakte kosten zonder dat zij evenwel hoger mag zijn dan het bedrag bepaald overeenkomstig artikel XIII 93, § 1.
Art. XIII 95. In afwijking van artikel XIII 93, § 3, kan de bevoegde Vlaamse minister of zijn gemachtigde, wegens het gedrag van de gerechtigde ten opzichte van de overledene, in uitzonderlijke gevallen, beslissen de vergoeding niet uit te keren of ze ten bate van een of meer gerechtigden uit te keren.
HOOFDSTUK 2. - Woon-werkverkeer met het openbaar vervoer Art. XIII 96. Het ministerie neemt de kosten van een abonnement op het openbaar vervoer naar en van de plaats van het werk volledig ten laste.
Het supplement voor een abonnement in eerste klasse van de N.M.B.S. blijft ten laste van het personeelslid.
HOOFDSTUK 3. - Werkgeversbijdrage in de kosten van het woon-werkverkeer voor de ambtenaar die de arbeidsplaats moeilijk of niet kan bereiken met het gemeenschappelijk openbaar vervoer Art. XIII 97. De ambtenaar die zijn werkplaats moeilijk of niet met het gemeenschappelijk openbaar vervoer kan bereiken : - ofwel omdat de werkplaats te ver van een halte van het gemeenschappelijk openbaar vervoer gelegen is; - ofwel wegens de door de overheid opgelegde arbeidstijdregeling; - ofwel door de gebrekkige uurregeling van het gemeenschappelijk openbaar vervoer aan de werkplaats; heeft recht op een tegemoetkoming zoals bepaald in artikel XIII 101 of XIII 102.
Art. XIII 98. Van de toepassing van dit hoofdstuk worden uitgesloten : 1° de ambtenaren van niveau A;2° de radarwaarnemers;3° de varende personeelsleden voor wie de reistijd voor het woon-werkverkeer geheel of gedeeltelijk wordt aangerekend als arbeidstijd;4° de leden van het bedieningspersoneel van de kunstwerken van de administratie Waterwegen en Zeewezen die ingevolge een ministeriële brief op persoonlijke titel de regeling genieten die in 1993 werd ingevoerd in samenhang met de verplichte standplaatswijziging;5° de personeelsleden van de administratie Wegen zn Verkeer die ingeschakeld worden in de winterdienst. Art. XIII 99. Als moeilijk of niet te bereiken werkplaats worden beschouwd : 1° werkplaatsen waarvan de dichtstbijzijnde halte van het gemeenschappelijk openbaar vervoermiddel zich op minimum 3 km van de werkplaats bevindt;2° werkplaatsen die zich op minder dan 3 km van een halte van een openbaar vervoermiddel bevinden maar waar de ambtenaar onder een zodanige arbeidstijdregeling (ploegensysteem) dient te presteren dat het begin en/of einduur buiten de bedieningsuren van het gemeenschappelijk openbaar vervoer vallen;3° werkplaatsen die zich op minder dan 3 km van een halte van een openbaar vervoermiddel bevinden maar waar de frequentie van het openbaar vervoermiddel zo laag is dat de personeelsleden ook bij normale arbeidstijden geen gebruik kunnen maken van het gemeenschappelijk openbaar vervoer.Werkplaatsen met een glijdende arbeidstijdregeling zijn hiervan uitgesloten; 4° alle kunstwerken op de scheepvaartwegen die in het kader van de optie 2003 zullen bediend worden hetzij in een regime van 6 u.tot 22 u., hetzij in een regime van 24 u./24 u.; 5° alle kunstwerken die in het kader van de waterbemeestering onderworpen zijn aan een groepsbediening. Art. XIII 100. De in artikel XIII 99 vermelde werkplaatsen worden per departement vastgelegd in een dienstorder overlegd in de respectievelijke basisoverlegcomités. Naast deze vastgelegde werkplaatsen kan het afdelingshoofd steeds in individuele situaties beslissen de werkgeverstussenkomst toe te kennen aan ambtenaren wiens arbeidstijdregeling niet (meer) de mogelijkheid biedt gebruik te maken van het gemeenschappelijk openbaar vervoer omdat men anders de woonplaats niet meer of de werkplaats niet tijdig kan bereiken.
Art. XIII 101. § 1. Aan de bestuurders van dienstwagens die in het kader van het woon-werkverkeer geregeld andere personeelsleden gaan ophalen die werkzaam zijn op een moeilijk bereikbare werkplaats zoals bepaald in artikel XIII 99, wordt een jaarlijkse forfaitaire toelage van 254 euro tegen 100 % toegekend. De ambtenaar die ressorteert onder de specifieke regeling van de winterdienst en buiten deze periode personeelsleden ophaalt ontvangt een jaarlijkse forfaitaire toelage van 127 euro tegen 100 %. § 2. In voorkomend geval wordt de toelage uitbetaald pro rata van het aantal maanden waarin de ambtenaar in voldoende mate anderen is gaan ophalen.
Art. XIII 102. Bij gebrek aan dienstvervoer heeft de ambtenaar die met een privé vervoermiddel naar de moeilijk bereikbare werkplaats komt, recht op het bedrag van de wettelijke werkgeversbijdrage in de maandelijkse kostprijs van een treinkaart 2e klas voor dezelfde afstand. Ook de eventuele passagiers hebben recht op deze werkgeversbijdrage.
Art. XIII 103. De diensten waar nu een andere, gunstigere regeling bestaat, behouden deze gunstigere regeling.
HOOFDSTUK 4. - Toekenning van een fietsvergoeding Art. XIII 104. § 1. De ambtenaar die ten minste 80 % van de effectief te werken dagen per maand het volledige of een gedeelte van het woon-werktraject met de fiets aflegt, ontvangt een maandelijkse fietsvergoeding. § 2. De in § 1 bedoelde vergoeding is gelijk aan 0,15 euro per kilometer. § 3. Deze vergoeding is niet verschuldigd als de afstand minder dan 1 kilometer per dag bedraagt (enkele rit). § 4. De in § 2 vermelde vergoeding wordt betaald op basis van het arbeidsregime van het personeelslid. § 5. Voor de personeelsleden tewerkgesteld in een continudienst wordt de vergoeding maandelijks betaald op basis van het aantal effectieve arbeidsdagen dat de fiets wordt gebruikt. § 6. De in § 2 vermelde vergoeding wordt niet toegekend voor de volledige kalendermaanden waarin geen prestaties worden geleverd.
HOOFDSTUK 5. - Woon-werkverplaatsing in het buitenland Art. XIII 105. Aan de ambtenaar bedoeld in art. XIII 82 worden de kosten voor de veerdienst Breskens-Vlissingen terugbetaald.
HOOFDSTUK 6. - Toepassing Art. XIII 106. Deze titel is eveneens van toepassing op de stagiair.
TITEL 5. - Overgangs-, Opheffings- en slotbepalingen Art. XIII 107. De ambtenaar die bij de rijksbesturen als contractueel in dienst werd genomen, en die na zijn aanstelling tot ambtenaar op grond van artikel 11 of 13 van het koninklijk besluit van 12 maart 1973 houdende tijdelijke maatregelen ten gunste van sommige ambtenaren van de rijksbesturen, een ambt met onvolledige prestaties is blijven uitoefenen, wordt bezoldigd pro rata temporis, en zijn diensten vanaf zijn benoeming tot ambtenaar, worden voor zijn geldelijke anciënniteit in aanmerking genomen, volgens hun betrekkelijke duur.
Art. XIII 108. De schoonmaak(st)er, die : - onder het toepassingsveld valt van het koninklijk besluit van 2 mei 1966 houdende tijdelijke maatregelen voor de aanstelling tot rijksambtenaar van sommige bij overeenkomst aangeworven personeelsleden van het ministerie van Binnenlandse Zaken; - en naar de diensten van de Vlaamse regering is overgegaan, blijft verder bezoldigd zoals bepaald in voormeld koninklijk besluit.
Art. XIII 109. De ambtenaar van een dienst van de staat die tot rijksambtenaar werd benoemd overeenkomstig het besluit van de Regent van 3 mei 1948 vastgesteld op grond van artikel 19 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende statuut van het rijkspersoneel blijft wanneer hij er voordeel bij heeft, het salaris en de salarisschalen van de ambtenaar genieten zoals vastgesteld bij de bijzondere maatregelen en de overgangsmaatregelen van het koninklijk besluit van 29 juni 1973 zoals voor de Vlaamse Gemeenschap laatst gewijzigd bij koninklijk besluit van 7 augustus 1991.
Art. XIII 110. De ambtenaar die een diploma heeft van burgerlijk ingenieur en die overgeheveld werd naar de diensten van de Vlaamse regering van : 1° het Wegenfonds of het Rijksinstituut voor Grondmechanica, geniet de produktiviteitspremie als bedoeld bij het koninklijk besluit van 14 januari 1969 betreffende productiviteitspremies ten gunste van de burgerlijke ingenieurs bij het ministerie van Openbare Werken, gewijzigd bij koninklijk besluit van 24 februari 1976;2° het ministerie van Volksgezondheid - Technische Diensten, geniet de bijzondere specialisatiepremie als bedoeld bij het koninklijk besluit van 24 september 1971;3° het Rijksinstituut voor grondmechanica, geniet de productiviteitspremie als bedoeld bij het koninklijk besluit van 14 januari 1969 betreffende de productiviteitspremie ten gunste van de burgerlijk ingenieur bij het ministerie van openbare werken, gewijzigd bij koninklijk besluit van 24 februari 1976 en het besluit van de Vlaamse regering van 14 april 2000. Art. XIII 111. § 1. De ambtenaar van rang A1 of A2 die in december 1993 het salariscomplement genoot bedoeld in artikel 13 van het besluit van de Vlaamse regering van 14 oktober 1992 tot vaststelling van de weddeschalen van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, ontvangt een toelage van 20 % van het geïndexeerd salaris voor zover hij de taken van informaticus daadwerkelijk en uitsluitend in een informaticadienst blijft uitoefenen. § 2. Het recht op deze toelage vervalt zo de ambtenaar bevordert in rang of in salarisschaal. Desgevallend wordt voor de toepassing van artikel XIII 3 dit salariscomplement samen met het salaris in de berekening opgenomen. De toelage wordt maandelijks en na verlopen termijn betaald; zij wordt verminderd overeenkomstig artikel XIII 6.
Art. XIII 112. De ambtenaar die geniet van artikel XIII 111 of geniet van een overgangssalarisschaal A 131, A 132, A 133, A 125, A 126, A 127, A 231 of A 232, kan niet genieten van artikel XIII 110.
