gepubliceerd op 10 november 1998
Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het koninklijk besluit van 23 augustus 1972 tot vaststelling van de minvermogendheid van de kandidaten voor een studietoelage en van het besluit van de Vlaamse regering van 13 juli 1983 betreffende de studietoelagen voor hoger onderwijs
22 SEPTEMBER 1998. - Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het koninklijk besluit van 23 augustus 1972 tot vaststelling van de minvermogendheid van de kandidaten voor een studietoelage en van het besluit van de Vlaamse regering van 13 juli 1983 betreffende de studietoelagen voor hoger onderwijs
De Vlaamse regering, Gelet op de wet van 19 juli 1971 betreffende de toekenning van studietoelagen, inzonderheid op artikel 4;
Gelet op het koninklijk besluit van 23 augustus 1972 tot vaststelling van de minvermogendheid van de kandidaten voor een studietoelage, inzonderheid op artikel 7, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 7 maart 1978;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 13 juli 1983 betreffende de studietoelagen voor hoger onderwijs, inzonderheid op artikel 7;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 16 juni 1998;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid, gemotiveerd door de omstandigheid dat administratieve aanpassingen vóór 1 september 1998 moeten worden doorgevoerd;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 23 juli 1998, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs en Ambtenarenzaken;
Na beraadslaging, Besluit :
Artikel 1.In artikel 7 van het koninklijk besluit van 23 augustus 1972 tot vaststelling van de minvermogendheid van de kandidaten voor een studietoelage, gewijzigd bij koninklijk besluit van 7 maart 1978, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen door wat volgt : « § 1.In afwijking van artikel 6 mag er, in het voordeel van de kandidaat, rekening worden gehouden : 1° met het vermoedelijke inkomen van het kalenderjaar waarin het schooljaar in kwestie aanvangt, als dat inkomen van de kandidaat en de perso(o)n(en) van wie hij ten laste is, lager is dan het normaal in aanmerking te nemen inkomen, ten gevolge van : a) arbeidsongeschiktheid van de kandidaat of van de perso(o)n(en) van wie hij ten laste is, waarvoor een uitkering of vergoeding wordt uitbetaald;b) geheel of gedeeltelijk verlies of opschorting van de hoofdbetrekking van de kandidaat of van de perso(o)n(en) van wie hij ten laste is;c) brugpensioen van de kandidaat of van de perso(o)n(en) van wie hij ten laste is;d) schorsing van de kandidaat of van de perso(o)n(en) van wie hij ten laste is van het recht op werkloosheidsuitkering wegens abnormaal aanhoudende of terugkerende werkloosheid;e) vermindering of stopzetting van de uitbetaling van onderhoudsgeld aan de kandidaat of aan de persoon van wie hij ten laste is of aan de ten laste zijnde kinderen op voorwaarde dat dit het gevolg is van een rechterlijke uitspraak of het overlijden van de onderhoudsplichtige;f) vereffening van de kandidaat of van de perso(o)n(en) van wie hij ten laste is, als gevolg van faillissement of kennelijk onvermogen.2° met het vermoedelijke inkomen van het kalenderjaar dat volgt op het jaar waarin zich de hiernavolgende feiten voordoen, als dat inkomen van de kandidaat en de perso(o)n(en) van wie hij ten laste is, lager is dan het normaal in aanmerking te nemen inkomen, ten gevolge van : a) rustpensioen van de kandidaat of van de perso(o)n(en) van wie hij ten laste is;b) overlijden van de perso(o)n(en) van wie de kandidaat ten laste is;c) echtscheiding of scheiding van tafel en bed van de kandidaat of van de perso(o)n(en) van wie hij ten laste is;d) feitelijke scheiding sinds minstens een jaar van de kandidaat of van de personen van wie hij ten laste is. De termijn, bedoeld in 2°, d), wordt niet vereist als de vrederechter bij dringende en voorlopige maatregel een aparte woonst heeft bevolen of als er een procedure echtscheiding is ingeleid bij de bevoegde rechtbank.
