Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 21 november 2003
gepubliceerd op 27 januari 2004

Besluit van de Vlaamse regering houdende maatregelen ter uitvoering van het gebiedsgericht natuurbeleid

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2004035094
pub.
27/01/2004
prom.
21/11/2003
ELI
eli/besluit/2003/11/21/2004035094/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

21 NOVEMBER 2003. - Besluit van de Vlaamse regering houdende maatregelen ter uitvoering van het gebiedsgericht natuurbeleid


De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, inzonderheid op de artikelen 9, 13, 16, 25, 26bis, 27, 28, 36ter, 42, 43, 45, 48, 50, 51 en 56;

Gelet op artikel 8 van het besluit van de Vlaamse regering van 23 juli 1998 tot vaststelling van de nadere regels ter uitvoering van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;

Gelet op artikel 16 van het besluit van de Vlaamse regering van 28 februari 2003 betreffende natuurrichtplannen;

Gelet op het advies van de Vlaamse Hoge Raad voor het Natuurbehoud, gegeven op 14 juni 2002;

Gelet op het advies van de Vlaamse Hoge Raad voor de Riviervisserij, gegeven op 10 juni 2002;

Gelet op het advies van de Vlaamse Hoge Jachtraad, gegeven op 19 juni 2002;

Gelet op het advies van de Vlaamse Hoge Bosraad, gegeven op 18 juni 2002;

Gelet op het advies van de MiNa-Raad Vlaanderen, gegeven op 6 maart 2003;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor begroting, gegeven op 19 juli 2002;

Gelet op advies 35.747/3 van de Raad van State, gegeven op 17 september 2003, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Leefmilieu, Landbouw en Ontwikkelingssamenwerking;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder: 1° het decreet : het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;2° de afdeling : de afdeling natuur van de administratie Milieu, Natuur-, land- en waterbeheer;3° akkerland : gronden die een actueel gebruik hebben als akkerbouwteelten inclusief groenbemesters en tijdelijk raaigrasland, tuinbouwteelten, boomteelten en laagstamfruitteelten en die aangegeven zijn als cultuurgrond bij de Mestbank.4° overstort : kunstwerk in het rioolstelsel waarmee overtollig rioolwater, meestal door hemelwater aangevoerd, kan worden geloosd;5° beheersplan : elk document met een geheel van maatregelen voor het beheer van grondoppervlakten of populaties, uitgaande van de bestaande toestand, de vooruitzichten en de nagestreefde doelstellingen zoals onder meer een bosbeheersplan, wildbeheersplan, afschotplan, natuurbeheersplan, landschapsbeheersplan;6° bosbeheersplan : een beheersplan voor bossen goedgekeurd met toepassing van het Bosdecreet van 13 juni 1990;7° inrichtingsplan : elk document met een geheel van maatregelen, gericht op het vrijwaren, herwaarderen en het meer geschikt maken van grondoppervlakken en kleine landschapselementen voor een in dat document bepaalde functie;8° woonperceel : het terrein waarop een woning is gebouwd en de omringende tuin;9° bedrijfsperceel : de terreinen die behoren bij de bedrijfsgebouwen en met deze bedrijfsgebouwen een ononderbroken ruimtelijk geheel vormen met een straal van maximaal 50 m rond de vergunde bedrijfsgebouwen.Dit omvat de gebouwen, waarbinnen de bedrijfsactiviteiten plaatsvinden, de bijhorende loodsen en opslagruimten en de parkeerruimte. Het bedrijfsperceel omvat geen graasweides, akkers, ontginningen, schuilhokken en dergelijke. 10° vergunde, hoofdzakelijk vergunde en vergund geachte woning of bedrijf : de vaste of bestaande woningen of bedrijven die ingevolge het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening vergund of hoofdzakelijk vergund zijn of geacht vergund te zijn;11° cultuurgewas : een gewas dat verbouwd wordt voor economische doeleinden, inclusief braakgronden kaderend in het Europees landbouwbeleid, met uitzondering van historisch permanent grasland en van bossen conform het Bosdecreet;12° cultuurgrond : gronden aangegeven bij de mestbank zoals voorzien in het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen;13° meststof : elke één of meer stikstof- en/of fosforverbindingen bevattende stof die op het land wordt gebruikt ter bevordering van de gewasgroei, met inbegrip van dierlijke mest, afval van visteeltbedrijven en zuiveringsslib;deze meststoffen omvatten aldus inzonderheid de dierlijke mest, de chemische meststoffen en de andere meststoffen; 14° gebruiker : hij die ofwel als eigenaar, vruchtgebruiker, erfpachter, opstalhouder of houder van een recht van gebruik of bewoning het onroerend goed exploiteert of met toestemming van een van hen, het onroerend goed pacht of huurt;15° permanent grasland : de cultuurgrond die minimum vier jaar ononderbroken grasland is.16° classificatieplan: document dat in het kader van de vergoeding voor de verhoging van het waterpeil de betrokken gronden indeelt in waardeklassen op basis van de waarde die elk van deze gronden heeft voor bosbouw of voor het verbouwen van cultuurgewassen;17° het Bosbeheer: het Bosbeheer zoals gedefinieerd in art.4, 6. van het Bosdecreet; 18° erkende terreinbeherende natuurvereniging: een vereniging, erkend als terreinbeherende natuurvereniging in uitvoering van artikel 36, § 7 van het decreet.19° het Bosdecreet : het decreet van 13 juni 1990 Bosdecreet. HOOFDSTUK II. - Algemene bepalingen betreffende natuurrichtplannen

Art. 2.Geen enkele subsidie kan worden verleend door een administratieve overheid voor om het even welk werk of activiteit die in strijd is met de bindende bepalingen van een goedgekeurd natuurrichtplan.

Art. 3.Een beheersplan of een inrichtingsplan kan niet worden goedgekeurd door de bevoegde administratieve overheid indien de bepalingen van dat plan in strijd zijn met de bindende bepalingen van het goedgekeurd natuurrichtplan.