Art. XIII 113. Aan de ambtenaar die drukkerijactiviteiten verricht wordt een toelage voor gevaarlijk, ongezond of hinderlijk werk toegekend van 1 euro per uur (100 %). Zij kan niet worden gecumuleerd met een toelage voor drukkerijwerk die op grond van een andere reglementering wordt toegekend.
Art. XIII 114. De ambtenaren van niveau C die op 1 juli 1993 de vakopleidingstoelage bedoeld in artikel XIII 47 genieten, kunnen deze toelage verder ontvangen, indien ze voldoen aan de toekenningsvoorwaarden.
Art. XIII 115. De informaticus in dienst op 31 mei 1994, en die de overgangssalarisschaal A 131 of A 132 geniet, bekomt bij bevordering in salarisschaal de overgangssalarisschalen A 125 en A 126, respectievelijk A 127.
Art. XIII 116. § 1. De loods met de functie van chefloods die bezoldigd wordt in de schaal A 145, krijgt in afwijking van artikel XIII 65, een toelage van 2.235 euro à 100 % per jaar. § 2. De loods met de algemene functie die in dienst is op 1 juni 1995, ontvangt de loodstoelage zoals bepaald in bijlage 11 bij dit besluit. § 3. In afwijking van artikel XIII 62, § 1, wordt voor de kustloods met de algemene functie, in dienst op 31 mei 1995, de graadanciënniteit verbonden aan loodstoelage 3, verminderd met 3 jaar. § 4. In afwijking van artikel XIII 62, § 1, wordt voor de rivierloods met de algemene functie, in dienst op 1 september 1985, de graadanciënniteit verbonden aan de loodstoelagen 3 en 4, verminderd met 6 maanden. § 5. In afwijking van artikel XIII 62, § 1, wordt voor de kanaalloods met de algemene functie, in dienst op 1 oktober 1986, de graadanciënniteit verbonden aan de loodstoelagen 3 en 4, verminderd met 1 jaar. § 6. Voor de loods met de algemene functie die in dienst is op 31 mei 1995 dient de « vijf jaar indeling in loodstoelagegroep 4 », bedoeld in artikel XIII 64, laatste lid, gelezen te worden als « 19 jaar graadanciënniteit ».
Art. XIII 117. Het personeelslid, uiterlijk op 30 augustus 1973 in dienst van een van de hieronder vermelde graden bij het Fonds voor Schoolgebouwen en Gebouwen in Schoolverband van het Rijk, blijft de hieronder vermelde toelage verder genieten volgens de graad die hij had op 1 augustus 1989 : - hoofdarchitect-directeur (13/2) . . . . . 3.599,50 euro à 100 %; - hoofdarchitect (11/3) . . . . . 2.839,50 euro à 100 %; - architect (24/9 of 25/7) . . . . . 2.239,50 euro à 100 %.
Art. XIII 118. In afwijking van art. XIII 55 genieten de personeelsleden die op 1 januari 1994 tewerkgesteld zijn bij het Beheers- en Exploitatieteam van de Schelderadarketen te Vlissingen, een forfaitaire toelage van 5.950 euro à 100 % per jaar. (8) Art. XIII 119. Indien de totaliteit van de toelage voor gevaarlijk, ongezond of hinderlijk werk die een ambtenaar op basis van één of meer reglementeringen voor het geheel van het door hem geleverd gevaarlijk, ongezond of hinderlijk werk ontving vóór 1 januari 1995, hoger is dan de toelage waarop hij krachtens dit besluit aanspraak kan maken, ontvangt hij het hoogste bedrag.
Art. XIII 120. De ambtenaren die van het ministerie van Verkeerswezen, of een van dit ministerie afhangend bestuur of regie, naar de Vlaamse Gemeenschap of het Vlaamse Gewest werden overgeheveld, behouden enkel de verkeersvoordelen waarop zij op het ogenblik van hun overheveling recht hadden Art. XIII 121. De scheepstechnicus die als titularis van het getuigschrift of het brevet van officier werktuigkundige 2de klasse uiterlijk 1 juni 1997 overgeheveld werd vanuit de Regie voor Maritiem Transport, ontvangt een salariscomplement van 589 euro per jaar à 100 %.
Art. XIII 122. § 1. De technisch assistent die op 1 maart 1997 belast is met de functie van kok ingescheept, geniet een bedrag aan zeegeld zoals bepaald in artikel XIII 67, § 1, voor de speciaal assistent (functie kok ingescheept en de functie matroos/stoker). § 2. De hoofdschipper die op 1 maart 1997 belast is met de functie van opperschipper, geniet, in afwijking van artikel XIII 67, § 1, een jaarbedrag « zeegeld » van 2.292,50 euro à 100 %, volgens de modaliteiten bepaald in dat artikel.
Art. XIII 123. § 1. Het van Imalso overgehevelde personeelslid dat op 31 december 1998 recht heeft op een diplomabijslag van 1.033,50 euro (100 %) per jaar, behoudt dit voordeel voorzover het bezit van het diploma verder nuttig is voor het uitgeoefende ambt. De toekenning van de diplomabijslag mag niet tot gevolg hebben dat de bezoldiging van de ambtenaar hoger is dan 25.625,50 euro (100 %).
Het recht op deze bijslag gaat verloren, indien de ambtenaar wordt bevorderd tot een graad waarvoor het bezit van het diploma een aanwervingsvoorwaarde is. § 2. De van Imalso overgehevelde ambtenaar die wordt ingeschaald in salarisschaal C101 of D202 heeft slechts recht op twee derde van de in art. XIII 29 bedoelde toelage en heeft geen recht op de toelage, bedoeld in art. XIII 32. § 3. De van Imalso overhevelde ambtenaren ontvangen een toelage van 25 % van het uurloon voor de gevaarlijke, ongezonde en hinderlijke werken, opgesomd in de punten 1 tot en met 3,6,9,12,16 tot en met 21, 27, 40, 43 en 45 van bijlage 6, gevoegd bij dit statuut. § 4. Voor de van Imalso overgehevelde ambtenaar van rang A2, die in de periode van 1 januari 1995 tot 31 december 1998 belast was met de leiding van een afdeling, wordt deze periode in aanmerking genomen voor de toepassing van artikel XIII 8, § 3.
Art. XIII 124. § 1. De ambtenaar die voor 1 januari 2000 in dienst getreden is en die uit hoofde van zijn functie over een privé-aansluiting op het telefoonnet moet beschikken, ontvangt een forfaitaire vergoeding van 300 euro per jaar (100 %). § 2. In afwijking van § 1 ontvangen de bos- en natuurwachters en de adjuncten-houtvester zowel een telefoonvergoeding van 300 euro (aan 100 %) en een GSM-toestel zolang de informaticamogelijkheden niet voorhanden zijn om een rechtstreekse netwerkverbinding met het hoofdbestuur te installeren. § 3. De in § 1 vermelde vergoeding dekt alle kosten van telefoonaansluiting, abonnement en gesprekken en wordt maandelijks en na vervallen termijn betaald. § 4. Overeenkomstig artikel II 27, § 3, 5° stelt de secretaris-generaal van elk departement jaarlijks de lijst vast van de in § 1 bedoelde ambtenaren. Het betrokken afdelingshoofd beslist in welke mate het GSM-gebruik dient beperkt te worden.
Art. XIII 125. § 1. De van het ministerie van Openbare Werken, Nationale Opvoeding en Nederlandse Cultuur, Landbouw, Tewerkstelling en Arbeid of Economische Zaken, naar het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap overgehevelde ambtenaar heeft recht op een toelage voor het uitblijven van ongevallen, zoals vastgesteld in § 2. § 2. De toelage voor het uitblijven van ongevallen bedraagt 92 euro (100 %) per jaar. Deze toelage wordt jaarlijks uitbetaald, enkel aan de ambtenaar die tijdens het afgelopen jaar ten minste 80 uren toevallig met het besturen van een dienstvoertuig was belast, en die tijdens dat jaar geen ongeval heeft gehad waarvoor hij aansprakelijk was.
Art. XIII 126. § 1. Het personeelslid van de administratie Waterwegen en Zeewezen dat vóór 1 september 1999 tewerkgesteld is in Vlissingen, ontvangt een expatriatievergoeding die overeenstemt met het bedrag van de vergoeding voor verblijf in het buitenland dat het genoot op 31 augustus 1999. Bij wijziging van het nettosalaris en/of de kinderbijslag, wordt de vergoeding evenwel bepaald op 70 % van het nettosalaris en van de kinderbijslag. § 2. Het personeelslid ontvangt de in § 1 bedoelde vergoeding enkel indien het kan bewijzen dat hij/zij en zijn/haar kinderen over een verblijfplaats in Nederland beschikt. Daartoe dient het bewijs voorgelegd te worden van verblijfskosten. Deze kunnen bewezen worden met alle rechtsmiddelen, waaronder een eigendomsakte, een huurcontract en betalingsbewijs van de huursom. § 3. Deze bewijzen worden voorgelegd aan een door de leidend ambtenaar van de administratie Ambtenarenzaken samengestelde paritaire commissie die zal oordelen over de bewijskracht van de voorgelegde documenten en die tevens bijkomende bewijsstukken kan eisen. § 4. De ambtenaar die moedwillig valse verklaringen aflegt en/of valse bewijzen voorlegt, kan strafrechtelijk worden vervolgd, onverminderd de toepassing van Deel IX van dit statuut. § 5. De ambtenaar die zich om dienstredenen terug in België vestigt, of die zich binnen twaalf maanden na zijn pensionering opnieuw in België vestigt, geniet de terugbetaling van de werkelijk gemaakte verhuiskosten.
Art. XIII 127. § 1. De naar het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap overgehevelde ambtenaar die op 31augustus 1999 een kantoorvergoeding ontving, behoudt deze vergoeding voor zover betrokkene nog steeds aan de toekenningsvoorwaarden vermeld in § 2 beantwoordt. § 2. De in § 1 bedoelde ambtenaar die geen kantoor heeft in een gebouw van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en bijgevolg wegens zijn functie zelf een lokaal als kantoor dat voor het publiek toegankelijk is, dient in te richten, krijgt een forfaitaire vergoeding van 375 euro per jaar (100 %). § 3. Indien het kantoor niet voor het publiek toegankelijk is, wordt de in § 2 bedoelde vergoeding teruggebracht tot 89,50 euro per jaar (100 %). § 4. De toelage, bedoeld in § 2 en § 3 wordt maandelijks, nadat de termijn vervallen is, overeenkomstig artikel XIII 6 uitbetaald. De toelage volgt de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen.
