gepubliceerd op 18 september 2009
Besluit van de Vlaamse Regering tot uitvoering van het decreet van 27 maart 2009 houdende vaststelling van een kader voor de gebruikerscompensatie bij bestemmingswijzigingen, overdrukken en erfdienstbaarheden tot openbaar nut
24 JULI 2009. - Besluit van de Vlaamse Regering tot uitvoering van het decreet van 27 maart 2009 houdende vaststelling van een kader voor de gebruikerscompensatie bij bestemmingswijzigingen, overdrukken en erfdienstbaarheden tot openbaar nut
De Vlaamse Regering, Gelet op het decreet van 27 maart 2009 houdende vaststelling van een kader voor de gebruikerscompensatie bij bestemmingswijzigingen, overdrukken en erfdienstbaarheden tot openbaar nut, artikelen 7, tweede lid, en 8;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister van Financiën en Begroting, verleend op 14 mei 2009;
Gelet op advies 46.735/1 van de Raad van State, gegeven op 11 juni 2009, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Economie, Buitenlands Beleid, Landbouw en Plattelandsbeleid, en de Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, Na beraadslaging, Besluit :
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° het decreet van 27 maart 2009 : het decreet van 27 maart 2009 houdende vaststelling van een kader voor de gebruikerscompensatie bij bestemmingswijzigingen, overdrukken en erfdienstbaarheden tot openbaar nut;2° de maatregel : de gebruiksbeperking ten gevolge van de bestemmingswijziging, vermeld in artikel 3, 2°, van het decreet van 27 maart 2009, de overdrukken, vermeld in artikel 3, 3°, van het decreet van 27 maart 2009, en de door de Vlaamse Regering opgelegde erfdienstbaarheden tot openbaar nut, vermeld in artikel 5 van het decreet van 27 maart 2009;
Art. 2.§ 1. De gebruikerscompensatie, vermeld in artikel 3, 7°, van het decreet van 27 maart 2009, is gelijk aan het verschil tussen de financiële minwaarde van een landbouwperceel na de instelling van de maatregel en de financiële minwaarde van een landbouwperceel voor de instelling van de maatregel.
De financiële minwaarde van een landbouwperceel wordt berekend door de financiële minwaarde per hectare, vermeld in paragraaf 2, te vermenigvuldigen met de oppervlakte van het perceel waarop de maatregel wordt ingezet in hectare. § 2. De financiële minwaarde per hectare wordt berekend als volgt : 1° voor een gebruikswaardedaling die kleiner is dan of gelijk is aan het eindgebruik : de financiële minwaarde (euro/ha) = kosten van het alternatief (euro/ha) + [genotsderving (euro/ha) + kapitaalsderving (euro/ha)] x de gebruikswaardedaling (procent) / eindgebruik (procent);2° voor een gebruikswaardedaling die groter is dan het eindgebruik en kleiner is dan de gebruiksstopzetting : de financiële minwaarde (euro/ha) = [kosten van het alternatief (euro/ha) + genotsderving (euro/ha) + kapitaalsderving (euro/ha)] + diverse schadeposten (euro/ha) x [de gebruikswaardedaling (procent) - eindgebruik (procent)]/ [gebruiksstopzetting (procent) - eindgebruik (procent)];3° voor een gebruikswaardedaling die gelijk is aan of groter is dan de gebruiksstopzetting : de financiële minwaarde (euro/ha) = genotsderving (euro/ha) + kapitaalsderving (euro/ha) + diverse schadeposten (euro/ha). De gebruikerscompensatie wordt bepaald op basis van de geschiktheid van het perceel voor de verbouwde teelt in vergelijking met een gemiddeld landbouwperceel van de streek. Bij de bepaling van de gebruikerscompensatie wordt rekening gehouden met alle relevante factoren, zoals de bodemgesteldheid, de drainageklasse, het overstromingsregime, de intensiteit van de teelt en het bedrijf, de geldende reglementaire gebruiksbeperkingen, zoals bemestingsnormen, en de al toegekende gebruikswaardedaling van het perceel. Voorts wordt bepaald in hoeverre de verbouwde teelt combineerbaar is met de maatregel. Voor de toepassing van dit lid wordt onder verbouwde teelt verstaan het gemiddelde van de teelten die door de gebruiker op het perceel zijn verbouwd gedurende de laatste vier jaar voor de instelling van de maatregel op het perceel. Als de gebruiker het perceel niet in gebruik had gedurende de laatste vier jaar voor de instelling van de maatregel op het perceel, wordt alleen rekening gehouden met de teelten die de gebruiker op het perceel in kwestie verbouwd heeft gedurende de periode waarin de gebruiker het perceel in gebruik had.
De volgende regels gelden voor de bepaling van de financiële minwaarde per hectare : 1° de kosten van het alternatief omvatten de extra kosten die verbonden zijn aan de alternatieve maatregel in vergelijking met de kosten van de methode die gehanteerd werd voor het recht op gebruikerscompensatie ontstond.2° de genotsderving bedraagt viermaal de semibrutowinst van de teelt (euro/ha), waarbij de semibrutowinst wordt berekend conform de forfaitaire grondslagen van aanslag uit het Wetboek van de Inkomstenbelasting;3° onder kapitaalsderving wordt verstaan het bedrijfsverlies aan dieren en materieel, het verlies voor de perceelsoppervlakte die aansluit aan de bedrijfszetel, en de bedrijfsontreddering van gebouwen, veroorzaakt door de instelling van de maatregel op het perceel (euro/ha);4° diverse schadeposten zijn posten die niet zijn opgenomen in de genotsderving, namelijk het verlies van de navette, het verlies van nutriëntenemissierechten (euro/ha) en het verlies van grondgebonden productiepremies, zoals de MTR-rechten en de zoogkoeienpremies;5° het eindgebruik is de gebruikswaardedaling, waarbij het landbouwgebruik niet meer rendabel is.Het eindgebruik wordt bepaald per bedrijf op basis van de verbouwde teelten en het areaal ervan; 6° de gebruiksstopzetting is de gebruikswaardedaling, waarbij er op het perceel geen landbouwgebruik meer mogelijk is.De gebruiksstopzetting wordt bepaald per bedrijf op basis van de verbouwde teelten en het areaal ervan. § 3. De gebruikerscompensatie, vermeld in § 1, omvat ook een vergoeding toegekend voor niet terugverdienbare investeringen.