Art. 4.Onverminderd art. 48, § 4, van het decreet draagt een administratieve overheid er zorg voor dat een activiteit, in het geval van een vergunningsplichtige activiteit of een activiteit waarvoor een kennisgeving of melding aan deze overheid vereist is, niet strijdig is met de bindende bepalingen van een goedgekeurd natuurrichtplan, in voorkomend geval, door het opleggen van voorwaarden, of door de activiteit niet toe te staan. HOOFDSTUK III. - Algemene beschermingsvoorschriften

Art. 5.§ 1. Onder de bepalingen van art. 25, § 3, 2° 4) en 5) van het decreet wordt onder meer begrepen: 1° het ontwateren of inbuizen van bron- en kwelzones;2° het inbuizen van beken en rivieren, sloten, grachten en greppels;3° het aanleggen van overstorten.4° een goed te irrigeren Ont- en afwateringen en irrigaties, die reeds bestaan op het ogenblik van afbakening, kunnen behouden blijven en onderhouden worden, in de mate dat ze in de speciale beschermingszones geen oorzaak zijn van de in respectievelijk artikel 36ter, § 2 a) en b)van het decreet bedoelde verslechtering van de natuurkwaliteit en het natuurlijk milieu of betekenisvolle verstoring van een soort of binnen het VEN geen onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur veroorzaken. § 2. Het is verboden om overstorten aan te leggen in de speciale beschermingszones aangeduid voor een vissoort uit bijlage II van het decreet.

Art. 6.Volgende activiteiten zijn verboden in gebieden behorende tot een GEN of GENO: 1° het kunstmatig zaaien, aanplanten of op elke ander wijze introduceren van niet-inheemse planten, inclusief bomen en struiken, uitgezonderd: a) indien voorzien in een goedgekeurd beheersplan;b) indien het cultuurgewassen op cultuurgronden betreft;c) indien het laanbeplantingen met populieren betreft;d) indien het hoogstamboomgaarden betreft;e) omwille van specifieke cultuurhistorische redenen.2° bij het beheer van bossen in de zin van artikel 3, §§ 1 en 2 van het Bosdecreet af te wijken van de criteria voor duurzaam bosbeheer zoals vastgesteld in uitvoering van artikel 41 van het Bosdecreet, uitgezonderd indien voorzien in een goedgekeurd beheersplan conform het Bosdecreet;3° het scheuren van permanent grasland;4° strandvisserij te beoefenen met behulp van warrelnetten. HOOFDSTUK IV. - Beheersvoorschriften voor de administratieve overheden

Art. 7.In elk gebied dat behoort tot de groengebieden, parkgebieden, buffergebieden, bosgebieden of de ermee vergelijkbare bestemmingsgebieden, aangewezen op de plannen van aanleg of op de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening, het VEN, het IVON en de speciale beschermingszones, is elke administratieve overheid gehouden de habitats van bijlage 1 van het decreet en de historisch permanente graslanden, vennen en heiden, moerassen en waterrijke gebieden, duinvegetaties en struwelen en kleine landschapselementen, die voorkomen op gronden waarover zij enig recht van beheer uitoefenen, de instandhouding te realiseren. Deze verplichting geldt eveneens voor de terreinen in het VEN die de administratieve overheid in eigendom heeft, maar waarvan ze het beheer heeft overgedragen na de inwerkingtreding van het besluit of voor de terreinen in een speciale beschermingszone waarvan ze het beheer heeft overgedragen na 5 juni 1994. HOOFDSTUK V. - Bijkomende beschermingsvoorschriften die via natuurrichtplannen kunnen worden opgelegd Afdeling 1. - Toepassingsgebied

Art. 8.§ 1. In de natuurrichtplannen met betrekking tot de natuurverwevingsgebieden kunnen ten aanzien van de administratieve overheid met betrekking tot de gronden waarover zij enig recht van beheer uitoefenen, de beschermingsvoorschriften zoals voorzien in afdeling 2 worden opgenomen. § 2. In de natuurrichtplannen met betrekking tot de groengebieden en de bosgebieden en de met deze gebieden vergelijkbare bestemmingsgebieden, aangewezen op de plannen van aanleg of ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening en het VEN kunnen de beschermingsvoorschriften worden opgenomen zoals voorzien in afdeling 2. § 3. Onverminderd hetgeen bepaald wordt in § 1 en § 2, kunnen de natuurrichtplannen met betrekking tot een speciale beschermingszone de beschermingsvoorschriften zoals voorzien in afdeling 2 opnemen in zoverre dit noodzakelijk is om te voldoen aan de vereisten van artikel 36ter, § 1 en § 2 van het decreet. Afdeling 2. - Bijkomende beschermingsvoorschriften

Onderafdeling A. - Bepalingen betreffende de zones waarbinnen de voorschriften kunnen gelden

Art. 9.Het natuurrichtplan kan, binnen de gebieden zoals bedoeld in art. 48, § 1 van het decreet, zones aanduiden waarbinnen: 1° de voorschriften van artikel 25, § 3 van het decreet of deze van hoofdstuk III voor wat het VEN betreft en de voorschriften van hoofdstuk IV niet of slechts gedeeltelijk van toepassing zijn;2° één of meerdere verbodsbepalingen opgenomen in hoofdstuk V van toepassing zijn, onverminderd de bepalingen van artikel 48, § 4 van het decreet. Het natuurrichtplan kan de bepalingen die binnen de zones van het eerste lid gelden, tijdelijk of periodiek van toepassing verklaren of de toepassing ervan van bepaalde voorwaarden afhankelijk maken.

Art. 10.Onverminderd de bepalingen van artikel 9 van het decreet, artikel 48, § 3 van het decreet en artikel 50, § 2 van het decreet kunnen de maatregelen in dit hoofdstuk die een bindend karakter hebben voor de grondeigenaars en grondgebruikers pas in een natuurrichtplan worden vastgesteld door de minister bevoegd voor leefmilieu nadat er consensus is in de stuurgroep. Bij het ontbreken van een consensus worden de minderheidsstandpunten opgenomen in het advies van de stuurgroep.

Onderafdeling B. - Bijkomende voorschriften betreffende het bosbeheer

Art. 11.§ 1. Een natuurrichtplan kan een zone aanduiden waarbinnen aan de bosbeheerders strengere maatregelen worden opgelegd dan de criteria voor duurzaam bosbeheer, zoals bepaald in uitvoering van artikel 41, tweede lid Bosdecreet, teneinde de gebiedsvisie van een natuurrichtplan te verwezenlijken. Deze zones komen in aanmerking voor subsidiëring in uitvoering van het Bosdecreet.