Art. XIII 128. § 1. De ambtenaar van de afdeling Gemeenschapsinstellingen, de conservator van het Kasteel van Gaasbeek, de ambtenaar van de afdeling Elektriciteit en Mechanica Gent en de ambtenaar van de afdeling Vloot, die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit het gebruik van een woning, ter beschikking gesteld door het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, geniet, behoudt dit voordeel. Op het salaris wordt maandelijks een bedrag ingehouden overeenkomstig artikel XIII 58, § 3, van dit statuut. § 2. De ambtenaar van de afdeling Gemeenschapsinstellingen en de ambtenaar van de afdeling Electriciteit en Mechanica Gent en Antwerpen die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit over geen woning beschikt en een vervangende toelage ontvangt, behoudt dit voordeel. Deze vervangende toelage bedraagt 10 % van het bruto-bedrag van het gemiddeld salaris.
Art. XIII 129. De ambtenaar van niveau D die de functie van terreinwerkman uitoefent, en belast is met het verrichten van boringen en sonderingen, geniet een rendementstoelage, volgens de modaliteiten en voorwaarden, vastgesteld in het koninklijk besluit van 8 oktober 1974 houdende toekenning van een toelage voor bewaring van materieel en van een rendementstoelage aan sommige personeelsleden van het Rijksinstituut voor Grondmechanica.
Art. XIII 130. De ambtenaar die belast is met het innen van scheepvaartrechten ontvangt, tot op het ogenblik dat hij de aan die functie verbonden verantwoordelijkheden niet langer draagt, de overeenstemmende toelage overeenkomstig de modaliteiten en voorwaarden, bepaald in het koninklijk besluit van 27 november 1957 tot regeling van de toekenning van toelagen en beloningen voor het innen van scheepvaartrechten.
Art. XIII 131. § 1. De rechtstreeks aangeworven ambtenaar die een uniformvergoeding heeft genoten, behoudt dit voordeel tot : 1° de eerste dag van de maand volgend op de goedkeuring van de omzendbrief terzake voor degenen die niet langer verplicht zijn een uniform of werkkledij te dragen;2° de eerste dag van de maand volgend op de terbeschikkingstelling van een uniform voor degenen die verplicht zijn een uniform te dragen;3° de eerste dag van de maand volgend op de terbeschikkingstelling van de werkkledij voor degenen die verplicht zijn werkkledij te dragen; § 2. De rechtstreeks aangeworven ambtenaar die behoort tot een personeelscategorie waarvoor in het verleden de verplichting bestond tot het dragen van een uniform, zelf een uniform heeft moeten kopen maar geen uniformvergoeding ontving, krijgt aan de hand van een schuldvordering, de kostprijs van dit uniform terugbetaald.
Art. XIII 132. In afwijking van artikel XIII 73 geniet het personeelslid dat overgeplaatst is van het BIPT naar het ministerie en dat belast blijft met de controle op de inning van gemeenschaps- of gewestbelastingen, een toelage van 1.240 euro (100 %) per jaar.
Art. XIII 133. § 1. De ambtenaren die zich op 30 juni 2002 nog in niveau E bevinden, kunnen de toelagen bedoeld in de hiernavermelde artikelen verder ontvangen indien zij blijven voldoen aan de toekenningsvoorwaarden : - XIII 47; - XIII 52; - XIII 54; - XIII 67; - XIII 122, § 1; - XIII 129.
Het in § 1 bedoeld personeelslid dat de in artikel XIII 52 vermelde toelage verder ontvangt, krijgt volgend bedrag aan gezagvoerderstoelage : 1/1976 van 2.235 euro tegen 100 %.
Het in § 1 bedoeld personeelslid dat de in artikel XIII 67 vermelde toelage verder ontvangt, krijgt volgend bedrag aan zeegeld : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Art. XIII 134. § 1. Het personeelslid met de graad van speciaal assistent (functie matroos of stoker) bij de afdeling Vloot kan een graadverandering bekomen naar de graad van schipper of motorist mits te slagen voor een vergelijkende bekwaamheidsproef en titularis te zijn van een diploma, brevet, certificaat, getuigschrift zoals gevraagd in de functiebeschrijving. § 2. De in § 1 bedoelde graadverandering naar schipper kan ook bekomen worden door de technisch assistent van de beheersdiensten van de administratie Waterwegen en Zeewezen mits te slagen voor een vergelijkende bekwaamheidsproef. § 3. De inschaling in de functionele loopbaan gebeurt overeenkomstig artikel VIII 102 van dit statuut.
Art. XIII 135. Op de ambtenaar die op 30 juni 2002 wordt bezoldigd in niveau E, is de hierna vermelde regeling van toepassing tot en met 31 december volgend op de eerste gunstige evaluatie : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld DEEL XIV. - DE RECHTSPOSITIE VAN HET CONTRACTUELE PERSONEELSLID VAN HET MINISTERIE TITEL 1. - Toepassingsgebied Artikel XIV 1. Dit deel is van toepassing op het contractuele personeelslid.
TITEL 2. - De aanwerving en de toelatingsvoorwaarden HOOFDSTUK 1. - De aanwerving Afdeling 1. - Organieke regeling Art. XIV 2. Contractuele indienstnemingen zijn uitsluitend toegestaan om : 1° aan uitzonderlijke en tijdelijke personeelsbehoeften te voldoen, hetzij voor in de tijd beperkte acties, hetzij voor een buitengewone toename van het werk;2° ambtenaren te vervangen bij gehele of gedeeltelijke afwezigheid, ongeacht of ze in dienstactiviteit zijn of niet, wanneer de duur van die afwezigheid tot vervanging noopt;3° bijkomende of specifieke opdrachten te vervullen;4° te voorzien in de uitvoering van hooggekwalificeerde taken. Afdeling 2. - Uitzonderlijke en tijdelijke personeelsbehoeften Art. XIV 3. § 1. De Vlaamse minister bevoegd voor de ambtenarenzaken bepaalt in overleg met de functioneel bevoegde Vlaamse minister(s) het aantal, de duur en de soort van de betrekkingen waarin contractueel wordt in dienst genomen om te voldoen aan tijdelijke en uitzonderlijke personeelsbehoeften, alsmede de aanwervingswijze en -voorwaarden voor deze betrekkingen, en de soort van arbeidsovereenkomst. § 2. De indienstneming in de contractuele betrekkingen die in het kader van de uitzonderlijke en tijdelijke personeelsbehoeften worden uitgeoefend, gebeurt door de Vlaamse minister bevoegd voor de ambtenarenzaken.
Afdeling 3. - Vervangingsopdrachten Art. XIV 4. § 1. Onverminderd de reglementaire bepalingen die bij de verplichte vervanging van bepaalde afwezigheden moeten worden nageleefd, bepaalt de Vlaamse minister bevoegd voor de ambtenarenzaken, in overleg met de functioneel bevoegde Vlaamse minister(s) het aantal, de duur en de soort van de contractuele betrekkingen die als vervangingsopdracht worden uitgeoefend, alsmede de aanwervingswijze en -voorwaarden voor deze betrekkingen, en de soort van arbeidsovereenkomst. § 2. De indienstneming in de contractuele betrekkingen die als vervangingsopdracht worden uitgeoefend, gebeurt door de Vlaamse minister, bevoegd voor de ambtenarenzaken.
Afdeling 4. - Bijkomende of specifieke opdrachten Art. XIV 5. § 1. De volgende betrekkingen worden als bijkomende of specifieke opdracht beschouwd : 1° 1 betrekking van adviseur bij het departement Algemene Zaken en Financiën, administratie Budgettering, Accounting en Financieel Management;2° 1 betrekking van directeur, 2 betrekkingen van adviseur en 4 betrekkingen van adjunct van de directeur bij het departement Algemene Zaken en Financiën, administratie Planning en Statistiek;3° 2 betrekkingen van adjunct van de directeur bij het departement Onderwijs, afdeling Beleidsgerichte Coördinatie;4° 1 betrekking van adviseur en 1 betrekking van adjunct van de directeur bij het departement Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn;5° 4 betrekkingen van adviseur bij het departement Leefmilieu en Infrastructuur, Mobiliteitscel;6° 1 betrekking van ingenieur bij het departement Leefmilieu en Infrastructuur, administratie Milieu, Natuur-, Land- en Waterbeheer, afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid;7° 1 betrekking van verbindingsagent bij het departement Coördinatie, administratie Buitenlands Beleid;8° 1 betrekking van voorlichtingsambtenaar bij het departement Coördinatie;9° de betrekkingen van gemeenschapattaché bij het departement Coördinatie, administratie Buitenlands Beleid;10° 1 betrekking van directeur, 7 betrekkingen van adviseur, 13 betrekkingen van investeringsprospector, 1 betrekking van technologisch attaché en 3 betrekkingen van deskundige bij het departement Economie, Werkgelegenheid, Binnenlandse Aangelegenheden en Landbouw, dienst met afzonderlijk beheer Investeren in Vlaanderen';11° 1 betrekking van directeur en 1 betrekking van adjunct van de directeur bij het departement Economie, Werkgelegenheid, Binnenlandse Aangelegenheden en Landbouw (FIOC);12° 1 betrekking van adviseur-filoloog en de betrekkingen van adjunct van de adviseur-filoloog bij het departement Coördinatie, administratie Kanselarij en Voorlichting;13° 1 betrekking van directeur, 1 betrekking van adviseur, 6 betrekkingen van adjunct van de directeur, 1 betrekking van deskundige, 2 betrekkingen van deskundige (hofmeester) en 1 betrekking van medewerker bij het secretariaat van de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen;14° 1 betrekking van opdrachthoud(st)er voor emancipatiezaken (voor zover deze betrekking bij arbeidsovereenkomst wordt opgevuld);15° de betrekkingen van het schoonmaakpersoneel (inclusief de werf- en sectorverantwoordelijken schoonmaak), het cateringpersoneel en het contractuele onthaalpersoneel;16° 3 betrekkingen van cultuurprogrammator, 1 betrekking van technisch beheerder en 2 betrekkingen van medewerker (baliebediende) bij het Vlaams Cultureel Centrum De Brakke Grond' te Amsterdam;17° 1 betrekking van directeur-cultuurconsulent te Voeren;18° de betrekkingen van het personeel dat ter ondersteuning van de gemeenschapsattachés, van de investeringsprospectoren en van de technologisch attaché contractueel wordt aangeworven;19° 1 betrekking van hoofdredacteur bij het departement Onderwijs en 3 betrekkingen van redacteur;20° 5 betrekkingen van adjunct van de directeur (SIF) bij het departement Economie, Werkgelegenheid, Binnenlandse Aangelegenheden en Landbouw, administratie Binnenlandse Aangelegenheden;21° 1 betrekking van IT-adviseur bij de entiteit « Sturing en Controle Informatica;22° 1 betrekking van Vlaamse bouwmeester;23° de betrekkingen van groenarbeider bij de afdelingen Bos en Groen en Natuur van de administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer van het departement Leefmilieu en Infrastructuur;24° 1 betrekking van procesbewaker inning gewest- en gemeenschapsbelastingen;25° de betrekkingen van het contractuele bewakingspersoneel;26° 1 betrekking van bewaker-technicus bij het hotel Errera;27° 1 betrekking van ICT-manager bij de entiteit « Sturing en Controle Informatica;28° 1 betrekking van hoofd van de entiteit Interne Audit en minimum 2 en maximum 5 betrekkingen van manager-auditor bij voormelde entiteit;29° 1 betrekking van gewestelijk havencommissaris;30° 2 betrekkingen van adjunct van de directeur bij het departement Onderwijs (beleidsvoorbereiding basiseducatie). § 2. De Vlaamse minister, bevoegd voor de ambtenarenzaken, bepaalt in overleg met de functioneel bevoegde Vlaamse minister(s), de aanwervingswijze en -voorwaarden voor de contractuele betrekkingen die als bijkomende of specifieke opdracht worden beschouwd, alsmede de soort en de duur van de arbeidsovereenkomst waarmee in deze betrekkingen wordt tewerkgesteld. § 3. De indienstneming in de contractuele betrekkingen die als bijkomende of specifieke opdracht worden uitgeoefend, gebeurt door de Vlaamse minister, bevoegd voor de ambtenarenzaken, met uitzondering van de hiernavermelde betrekkingen : a) groenarbeider, vermeld in § 1, 23°;b) hoofd van de entiteit Interne Audit en manager auditor vermeld in § 1, 28°. § 4. De indienstneming in de contractuele betrekkingen van groenarbeider vermeld in § 1, 23°, gebeurt door het afdelingshoofd van de afdeling waarbij zij worden tewerkgesteld. § 5. De indienstneming in de contractuele betrekking van hoofd van de entiteit Interne Audit, vermeld in § 1, 28°, gebeurt door de Vlaamse regering.
