Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 24 september 2001
gepubliceerd op 16 februari 2002

Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 17 juli 2000 tot uitvoering van het decreet van 26 juni 1991 houdende erkenning en subsidiëring van het maatschappelijk opbouwwerk

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2002035117
pub.
16/02/2002
prom.
24/09/2001
ELI
eli/besluit/2001/09/24/2002035117/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

24 SEPTEMBER 2001. - Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 17 juli 2000 tot uitvoering van het decreet van 26 juni 1991 houdende erkenning en subsidiëring van het maatschappelijk opbouwwerk


De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 26 juni 1991 houdende erkenning en subsidiëring van het maatschappelijk opbouwwerk, gewijzigd bij het decreet van 15 juli 1997;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 17 juli 2000 tot uitvoering van het decreet van 26 juni 1991 houdende erkenning en subsidiëring van het maatschappelijk opbouwwerk, gewijzigd op 10 juli 2001;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de Begroting, gegeven op 17 augustus 2001;

Gelet op de wetten op de Raad van State gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat de regelgeving met betrekking tot het maatschappelijk opbouwwerk onverwijld dient te worden aangepast om ook voor deze sector de loonharmonisering zoals bepaald in het Vlaams Intersectoraal Akkoord voor de Social Profitsector toe te passen;

Op de voordracht van de Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.Artikel 11 van het besluit van de Vlaamse regering van 17 juli 2000 tot uitvoering van het decreet van 26 juni 1991 houdende erkenning en subsidiëring van het maatschappelijk opbouwwerk wordt vervangen door volgende tekst : « De in artikel 9, § 3, 4°, bedoelde subsidiabele personeelsformatie kan volgende functies omvatten : 1° voor het Vlaams instituut ter bevordering en ondersteuning van het maatschappelijk opbouwwerk : 1 coördinator, 1 hoofdadministratieve kracht, eventueel bijkomende administratieve krachten, één of meer educatieve stafleden, ondersteunende personeelsleden waarvan de opdrachten en de salarisschalen door de minister worden bepaald;2° voor de regionale instituten voor maatschappelijk opbouwwerk : 1 coördinator, 1 hoofdadministratieve kracht, eventueel bijkomende administratieve krachten, één of meer educatieve stafleden, opbouwwerkers belast met de uitvoering van de concrete projecten, ondersteunende personeelsleden waarvan de opdrachten en de salarisschalen door de minister worden bepaald;3° voor de instellingen : opbouwwerkers belast met de uitvoering van de concrete projecten.»

Art. 2.§ 1. Van artikel 19 van ditzelfde besluit wordt vervangen door volgende tekst : « De loonkosten worden als volgt gesubsidieerd : 1° de brutojaarwedde, berekend volgens de salarisschalen en anciënniteitsregels bepaald in artikel 20, 21 en 22 voor zover zij niet wordt gecumuleerd met een andere wedde, rechtstreeks of onrechtstreeks ten laste van een openbare instelling, waarbij een normale voltijdse functie wordt overschreden;2° een haard- of standplaatstoelage, berekend volgens de bijlage III bij dit besluit;3° de aan het statuut verbonden lasten inzake sociale zekerheid;4° het aan het statuut verbonden vakantiegeld en het vervroegde vakantiegeld bij uitdiensttreding;5° alle andere personeelskosten met een maximum van 2,5 % van de brutojaarwedde voor de overige werkgeverskosten zoals arbeidsongevallenverzekering, arbeidsgeneeskunde, verplichte tussenkomst in verplaatsingen van en naar het werk. Voor deeltijdse personeelsleden worden de bedragen overeenkomstig aangepast.

De instellingen ontvangen 90 % van de aldus berekende subsidieerbare loonkost de instituten 100 %. »

Art. 3.Artikel 20 van ditzelfde besluit wordt vervangen door volgende tekst : « Voor de subsidiëring van de functies bepaald in artikel 11 zijn de volgende salarisschalen van bijlage 1 bij dit besluit van toepassing : 1° coördinator : universitair diploma of HOBU-diploma : weddeschaal F (leeftijd 24 jaar);2° educatieve stafleden en opbouwwerkers : a) universitair diploma : weddeschaal E (leeftijd 24 jaar);b) HOBU-diploma : weddeschaal D (leeftijd 22 jaar);c) diploma hoger secundair onderwijs of daarmee gelijkgesteld bekwaamheidsbewijs : weddeschaal C (leeftijd 21 jaar);3° hoofdadministratieve krachten : diploma van hoger onderwijs ofwel mits de betrokkene beschikt over een diploma hoger middelbaar onderwijs en daarbij 5 jaar anciënniteit in het maatschappelijk opbouwwerk : weddeschaal A1 (leeftijd 21 jaar);4° administratieve krachten : diploma hoger middelbaar onderwijs ofwel mits de betrokkene beschikt over een diploma lager middelbaar onderwijs en daarbij 5 jaar anciënniteit in het maatschappelijk opbouwwerk : weddeschaal A2 (leeftijd 20 jaar).