Investeringen die werden gedaan na de begindatum van het openbaar onderzoek over de instelling van de maatregel op het perceel komen niet voor vergoeding in aanmerking. § 4. De Vlaamse minister, bevoegd voor het landbouwbeleid en de zeevisserij, kan de kosten van het alternatief en de gebruikswaardedaling na de instelling van de maatregel, vaststellen.
Art. 3.§ 1. De aanvraag tot gebruikerscompensatie moet binnen een periode van één jaar na de inwerkingtreding van de maatregel, vermeld in artikel 1, 2°, met een beveiligde zending, vermeld in artikel 3, 9° van het decreet van 27 maart 2009, worden bezorgd aan de provinciale afdeling van de Vlaamse Landmaatschappij waar het grootste deel van het perceel is gelegen.
Als de gebruiker een vergoeding kan verkrijgen op grond van andere vergoedingsmechanismen, dan een gebruikerscompensatie, maar die niet binnen een jaar verkrijgt, vangt de vervaltermijn, vermeld in het eerste lid, pas aan nadat de termijn van een jaar is verstreken.
Als de gebruiker een vergoeding verkrijgt op grond van een ander vergoedingsmechanisme dan de gebruikerscompensatie, maar die vergoeding niet afdoende is, vangt de vervaltermijn van één jaar pas aan vanaf de uitbetaling van die vergoeding.
De vervaltermijnen, vermeld in de leden 1 tot en met 3, vangen ten vroegste aan op de datum van inwerkingtreding van dit besluit. § 2. Als er verschillende gebruikers zijn, moet de aanvraag door al de gebruikers worden ondertekend, tenzij de aanvrager een volmacht voorlegt waarbij hij de opdracht krijgt de aanvraag in te dienen in eigen naam en in naam van een andere aanvrager. § 3. Bij de aanvraag worden de volgende stukken gevoegd : 1° een plan waaruit blijkt voor welk perceel de gebruikerscompensatie wordt gevraagd en eventueel een situatietekening op een kopie van het stratenplan, met vermelding van de straatnaam of de gangbare plaatsnaam, waaruit blijkt voor welk perceel de vergoeding wordt gevraagd;2° een bewijs dat de aanvrager op het ogenblik van de inwerkingtreding van het ruimtelijk uitvoeringsplan of een plan van aanleg gebruiker is van het perceel.
Art. 4.§ 1. De Vlaamse Landmaatschappij waarnaar de aanvraag is gestuurd, gaat na of de gebruiker in aanmerking komt voor een gebruikerscompensatie als vermeld in artikel 3, 7°, van het decreet van 27 maart 2009, en of alle stukken, vermeld in artikel 3, § 3, werden bezorgd.
Als de aanvraag volledig is, wordt de aanvrager daarvan schriftelijk op de hoogte gebracht binnen dertig dagen na de ontvangst van de aanvraag.
Als niet alle stukken werden bezorgd, wordt de aanvraag als onvolledig beschouwd. De aanvrager wordt binnen dertig dagen na de ontvangst van de aanvraag op de hoogte gebracht van de stukken die ontbreken. De aanvrager bezorgt de ontbrekende stukken binnen veertien dagen met een beveiligde zending aan de provinciale afdeling van de Vlaamse Landmaatschappij, vermeld in artikel 3, § 1. De aanvrager wordt binnen veertien dagen na de ontvangst van de ontbrekende stukken ervan op de hoogte gebracht of zijn aanvraag volledig is. § 2. Binnen vier maanden nadat de aanvrager op de hoogte is gebracht van de volledigheid van de aanvraag, maakt de Vlaamse Landmaatschappij een ontwerpbeslissing op. De aanvrager wordt met een beveiligde zending op de hoogte gebracht van de ontwerpbeslissing. § 3. De ontwerpbeslissing bevat het voorstel van gebruikerscompensatie en vermeldt uitdrukkelijk de berekening. § 4. De aanvrager die de ontwerpbeslissing betwist, kan daartegen een bezwaar indienen met een beveiligde zending bij de centrale directie van de Vlaamse Landmaatschappij binnen een termijn van dertig dagen na de ontvangst van de beveiligde zending waarin hij op de hoogte wordt gebracht van de ontwerpbeslissing. § 5. De aanvrager wordt met een beveiligde zending op de hoogte gebracht van de definitieve beslissing van de Vlaamse Landmaatschappij binnen een termijn van vier maanden nadat de bezwaartermijn is verstreken. § 6. Binnen zes maanden nadat de aanvrager op de hoogte is gebracht van de definitieve beslissing, wordt de gebruikerscompensatie, als die wordt toegekend en als er kredieten beschikbaar zijn gesteld, uitgekeerd door de Vlaamse Landmaatschappij.
Art. 5.De Vlaamse minister, bevoegd voor het landbouwbeleid, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu en het waterbeheer, zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 24 juli 2009.
De minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Economie, Buitenlands Beleid, Landbouw en Plattelandsbeleid, K. PEETERS De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, J. SCHAUVLIEGE