De indienstneming in de contractuele betrekkingen van manager-auditor bij de entiteit Interne Audit, vermeld in § 1, 28°, gebeurt door het hoofd van de entiteit Interne Audit.
Afdeling 5. - Hooggekwalificeerde contractuele betrekkingen Art. XIV 6. § 1. De Vlaamse minister, bevoegd voor de ambtenarenzaken, bepaalt in overleg met de functioneel bevoegde Vlaamse minister(s) het aantal, de duur en de soort van de betrekkingen waarin contractueel wordt in dienst genomen voor de uitoefening van hooggekwalificeerde taken alsmede de aanwervingswijze en -voorwaarden voor deze betrekkingen, en de soort van arbeidsovereenkomst. § 2. De indienstneming in de hooggekwalificeerde contractuele betrekkingen gebeurt door de Vlaamse minister, bevoegd voor de ambtenarenzaken.
HOOFDSTUK 2. - De toelatingsvoorwaarden en nadere regels betreffende het bezit van diploma's en studiegetuigschriften Art. XIV 7. § 1. Onverminderd de aanwervingsvoorwaarden die worden gesteld voor de indienstneming in een welbepaalde contractuele betrekking, en eventuele voorwaarden opgelegd door een externe reglementering, moeten de personen die contractueel worden aangeworven, voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden voor een betrekking van ambtenaar. § 2. Contractuele personeelsleden met een diploma of studiegetuigschrift dat hoger is dan het diploma of studiegetuigschrift dat overeenstemt met het niveau van de te begeven betrekking, kunnen in deze betrekking enkel worden in dienst genomen : - wanneer het hoger diploma of studiegetuigschrift werd behaald na de inschrijving of na het slagen voor de selectieprocedure voor de vacante betrekking; - bij vervanging van een loopbaanonderbreking; - in geval van verlenging van een lopende arbeidsovereenkomst; - wanneer het gaat om een vacante betrekking van een niveau dat net lager ligt dan het niveau dat overeenstemt met het behaalde diploma of studiegetuigschrift. § 3. Alleen personen die houder zijn van een door het audit-comité aanvaard certificaat in het domein van de interne audit, kunnen in een contractuele betrekking van manager-auditor bij de entiteit Interne Audit in dienst worden genomen.
TITEL 3. - Arbeidsvoorwaarden HOOFDSTUK 1. - Algemene regelingen Afdeling 1. - Proeftijd Art. XIV 8. § 1. Het contractuele personeelslid wordt in dienst genomen met een proeftijd, tenzij de beroepsgeschiktheid kan worden afgeleid uit voorgaande prestaties bij het ministerie. § 2. De Vlaamse minister, bevoegd voor de ambtenarenzaken, stelt de duur van de proeftijd vast.
Afdeling 2. - Beoordeling Art. XIV 9. Na de proeftijd wordt het contractuele personeelslid met een langere tewerkstellingsduur dan 1 jaar, jaarlijks beoordeeld, volgens dezelfde regeling als deze welke geldt voor de functioneringsevaluatie van de ambtenaar.
Een ongunstige beoordeling kan leiden tot ontslag.
Afdeling 3. - Werktijdregeling en arbeidsduur Art. XIV 10. Het contractuele personeelslid wordt tewerkgesteld met dezelfde werktijdregeling als de ambtenaar.
Art. XIV 11. De arbeidsduur is voltijds of deeltijds.
Een voltijdse arbeidsduur omvat voor het contractuele personeelslid hetzelfde aantal arbeidsuren als voor de ambtenaar.
Een deeltijdse arbeidsduur omvat minstens 50 % van een volledige arbeidsduur.
Afdeling 4. - Medische controle Art. XIV 12. De regeling inzake medische controle die geldt voor de ambtenaar, geldt ook voor het contractuele personeelslid.
Afdeling 5. - Bevoegdheid, rechten en plichten Onderafdeling 1. - Bevoegdheid Art. XIV 13. § 1. De volgende contractuele personeelsleden hebben hiërarchische bevoegdheid : a) het contractuele personeelslid dat leiding geeft over een entiteit vermeld in bijlage 1 bij dit besluit;b) de contractuele personeelsleden met een salarisschaal van rang A2 of hoger. § 2. Het contractuele personeelslid dat de leiding heeft over een entiteit vermeld in bijlage 1 bij dit besluit, en dat tijdelijk afwezig of verhinderd is, kan een personeelslid van niveau A aanwijzen om hem te vervangen.
Onderafdeling 2. - Rechten en plichten Art. XIV 14. § 1. Het contractuele personeelslid heeft dezelfde deontologische rechten en plichten als de ambtenaar. § 2. Voor het contractuele personeelslid geldt dezelfde regeling inzake intellectuele eigendomsrechten als voor de ambtenaar.
Afdeling 6. - Onverenigbaarheden - Cumulatie van beroepsactiviteiten Art. XIV 15. Voor het contractuele personeelslid gelden dezelfde onverenigbaarheden en dezelfde cumulatieregeling als voor de ambtenaar.
Art. XIV 16. De uitoefening van de contractuele betrekking van voorlichtingsambtenaar en van opdrachthoud(st)er voor emancipatiezaken is onverenigbaar met de uitoefening van een politiek mandaat.
Afdeling 7. - Verruimde arbeidsmarkt Art. XIV 17. § 1. Contractuele personeelsleden kunnen zich kandidaat stellen voor vacatures in dezelfde betrekking bij de diensten van de Vlaamse regering of de Vlaamse openbare instellingen met een vergelijkbaar personeelsstatuut. De procedure verloopt overeenkomstig titel 2 van deel IV, met uitzondering van de overplaatsing na aanmelding. § 2. § 1 is niet van toepassing op de contractuelen die vervangingsopdrachten verrichten.
HOOFDSTUK 2. - Verloven Art. XIV 18. § 1. Behalve verloven toegestaan op grond van externe reglementeringen kan het contractuele personeelslid alleen de volgende verloven genieten : 1° jaarlijkse vakantie- en feestdagen;2° compensatieverlof;3° omstandigheidsverlof;4° opvangverlof;5° ouderschapsverlof;6° gecontingenteerd verlof ten belope van maximaal 20 onbezoldigde werkdagen per jaar;7° gecontingenteerd verlof om een proeftijd of een stage in een andere betrekking bij dezelfde of een andere werkgever te vervullen;8° gecontingenteerd verlof van 1 maand om verkiezingen voor te bereiden;9° voorbehoedend verlof;10° verlof wegens een arbeidsongeval, een ongeval op de weg naar of van het werk of een beroepsziekte;11° politiek verlof;12° verlof voor een opdracht bij een kabinet of een erkende politieke groep;13° verlof na uitoefening van een opdracht bij een kabinet;14° vormingsverlof. § 2. Wat de verloven vermeld in § 1, 1° tot en met 14° betreft, geldt voor het contractuele personeelslid dezelfde regeling als voor de ambtenaar. § 3. Bij deeltijdse prestaties wordt het jaarlijks vakantieverlof van het contractuele personeelslid in evenredige mate verminderd. § 4. Het jaarlijks vakantieverlof van het contractuele personeelslid ondergaat geen evenredige vermindering in geval van : 1° afwezigheid wegens ziekte of ongeval;2° bevallingsverlof;3° afwezigheid wegens militaire dienst die geen volle kalendermaand beslaat. § 5. Het contractuele personeelslid kan loopbaanonderbreking krijgen overeenkomstig de arbeidsrechtelijke bepalingen die van toepassing zijn voor het ministerie.
Het contractuele personeelslid heeft recht op ouderschapsverlof en op verlof voor bijstand/verzorging aan/van een zwaar ziek gezins- of familielid onder de vorm van loopbaanonderbreking volgens de regeling die geldt voor de ambtenaar. Om dit recht onder de vorm van halftijdse loopbaanonderbreking te kunnen uitoefenen, moet het contractuele personeelslid evenwel minstens met drievierden prestaties zijn tewerkgesteld. § 6. Inzake politiek verlof wordt het deeltijdse contractuele personeelslid gelijkgesteld met een ambtenaar met verlof voor deeltijdse prestaties. § 7. Het contractuele personeelslid in proeftijd krijgt geen gecontingenteerd verlof. § 8. De uitvoering van de arbeidsovereenkomst wordt geschorst : 1° indien het contractuele personeelslid bij de diensten van de Vlaamse regering of bij een Vlaamse openbare instelling tijdelijk met een hooggekwalificeerde betrekking wordt belast : voor de duur dat deze betrekking wordt uitgeoefend;2° indien het contractuele personeelslid geslaagd is voor een vergelijkend wervingsexamen : voor de duur van de stage in de nieuwe betrekking, en met behoud van het eenmalig recht op gecontingenteerd verlof voor proeftijd of stage. HOOFDSTUK 3. - Bevoegdheidsregeling bij het individuele personeelsbeheer Art. XIV 19. § 1. De secretaris-generaal van het departement waarbij het contractuele personeelslid werkt, is bevoegd voor : 1° de aanwijzing van de afdeling, en de standplaats van het contractuele personeelslid;2° de ondertekening van de arbeidsovereenkomst en de wijzigende addenda;3° het ontslag van het contractuele personeelslid, tenzij hierna anders bepaald. § 2. De lijnmanager kent het verlof toe aan het contractuele personeelslid.