Met de feiten, bedoeld in 1° en 2°, wordt slechts rekening gehouden als ze zich voordoen tussen 1 januari van het normaal in aanmerking te nemen jaar van inkomen en uiterlijk 31 december van het jaar waarin het schooljaar in kwestie aanvangt. ». 2° In de plaats van § 2, die § 3 wordt, wordt een nieuwe § 2 ingevoegd, die luidt als volgt : « § 2.Bij gebrek aan een aanslag voor dat jaar wordt er voorlopig rekening gehouden met het inkomen van de kandidaat en van de perso(o)n(en) van wie hij ten laste is, zoals blijkt uit attesten van werkgevers, diensten of instellingen. » .
Art. 2.Artikel 7 van het besluit van de Vlaamse regering van 13 juli 1983 betreffende de studietoelagen voor hoger onderwijs, wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 7.§ 1. In afwijking van artikel 6 mag er, in het voordeel van de kandidaat, rekening worden gehouden : 1° met het vermoedelijke inkomen van het kalenderjaar waarin het academiejaar in kwestie aanvangt, als dat inkomen van de kandidaat en de perso(o)n(en) van wie hij ten laste is, lager is dan het normaal in aanmerking te nemen inkomen, ten gevolge van : a) arbeidsongeschiktheid van de kandidaat of van de perso(o)n(en) van wie hij ten laste is, waarvoor een uitkering of vergoeding wordt uitbetaald;b) geheel of gedeeltelijk verlies of opschorting van de hoofdbetrekking van de kandidaat of van de perso(o)n(en) van wie hij ten laste is;c) brugpensioen van de kandidaat of van de perso(o)n(en) van wie hij ten laste is;d) schorsing van de kandidaat of van de perso(o)n(en) van wie hij ten laste is van het recht op werkloosheidsuitkering wegens abnormaal aanhoudende of terugkerende werkloosheid;e) vermindering of stopzetting van de uitbetaling van onderhoudsgeld aan de kandidaat of aan de persoon van wie hij ten laste is of aan de ten laste zijnde kinderen op voorwaarde dat dit het gevolg is van een rechterlijke uitspraak of het overlijden van de onderhoudsplichtige;f) vereffening van de kandidaat of van de perso(o)n(en) van wie hij ten laste is, als gevolg van faillissement of kennelijk onvermogen.2° met het vermoedelijke inkomen van het kalenderjaar dat volgt op het jaar waarin zich de hiernavolgende feiten voordoen, als dat inkomen van de kandidaat en de perso(o)n(en) van wie hij ten laste is, lager is dan het normaal in aanmerking te nemen inkomen, ten gevolge van : a) rustpensioen van de kandidaat of van de perso(o)n(en) van wie hij ten laste is;b) overlijden van de perso(o)n(en) van wie de kandidaat ten laste is;c) echtscheiding of scheiding van tafel en bed van de kandidaat of van de perso(o)n(en) van wie hij ten laste is;d) feitelijke scheiding sinds minstens een jaar van de kandidaat of van de personen van wie hij ten laste is. De termijn, bedoeld in 2°, d), wordt niet vereist als de vrederechter bij dringende en voorlopige maatregel een aparte woonst heeft bevolen of als er een procedure echtscheiding is ingeleid bij de bevoegde rechtbank.
Met de feiten, bedoeld in 1° en 2°, wordt slechts rekening gehouden als ze zich voordoen tussen 1 januari van het normaal in aanmerking te nemen jaar van inkomen en uiterlijk 31 december van het jaar waarin het academiejaar in kwestie aanvangt. § 2. Bij gebrek aan een aanslag voor dat jaar wordt er voorlopig rekening gehouden met het inkomen van de kandidaat en van de perso(o)n(en) van wie hij ten laste is, zoals blijkt uit attesten van werkgevers, diensten of instellingen. » .
Art. 3.Dit besluit treedt in werking op datum van aanvang van het schooljaar- en academiejaar 1998-1999.
Art. 4.De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 22 september 1998.
De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Ondewijs en Ambtenarenzaken, L. VAN DEN BOSSCHE