Deze zones kunnen slechts worden aangeduid in de gevallen bedoeld in § 2. § 2 De zones, genoemd in § 1, kunnen aangeduid worden voor de bescherming of het herstel van de volgende habitats : 1° volgende boshabitats in Vlaanderen : a) Gagelstruweel (Sm);b) Vochtig Wilgenstruweel op venige of zure grond (So);c) Zuur duinbos (Qd);d) Duindoornstruweel (Sd);e) Brem- en Gaspeldoornstruweel (Sg);f) Doornstruweel (Sp);g) Spontaan struweel van allerlei aard (Sz);h) Vochtig, meso- tot eutroof wilgenstruweel (Sf);i) Oligotroof elzenbos met veenmossen (Vo);j) Mesotroof elzenbos met zeggen (Vm);k) Venig berkenbos (Vt);l) Alluviaal essen/olmenbos (Va);m) Nitrofiel alluviaal elzenbos (Vn);n) Vochtig elzen/eikenbos met eventueel Haagbeuk (Vf);o) Elzen-Essenbos van bronnen en bronbeken (Vc);p) Open bos en/of heide en schraalland met boom- en struikopslag (tot max.60 %) (kruidlaag bestaat uit de streefbeelden Hm, Ha, Hn, Ce, Cg, Ct en Cv); 2° heiden, waterrijke gebieden, duinvegetaties en historisch permanente graslanden, voor zover het bestendig bosvrije bosoppervlakten conform artikel 3, § 2 van het Bosdecreet betreft. Deze vegetaties worden nader aangegeven in bijlage I. Onderafdeling C. - Bijkomende voorschriften met betrekking tot flora, fauna en habitats

Art. 12.Ter realisatie van de gebiedsvisie van een natuurrichtplan kunnen volgende activiteiten of handelingen worden verboden: 1° het aanplanten van bomen of struiken in functie van het behoud van flora en fauna die gebonden is aan open landschaptypes;2° het aanplanten van andere dan in het natuurrichtplan bepaalde soorten van bomen of struiken, uitgezonderd in een goedgekeurd bosbeheersplan.

Art. 13.§ 1. In een natuurrichtplan kunnen zones worden opgenomen waarin de visvangst kan worden verboden op wateren waarop de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij van toepassing is.

In consensus met de betrokken vertegenwoordiger van de provinciale visserijcommissie in de stuurgroep, zoals bedoeld in art. 11 van het besluit van de Vlaamse regering van 28 februari 2003 betreffende de natuurrichtplannen, kunnen in een natuurrichtplan in de wateren bedoeld in het eerste lid zones worden opgenomen waar het uitzetten van vis niet is toegestaan.

In een natuurrichtplan kunnen zones worden opgenomen waar de uitoefening van de jacht geheel of gedeeltelijk kan worden verboden ter vrijwaring van de rust van overwinterende of doortrekkende vogels.

In consensus met de betrokken vertegenwoordiger van de wildbeheerseenheid in de stuurgroep, zoals bedoeld in art. 11 van het besluit van de Vlaamse regering van 28 februari 2003 betreffende de natuurrichtplannen, kunnen in een natuurrichtplan rustzones worden opgenomen waar de jacht niet is toegestaan. § 2. In uitvoering van artikel 19, 3° van het besluit van de Vlaamse regering van 20 mei 1992 tot uitvoering van de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij kan een natuurrichtplan paaiplaatsen aanduiden.

Onderafdeling D - Bijkomende voorschriften met betrekking tot het beheer

Art. 14.In een natuurrichtplan kunnen volgende activiteiten of handelingen worden verboden: 1° het gebruik van bestrijdingsmiddelen uitgezonderd de pleksgewijze bestrijding van de door de wet verplicht te bestrijden plantensoorten, op de percelen waar, in overeenstemming met artikel 15, de bemestingsnormen zijn verstrengd;2° het rollen, slepen, beregenen, scheuren, frezen, herinzaaien of doorzaaien van graslanden;3° het telen van in het natuurrichtplan bepaalde gewassen, inclusief meerjarige cultuurgewassen zoals onder meer fruitteeltplantages en boomkwekerijen;4° het maaien buiten de in het natuurrichtplan bepaalde periodes;5° het inscharen van vee of andere grazers;6° het inscharen van vee of andere grazers buiten de in het natuurrichtplan bepaalde periodes.

Art. 15.Conform artikel 15ter, § 5 van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen kunnen in een natuurrichtplan de bemestingsnormen verstrengd of versoepeld worden. Er kan overgegaan worden tot het verbieden van elke vorm van bemesting. Het natuurrichtplan kan een maximale veebezetting opleggen.

Art. 16.Alle aangifteplichtigen conform artikel 3, § 1 en § 6 van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen die een perceel cultuurgrond uitbaten waarop één of meer van de bepalingen van artikel 14 en artikel 15 van toepassing zijn, kunnen een beheersovereenkomst afsluiten zoals voorzien in uitvoering van de artikelen 45 en 46 van het decreet.

In het natuurrichtplan wordt bepaald in welke zones een beroep kan worden gedaan op één of meerdere pakketten beheersovereenkomsten zoals voorzien in uitvoering van de artikelen 45 en 46 van het decreet.

Onderafdeling E. - Bijkomende voorschriften met betrekking tot het waterbeheer

Art. 17.In een natuurrichtplan kunnen volgende activiteiten of handelingen worden verboden: 1° het irrigeren, ontwateren of afwateren;2° het overschrijden van een in het natuurrichtplan bepaalde maximumcapaciteit voor bestaande irrigaties, ontwateringen en afwateringen;3° het optrekken van obstakels die de vismigratie kunnen hinderen.

Art. 18.In een natuurrichtplan kunnen zones worden aangeduid waarin : 1° grond- en/of kruidruiming wordt verboden of aan bepaalde voorwaarden onderhevig wordt gesteld;2° na te leven grondwaterpeilen worden bepaald of de te respecteren natuurlijke cyclus van het grondwaterpeil wordt aangegeven.Om de naleving hiervan te verzekeren kunnen daarbij ook bepalingen worden opgenomen met betrekking tot het beheer van de waterinfrastructuur; 3° de na te leven kwantitatieve toestand van oppervlaktewaters worden bepaald, in het bijzonder de hoogte van de waterstand, het debiet en de stroomsnelheid met inbegrip van de seizoensgebonden variaties.Om de naleving hiervan te verzekeren kunnen daarbij bepalingen worden voorzien met betrekking tot het beheer van de waterinfrastructuur; 4° de producten van de ruiming steeds op kosten van de waterloopbeheerder moeten worden verwijderd. HOOFDSTUK VI. - Ontheffing Afdeling 1. - Toepassingsgebied

Art. 19.Dit hoofdstuk regelt de ontheffing zoals bedoeld in artikel 25, § 3, 2°, artikel 50, § 2 en in artikel 56, van het decreet alsook de ontheffing van de verplichtingen opgelegd in dit besluit en in voorkomend geval de ontheffingen voorzien in de overige uitvoeringsbepalingen van het decreet. Afdeling 2. - Algemene ontheffingen

Art. 20.De bepalingen van hoofdstuk III en V van het besluit en artikel 25, § 3, 2° van het decreet zijn niet van toepassing op een woonperceel van een vergunde, hoofdzakelijk vergunde en vergund geachte woning of op een bedrijfsperceel van een vergund, hoofdzakelijk vergund en vergund geacht bedrijf.

