gepubliceerd op 12 april 2024
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs
23 FEBRUARI 2024. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs
Rechtsgrond Dit besluit is gebaseerd op: - de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016, bekrachtigd bij het decreet van 23 december 2016, artikel V.47, § 3 en V.48.
Vormvereisten De volgende vormvereisten zijn vervuld: - De Vlaamse minister, bevoegd voor het budgettair beleid, heeft zijn akkoord gegeven op 25 oktober 2023. - De gemeenschappelijke vergadering van Sectorcomité X, van onderafdeling Vlaamse Gemeenschap van afdeling 2 van het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten en van het overkoepelend onderhandelingscomité, vermeld in het decreet van 5 april 1995 tot oprichting van onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd onderwijs, heeft protocol nr. 247 gesloten op 17 november 2023. - De Raad van State heeft advies 74.935/1 gegeven op 22 december 2023, met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.
Motivering Dit besluit is gebaseerd op het volgende motief: - De maatregel die in dit ontwerp van besluit is opgenomen, is gebaseerd op het regeerakkoord van de Vlaamse Regering 2019-2024. Het opvangen van het tekort aan leerkrachten is een van de grootste uitdagingen die de Vlaamse overheid binnen deze legislatuur moet overwinnen. Om het lerarentekort weg te werken en om het beroep globaal weer aantrekkelijker te maken, is het de bedoeling om zij-instromers aan te trekken in knelpuntberoepen. De diensten die ze in de privésector als werknemer of zelfstandige hebben gepresteerd, komen in aanmerking voor de geldelijke loopbaan als ze de stap naar het onderwijs zetten.
Initiatiefnemer Dit besluit wordt voorgesteld door de Vlaamse minister van Onderwijs, Sport, Dierenwelzijn en Vlaamse Rand.
Na beraadslaging, DE VLAAMSE REGERING BESLUIT: HOOFDSTUK I. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs
Artikel 1.Aan artikel 16 van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 14 juli 2023, wordt een paragraaf 4 toegevoegd, die luidt als volgt: " § 4. Als een personeelslid overstapt van een hogeschool naar een van de andere onderwijsniveaus die onder het toepassingsgebied van dit besluit vallen, worden de diensten die het personeelslid heeft verstrekt in de privésector, als werknemer of als zelfstandige, in aanmerking genomen voor de berekening van het salaris van het personeelslid, op voorwaarde dat die diensten voor de overstap door de hogeschool zijn erkend als geldelijke anciënniteit als vermeld in artikel V.161 en V.178 van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013.".
Art. 2.In artikel 16ter van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2020Relevante gevonden documenten type besluit van de vlaamse regering prom. 04/09/2020 pub. 13/10/2020 numac 2020015674 bron vlaamse overheid Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van de regelgeving betreffende de geldelijke en sociale anciënniteit van sommige personeelsleden van het onderwijs type besluit van de vlaamse regering prom. 04/09/2020 pub. 18/09/2020 numac 2020043033 bron vlaamse overheid Besluit van de Vlaamse Regering tot toekenning van extra werkingsbudget voor de scholen van het gewoon en buitengewoon basis- en secundair onderwijs, de CLB's en de internaten omwille van de genomen maatregelen en hieraan verbonden extra onkosten gemaakt door de scholen tegen verspreiding van COVID19 voor de periode september - december 2020 sluiten en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 9 september 2022, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° paragraaf 1 wordt vervangen door wat volgt: " § 1.Dit artikel is van toepassing op het personeelslid dat vanaf 1 september 2023 voor de eerste keer wordt aangesteld in een gefinancierde of gesubsidieerde betrekking in het onderwijs, met uitzondering van een universiteit, en op voorwaarde dat dat personeelslid wordt aangesteld in een van de volgende ambten: 1° alle wervings-, selectie- en bevorderingsambten die behoren tot het bestuurs- en onderwijzend personeel in het basis- en secundair onderwijs;2° het ambt van adjunct-directeur in het basisonderwijs;3° het ambt van ICT-coördinator in het basis- en secundair onderwijs;4° de ambten van arts en paramedisch werker in de centra voor leerlingenbegeleiding. Personeelsleden die voor 1 september 2023 een of meer korte aanstellingen hebben gehad die samen niet meer dan 105 dagen bedragen, worden voor de toepassing van het eerste lid beschouwd als personeelsleden die vanaf 1 september 2023 voor de eerste keer worden aangesteld."; 2° paragraaf 1bis en paragraaf 1ter worden opgeheven;3° in paragraaf 2, derde lid, wordt het woord "tien" vervangen door het woord "vijftien";4° in paragraaf 2 wordt het vierde lid opgeheven; 5° in paragraaf 4 wordt het eerste lid vervangen door wat volgt: "Paragraaf 1 tot en met 3 gelden ook voor het personeelslid dat vanaf 1 september 2023 wordt aangesteld in een knelpuntambt of -vak, en dat gedurende een ononderbroken periode van minimaal drie jaar voor de datum van zijn aanstelling op 1 september 2023 of later, niet aangesteld was in een gefinancierde of gesubsidieerde betrekking in het onderwijs, met uitzondering van een universiteit."; 6° paragraaf 5 wordt vervangen door wat volgt: " § 5.De bijkomende geldelijke anciënniteit vermeld in paragraaf 2, blijft tijdens de verdere loopbaan van het personeelslid verworven voor alle knelpuntambten, -vakken en -specialiteiten die opgenomen zijn in paragraaf 1 op het ogenblik dat het personeelslid voor het eerst wordt aangesteld in een gefinancierde of gesubsidieerde betrekking in het onderwijs, met uitzondering van een universiteit, en voor alle knelpuntambten, -vakken en -specialiteiten die later worden toegevoegd.