HOOFDSTUK 4. - Bijzondere regelingen Afdeling 1. - Beoordeling van contractuele personeels-leden met welbepaalde bijkomende of specifieke opdrachten of met welbepaalde hooggekwalificeerde betrekkingen Art. XIV 20. § 1. De hierna vermelde contractuele personeelsleden worden beoordeeld door de functioneel bevoegde Vlaamse minister(s) : a) voorlichtingsambtenaar;b) opdrachthoud(st)er voor emancipatiezaken;c) Vlaamse bouwmeester.d) het contractuele personeelslid met een hooggekwalificeerde betrekking zoals bedoeld in artikel XIV 2, 4°, en een bezoldiging die minstens gelijk is aan A 311. § 2. De hierna vermelde contractuele personeelsleden worden door de Vlaamse regering beoordeeld op basis van een gezamenlijk verslag van de secretaris-generaal onder wiens gezag de beoordeelde staat, en een externe evaluatie-instantie die de Vlaamse regering daartoe heeft aangesteld. Ter voorbereiding van dit verslag bevraagt deze externe evaluatie-instantie de functioneel bevoegde Vlaamse minister(s) onder wie het betrokken contractuele personeelslid ressorteert. a) ICT-manager;b) gewestelijke havencommissaris. § 3. Het hoofd van de entiteit Interne Audit, bedoeld in het artikel XIV 5, § 1, 28°, wordt beoordeeld door de Vlaamse regering op basis van een beoordelingsvoorstel van het auditcomité.
De manager-auditors, bedoeld in artikel XIV 5, § 1, 28°, worden beoordeeld door het hoofd van de entiteit Interne Audit en door de voorzitter van het college van secretarissen-generaal als lid van het auditcomité. § 4. Bij de beoordeling van de hiernavermelde contractuele personeelsleden wordt rekening gehouden met de beschikbare informatie van onder hun gezag staande personeelsleden. - contractueel personeelslid dat leiding geeft over een entiteit vermeld in bijlage 1 bij dit besluit; - manager-auditor; - directeur van het secretariaat van de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen.
Afdeling 2. - Ontslag van contractuele personeelsleden met welbepaalde bijkomende of specifieke opdrachten of met welbepaalde hooggekwalificeerde betrekkingen Art. XIV 21. § 1. De ontslagbevoegdheid berust, wat de hiernavermelde contractuele personeelsleden betreft, bij de functioneel bevoegde Vlaamse minister(s) : a) voorlichtingsambtenaar;b) opdrachthoud(st)er voor emancipatiezaken;c) Vlaamse bouwmeester.d) het contractuele personeelslid met een hooggekwalificeerde betrekking als bedoeld in artikel XIV 2, 4°, en een bezoldiging minstens gelijk aan A 311. § 2. De arbeidsovereenkomst van de hiernavermelde contractuele personeelsleden wordt beëindigd door de Vlaamse regering, op gezamenlijk voorstel van de functioneel bevoegde Vlaamse minister(s) en de Vlaamse minister, bevoegd voor de ambtenarenzaken : a) ICT-manager;b) gewestelijke havencommissaris. § 3. De beëindiging van de arbeidsovereenkomst met het hoofd van de entiteit Interne Audit, bedoeld in artikel XIV 5, § 1, 28°, gebeurt door de Vlaamse regering op gemotiveerd voorstel van het auditcomité. § 4. De beëindiging van de arbeidsovereenkomsten met de manager-auditors bedoeld in artikel XIV 5, § 1, 28°, gebeurt door het hoofd van de entiteit Interne Audit.
HOOFDSTUK 5. - Geldelijke regeling Afdeling 1. - Salarisschaal Art. XIV 22. Het contractuele personeelslid geniet de beginsalarisschaal van de ambtenaar met dezelfde, of een gelijkwaardige betrekking, tenzij hierna anders bepaald.
Art. XIV 23. Het contractuele personeelslid dat een van de hiernavermelde betrekkingen uitoefent, geniet de volgende salarisscha(a)l(en) : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Art. XIV 24. § 1. De regelingen vermeld in deel XIII zijn van toepassing op het contractuele personeelslid met uitzondering van artikelen XIII 3, XIII 4, XIII 5, XIII 7, XIII 11 § 2 tot en met § 7 en XIII 93. § 2. In artikel XIV 23 worden met « gelijkgestelde prestaties » de prestaties en afwezigheden bedoeld die in aanmerking worden genomen voor de geldelijke anciënniteit. § 3. Het contractuele personeelslid wordt uitbetaald op basis van een maandloon. § 4. Het contractuele personeel ressorteert onder dezelfde regeling inzake gedeeltelijk maandloon als de ambtenaar. Voor het contractuele schoonmaak- en cateringpersoneel met wisselende prestaties wordt het maandsalaris berekend aan de hand van volgende breuk : aantal uren werkelijke prestaties op een jaar 1976 § 5. Het contractuele personeelslid dat als arbeider werd in dienst genomen, en arbeidsongeschikt is wegens ziekte of ongeval van gemeen recht, heeft na het verstrijken van de periode waarin het loon volledig is gewaarborgd, recht op aanvullend loon volgens de regeling die geldt in de privé-sector.
Voor het contractuele personeelslid dat als bediende werd in dienst genomen en zijn proeftijd vervult, en voor het contractuele personeelslid dat als bediende wordt tewerkgesteld op basis van een arbeidsovereenkomst voor een bepaalde duur van minder dan 3 maanden, geldt inzake aanvullend loon dezelfde regeling als voor een contractueel personeelslid met de hoedanigheid van arbeider. § 6. Onverminderd het artikel XIV 25 wordt de vakantiewerker bezoldigd a rato van 80 % van de salarisschaal D 111 of van de salarisschaal C 111 (hoofdmonitor kinderopvang).
Afdeling 2. - Gewaarborgde minimum-bezoldiging Art. XIV 25. § 1. De jaarlijkse bezoldiging van het contractuele personeelslid dat 21 jaar oud is, bedraagt voor volledige prestaties, nooit minder dan 12.354,55 euro (100 %). § 2. Voor het bepalen van de leeftijd van het contractuele personeelslid wordt de verjaardag die niet op de eerste van de maand valt, steeds verschoven naar de eerste van de volgende maand.
Afdeling 3. - Toelagen, vergoedingen en sociale voordelen Art. XIV 26. § 1. Het contractuele personeelslid heeft onder dezelfde voorwaarden en volgens dezelfde regeling recht op de toelagen, vergoedingen en sociale voordelen die aan de ambtenaar worden uitbetaald, met uitzondering van de vergoeding wegens begrafeniskosten. § 2. De gemeenschapsattaché, de investeringsprospector - met een andere standplaats dan Tokio - en de technologische attaché genieten de volgende vergoedingen en toelagen : 1° een postvergoeding;2° een vergoeding voor zakenreizen;3° een reiskostentoelage;4° een verhuiskostentoelage;5° een toelage voor de huur van een woning;6° een studietoelage voor studerende kinderen;7° een toelage voor medische verzekering;8° een toelage voor een personenwagen. De directeur van de dienst « Investeren in Vlaanderen » geniet een postvergoeding.
Het bedrag en de toekenningsvoorwaarden van deze vergoedingen en toelagen wordt bij de indienstneming vastgesteld door de Vlaamse minister bevoegd voor de ambtenarenzaken in overleg met de functioneel bevoegde Vlaamse minister(s). § 3. Het vakantiegeld van het contractuele personeelslid wordt niet verminderd bij bevallings- en ziekteverlof. § 4. De eindejaarstoelage van het contractuele personeelslid wordt niet verminderd bij bevallingsverlof.
Bij ziekteverlof wordt de eindejaarstoelage van het contractuele personeelslid pro rata toegekend, overeenkomstig een breuk met als teller het totaal van het gewaarborgd en/of aanvullend loon en de ziekteuitkeringen, en met als noemer de normale berekeningsbasis. § 5. Het contractuele personeelslid kan volgens die regeling die geldt voor de ambtenaar, een functioneringstoelage krijgen, indien uit de beoordeling blijkt dat het uitstekend heeft gepresteerd ten opzichte van de verwachtingen die in de planning werden geformuleerd.
De functioneringstoelage wordt toegekend : a) aan de voorlichtingsambtenaar, de opdrachthoud(st)er voor emancipatiezaken, de Vlaamse bouwmeester en het contractuele personeelslid met een hooggekwalificeerde betrekking en een bezoldiging minstens gelijk aan A 311 : door de functioneel bevoegde Vlaamse minister(s);b) aan de ICT-manager, de gewestelijke havencommissaris en het hoofd van de entiteit Interne Audit : door de Vlaamse regering;c) aan de manager-auditors : door het hoofd van de entiteit Interne Audit. Afdeling 4. - Specifieke bezoldigingsregeling voor welbepaalde contractuele betrekkingen Art. XIV 27. De bezoldiging van de hiernavermelde contractuele personeelsleden, wordt door de Vlaamse minister, bevoegd voor de ambtenarenzaken, in overleg met de functioneel bevoegde Vlaamse minister(s), vastgesteld bij de aanwerving : a) adviseur, vermeld in artikel XIV 5, § 1, 1°;b) voorlichtingsambtenaar;c) investeringsprospector te Tokio;d) Vlaamse bouwmeester;e) ICT-manager;f) contractueel personeelslid dat in het kader van de tijdelijke en uitzonderlijke personeelsbehoeften, bedoeld in artikel XIV 2, 1°, een betrekking uitoefent die niet vergelijkbaar is met andere statutaire en contractuele functies, en waarvan de bezoldiging niet in dit besluit is vastgelegd;g) contractueel personeelslid dat een hooggekwalificeerde betrekking als bedoeld in artikel XIV 2, 4°, uitoefent. HOOFDSTUK 6. - Arbeids- en geldelijke voorwaarden van het ondersteunend personeel vermeld in artikel XIV 5, § 1, 18° Art. XIV 28. De secretaris-generaal stelt, bij de indienstneming de arbeids- en geldelijke voorwaarden vast van het ondersteunend personeel, vermeld in artikel XIV 5, § 1, 18°.