Art. 21.§ 1. De verbodsbepalingen, bedoeld in artikel 25, § 3, 2° van het decreet, in dit besluit en in een natuurrichtplan zijn niet van toepassing in zoverre ze op zich het vergunnen en de uitvoering van de vergunde werken en handelingen verhinderen waarvoor toepassing wordt gemaakt van de bepalingen van titel IV, hoofdstuk IV "Rechtszekerheid inzake vergunde woningen en gebouwen, die gelegen zijn buiten de geëigende bestemmingszone" of van artikel 195bis van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, zoals gewijzigd. § 2. De verbodsbepalingen, bedoeld in artikel 25, § 3, 2° van het decreet, in dit besluit en in een natuurrichtplan zijn niet van toepassing in zoverre ze op zich verhinderen dat voor een bedrijf, voor zover het een bestaande volgens het decreet van 18 juni 1985 betreffende de milieuvergunning vergunde inrichting betreft, gelegen op een bedrijfsperceel binnen het VEN, afgebakend in uitvoering van artikel 21 van het decreet, of in de nabijheid ervan, toepassing wordt gemaakt van de bepalingen van artikel 43, § 6 tot § 11 van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996, zoals gewijzigd.

Art. 22.De waterloopbeheerder krijgt een algemene ontheffing op de bepalingen van artikel 25, § 3, 2°, 2), 3), 4) en 5) voor het aanbrengen van wijzigingen aan een waterloop en de oever in het geval van een activiteit met het oog op de verhoging van de structuurdiversiteit van de waterloop of de oever van de waterloop in functie van natuurontwikkeling of -herstel en voor de realisatie van projecten inzake de aanleg van overstromingsgebieden in combinatie met aanzienlijke natuurontwikkeling in zoverre deze projecten ofwel zijn goedgekeurd door de Vlaamse regering ofwel zijn opgenomen in een goedgekeurd bekkenbeheerplan zoals bedoeld in (titel I van) het decreet betreffend het integraal waterbeleid.

Art. 23.Onverminderd de overige regelgeving wordt een algemene ontheffing toegekend op artikel 25, § 3, 2°, 1) als voldaan wordt aan de bepalingen van artikel 3, 3e lid, of artikel 4 van het decreet van 21 december 2001 houdende vermindering van het gebruik van bestrijdingsmiddelen door openbare diensten in het Vlaamse Gewest.

Art. 24.van de maatregelen, vermeld in dit besluit en artikel 25, § 3, 2°, 3 en 4 van het decreet, wordt een algemene ontheffing gegeven in functie van ontginningen in de ontginningsgebieden en de ermee vergelijkbare bestemmingsgebieden, aangewezen op de plannen van aanleg of ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening, opgenomen in een goedgekeurd afbakeningsplan van een GENO overeenkomstig artikel 20, 2° van het decreet.

Art. 25.De maatregelen, vermeld in dit besluit en artikel 25, § 3, van het decreet, kunnen het normaal gebruik van bestaande, vergunde wegen, jaagpaden, waterwegen en spoorwegen met hun aanhorigheden; bestaande en vergunde ondergrondse leidingen; en bovengrondse elektriciteitsleidingen niet onmogelijk maken.

Van de maatregelen, vermeld in dit besluit en artikel 25, § 3, 2° van het decreet, wordt voor normaal onderhoud, in voorkomend geval conform de code van goede natuurpraktijk, van bestaande, vergunde openbare wegen, waterwegen en spoorwegen met hun aanhorigheden; bestaande en vergunde ondergrondse leidingen met hun aanhorigheden; en bovengrondse leidingen met hun aanhorigheden een algemene ontheffing verleend.

Art. 26.Onverminderd de overige regelgeving wordt een algemene ontheffing toegekend aan de bepalingen van artikel 25, § 3, 2,° 2) en 3) van het decreet in het geval van: 1° de noodzakelijke waterkeringswerken zoals bedoeld in het artikel 4 van het decreet van 16 april 1996 betreffende de waterkeringen;2° kustverdedigingswerken in zoverre deze uitgevoerd worden conform de code van goede natuurpraktijk.

Art. 27.§ 1. Naast de algemene ontheffingen gegeven in dit besluit, kan de minister andere algemene ontheffingen toekennen voor de bepalingen van artikel 25, § 3, 2° van het decreet. § 2. De aanvraag tot algemene ontheffing voor een activiteit wordt door middel van een aangetekend schrijven ingediend bij de afdeling.

De aanvraag bevat minstens volgende elementen: 1° de identiteit van de aanvrager;2° de omschrijving van de activiteit;3° als nodig, de situering van de activiteit;4° de motivatie waarom de activiteit geen onvermijdbare en onherstelbare schade veroorzaakt en dat wordt voldaan aan de geldende code van goede natuurpraktijk; De minister kan nadere regels vastleggen met betrekking tot de vorm waarin deze aanvraag moet worden ingediend. § 3. De afdeling beoordeelt de aanvraag aan de hand van de criteria, bedoeld in § 2, 4°. De aanvrager past, waar nodig, de aanvraag aan in overleg met de afdeling. De afdeling maakt de aanvraag met haar advies over aan de minister. § 4. De minister kan bij gemotiveerd besluit de algemene ontheffing verlenen voor een periode van maximaal 10 jaar. De minister kan hierbij nadere voorwaarden opleggen.

