Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 24 november 2006
gepubliceerd op 05 februari 2007

Besluit van de Vlaamse Regering betreffende het Pendelfonds

bron
vlaamse overheid
numac
2007035113
pub.
05/02/2007
prom.
24/11/2006
ELI
eli/besluit/2006/11/24/2007035113/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

24 NOVEMBER 2006. - Besluit van de Vlaamse Regering betreffende het Pendelfonds


De Vlaamse Regering, Gelet op artikel 20 van de Bijzondere Wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen;

Gelet op het decreet van 30 juni 2006 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2006, inzonderheid op artikel 52, 53, 55, § 2, 56, § 2, en 57;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 13 juli 2006;

Gelet op het advies 41.480/3 van de Raad van State, gegeven op 7 november 2006, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Mobiliteit, Sociale Economie en Gelijke Kansen;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Het centrale aanspreekpunt

Artikel 1.In elke provincie wordt een centraal aanspreekpunt gevormd uit een samenwerkingsverband tussen de provincie, De Lijn en de Vlaamse overheid. Andere partners kunnen bij de werking van het centrale aanspreekpunt worden betrokken.

Art. 2.De centrale aanspreekpunten initiëren en faciliteren de potentiële projecten rond woon-werkverkeer en begeleiden bij de coördinatie, de uitwerking, de uitvoering en de evaluatie van de projecten.

Art. 3.Er kan bij de taken, vermeld in het artikel 2 van dit besluit, een beroep gedaan worden op de centrale aanspreekpunten door bedrijven, bedrijvenzones en instellingen die te maken hebben met problemen rond woon-werkverkeer of die het woon-werkverkeer naar of van hun bedrijfslocaties op een meer duurzame manier willen organiseren.

Art. 4.Het centrale aanspreekpunt wordt geïntegreerd in het provinciale mobiliteitspunt. HOOFDSTUK II. - De begeleidingscommissie

Art. 5.De begeleidingscommissie is als volgt samengesteld : 1° een voorzitter, aangewezen door de Vlaamse minister, bevoegd voor het Mobiliteitsbeleid;2° twee vertegenwoordigers van de Vlaamse Regering;3° een gelijk aantal vertegenwoordigers uit werkgevers- en werknemersorganisaties die zetelen in de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen, voorgedragen door die Raad en benoemd door de Vlaamse minister, bevoegd voor het Mobiliteitsbeleid;4° een vertegenwoordiging van de afdeling Beleid, Mobiliteit en Verkeersveiligheid van het Departement Mobiliteit en Openbare Werken van het Vlaams ministerie van Mobiliteit en Openbare Werken, aangewezen door de secretaris-generaal van dit departement. De Vlaamse minister, bevoegd voor het Mobiliteitsbeleid, bepaalt de regels voor de werking van de begeleidingscommissie.

Art. 6.De begeleidingscommissie heeft als taak aan de Vlaamse minister, bevoegd voor het Mobiliteitsbeleid, adviezen te verlenen in het kader van de procedure voor het verkrijgen van een tegemoetkoming uit het Pendelfonds. HOOFDSTUK III. - Procedure

