gepubliceerd op 11 maart 2019
Besluit van de Vlaamse Regering betreffende het tijdelijk project "Leerlingenvervoer buitengewoon onderwijs"
25 JANUARI 2019. - Besluit van de Vlaamse Regering betreffende het tijdelijk project "Leerlingenvervoer buitengewoon onderwijs"
DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het
decreet van 9 december 2005Relevante gevonden documenten
type
decreet
prom.
09/12/2005
pub.
02/02/2006
numac
2006035132
bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
Decreet betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs
sluiten betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs, artikel 3, gewijzigd bij het decreet van 17 juni 2016, artikel 4, gewijzigd bij het decreet van 18 december 2009 en gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2017 en artikel 6, § 2 ingevoegd bij het decreet van 22 juni 2007;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor begroting, gegeven op 23 november 2018;
Gelet op advies 65.026/1 van de Raad van State, gegeven op 16 januari 2019, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Overwegende de conceptnota "Met basisbereikbaarheid naar een efficiënt en aantrekkelijk vervoersmodel in Vlaanderen dat optimaal tegemoetkomt aan de globale en lokale vervoersvraag" zoals goedgekeurd door de Vlaamse Regering op 18 december 2015 en de verdere ontwikkelingen in het beleidsdomein Mobiliteit en Openbare werken omtrent basisbereikbaarheid;
Overwegende het Besluit van de Vlaamse Regering omtrent de organisatie van het tijdelijk project `Leerlingenvervoer buitengewoon onderwijs' zoals goedgekeurd door de Vlaamse Regering op 10 november 2016 en de pilootprojecten die aflopen op 30 juni en uit dit Besluit volgen;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs en de Vlaamse minister van Mobiliteit, Openbare Werken, Vlaamse Rand, Toerisme en Dierenwelzijn;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder: 1° Conceptnota: de bisconceptnota `Leerlingenvervoer buitengewoon onderwijs', goedgekeurd door de Vlaamse Regering op 17 juli 2015, opgenomen als bijlage.2° Pilootproject: een geheel van geselecteerde pilootgebieden die bepaald worden door de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het mobiliteitsbeleid, de openbare werken en het vervoer.3° De vervoerder: de organisatie die instaat voor de praktische organisatie van het leerlingenvervoer.Tot op heden is dit de organisatie die op grond van de wet van 15 juli 1983 houdende oprichting van de Nationale dienst voor Leerlingenvervoer instaat voor de praktische organisatie van het leerlingenvervoer. HOOFDSTUK 2. - Doelstelling en organisatie
Art. 2.Vanaf schooljaar 2019-2020 wordt een pilootproject `leerlingenvervoer buitengewoon onderwijs' georganiseerd.
Art. 3.Het pilootproject heeft de volgende doelstellingen: 1° een antwoord bieden op de vandaag bestaande knelpunten, zoals benoemd in de conceptnota;2° de noodzakelijke randvoorwaarden en de kritische succesfactoren voor de implementatie van een nieuwe Vlaanderenbreed concept leerlingenvervoer in kaart brengen;3° samenwerkingsverbanden ontwikkelen in functie van het concept basisbereikbaarheid zoals gedefinieerd in de op 18 december 2015 goedkeurde conceptnota van de Vlaamse Regering 'Met basisbereikbaarheid naar een efficiënt en aantrekkelijk vervoersmodel in Vlaanderen dat optimaal tegemoetkomt aan de globale en lokale vervoersvraag', toegevoegd als bijlage. Het pilootproject leerlingenvervoer komt tegemoet aan de knelpunten van het huidig systeem leerlingenvervoer, zoals omschreven in de conceptnota en de evaluatie van de eerdere pilootprojecten leerlingenvervoer. Het pilootproject wordt gebruikt om in te schatten wat de implicaties zijn van de uitwerking van de conceptnota, op basis van volgende pijlers: 1° een lokale bepaling van het recht op leerlingenvervoer;2° een multimodale organisatie van het leerlingenvervoer;3° een decentralisatie die de vorming van verzorgingsgebieden omvat;4° een verdere uitbouw van buitenschoolse opvang. Het pilootproject leerlingenvervoer wordt gebruikt om samenwerkingsverbanden in kader van de uitrol van het concept basisbereikbaarheid op te zetten en in te schatten welke impact deze samenwerkingsverbanden kunnen hebben op de organisatie van het nieuwe concept leerlingenvervoer zoals omschreven in de conceptnota.