TITEL 4. - Overgangsbepalingen Art. XIV 29. De voorwaarde dat de kandidaat voor een contractuele betrekking geen hoger diploma of getuigschrift mag bezitten dan vereist voor het niveau van de vacante betrekking, geldt niet : - wanneer de aanwervingsprocedure voor de vacante betrekking werd aangevangen vóór 1 november 1997; - bij vervanging van personeelsleden met een uitdovende graad die in de A-kolom van de personeelsformatie wordt vervangen door een hogere graad; - voor de aanwerving als technisch assistent (functie binnenvaartbegeleider) op basis van de vergelijkende aanwervingsproef, georganiseerd in 1999.
Art. XIV 30. Het contractuele personeelslid dat op 15 mei 1995 in dienst werd genomen in de betrekking van commercieel adviseur regionale luchthavens wordt bezoldigd in de salarisschaal B111.
Art. XIV 31. De groenbedienden van de afdelingen Bos en Groen en Natuur die vanaf 1 juli 1999 onder de bepalingen van dit statuut worden ondergebracht, behouden minstens het normale brutomaandsalaris van juni 1999 overeenkomstig de CAO van het Aanvullend Paritair Comité voor bedienden die dan op hen van toepassing was.
Art. XIV 32. De aan de Vlaamse regering overgedragen personeelsleden behouden hun geldelijke anciënniteit.
Zij behouden ook de toelagen, vergoedingen en premies en andere voordelen waarop zij in het ministerie of de instelling van herkomst aanspraak konden maken overeenkomstig de reglementering die op hen van toepassing was. Zij behouden de voordelen verbonden aan een functie slechts in zoverre de voorwaarden voor toekenning ervan blijven bestaan.
Art. XIV 33. Voor het contractuele personeelslid dat op 1 januari 1999 bij het ministerie in dienst treedt, nadat het tot en met 31 december 1998 contractueel in dienst was bij de Intercommunale Maatschappij van de Linker Scheldeoever, worden de prestaties die het tot en met laatstvermelde datum zonder onderbreking bij de Intercommunale Maatschappij van de Linker Scheldeoever heeft verricht, mee in aanmerking genomen voor de vaststelling van de anciënniteit in het kader van het ontslagrecht.
Art. XIV 34. Voor het contractuele personeelslid dat op 1 oktober 1997 een betrekking uitoefent, als vermeld in artikel XIV 5, § 1, 13°, worden de periodes van tewerkstelling bij een kabinet of een erkende politieke groep, die zich voordoen tijdens de tewerkstelling bij het secretariaat van de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen, gelijkgesteld met effectieve prestaties, wat de toepassing van het artikel XIV 23 betreft.
Art. XIV 35. Het contractuele personeelslid dat op 30 juni 2002 werd bezoldigd volgens één van de hierna vermelde regelingen, wordt, met ingang van de eerste januari volgend op de eerste gunstige beoordeling, tewerkgesteld in een contractuele betrekking met een salarisschaal van niveau D, overeenkomstig de tabel die als bijlage 10 bij dit besluit is gevoegd.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voor de toepassing van het eerste lid geldt eveneens als eerste gunstige beoordeling de gunstige beoordeling toegekend na 1 januari 2002, maar vóór de inwerkingtreding van dit besluit.
De secretaris-generaal bepaalt of het contractuele personeelslid met de graad van technisch beambte, bij overgang naar een betrekking met een salarisschaal van niveau D, wordt tewerkgesteld als technisch assistent of als speciaal assistent.
Het contractuele personeelslid dat op of na 1 januari 2002 werd of wordt upgegrade naar een contractuele betrekking met een salarisschaal van niveau D, heeft steeds een bezoldiging die ten minste 620 euro hoger is dan het salaris in de salarisschaal die het onmiddellijk voorafgaand aan deze inschaling genoot.
Onder « bezoldiging » wordt in het eerste lid begrepen : het salaris in de betrekking met een salarisschaal van niveau D en de upgradingspremie samen.
De upgradingspremie bedraagt maximaal 620 euro (100 %).
DEEL XV. - ALGEMENE OPHEFFINGS-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN Artikel XV 1. Het besluit van de Vlaamse regering van 24 november 1993 houdende organisatie van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en de regeling van de rechtspositie van het personeel, zoals tot op heden gewijzigd, wordt opgeheven.
Art. XV 2. § 1. Zolang een entiteit niet over een personeelsplan, zoals omschreven in art. I 5 beschikt, gebeuren de aanwervingen binnen de personeelsformatie of binnen een personeelsplan huidige situatie', dat per entiteit opgesteld wordt en gelijk is aan de bezetting en de vacatures op 1 december 2001. De Vlaamse minister, bevoegd voor de ambtenarenzaken, kan echter, bij geargumenteerde beslissing, afwijken. § 2. Dit artikel houdt op uitwerking te hebben op 1 januari 2004.
Art. XV 3. § 1. De ambtenaren en stagiairs behouden de graad en de functionele loopbaan waarin zij vóór de inwerkingtreding van dit besluit waren tewerkgesteld, alsmede de salarisschaal, het salaris en de toelagen en vergoedingen, waarop zij vóór deze inwerkingtreding recht hadden.
De ambtenaren behouden in de periode tussen de inwerkingtreding van dit besluit en de eerste functioneringsevaluatie na deze inwerkingtreding, de functioneringsevaluatie die hen het laatst vóór deze inwerkingtreding werd toegekend. § 2. De ambtenaren die vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit, in een mandaatgraad waren aangewezen of in een welbepaalde functie waren aangesteld, behouden onder dezelfde voorwaarden, en binnen dezelfde grenzen dit mandaat of deze aanstelling. § 3. De procedures inzake werving en bevordering die aangevat waren vóór de datum van dit besluit worden verdergezet. De geslaagden voor vergelijkende aanwervingsexamens, voor vergelijkende loopbaanexamens of vergelijkende bekwaamheidsproeven behouden hun rechten. De bestaande wervings- en bevorderingsreserves blijven onder dezelfde voorwaarden en begrenzingen als vóór de inwerkingtreding van dit besluit, gehandhaafd. § 4. De procedures voor de aanwijzing in een mandaat of voor aanstelling in een welbepaalde functie die aangevat waren vóór de inwerkingtreding van dit besluit, worden verdergezet.
De lijsten van voor het betrokken mandaat of voor de betrokken aanstelling geschikt bevonden kandidaten, die bestonden vóór de inwerkingtreding van dit besluit, behouden hun geldingskracht. § 5. De tuchtprocedures en de procedures inzake schorsing in het belang van de dienst die aangevat waren vóór de inwerkingtreding van dit besluit, worden verdergezet. § 6. De verloven die toegekend waren voor de inwerkingtreding van dit besluit, blijven behouden. § 7. De stages die begonnen zijn vóór de inwerkingtreding van dit besluit worden voortgezet overeenkomstig dezelfde voorwaarden als van toepassing vóór de inwerkingtreding van dit besluit.
De duur van de benoeming onder voorbehoud bedraagt voor de ambtenaar die voor de inwerkingtreding van dit besluit onder voorbehoud werd benoemd, maximum 5 jaar. § 8. Wat betreft de hiernavermelde aangelegenheden, blijft de stand op 30 juni 2002 behouden : 1° geldelijke anciënniteit;2° schaalanciënniteit;3° graadanciënniteit;4° niveauanciënniteit;5° dienstanciënniteit;6° verlof voor deeltijdse prestaties;7° loopbaanonderbreking;8° gecontingenteerd verlof;9° omstandigheidsverlof;10° ziektekrediet. § 9. De bepalingen van § 1 tot en met § 8 van dit artikel, gelden, voor zover toepasselijk, eveneens voor het contractuele personeelslid.
Het contractuele personeelslid met een geldelijke loopbaan op 30 juni 2002, behoudt deze geldelijke loopbaan.
Art. XV 4. Dit besluit mag worden aangehaald als « Vlaams personeelsstatuut » en afgekort als « VPS ».
Art. XV 5. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2002, behalve de hiernavermelde artikelen die uitwerking hebben met ingang van de hiernavermelde datum : - I 6, § 1 : 10 mei 2001; - VIII 43, § 1 en XI 49 : 1 september 2001; - XI 70 § 1, 1° : 1 januari 2002; - XI 72 tot en met XI 74; XI 75, 1°, eerste lid; XI 75, 2°,eerste lid;
XI 75, 3° tot en met XI 75 10°; XI 75, tweede lid; XI 76 tot en met XI 80 : 1 januari 2001; - XIII 20, XIII 21, XIII 136, XIV 18 § 8 en XIV 26 § 3 en § 4 : 1 november 2001; - XIII 62 : 1 januari 1999 - XIII 65 : 1 juli 2000 - XIII 5, XIII 102, XIV 24 en XIV 25 § 1 : 1 januari 2002; - XIII 131 : 1 september 1999; - XIV 28 : 1 augustus 2001 Art. XV 6. De Vlaamse minister, bevoegd voor de Ambtenarenzaken, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 15 juli 2002.
De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken, P. VAN GREMBERGEN
Bijlage 1 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 15 juli 2002 houdende organisatie van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en de regeling van de rechtspositie van het personeel.