Art. 7.De procedure om een projectaanvraag in te dienen verloopt als volgt : 1° de projectaanvragen worden tweemaal per jaar op vaste tijdstippen ingediend bij de begeleidingscommissie.De Vlaamse minister, bevoegd voor het Mobiliteitsbeleid, doet uiterlijk vier maanden voor de uiterste datum van indiening een oproep om projectaanvragen in te dienen. Voor het jaar 2006 kan van dit principe worden afgeweken. De oproep vermeldt de uiterste datum van indiening; 2° een projectaanvrager vraagt voorafgaandelijk aan de indiening van het projectvoorstel een advies aan het betrokken centrale aanspreekpunt;3° het betrokken centrale aanspreekpunt onderzoekt de aanvraag op basis van de ontvankelijkheidscriteria, bepaald in artikelen 54, 55 en 56 van het decreet van 30 juni 2006 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2006;4° onverminderd de ontvankelijkheidscriteria uit het vorige punt wordt de aanvraag door het betrokken centrale aanspreekpunt ook getoetst aan volgende elementen : a) een probleemformulering;b) de vergelijking en beoordeling van mogelijke alternatieve oplossingen voor het probleem, zoals de kostprijs voor het totaal en de deelaspecten, de effectiviteit, de organisatie en de fasering;c) een duidelijke beschrijving van het uiteindelijk voorgestelde project met het oog op een inhoudelijke beoordeling ervan;d) een beschrijving van de geplande looptijd van het project;e) een beschrijving van de mate waarin het project vernieuwend is;f) een beschrijving van de mate waarin het project een laboratoriumfunctie zou kunnen vervullen en de toepasbaarheid ervan op andere locaties en problemen;g) een beschrijving van de mate waarin het project na verloop van tijd een structurele inbedding krijgt of financieel zelfstandig kan draaien;h) een beschrijving van de wijze waarop een terugkoppeling gepland is met de gebruikers of klanten, zoals communicatie en informatie, meer bepaald hoe en op welke tijdstippen dat gebeurt;i) de formele goedkeuring van alle betrokken partners in het project;j) een begroting van het project en dit voor elk jaar van het project, met een raming van de inkomsten en uitgaven eigen aan dat jaar.In de begroting wordt de aangevraagde projectsubsidie ter ondersteuning van de specifieke kosten voortvloeiend uit het project toegelicht. k) een document waaruit het overleg blijkt tussen de werkgevers en de werknemers op projectniveau;5° binnen drie weken na het verzoek om advies, bezorgt het centraal aanspreekpunt haar advies aan de projectaanvrager.Dit advies moet door de aanvrager bijgevoegd worden bij de indiening van het dossier bij de begeleidingscommissie; 6° de indiener beschikt over de mogelijkheid een beroep te doen op de diensten van het centrale aanspreekpunt om de opmaak van het dossier te faciliteren en te begeleiden, zowel bij de aanvang als na het uitbrengen van het advies door het centrale aanspreekpunt.

Art. 8.De beoordelingsprocedure verloopt als volgt : 1° de vertegenwoordiging van de afdeling Beleid, Mobiliteit en Verkeersveiligheid van het Departement Mobiliteit en Openbare Werken van het Vlaams ministerie van Mobiliteit en Openbare Werken in de begeleidingscommissie doet een technische en administratieve screening van de projectaanvraag op basis van de inhoud van de nota, vermeld in artikel 7;2° de begeleidingscommissie maakt binnen de gesloten budgettaire enveloppe een oplijsting van de projectaanvragen en bezorgt die, samen met haar advies, aan de Vlaamse minister, bevoegd voor het Mobiliteitsbeleid.Als de totale subsidiëringssom van de projectaanvragen met een gunstig advies groter is dan de beschikbare budgettaire middelen, dan stelt de begeleidingscommissie een rangschikking van de goedgekeurde projectaanvragen op, op basis van de prioriteitscriteria die worden bepaald door de Vlaamse minister, bevoegd voor het Mobiliteitsbeleid, en op advies van de begeleidingscommissie; 3° de Vlaamse minister, bevoegd voor het Mobiliteitsbeleid, beslist op basis van het advies van de begeleidingscommissie welke projecten onder welke voorwaarden een tegemoetkoming uit het Pendelfonds krijgen, welke de subsidiabele kosten zijn en tot beloop van welk bedrag een tegemoetkoming in de subsidiabele kosten verleend wordt. Bij ontstentenis van een advies van de begeleidingscommissie uiterlijk één maand na de uiterste datum van indiening, kan de minister een beslissing nemen zonder het advies af te wachten. Het bedrag van de tegemoetkoming is gebaseerd op de duur van het project, met een maximumduur van vier jaar. De minister kan op een gemotiveerde manier van het voorgestelde advies en de prioriteitstelling afwijken.

Art. 9.De tegemoetkoming wordt in drie schijven uitbetaald. De eerste 40 % van de tegemoetkoming wordt betaald binnen een maand nadat het bewijs wordt geleverd van het opstarten van het project. De tweede schijf van 40 % wordt betaald binnen een maand na de beslissing van de Vlaamse minister, bevoegd voor het Mobiliteitsbeleid, op basis van een evaluatieverslag, zoals bepaald in het tweede lid van artikel 10. De laatste schijf van 20 % wordt betaald binnen een maand na de beslissing van de minister op basis van een evaluatieverslag, zoals bepaald in het tweede lid van artikel 10, en op basis van een uitgebreid financieel verslag, zoals bepaald in het derde lid van artikel 10. Als voor het verstrijken van de termijn voor het indienen van het eerste evaluatieverslag de eerste schijf van de tegemoetkoming al werd besteed en de volgende schijf van de tegemoetkoming noodzakelijk is om de voortzetting van het project te garanderen, kan de tweede schijf vervroegd worden uitbetaald, binnen een maand na de beslissing van de minister op basis van een financieel verslag, zoals bepaald in het eerste lid van artikel 10. De minister stelt de nadere regels vast voor de uitbetaling van de tegemoetkomingen.