Art. 4.De pilootgebieden in het pilootproject zijn geografisch afgebakend. Alle scholen buitengewoon onderwijs die in dit geografisch gebied gevestigd zijn, nemen deel.
De gebieden, geselecteerd voor het pilootproject, zijn: 1° het pilootgebied Leuven - Heverlee;2° het pilootgebied Hooglede - Izegem - Ingelmunster - Roeselare - Moorslede - Torhout;3° een (groot)stedelijk pilootgebied dat de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, en de Vlaamse minister bevoegd voor het mobiliteitsbeleid, de openbare werken en het vervoer, bepalen. De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het mobiliteitsbeleid, de openbare werken en het vervoer, kunnen in onderling akkoord pilootgebieden toevoegen aan de lijst, vermeld in het eerste lid, of de pilootgebied vermeld in het eerste lid uitbreiden.
Als de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het mobiliteitsbeleid, de openbare werken en het vervoer, pilootgebieden toevoegen aan het pilootproject, moeten de pilootgebieden voldoen aan de volgende criteria: 1° beheersbaarheid van het aantal scholen;2° bestaande samenwerkingsverbanden tussen scholen buitengewoon onderwijs;3° een evenwichtige spreiding van landelijke en stedelijke gebieden;4° evenwichtige verdeling van de verschillende types, opleidingsvormen en onderwijsnetten;5° het engagement van het pilootgebied om tijdens het pilootproject mee te werken aan de uitwerking van de conceptnota;6° aansluiten op de grenzen van de vervoerregio's, vermeld in bijlage 3, die bij dit besluit is gevoegd.
Art. 5.De structurele implementatie van een nieuw concept leerlingenvervoer wordt verder voorbereid via dit pilootproject, waar binnen de volgende fasen toegewerkt zal worden naar de implementatie van het nieuwe concept in 2022. HOOFDSTUK 3. - Afwijkingen van reglementaire bepalingen
Art. 6.Het pilootproject kan afwijken van de volgende wettelijke bepalingen: 1° de wet van 15 juli 1983 houdende oprichting van de Nationale Dienst voor Leerlingenvervoer; 2° artikel IV.35 van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016; 3° het Koninklijk besluit van 7 februari 1974 betreffende de wijze waarop de reisonkosten van leerlingen uit het buitengewoon onderwijs ten laste worden genomen door de Staat.
Art. 7.Deze afwijkingen hebben geen invloed op de reglementaire bepalingen, rechten en garanties overeenkomstig het artikel 4 van het decreet van 9 december 2005Relevante gevonden documenten type decreet prom. 09/12/2005 pub. 02/02/2006 numac 2006035132 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs sluiten betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs, zoals gewijzigd bij het decreet van 18 december 2009 en gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2017. HOOFDSTUK 4. - Opvolging, begeleiding en evaluatie
Art. 8.Per pilootgebied wordt er een lokale werkgroep opgericht die het pilootproject op het terrein uitrolt, opvolgt en begeleidt. De werkgroep is samengesteld uit: 1° een lokale coördinator;2° de directies of afgevaardigden van de deelnemende scholen;3° de afgevaardigden van het Departement Onderwijs en Vorming van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming;4° de afgevaardigden van het Departement Mobiliteit en Openbare Werken van het Vlaams Ministerie van Mobiliteit en Openbare Werken;5° de afgevaardigden van het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin van het Vlaams Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin;6° de afgevaardigde(n) van de vervoerder;7° de afgevaardigde van het lokale stadsbestuur;8° de afgevaardigde(n) of experts van de vervoerregioraad, een multidisciplinair en beleidsdomeinoverschrijdend overlegorgaan, verantwoordelijk voor het voorbereiden, opmaken, opvolgen, evalueren en, in voorkomend geval, herzien van het regionaal mobiliteitsplan;9° de afgevaardigde(n) van het platform dat instaat voor de coördinatie van de inschrijvingen;10° de afgevaardigde van het Centrum Leerlingenbegeleiding;11° de externe experts.