De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken, P. VAN GREMBERGEN
Bijlage 2 1. De volgende diploma's of getuigschriften worden, naar gelang van het niveau, in aanmerking genomen bij het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap : Niveau A : a) diploma's van licentiaat, doctor, apotheker, geaggregeerde, burgerlijk ingenieur, landbouwkundig ingenieur, ingenieur voor de scheikunde en de landbouwindustrieën, handelsingenieur, burgerlijk ingenieur-architect, bio-ingenieur, arts, tandarts of dierenarts, uitgereikt door de Belgische universiteiten met inbegrip van de aan die universiteiten verbonden scholen, of door de bij de wet of bij decreet daarmee gelijkgestelde instellingen, indien de studies ten minste vier jaar hebben omvat, zelfs als een gedeelte van die studies niet in een van de voormelde onderwijsinstellingen werd volbracht of door een door de Staat of een van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie;b) diploma's van licentiaat in de handelswetenschappen, van geaggregeerde voor het hoger secundair onderwijs in de handelswetenschappen, van handelsingenieur, van licentiaat in de bestuurswetenschappen, van licentiaat-vertaler, van licentiaat-tolk, van licentiaat in de nautische wetenschappen, van industrieel ingenieur, van architect of van licentiaat in de toegepaste communicatie, uitgereikt door een door de Staat of door een van de Gemeenschappen opgerichte, gesubsidieerde of erkende instelling voor hoger onderwijs van twee cycli of door een door de Staat of door een van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie;c) diploma's van interieurarchitect, licentiaat in de produktontwikkeling, meester in de muziek of in de beeldende kunst of in de dramatische kunst of in de audio-visuele kunst uitgereikt door een door de Vlaamse Gemeenschap opgerichte, gesubsidieerde of erkende instelling van het hoger onderwijs van twee cycli of door een door deze Gemeenschap ingestelde examencommissie;d) getuigschriften uitgereikt aan degenen die geslaagd zijn voor de studies aan de polytechnische afdeling of aan de afdeling "Alle Wapens" van de Koninklijke Militaire School en die krachtens de wet van 11 september 1933 op de bescherming van de titels van het hoger onderwijs gerechtigd zijn tot het voeren van de titel van burgerlijk ingenieur of van licentiaat, met de door de Koning bepaalde kwalificatie. Niveau A (Overgangsmaatregel) : a) diploma uitgereikt door de Koloniale Hogeschool van België te Antwerpen of licentiaatsdiploma uitgereikt door het Universitair Instituut voor Overzeese Gebieden te Antwerpen indien de studies ten minste vier jaar hebben omvat;b) diploma van licentiaat in de handelswetenschappen, van handelsingenieur, van geaggregeerde voor het hoger secundair onderwijs in de handelswetenschappen, van licentiaat-vertaler of van licentiaat-tolk, uitgereikt door instellingen van hoger technisch onderwijs van de derde graad of door instellingen van technisch onderwijs - gerangschikt als handelshogescholen categorie A5 - of door een door de Staat ingestelde examencommissie;c) diploma of eindgetuigschift uitgereikt na een cyclus van vijf jaar door de afdeling bestuurswetenschappen van het "Institut d'enseignement supérieur Lucien Cooremans" te Brussel of door het Hoger Instituut voor Bestuurs- en Handelswetenschappen te Elsene of door het Provinciaal Hoger Instituut voor Bestuurswetenschappen te Antwerpen. Niveau B : a) getuigschrift, diploma of brevet van het zeevaartonderwijs van de hogere cyclus;b) diploma van meetkundig schatter van onroerende goederen;c) diploma van mijnmeter;d) diploma van het hoger onderwijs van één cyclus met volledig leerplan, uitgereikt door de instellingen opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de Gemeenschappen of door een door de Staat of door een van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie;e) kandidaatsdiploma of -getuigschrift uitgereikt na een cyclus van ten minste twee jaar studie ofwel door de Belgische universiteiten met inbegrip van de aan die universiteiten verbonden scholen, de bij de wet ermee gelijkgestelde instellingen of de instellingen voor hoger onderwijs van twee cycli, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de Gemeenschappen ofwel door een door de Staat of door een van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie;f) diploma van technisch ingenieur uitgereikt na hogere technische leergangen van de tweede graad;g) diploma van een afdeling ingedeeld in het hoger onderwijs van één cyclus en voor sociale promotie, uitgereikt door een instelling opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de Gemeenschappen;h) getuigschrift na het slagen voor de eerste twee studiejaren van de polytechnische afdeling of van de afdeling "Alle Wapens" van de Koninklijke Militaire School;i) diploma van hoger kunst- of technisch onderwijs van de 3e, 2e of 1e graad uitgereikt door een instelling opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een der Gemeenschappen. Niveau B (Overgangsmaatregel) : a) diploma uitgereikt na een cyclus van ten minste twee jaar studie, door de Koloniale Hogeschool van België te Antwerpen of kandidaatsdiploma uitgereikt door het Universitair Instituut voor Overzeese Gebieden te Antwerpen;b) kandidaatsdiploma uitgereikt na een cyclus van ten minste twee jaar studie door een instelling van hoger technisch onderwijs van de derde graad of door een instelling van technisch onderwijs, gerangschikt als handelshogescholen in de categorie A5;c) diploma van burgerlijk conducteur, uitgereikt door een Belgische universiteit;d) diploma van technisch ingenieur afgeleverd door een hogere technische school van de tweede graad;e) diploma van geaggregeerde voor het lager secundair onderwijs, van lager onderwijzer, lagere onderwijzeres of bewaarschoolonderwijzeres;f) diploma van gegradueerde in de landbouwwetenschappen, uitgereikt overeenkomstig de bepalingen van artikel 8 van het koninklijk besluit van 31 oktober 1934 tot vaststelling van de voorwaarden voor het toekennen der diploma's van landbouwkundig ingenieur, van scheikundig landbouwingenieur, van ingenieur voor waters en bossen, van koloniaal landbouwkundig ingenieur, van tuinbouwkundig ingenieur, van boerderijbouwkundig ingenieur, van ingenieur der landbouwbedrijven, zoals het werd gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 juli 1936;g) diploma uitgereikt door een instelling voor het hoger technisch onderwijs van de eerste graad met volledig leerplan opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van regeringswege samengestelde examencommissie;h) diploma uitgereikt door een instelling voor hoger technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van regeringswege samengestelde examencommissie en gerangschikt in een van navolgende categorieën : A1, A6/A1, A7/A1, C1/A1, A8/A1, A1/D, A2/An, C1/D, C5/C1/D, C1/An of door een van regeringswege samengestelde examencommissie;i) diploma gerangschikt in de categorie B3/B1, uitgereikt na een cyclus van ten minste zevenhonderdvijftig lestijden door een instelling voor technisch onderwijs opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat en die, bij de toelating, een diploma eist van volledige hogere secundaire studies of het welslagen voor een daarmede gelijkgesteld toelatingsexamen of een diploma van een afdeling gerangschikt in de categorie B3/B2, uitgereikt door een instelling voor technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat en die bij de toelating een diploma eist van lagere secundaire studies of het welslagen voor een daarmede gelijkgesteld toelatingsexamen. Niveau C : a) gehomologeerd of door de examencommissie van de Staat of van een van de Gemeenschappen voor het secundair onderwijs uitgereikt getuigschrift van hoger secundair onderwijs;b) gehomologeerd of door de examencommissie van de Staat of van een van de Gemeenschappen voor het secundair onderwijs uitgereikt bekwaamheidsdiploma dat toegang verleent tot het hoger onderwijs;c) diploma uitgereikt na het examen bedoeld in artikel 5 van de wetten op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens, gecordineerd op 31 december 1949;d) brevet van verpleeg- of ziekenhuisassistent(e) of van verpleger of verpleegster, uitgereikt hetzij door een door de Staat in de categorie van de aanvullende secundaire beroepsscholen opgerichte, gesubsidieerde of erkende verplegingsafdeling, hetzij door een door de Staat of een der Gemeenschappen ingestelde examencommissie;e) einddiploma, studiegetuigschrift of getuigschrift uitgereikt na het volgen, met vrucht, van het zesde leerjaar van het algemeen, het technisch, het kunst- of het beroepssecundair onderwijs met volledig leerplan, uitgereikt door een instelling opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de Gemeenschappen;f) getuigschrift, diploma of brevet van het zeevaartonderwijs van de hogere secundaire cyclus;g) diploma van een tot de groep handel, administratie en organisatie behorende afdeling van een hogere secundaire technische leergang van een instelling voor technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de Gemeenschappen, uitgereikt na een cyclus van ten minste zevenhonderdvijftig lestijden; Niveau C (Overgangsmaatregelen) : a) getuigschrift uitgereikt na een van de voorbereidende proeven voorgeschreven in de artikelen 10, 10bis en 12 van de op 31 december 1949 gecoördineerde wetten op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens, zoals die bepalingen bestonden vóór 8 juni 1964;b) gehomologeerd of door de examencommissie van de Staat voor het hoger middelbaar onderwijs afgeleverd diploma of getuigschrift van hoger middelbaar onderwijs;c) erkend of aanvaard diploma van middelbare studies van de hogere graad (handelsafdeling);d) diploma of eindgetuigschrift van hoger middelbaar onderwijs behaald met vrucht;e) gehomologeerd diploma van de hogere secundaire technische school of eindgetuigschrift van studies in een hogere secundaire technische school, uitgereikt na een cyclus van drie jaren hogere secundaire studies, met vrucht, door een instelling van technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of diploma van de hogere secundaire technische school uitgereikt door de examencommissie van de Staat;f) diploma of eindgetuigschrift van de hogere secundaire technische school - vroegere categorieën A2, A6/A2, A6/C1/A2, A7/A2, A8/A2, A2A, C1, C1A, C5/C1, C1/A2 - uitgereikt na een cyclus van drie jaren hogere secundaire studies, met vrucht, door een instelling van technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een examencommissie van de Staat;g) gehomologeerd diploma van hogere secundair kunstonderwijs met volledig leerplan, uitgereikt overeenkomstig de voorwaarden bepaald bij het koninklijk besluit van 10 februari 1971 tot vaststelling van de gelijkwaardigheid van het studiepeil van de instellingen voor kunstonderwijs met dat van de hogere secundaire technische school en waarbij de voorwaarden voor het uitreiken van de diploma's bepaald worden en het koninklijk besluit van 25 juni 1976 tot regeling van de studies van sommige hogere secundaire afdelingen van de instellingen voor kunstonderwijs met volledig leerplan;h) einddiploma, eindgetuigschrift, studieattest of brevet van het zesde jaar van het kunst- of beroepssecundair onderwijs met volledig leerplan, uitgereikt door een instelling opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat;i) brevet of eindgetuigschrift uitgereikt na afloop van de hogere cyclus van een beroepsafdeling verbonden aan een instelling voor technisch onderwijs opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat en gerangschikt in één van de categorieën A4, C3, C2, C5;j) diploma uitgereikt na een cyclus van ten minste zevenhondervijftig lestijden door een instelling voor technisch onderwijs gerangschikt in de categorie B3/B1, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat;k) einddiploma of -getuigschrift uitgereikt na een cyclus van ten minste zevenhonderdvijftig lestijden door een instelling voor technisch onderwijs gerangschikt in de categorie B3/B2, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat en die bij de toelating een diploma eist van lagere secundaire studies of het welslagen voor een daarmede gelijkgesteld toelatingsexamen. Niveau D : Geen diploma of studiegetuigschrift vereist. 2. De in overeenstemming met een buitenlandse regeling behaalde diploma's en studiegetuigschriften die, krachtens verdragen of internationale overeenkomsten of met toepassing van de procedure voor het verlenen van de gelijkwaardigheid, voorgeschreven bij de wet van 19 maart 1971 betreffende de gelijkwaardigheid van de buitenlandse diploma's en getuigschriften, gelijkwaardig worden verklaard met één van de in deze lijst bedoelde diploma's of studiegetuigschriften worden eveneens in aanmerking genomen.3. In afwijking van punt 2 en in toepassing van de richtlijn van de Raad van de EEG van 21 december 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hoger-onderwijsdiploma's waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten, worden in aanmerking genomen voor de toelating tot het ministerie : a) het diploma, getuigschrift of brevet, behaald na een postsecundaire studiecyclus, dat door een andere lidstaat van de Europese Gemeenschappen is voorgeschreven voor de toelating tot een overeenkomstige functie op zijn grondgebied of voor de uitoefening van die functie en dat werd behaald in een lidstaat van de Europese Gemeenschappen;b) het feit dat gedurende ten minste twee jaar tijdens de voorafgaande tien jaar de overeenkomstige functie voltijds werd uitgeoefend in een andere lidstaat van de Europese Gemeenschappen, waar de toegang tot de bewuste functie niet is gereglementeerd, voor zover dat de betrokkene één of meer opleidingstitels bezit : - die werden uitgereikt door een bevoegde overheid in een lidstaat van de Europese Gemeenschappen, die werd aangewezen overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechterlijke bepalingen van die Staat - waaruit blijkt, dat de houder met succes een postsecundaire studiecyclus van ten minste drie jaar of een gelijkwaardige deeltijdse studie heeft gevolgd aan een universiteit of een instelling van hoger onderwijs of een andere instelling van hetzelfde opleidingsniveau in een lidstaat van de Europese Gemeenschappen, en, in voorkomend geval, dat hij met succes de beroepsopleiding heeft gevolgd die in aanvulling op de postsecundaire studiecyclus wordt vereist - en die hem op de uitoefening van dat beroep heeft voorbereid. In het raam van een bepaald vergelijkend wervingsexamen is het Vast Wervingssecretariaat ermee belast de kandidaatstellingen in ontvangst te nemen van de houders van de in punt 3, littera a en b bedoelde titels.