Art. 10.De voortgangsprocedure verloopt als volgt : 1° als de aanvrager een vervroegde uitbetaling wil van de tweede schijf van de tegemoetkoming, dient hij bij het centraal aanspreekpunt een financieel verslag in.Dat financieel verslag maakt duidelijk op welke wijze de al uitbetaalde tegemoetkoming, meer bepaald de eerste schijf van 40 %, werd besteed. Het financieel verslag geeft tevens aan hoe de tweede schijf zal worden besteed in kader van het project; 2° na het verstrijken van een derde van de looptijd van het project, zoals die blijkt uit de projectaanvraag, en uiterlijk twaalf maanden na de startdatum van het project, dient de aanvrager bij het centrale aanspreekpunt een evaluatieverslag in.Dat evaluatieverslag bevat, op basis van de door de Vlaamse minister, bevoegd voor het Mobiliteitsbeleid, bepaalde indicatoren, alle elementen die een evaluatie van het project mogelijk maken, zoals het aantal gebruikers, de inkomsten en uitgaven, de opgave van eventuele organisatorische problemen en hun mogelijke oplossingen. Indien er meer dan twaalf maanden verstrijken tussen dit evaluatieverslag en de verslagen bepaald in het derde lid van dit artikel, wordt na elke termijn van twaalf maanden een bijkomend evaluatieverslag ingediend; 3° met het oog op de uitbetaling van de laatste schijf van de tegemoetkoming dient de aanvrager ter verantwoording een evaluatieverslag in zoals bepaald in het tweede lid van dit artikel, en een uitgebreid financieel verslag voor het geheel van de kosten en opbrengsten van het project.Dit uitgebreid financieel verslag moet duidelijk maken of de subsidies werden aangewend voor de vooropgestelde doelstellingen en de inkomsten en uitgaven van het project in overeenstemming zijn met de aanvaarde begroting van het project. Alle nodige bewijs- en verantwoordingsstukken voor de inkomsten en uitgaven van het project, die het uitgebreid financieel verslag onderbouwen, dienen ter beschikking worden gehouden en gedurende vijf jaar te worden bewaard. 4° de financiële verslagen en evaluatieverslagen, zoals bedoeld in de voorgaande leden van dit artikel, worden door het centraal aanspreekpunt binnen de zeven werkdagen na ontvangst aan de begeleidingscommissie bezorgd.De verslagen worden door de vertegenwoordiging van de afdeling Beleid, Mobiliteit en Verkeersveiligheid van het Departement Mobiliteit en Openbare Werken van het Vlaams ministerie van Mobiliteit en Openbare Werken gescreend; 5° de begeleidingscommissie maakt een advies op en bezorgt haar advies aan de Vlaamse minister, bevoegd voor het Mobiliteitsbeleid, binnen een maand na ontvangst van het dossier;6° de Vlaamse minister, bevoegd voor het Mobiliteitsbeleid, beslist op basis van het advies van de begeleidingscommissie over de verdere subsidiëring van het project.Bij ontstentenis van een advies van de begeleidingscommissie binnen een maand na de ontvangst van het dossier, kan de minister een beslissing nemen zonder het advies af te wachten. De minister bezorgt de beslissing binnen de zes weken na ontvangst van het dossier aan de projectaanvrager. HOOFDSTUK IV. - Werking en beheer van het Pendelfonds

Art. 11.Alle financiële verrichtingen worden gecentraliseerd in het Departement Mobiliteit en Openbare Werken van het Vlaams Ministerie Van Mobiliteit en Openbare Werken, waar ze ter goedkeuring worden voorgelegd aan de secretaris-generaal.

Art. 12.De Vlaamse minister, bevoegd voor het mobiliteitsbeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 24 november 2006.

De minister-president van de Vlaamse Regering, Y. LETERME De Vlaamse minister van Mobiliteit, Sociale Economie en Gelijke Kansen, K. VAN BREMPT

^