Voor het maximum aantal jaren geldelijke anciënniteit, dat in rekening kan gebracht worden tijdens de verdere loopbaan van het personeelslid, telt het maximum aantal jaren dat is vastgelegd in paragraaf 2 op het ogenblik dat het personeelslid voor het eerst wordt aangesteld in een gefinancierde of gesubsidieerde betrekking in het onderwijs, met uitzondering van een universiteit. Als een personeelslid in toepassing van paragraaf 4 gedurende een ononderbroken periode van minimaal drie jaar geen aanstelling had en nadien opnieuw wordt aangesteld in een ambt vermeld in het eerste lid, dan moet voor het voormelde maximum aantal jaren geldelijke anciënniteit voor de verdere loopbaan op dat ogenblik opnieuw gekeken worden naar het maximum aantal jaren dat opgenomen is in paragraaf 2 op het ogenblik dat het personeelslid voor het eerst werd aangesteld in een gefinancierde of gesubsidieerde betrekking in het onderwijs, met uitzondering van een universiteit. De diensten die het personeelslid al in rekening kon brengen, kunnen op dat ogenblik echter alleen uitgebreid worden met andere diensten verstrekt in de privésector.
De bijkomende geldelijke anciënniteit blijft eveneens verworven wanneer het personeelslid een andere betrekking opneemt in een selectie- of bevorderingsambt in het basisonderwijs, in het secundair onderwijs of in een centrum voor leerlingenbegeleiding."; 7° een paragraaf 5bis en een paragraaf 5ter worden ingevoegd, die luiden als volgt: " § 5bis.In afwijking van paragraaf 5 blijft de bijkomende geldelijke anciënniteit die een personeelslid heeft verworven voor de knelpuntambten, -vakken en -specialiteiten op het ogenblik dat het personeelslid tussen 1 september 2020 en 30 november 2021 voor het eerst werd aangesteld in een gefinancierde of gesubsidieerde betrekking in het onderwijs, met uitzondering van een universiteit, tijdens de verdere loopbaan van het personeelslid verworven. Deze bijkomende geldelijke anciënniteit geldt vanaf 1 september 2023 ook bij een aanstelling in een gefinancierde of gesubsidieerde betrekking in een knelpuntambt vermeld in paragraaf 1, evenals voor alle knelpuntambten, -vakken en -specialiteiten die later worden toegevoegd, en blijft eveneens tijdens de verdere loopbaan van het personeelslid verworven.
Voor het maximum aantal jaren bijkomende geldelijke anciënniteit, dat in rekening kan gebracht worden tijdens de verdere loopbaan van het personeelslid, telt het maximum van acht jaren zoals dat gold op het ogenblik dat het personeelslid voor het eerst werd aangesteld in een gefinancierde of gesubsidieerde betrekking in het onderwijs, met uitzondering van een universiteit, als vermeld in het eerste lid. Als het personeelslid nadien in toepassing van paragraaf 4 gedurende een ononderbroken periode van minimaal drie jaar geen aanstelling had en opnieuw wordt aangesteld in een ambt vermeld in het eerste lid, dan kunnen voor het voormelde maximum aantal jaren geldelijke anciënniteit voor de verdere loopbaan de diensten die hij al in rekening kon brengen tot maximaal acht jaar geldelijke anciënniteit op dat ogenblik uitgebreid worden met andere diensten verstrekt in de privésector en dit tot het maximum aantal jaren dat opgenomen is in paragraaf 2 op het ogenblik dat het personeelslid opnieuw wordt aangesteld.