Teneinde de waarde van de voorgestelde titels te kennen, legt de Vast Wervingssecretaris die titels voor advies voor aan de bevoegde onderwijsoverheden.
Daarna treft hij de bij het artikel 8 § 2 van de richtlijnen voorgeschreven beslissingen, met inbegrip van de eventuele toepassing van de bij artikel 4 ervan voorziene compensatiebepalingen. 4. In afwijking van punt 2, gelden voor de toelating tot het ministerie, ook de bepalingen van de richtlijn van de Raad van de EEG van 18 juni 1992 betreffende een tweede algemeen stelsel voor de erkenning van beroepsopleidingen in het hoger onderwijs van minder drie jaar en van de beroepsopleidingen in het secundair onderwijs. In het raam van een bepaald vergelijkend wervingsexamen is het Vast Wervingssecretariaat ermee belast de kandidaatstellingen in ontvangst te nemen van de houders van de in de artikelen 3, 5 en 6 van de richtlijn bedoelde titels.
Teneinde de waarde van de voorgestelde titels te kennen, legt de Vast Wervingssecretaris die titels voor advies voor aan de bevoegde onderwijsoverheden.
Daarna treft hij de bij het artikel 12 § 2 van de richtlijnen voorgeschreven beslissingen, met inbegrip van de eventuele toepassing van de bij artikel 4, 5 en 7 ervan voorziene compensatiebepalingen. 5. De richtlijnen die de in de punten 3 en 4 opgesomde richtlijnen zouden aanvullen of vervangen, zijn voor wat betreft de toelaatbaarheid van personen tot het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap van rechtswege van toepassing, behalve indien ze bepalingen beïnvloeden die aanpassingsmaatregelen moeten ondergaan of de bevoegdheden zouden wijzigen die aan de Vaste Wervingssecretaris zijn toegekend. Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 15 juli 2002 houdende organisatie van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en de regeling van de rechtspositie van het personeel.
De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken, P. VAN GREMBERGEN
Bijlage 3 Indeling van de betrekkingen per rang I. Algemeen personeel Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 15 juli 2002 houdende organisatie van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en de regeling van de rechtspositie van het personeel.
De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken, P. VAN GREMBERGEN
Bijlage 4 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het Besluit van de Vlaamse regering van 15 juli 2002 houdende organisatie van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en de regeling van de rechtspositie van het personeel.
De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken, P. VAN GREMBERGEN
Bijlage 5 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het Besluit van de Vlaamse regering van 15 juli 2002 houdende organisatie van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en de regeling van de rechtspositie van het personeel.
De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken, P. VAN GREMBERGEN
Bijlage 6 Lijst van gevaarlijke, ongezonde of hinderlijke werken 1. werk met of in water, in stof, vuur, slijk of roet met uitsluiting van de normale onderhoudsactiviteiten van lokalen, en keukenactiviteiten;2. werk met pneumatisch gereedschap;3. het onderhoud van roosters, pompen en machines van afvalwaterinstallaties en zuiveringsinstallaties;4. het reinigings- en andere werk aan de roltrappen van de Sint-Annatunnel te Antwerpen;5. het verwerken van koolwaterstofproducten;6. proeven en werken langs voor het verkeer toegankelijke wegen en tunnels;7. inspecties of bedrijfsbezoeken die gepaard gaan met het betreden van risicovolle installaties;woninginspecties in onhygiënische omstandigheden; 8. drukkerij- of fotolaboratoriumactiviteiten;9. werk met oliën, vetten, bijtende, giftige, radioactieve of schadelijke stoffen, zuren of gassen;10. werk met verontreinigde grond of slibmonsters;11. werk in vervuilde lucht;12. het verdelgen van ratten en ongedierte;13. het zandstralen;14. schilderwerk met een spuitpistool;15. werk met sproeistoffen;16. werk in schachten gevuld met onfrisse lucht of hangend boven water;17. het opruimen van vuil, afval of rottende voorwerpen voor zover het niet gaat om dagelijkse onderhoudsactiviteiten; 18. het herstellen of reinigen van aalputten, afvoerleidingen van W.C.'s of waterplaatsen; 19. het reinigen of herstellen van riolen;20. werk waarbij het personeelslid tot op kniehoogte in het water staat;21. werk met caporal of carbolineum;22. werk in kokers van duikers;23. werk in watervaten, luchtkisten of deurboten;24. het pneumatisch spuiten van beton;25. het opheffen en terugplaatsen van sluisdeurvleugels bij middel van krikken;26. de behandeling van springstoffen en munitie;27. werk op ladders, masten of stellingen of met de heflift vanaf 2 meter hoogte;28. werk in bomen vanaf 2 meter hoogte;29. het varen met reddingsboten;30. het opnemen en uitzetten van boeien;31. het lossen en laden van gasflessen, kettingen en boeistenen;32. het bergen van lijken of van gevaarlijke voorwerpen;33. peilen met een peilstok van op het water;34. werk aan drooggezette boten op slipway of in tijgebonden droogdok;35. loopwerk over onbeveiligde richels van stuwen en sluizen;36. werk in abnormaal gevaarlijke omstandigheden door personeel van het Zeewezen;37. werk met houtbewerkingsmachines zoals top- en freesmachine en kettingzaag;38. werk met de motorzeis, met de handslijp- of snijmachine of een andere sneldraaiende machine;39. werk aan elektrische installaties die onder spanning staan;40. werk aan in dienst zijnde verwarmings- of stookinstallaties;41. werk met de klepelmaaier;42. werk met de stoomreiniger;43. het lassen en branden van metalen stukken;44. het uitstorten van zakken cement;45. werk met de betonbreekhamer, de steenboor, de betonboorhamer, de explosiehamer of de mechanische stamper;46. de inspectie van liftschachten;47. de nachtelijke onderhoudsbediening van draaibruggen;48. de controle van de in het water gebouwde of aan wateroppervlakken grenzende constructies;49. werk op platformen zonder leuningen;50. het schilderen en onderhouden van masten en palen;51. het onderhouden en herstellen van windmeters en enemografen;52. maaiwerk bij temperaturen van minstens 30°;53. sneeuwruimingswerk, werk met strooimiddelen;54. het verrichten van veerdiensten;55. opslag en verwerking van kadavers;56. het verrichten van bruginspecties;57. het onderhoud van dienstboten;58. het bedienen van de brug van Zelzate;59. het vissen met verschillende vistuigen (elektrovisserij, zegenvisserij, fuiken, warrelnetten, staande netten) in het kader van een visstandsopname van een viswater;60. het werken in schermbossen die zones afschermen die het leefmilieu belasten;61. isolatiewerk met los glaswol;62. werk in lawaai van minstens 160 decibel;63. prestaties in de werkjol van de kotter van de loodsdienst;64. het bedienen van de werkjolkraan op de kotter van de loodsdienst;65. prestaties in de werkjol van de tender, de sleep- of bebakeningsdienst;66. opnames uit de lucht;67. duikerswerk;68. doorlichten van bagage op de regionale luchthavens;69. blus- en reddingswerk op de regionale luchthavens. Gezien om gevoegd te worden bij het Besluit van de Vlaamse regering van 15 juli 2002 houdende organisatie van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en de regeling van de rechtspositie van het personeel.
De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken, P. VAN GREMBERGEN
Bijlage 7 Eindemandaatregeling van afdelingshoofd Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het Besluit van de Vlaamse regering van 15 juli 2002 houdende organisatie van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en de regeling van de rechtspositie van het personeel.
De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken, P. VAN GREMBERGEN
Bijlage 8 Forfaitarisering km-vergoeding Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het Besluit van de Vlaamse regering van 15 juli 2002 houdende organisatie van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en de regeling van de rechtspositie van het personeel.
De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken, P. VAN GREMBERGEN
Bijlage 9 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het Besluit van de Vlaamse regering van 15 juli 2002 houdende organisatie van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en de regeling van de rechtspositie van het personeel.
De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken, P. VAN GREMBERGEN
Bijlage 10 Upgrading personeel niveau E Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het Besluit van de Vlaamse regering van 15 juli 2002 houdende organisatie van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en de regeling van de rechtspositie van het personeel.
De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken, P. VAN GREMBERGEN
Bijlage 11 Inschakeling loodstoelagen loopbaan Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het Besluit van de Vlaamse regering van 15 juli 2002 houdende organisatie van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en de regeling van de rechtspositie van het personeel.
De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken, P. VAN GREMBERGEN