De minister kan nadere regels vastleggen met betrekking tot de vorm waarin deze ontheffing wordt verleend. Afdeling 3. - Ontheffingsprocedure individuele ontheffing

Art. 28.§ 1. De afdeling kan een individuele ontheffing verlenen van de verbodsbepalingen opgenomen in artikel 25, § 3, 2° van het decreet. § 2. De minister kan in de andere gevallen dan bedoeld in § 1 bij gemotiveerd besluit een individuele ontheffing verlenen voor zover uitdrukkelijk voldaan is aan de zorgplicht opgelegd door artikel 14 en 16 van het decreet. § 3. Wanneer in een aanvraag tot individuele ontheffing zowel een ontheffing wordt gevraagd zoals bedoeld in § 1, als in § 2, dan wordt toepassing gemaakt van § 2.

Art. 29.§ 1. De ontheffing wordt door middel van een aangetekend schrijven aangevraagd bij de afdeling en moet tenminste de volgende elementen bevatten: 1° de identiteit van de aanvrager;2° de situering van de plaats waar van de ontheffing gebruik zal worden gemaakt op een door de aanvrager ondertekende situatietekening op een kopie van een stafkaart met schaal 1/25 000 of groter met vermelding van de straatnaam of de gangbare plaatsnaam;3° de gedetailleerde omschrijving van de nagestreefde ontheffing met inbegrip van de termijn waarop de gevraagde ontheffing van toepassing is;4° een grondige motivering voor de nagestreefde ontheffing;5° de volgende gegevens inzake de percelen waarop van de ontheffing gebruik zal worden gemaakt: a) een uittreksel uit de kadastrale legger;b) een beschrijving en een situering op een kaart (schaal 1/5 000 of groter) van de geplande werken;c) desgevallend de referentie van het beheersplan waaraan deze percelen onderworpen zijn.6° indien de ontheffing wordt gevraagd voor een activiteit of een plan of programma dat onderworpen is aan de verplichting tot milieu-effectbeoordeling overeenkomstig de wetgeving in uitvoering van de project-MER-richtlijn en van de plan-MERrichtlijn, wordt ook het conform verklaarde milieu-effectrapport toegevoegd. Indien de ontheffing wordt gevraagd voor andere activiteiten, plannen of programma's, kan de aanvrager eveneens een ecologische evaluatie van de gevolgen van de nagestreefde ontheffing en de maatregelen die worden voorgesteld ter naleving van de zorgplicht, opgelegd door artikel 14 van het decreet, bij zijn aanvraag voegen. In voorkomend geval kan deze evaluatie tevens onderzoeken of de activiteit, het plan of het programma onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur zoals bedoeld in artikel 26bis van het decreet of een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van de speciale beschermingszone zoals bedoeld in artikel 36ter van het decreet, kan veroorzaken.

De minister kan nadere regels vastleggen met betrekking tot de vorm waarin deze aanvraag moet worden ingediend. § 2. De afdeling onderzoekt of de aanvraag tot ontheffing al dan niet ontvankelijk en volledig is en brengt de aanvrager daarvan op de hoogte door een aangetekende brief verstuurd binnen dertig dagen na verzending van de aanvraag.

Wordt de aanvraag onontvankelijk of onvolledig bevonden, dan wordt de aanvrager medegedeeld welke gegevens en documenten ontbreken. Wanneer het dossier onvolledig is, beschikt de aanvrager over dertig dagen na de ontvangst van voornoemd bericht om het dossier te vervolledigen.

Bij gebreke aan een tijdige kennisgeving zoals bedoeld in het eerste lid wordt de aanvraag ontvankelijk en volledig geacht. § 3. In het geval zoals bedoeld in artikel 28, § 1, wordt de aanvrager van de beslissing van de afdeling op de hoogte gebracht binnen zestig dagen na de kennisgeving van de ontvankelijkheid en volledigheid van de aanvraag of na het verstrijken van de termijn, bedoeld in § 2, laatste lid. § 4. In het geval zoals bedoeld in artikel 28, § 2, wordt de aanvrager, na advies van de afdeling, van de beslissing van de minister op de hoogte gebracht binnen vijfenzeventig dagen na de kennisgeving van de ontvankelijkheid en volledigheid van de aanvraag of na het verstrijken van de termijn, bedoeld in § 2, laatste lid.

Art. 30.§ 1. Indien blijkt dat de activiteit waarvoor ontheffing wordt gevraagd onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur in het VEN kan aanrichten, wordt dit medegedeeld aan de aanvrager alsook dat hij, in voorkomend geval mits het bijvoegen van bepaalde informatie, overeenkomstig artikel 26bis, § 3 van het decreet kan verzoeken om de in dat artikel voorziene afwijkingsprocedure toe te passen. § 2. Indien blijkt dat de activiteit waarvoor ontheffing wordt gevraagd een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van de speciale beschermingszone kan veroorzaken, wordt dit medegedeeld aan de aanvrager alsook dat hij, in voorkomend geval mits het bijvoegen van bepaalde informatie, overeenkomstig artikel 36ter, § 5 van het decreet kan verzoeken om de in dat artikel voorziene afwijkingsprocedure toe te passen. § 3. Overeenkomstig artikel 16, § 1, 26bis en 36ter van het decreet worden in voorkomend geval aan de ontheffing voorwaarden verbonden om vermijdbare schade en onvermijdbare schade te voorkomen, te beperken of indien dat niet mogelijk is, om de schade te herstellen of eventueel om de schade te compenseren.

Art. 31.§ 1. Wanneer in uitvoering van de afwijkingsprocedures voorzien in artikel 26bis, § 3 en artikel 36ter, § 5 van het decreet een activiteit of een plan wordt toegelaten of toegestaan of een programma wordt goedgekeurd, waarvoor ook een ontheffing nodig is, dan geldt voormelde toelating als een ontheffing. § 2. Wanneer de afdeling betreffende de activiteit waarvoor een ontheffing zou moeten worden aangevraagd overeenkomstig artikel 28, § 1, een positief advies heeft verleend in kader van een aanvraag tot machtiging of in kader van een vergunningverlening, dan geldt dat advies als een ontheffing op voorwaarde dat de verleende machtiging of vergunning het advies, en de eventueel opgelegde voorwaarden, heeft nageleefd. § 3. Wanneer een ontheffing werd verleend, dan is in voorkomend geval geen natuurvergunning, zoals bedoeld in afdeling 2 van het besluit van de Vlaamse regering van 23 juli 1998 tot vaststelling van de nadere regels ter uitvoering van het decreet natuurbehoud, nodig. HOOFDSTUK VII. - Procedure voor afwijking van het verbod op onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur in het ven