Art. 4.De schalen A en B van bijlage I bij ditzelfde worden vervangen door respectievelijk de schalen A2 en A1 van de bijlage I bij dit besluit.

Art. 5.Er wordt een nieuwe bijlage III bij ditzelfde besluit gevoegd, overeenkomstig de bijlage II bij dit besluit.

Art. 6.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van l januari 2001.

Art. 7.De Vlaamse minister, bevoegd voor de Bijstand aan Personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 24 september 2001.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, M. VOGELS

Bijlage I : Subsidieerbare salarisschalen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 24 september 2001 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 17 juli 2000 tot uitvoering van het decreet van 26 juni 1991 houdende erkenning en subsidiëring van het maatschappelijk opbouwwerk Brussel, 24 september 2001.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, Mevr. M. VOGELS

Bijlage II Bijlage III - De berekening van de haard- en standplaatstoelage (bedragen op 1 januari 2001)

Artikel 1.Ter uitvoering van artikel 19, § 1, 2°, wordt het jaarlijkse bedrag van de haard- en standplaatstoelage, afhankelijk van het brutojaarloon, vastgesteld volgens onderstaande tabel : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Indien het brutojaarloon van een personeelslid het grensbedrag van 789 701 frank (19.576,18 euro) respectievelijk 896 141 frank (22.214,76 euro) overschrijdt, kan zijn brutoloon, in voorkomend geval vermeerderd met de overeenstemmende haard- of standplaatstoelage, niet minder bedragen dan het grensbedrag, vermeerderd met het bedrag van de overeenstemmende haard- of standplaatstoelage. Ten belope van het verschil wordt de hem toegekende toelage vermeerderd of wordt hem een gedeeltelijke toelage toegekend.

De toelage wordt berekend op het baremiek bedrag van de loonschalen, zonder rekening te houden met premies, toeslagen, vergoedingen of andere loonsupplementen.

Art. 2.§ 1. Een haardtoelage wordt toegekend aan : 1° het gehuwde personeelslid of het personeelslid dat wettelijk samenwoont, behalve wanneer de toelage aan hun echtgenoot of echtgenote of partner wordt toegekend;2° het alleenstaande personeelslid van wie één of meer kinderen, die recht geven op kinderbijslag, deel uitmaken van het gezin. Onder 'samenwonen' wordt verstaan : het samenleven onder hetzelfde dak van twee of meerdere personen die hun huishoudelijke aangelegenheden hoofdzakelijk gemeenschappelijk regelen, zonder graad van bloedverwantschap. Het bewijs wordt geleverd via attestering door de gemeentelijke overheid. § 2. Een standplaatstoelage wordt toegekend aan de personeelsleden die geen recht hebben op een haardtoelage. In het geval dat de twee echtgenoten of de twee of meerdere personen die samenwonen elk beantwoorden aan de voorwaarden om de haardtoelage of de standplaatstoelage te verkrijgen, wijzen ze in onderling akkoord diegene aan wie respectievelijk de haardtoelage of de standplaatstoelage zal uitbetaald worden.

Art. 3.§ 1. De haard- of standplaatstoelage wordt aan personeelsleden met onvolledige dienstprestaties toegekend, in evenredigheid met deze prestaties. § 2. De haard- of standplaatstoelage wordt maandelijks betaald, samen met het loon van de maand waarvoor zij verschuldigd is.

Wanneer zich in de loop van een maand een feit voordoet, dat het recht op de toelage wijzigt, wordt het voordeligste stelsel voor de volledige maand toegepast.

Wanneer voor de maand geen volledig maandloon verschuldigd is, wordt de toelage betaald volgens dezelfde voorwaarden als het loon. § 3. Het in aanmerking te nemen loon is dat wat zou worden toegekend indien de deeltijdse betrekking van de werknemer een voltijdse betrekking zou zijn. § 4. In toepassing van voormelde beginselen, dient de haard- of standplaatsvergoeding voor de werknemers die verschillende deeltijdse functies uitoefenen berekend te worden op het loon voor elke functie afzonderlijk, telkens om te zetten in een voltijdse functie, om het bedrag ervan te kennen. § 5. De haardtoelage wordt slechts gesubsidieerd na voorlegging van een door het betrokken personeelslid ondertekende verklaring, volgens een model dat door de administratie wordt aangereikt. Aan de overige personeelsleden wordt de standplaatstoelage toegekend.

Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 24 september 2001 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 17 juli 2000 tot uitvoering van het decreet van 26 juni 1991 houdende erkenning en subsidiëring van het maatschappelijk opbouwwerk.

Brussel, 24 september 2001.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, M. VOGELS

^