De bijkomende geldelijke anciënniteit blijft eveneens verworven wanneer het personeelslid een andere betrekking opneemt in een selectie- of bevorderingsambt in het basisonderwijs, in het secundair onderwijs of in een centrum voor leerlingenbegeleiding. § 5ter. In afwijking van paragraaf 5 blijft de bijkomende geldelijke anciënniteit die een personeelslid heeft verworven voor de knelpuntambten, -vakken en -specialiteiten op het ogenblik dat het personeelslid tussen 1 december 2021 en 31 augustus 2023 voor het eerst werd aangesteld in een gefinancierde of gesubsidieerde betrekking in het onderwijs, met uitzondering van een universiteit, tijdens de verdere loopbaan van het personeelslid verworven. Deze bijkomende geldelijke anciënniteit geldt vanaf 1 september 2023 ook bij een aanstelling in een gefinancierde of gesubsidieerde betrekking in een knelpuntambt vermeld in paragraaf 1, evenals voor alle knelpuntambten, -vakken en -specialiteiten die later worden toegevoegd, en blijft eveneens tijdens de verdere loopbaan van het personeelslid verworven.
Voor het maximum aantal jaren bijkomende geldelijke anciënniteit, dat in rekening kan gebracht worden tijdens de verdere loopbaan van het personeelslid, telt het maximum van tien jaren zoals dat gold op het ogenblik dat het personeelslid voor het eerst werd aangesteld in een gefinancierde of gesubsidieerde betrekking in het onderwijs, met uitzondering van een universiteit, als vermeld in het eerste lid. Als het personeelslid nadien in toepassing van paragraaf 4 gedurende een ononderbroken periode van minimaal drie jaar geen aanstelling had en opnieuw wordt aangesteld in een ambt vermeld in het eerste lid, dan kunnen voor het voormelde maximum aantal jaren geldelijke anciënniteit voor de verdere loopbaan de diensten die hij al in rekening kon brengen tot maximaal tien jaar geldelijke anciënniteit op dat ogenblik uitgebreid worden met andere diensten verstrekt in de privésector en dit tot het maximum aantal jaren dat opgenomen is in paragraaf 2 op het ogenblik dat het personeelslid opnieuw wordt aangesteld.
De bijkomende geldelijke anciënniteit blijft eveneens verworven wanneer het personeelslid een andere betrekking opneemt in een selectie- of bevorderingsambt in het basisonderwijs, in het secundair onderwijs of in een centrum voor leerlingenbegeleiding.".
Art. 3.In artikel 17 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 mei 2019Relevante gevonden documenten type besluit van de vlaamse regering prom. 24/05/2019 pub. 30/08/2019 numac 2019041869 bron vlaamse overheid Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van de regelgeving betreffende de nuttige ervaring, de concordantie en de bekwaamheidsbewijzen en salarisschalen in het volwassenenonderwijs sluiten, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 2, 5° wordt de zinsnede "waaraan een technisch georiënteerde basisoptie en/of een beroepsvoorbereidend leerjaar bestaat" opgeheven;2° paragraaf 3 wordt opgeheven;3° paragraaf 5 wordt vervangen door wat volgt: " § 5.De nuttige ervaring wordt erkend overeenkomstig de bepalingen van de hoofdstukken I, III, IV, en V van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 oktober 1997Relevante gevonden documenten type besluit van de vlaamse regering prom. 07/10/1997 pub. 19/11/1997 numac 1997036332 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Besluit van de Vlaamse regering betreffende de nuttige ervaring als bekwaamheidsbewijs voor personeelsleden van het onderwijs sluiten betreffende de nuttige ervaring als bekwaamheidsbewijs voor personeelsleden van het onderwijs.
De nuttige ervaring wordt erkend na een aanvraag bij het Agentschap voor Onderwijsdiensten of bij het Agentschap voor Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs, Kwalificaties en Studietoelagen aan de hand van een verklaring op erewoord. De voormelde agentschappen kunnen altijd de nodige bewijsstukken opvragen.
De erkenning van nuttige ervaring als bekwaamheidsbewijs die is verleend conform het besluit van de Vlaamse Regering van 7 oktober 1997Relevante gevonden documenten type besluit van de vlaamse regering prom. 07/10/1997 pub. 19/11/1997 numac 1997036332 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Besluit van de Vlaamse regering betreffende de nuttige ervaring als bekwaamheidsbewijs voor personeelsleden van het onderwijs sluiten betreffende de nuttige ervaring als bekwaamheidsbewijs voor personeelsleden van het onderwijs, geldt ook als erkenning van nuttige ervaring voor de toepassing van dit artikel."; 4° in paragraaf 6, tweede lid, wordt de zin "De perioden die als nuttige ervaring waren erkend, komen in aanmerking vanaf de leeftijd van 24 jaar." opgeheven; 5° in paragraaf 7, tweede lid, wordt de zin "De perioden die als nuttige ervaring waren erkend, komen in aanmerking vanaf de leeftijd van 24 jaar." opgeheven; 6° in paragraaf 8 wordt het tweede lid opgeheven. HOOFDSTUK II. - Slotbepalingen
Art. 4.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 september 2023.
Art. 5.De Vlaamse minister, bevoegd voor onderwijs en vorming, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 23 februari 2024.
De minister-president van de Vlaamse Regering, J. JAMBON De Vlaamse minister van Onderwijs, Sport, Dierenwelzijn en Vlaamse Rand, B. WEYTS