Art. 32.§ 1. Degene aan wie de overheid op grond van artikel 26bis, § 1 van het decreet de vergunning of toestemming voor een activiteit of de ontheffing van het verbod op een activiteit heeft geweigerd, kan tot deze overheid een verzoek richten om de in artikel 26bis, § 3 van het decreet bedoelde afwijkingsmogelijkheid toe te passen. § 2. Dit verzoek moet de volgende stukken in viervoud bevatten: 1° een nota, gedateerd en ondertekend door de verzoeker, waarin wordt beschreven: - de activiteit waarvoor het verzoek wordt ingediend; - de ruimtelijke context van de activiteit, meer bepaald het feitelijke uitzicht en de toestand van de plaats waar de activiteit wordt gepland en de geldende stedenbouwkundige voorschriften voor het goed; 2° een liggingsplan, gedateerd en ondertekend door de verzoeker, op een gebruikelijke schaal groter dan of gelijk aan 1/25000 met minstens de situering van het goed ten opzichte van de belangrijkste straten, met vermelding van de namen van die straten en de belangrijkste plaatsnamen, de gebruikte schaal en de noordpijl;3° een inplantingsplan, gedateerd en ondertekend door de verzoeker, op een gebruikelijke schaal groter dan of gelijk aan 1/2 500 met minstens: - de vermelding van de gebruikte schaal en de noordpijl; - als hij voorkomt, de weg waaraan het goed paalt of vanwaar het goed bereikt kan worden met vermelding van de naam; - het goed zelf met vermelding van de afmetingen ervan en met minstens het tracé of de inplanting van de geplande activiteit met vermelding van de belangrijkste afmetingen; - de weergave en/of de vermelding van de ten aanzien van de geplande activiteit relevante gegevens inzake de voorkomende en te behouden of te verwijderen kleine landschapselementen, natuurlijke habitats en habitats van soorten; - de aanzet van de perceelsgrenzen van de percelen tot op minstens 10 meter buiten de uiterste grenzen van het goed met minstens de kadastrale gegevens (afdeling, sectie en nummers) van de percelen; - de aanduiding van de opnamepunten en de kijkrichting van de in het punt 4 van dit lid bedoelde fotografische afbeeldingen; 4° een reeks fotografische afbeeldingen (minstens zes) van de plaats waar de geplande activiteit zou worden uitgevoerd;5° een alternatievenonderzoek met zowel een overzicht van de onderzochte alternatieven als de onderbouwde argumentatie waaruit blijkt dat er voor de activiteit geen alternatieven zijn die geen of minder onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur in het VEN kunnen veroorzaken. Indien de activiteit onderworpen is aan de verplichting tot milieueffectrapportage overeenkomstig artikel 4.3.1. van het decreet van 18 december 2002 tot aanvulling van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel betreffende de milieueffect- en veiligheidsrapportage, wordt het conform verklaarde milieu-effectrapport voorgelegd dat het alternatievenonderzoek vervangt voor zover in dat rapport is onderzocht of er alternatieven zijn die geen of minder onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur in het VEN kunnen veroorzaken; 6° een nota met de onderbouwde argumentatie waaruit kan blijken dat de activiteit moet uitgevoerd worden om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard;7° een uitgewerkt voorstel van de schadebeperkende en compenserende maatregelen die kunnen of moeten genomen worden inzake de onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur in het VEN. § 3. Het verzoek wordt bij de in § 1 bedoelde overheid ingediend door middel van een aangetekende brief of afgegeven tegen ontvangstbewijs.

Art. 33.De in artikel 32, § 1 bedoelde overheid gaat, na ontvangst van het verzoek, na of het volledig is.

Indien de aanvraag volledig wordt bevonden, dan stuurt deze overheid hiervan binnen dertig dagen na ontvangst van de aanvraag, een schriftelijke bevestiging naar de verzoeker.

Wordt de aanvraag niet volledig bevonden, dan brengt de overheid, binnen dertig dagen na ontvangst van het verzoek, bij aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs de aanvrager daarvan op de hoogte.

Hierbij wordt vermeld om welke reden die aanvraag niet volledig wordt bevonden. De verzoeker kan de ontbrekende gegevens gedurende dertig dagen na ontvangt van de kennisgeving aanvullen. De aanvullingen worden bij de in artikel 32, § 1 bedoelde overheid ingediend door middel van een aangetekende brief of afgegeven tegen ontvangstbewijs.

Indien binnen deze termijn de ontbrekende gegevens niet zijn overgemaakt, wordt de aanvraag niet ontvankelijk geacht.

Indien binnen dertig dagen geen kennisgeving is verzonden, dan wordt het verzoek geacht administratief volledig en ontvankelijk te zijn.

Art. 34.De in artikel 32, § 1 bedoelde overheid zendt het verzoek in drievoud, tezamen met zowel een afschrift van de eerste aanvraag tot het bekomen van de vergunning, toestemming of ontheffing, als van haar besluit houdende de in artikel 32, § 1 bedoelde weigering, naar de administratie van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap die bevoegd is voor de materie waaronder de regeling van de betreffende vergunning- of toestemmingverlening ressorteert.

Art. 35.§ 1. De in artikel 34 bedoelde administratie organiseert een overleg met de administratie van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap die bevoegd is voor het beleidsdomein waaronder de betreffende activiteit ressorteert, en met de afdeling, met het oog op het verlenen van een gemeenschappelijk advies aan de in artikel 34, bedoelde ministers over de vraag of er dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, bestaan die de uitvoering van de activiteit wettigen, mits aan alle overige wettelijke voorwaarden wordt voldaan.

Indien dit advies niet unaniem is, worden de onderscheiden standpunten van de betrokken administraties en de afdeling er in weergegeven.

Zij brengen tevens een gemeenschappelijk advies uit over het in artikel 32, § 2, 5° bedoelde document tenzij dit een conform verklaard milieu-effectrapport betreft waarin onderzocht is of er alternatieven zijn die geen of minder onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur in het VEN kunnen veroorzaken. § 2. In het geval de vergunning of toestemming of de ontheffing van het verbod bedoeld in artikel 32, § 1 geweigerd werd door de afdeling of de minister, gelden de bepalingen van § 1 niet. In dat geval vindt er enkel een overleg plaats van de afdeling met de administratie van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap die bevoegd is voor het beleidsdomein waaronder de betreffende activiteit ressorteert, met het oog op het verlenen van de in § 1 bedoelde gemeenschappelijke adviezen.