Art. 9.Er wordt een centrale stuurgroep opgericht die belast is met de opvolging van het pilootproject en de wijze van begeleiding en ondersteuning. De stuurgroep is samengesteld uit: 1° de afgevaardigden van de kabinetten Onderwijs, Mobiliteit en Welzijn;2° de afgevaardigden van het Departement Onderwijs en Vorming van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming;3° de afgevaardigden van het Departement Mobiliteit en Openbare Werken van het Vlaams Ministerie van Mobiliteit en Openbare Werken;4° de afgevaardigden van het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin van het Vlaams Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin;5° de afgevaardigden van het Gemeenschapsonderwijs en van de representatieve verenigingen van de schoolbesturen of inrichtende machten;6° de afgevaardigde van het Agentschap voor Onderwijsdiensten;7° de coördinatoren van de lokale werkgroepen;8° de afgevaardigde van het Centrum Leerlingenbegeleiding;9° de afgevaardigde van de vervoerder;10° de afgevaardigde van Kind en Gezin;11° de afgevaardigde van het Agentschap Jongerenwelzijn. Elke geleding wijst een of meer vertegenwoordigers aan.
Art. 10.De Vlaamse Onderwijsraad wordt op regelmatige tijdstippen geïnformeerd over de concretisering en de resultaten van het pilootproject.
Art. 11.In de loop van het schooljaar 2019-2020 wordt, overeenkomstig artikel 6 van het decreet van 9 december 2005Relevante gevonden documenten type decreet prom. 09/12/2005 pub. 02/02/2006 numac 2006035132 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs sluiten betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs, een expertenpanel opgericht dat het pilootproject evalueert.
Deze opvolging mondt uit in een evaluatie van het pilootproject in het schooljaar 2021-2022. Het expertenpanel evalueert het pilootproject op het vlak van haalbaarheid, wenselijkheid van een organieke implementatie en van de uitwerking van de pijlers van de conceptnota zoals bepaald in artikel 3. Het geheel van de evaluatieresultaten maakt het voorwerp uit van een rapport dat opgemaakt is onder de verantwoordelijkheid van de centrale stuurgroep, en dat aan de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het mobiliteitsbeleid, de openbare werken en het vervoer, wordt bezorgd.
Het expertenpanel is samengesteld uit: 1° twee afgevaardigden van het Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming, waarvan één afgevaardigde het voorzitterschap vervult;2° één afgevaardigde van het Vlaams ministerie van Mobiliteit en Openbare Werken;3° één afgevaardigde van het Agentschap voor Onderwijsdiensten;4° één afgevaardigde van de onderwijsinspectie;5° één afgevaardigde van het Gemeenschapsonderwijs;6° één afgevaardigde van het Provinciaal Onderwijs Vlaanderen;7° één afgevaardigde van het Onderwijssecretariaat van Vlaamse Steden en Gemeenten;8° één afgevaardigde van het Katholiek Onderwijs Vlaanderen;9° één afgevaardigde van het Overleg Kleine Onderwijsverstrekkers;10° één afgevaardigde van de representatieve vakorganisaties;11° één afgevaardigde van de vervoerder;12° één afgevaardigde van het Centrum Leerlingenbegeleiding;13° afgevaardigden van de ouderbelangenverenigingen en de ouderkoepels van de verschillende onderwijsnetten. Elke geleding duidt haar vertegenwoordiger(s) aan. HOOFDSTUK 5. - Slotbepalingen
Art. 12.Het pilootproject kan één keer verlengd worden als de haalbaarheid van de uitrol over Vlaanderen en alle toepassingsvoorwaarden niet verzekerd zijn.
Art. 13.Dit besluit treedt in werking op 1 september 2019 en treedt buiten werking op 31 augustus 2022.
Art. 14.De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, en de Vlaamse minister bevoegd voor het mobiliteitsbeleid, de openbare werken en het vervoer zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 25 januari 2019.
De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De viceminister-president van de Vlaamse Regering en Vlaamse minister van Onderwijs, H. CREVITS De Vlaamse minister van Mobiliteit, Openbare Werken, Vlaamse Rand, Toerisme en Dierenwelzijn, B. WEYTS