Art. 36.§ 1. De in artikel 34 bedoelde administratie zendt de in artikel 35 bedoelde gemeenschappelijke adviezen zowel naar de Vlaamse minister bevoegd voor de materie waaronder de regeling van de betreffende vergunning- of toestemmingverlening ressorteert, naar de Vlaamse minister bevoegd voor het beleidsdomein waaronder de betreffende activiteit ressorteert, als naar de minister. § 2. In het geval de vergunning of toestemming of de ontheffing van het verbod geweigerd werd door de afdeling of de minister, gelden de bepalingen van § 1 niet en zendt de afdeling de gemeenschappelijke adviezen zowel naar de Vlaamse minister bevoegd voor het beleidsdomein waaronder de betreffende activiteit ressorteert, als naar de minister.

Art. 37.De in artikel 36 bedoelde ministers nemen een gemeenschappelijke beslissing over het al dan niet bestaan van de in artikel 35, § 1 bedoelde dwingende redenen en over de afwezigheid van alternatieven die geen of minder onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur in het VEN kunnen veroorzaken, tenzij dit laatste onderzocht is in een conform verklaard milieu-effectrapport.

De in artikel 34 bedoelde administratie zendt een afschrift van deze beslissing of beslissingen aan de in artikel 32, § 1 bedoelde overheid, die vervolgens de verzoeker een afschrift bezorgt.

In het geval de vergunning of toestemming of de ontheffing van het verbod geweigerd werd door de afdeling of de minister, gelden de bepalingen uit het vorige lid niet en is het de afdeling die een afschrift van de beslissing of beslissingen zendt naar de verzoeker.

Art. 38.In het geval de in artikel 36 bedoelde ministers beslist hebben tot het bestaan van de in artikel 35, § 1 bedoelde dwingende redenen en de alternatieven ontbreken die geen of minder onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur in het VEN kunnen veroorzaken, neemt de minister, na advies van de afdeling, een beslissing over het in artikel 32, § 2, 7°, bedoelde voorstel van schadebeperkende en compenserende maatregelen. De afdeling zendt een afschrift van deze beslissing aan de in artikel 32, § 1 bedoelde overheid, die vervolgens de verzoeker een afschrift bezorgt.

Art. 39.§ 1. In het geval de in artikel 36 bedoelde ministers beslist hebben tot het bestaan van de in artikel 35, § 1 bedoelde dwingende redenen en indien de verzoeker binnen 3 jaar na deze beslissing een nieuwe vergunning of toestemming voor dezelfde activiteit aanvraagt of een ontheffing van het verbod op dezelfde activiteit, kan de bevoegde overheid deze niet meer weigeren op grond van artikel 26bis, § 1, van het decreet, op voorwaarde dat alternatieven ontbreken die geen of minder onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur in het VEN kunnen veroorzaken en alle schadebeperkende en compenserende maatregelen genomen worden.

Met dezelfde activiteit wordt de krachtens artikel 32, § 2 beschreven en gelocaliseerde activiteit bedoeld waarvoor de ministers de in § 1 bedoelde gunstige beslissing hebben getroffen. § 2. De nieuwe aanvraag zoals bedoeld in § 1 dient naast de stukken die deel moeten uitmaken van het aanvraagdossier krachtens de betrokken wetgeving, volgende bijkomende stukken te bevatten: 1° de stukken die op basis van artikel 32, § 2 gevoegd moeten worden bij het verzoek tot ontheffing;2° een afschrift van de in artikel 37 bedoelde beslissing of beslissingen;3° een afschrift van de in artikel 38 bedoelde beslissing.

Art. 40.In het geval de vergunning, toestemming of ontheffing wordt verleend, worden alle schadebeperkende maatregelen die kunnen genomen worden en alle maatregelen die nodig zijn om de onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur in het VEN te compenseren, als voorwaarde opgelegd.

Art. 41.Degene aan wie de overheid op grond van artikel 26bis, § 1 van het decreet meedeelt dat de activiteit waarvoor de kennisgeving of de melding wordt gedaan onvermijdbare en onherstelbare schade in het VEN kan veroorzaken, kan tot deze overheid een verzoek richten om de in artikel 26bis, § 3 van het decreet bedoelde afwijkingsmogelijkheid toe te passen.

Dit verzoek bevat in viervoud de stukken zoals bepaald in artikel 32, § 2 en wordt bij de in het vorige lid bedoelde overheid ingediend op de wijze voorzien in artikel 32, § 3.

Art. 42.Op het verzoek zijn de bepalingen van de artikelen 33 tot en met 37 naar analogie van toepassing.

Art. 43.§ 1. In het geval de in artikel 36 bedoelde ministers beslist hebben tot het bestaan van de in artikel 35, § 1 bedoelde dwingende redenen en indien de verzoeker binnen 3 jaar na deze beslissing een nieuwe kennisgeving of melding voor dezelfde activiteit doet, kan de bevoegde overheid deze niet meer weigeren op grond van artikel 26bis, § 1, van het decreet, op voorwaarde dat alternatieven ontbreken die geen of minder onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur in het VEN kunnen veroorzaken en alle schadebeperkende en compenserende maatregelen genomen worden.

Met dezelfde activiteit wordt de krachtens artikel 32, § 2 beschreven en gelocaliseerde activiteit bedoeld waarvoor de ministers de in § 1 bedoelde gunstige beslissing hebben getroffen. § 2. De nieuwe kennisgeving of melding zoals bedoeld in § 1 dient naast de stukken die deel moeten uitmaken van het kennisgevings- of meldingsdossier krachtens de betrokken wetgeving, volgende bijkomende stukken te bevatten: 1° de stukken die op basis van artikel 32, § 2 gevoegd moeten worden bij het verzoek tot ontheffing;2° een afschrift van de in artikel 37 bedoelde beslissing of beslissingen;3° een afschrift van de in artikel 38 bedoelde beslissing. § 3. De bevoegde overheid onderzoekt de ontvankelijkheid en de volledigheid van de kennisgeving of melding.

Indien de kennisgever of melder van deze overheid geen bericht krijgt inzake onontvankelijkheid of onvolledigheid van de kennisgeving of melding binnen de eventuele wachttermijn voor het uitvoeren van de activiteit voorzien in de wetgeving in het kader waarvan de kennisgeving of melding gebeurt, of bij gebreke daaraan binnen dertig dagen na de kennisgeving of melding, dan mag onmiddellijk met de uitvoering van de activiteit gestart worden. Daarbij dienen alle in § 2, 3° bedoelde maatregelen genomen te worden.

Art. 44.In het geval voor de activiteit meerdere vergunningen, toestemmingen en/of ontheffingen en/of meldingen of kennisgevingen nodig zijn, gelden de in artikel 37, bedoelde beslissingen ook voor elk van die procedures, op voorwaarde dat de eerste vergunning, machtiging of ontheffing aangevraagd werd of de eerste melding of kennisgeving gedaan werd binnen drie jaar na de in artikel 37, bedoelde beslissing of beslissingen. HOOFDSTUK VIII. - Vergoedingen Afdeling 1. - Natuurprojecten

Art. 45.§ 1. Binnen de grenzen van de begrotingskredieten kan de minister natuurprojectovereenkomsten sluiten in de gebieden van het Vlaams Ecologisch Netwerk, de natuurverwevingsgebieden, de groengebieden en bosgebieden en de met deze gebieden vergelijkbare bestemmingsgebieden, aangewezen op de plannen van aanleg of ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening, en de speciale beschermingszones, waarbij vergoedingen worden toegekend voor locale projecten in uitvoering van een natuurrichtplan ten behoeve van het natuurbehoud, de natuurontwikkeling, de natuurrecreatie en de natuureducatie. § 2. De aanvrager dient bij de afdeling een verzoek in tot het sluiten van een natuurprojectovereenkomst. Ieder verzoek tot sluiten van een natuurprojectovereenkomst omvat minstens de beschrijving van de werken, een raming van de kostprijs, een financieringsplan en een verklaring op eer dat voor deze werken geen subsidie werd of zal worden gevraagd aan het Vlaamse Gewest op basis van andere regelgeving.

Wanneer de afdeling oordeelt dat een natuurproject uitvoering geeft aan het natuurrichtplan, kan de natuurprojectovereenkomst gesloten worden tussen de aanvrager en de minister. § 3. De vergoeding voorzien in de natuurprojectovereenkomst is niet cumuleerbaar met subsidies van het Vlaamse Gewest voor dezelfde werken. Onterecht verkregen vergoedingen worden teruggevorderd.

De vergoeding bedoeld in het eerste lid is in geen geval cumuleerbaar voor activiteiten die in aanmerking komen voor: 1° de subsidies voor het beheer van erkende natuurreservaten verkregen in uitvoering van artikel 36, § 7 van het decreet;2° de subsidies of vergoedingen in het kader van de uitvoering van een natuurinrichtingsproject, bedoeld in artikel 47, van het decreet;3° de subsidies of vergoedingen in het kader van een landinrichtingsproject, ingesteld overeenkomstig het decreet van 21 december 1988 houdende oprichting van de Vlaamse Landmaatschappij;4° de subsidies of vergoedingen in het kader van een ruilverkavelingsproject, ingesteld overeenkomstig de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet, zoals aangevuld door de wet van 11 augustus 1978 houdende bijzondere bepalingen eigen aan het Vlaamse Gewest;5° de subsidies toegekend via beheersovereenkomsten in uitvoering van de artikelen 45 en 46 van het decreet.6° de subsidies in het kader van de uitvoering van het Bosdecreet.

Art. 46.§ 1. De vergoeding van het Vlaamse Gewest voor de uitgaven voor werken in het kader van een natuurproject uitgevoerd door de administratieve overheid bedraagt maximaal 50 procent van het totale bedrag van de uitgaven. § 2. De vergoeding van het Vlaamse Gewest voor de uitgaven voor werken in uitvoering van een natuurproject door de privaatrechtelijke rechtspersonen en de natuurlijke personen bedraagt maximaal 90% procent van het totale bedrag van de uitgaven voor de werken in verband met de realisatie van de gebiedsvisie van een natuurrichtplan. § 3. De vergoeding voor het natuurproject kan eenmalig zijn of de natuurprojectovereenkomst kan bepalen dat een jaarlijkse vergoeding wordt uitgekeerd gedurende een vooraf bepaalde termijn. § 4. Voor de werken waarvoor één of meerdere vergunningen vereist zijn, kan het verzoek tot sluiten van een natuurprojectovereenkomst ingediend worden vooraleer de bedoelde vergunningen, toestemmingen of machtigingen verkregen worden. De vergoeding zal slechts worden uitbetaald op voorwaarde dat de afdeling een afschrift van de vereiste vergunningen en toestemmingen ontvangt.

Art. 47.De minister kan nadere regels bepalen inzake de aanvraag tot het sluiten van een natuurprojectovereenkomst en de modaliteiten ervan. Afdeling 2 -- Vergoeding voor de verhoging van het waterpeil

Art. 48.Voordat maatregelen worden uitgevoerd, opgenomen in een goedgekeurd natuurrichtplan, die leiden tot een wijziging in de waterhuishouding in het geheel of een deel van GEN, een GENO of een speciale beschermingszone, gaat de afdeling na of deze maatregelen uitvoering geven aan het natuurrichtplan. Indien dit het geval is geeft de afdeling de Vlaamse Landmaatschappij de opdracht om een classificatieplan op te maken.

Dit classificatieplan deelt de betrokken gronden in in waardeklassen op basis van de waarde die elk van deze gronden heeft voor bosbouw of voor het verbouwen van cultuurgewassen. Bij het bepalen van deze waardeklasse wordt geen rekening gehouden met werken uitgevoerd zonder de daartoe noodzakelijke vergunningen of toestemmingen.

Art. 49.§ 1. De Vlaamse Landmaatschappij brengt bij aangetekend schrijven de waardeklasse van de betrokken gronden ter kennis aan de eigenaars en vruchtgebruikers zoals bekend bij de Administratie van de BTW, Registratie en Domeinen op de datum van de opdracht van de afdeling aan de Vlaamse Landmaatschappij zoals voorzien in artikel 48 eerste lid.

De personen die overeenkomstig het eerste lid in kennis werden gesteld, geven bij ter post aangetekende brief kennis aan de huurders, pachters of gebruikers, van de waardeklasse van de betrokken percelen binnen tien dagen, te rekenen vanaf de datum van de afgifte ter post van de betekening, op straffe van aansprakelijkheid voor de eventuele schadeloosstelling.

De personen die overeenkomstig het eerste lid in kennis werden gesteld, geven bij ter post aangetekende brief kennis van de eventuele gewijzigde eigendomstoestand aan de Vlaamse Landmaatschappij, op straffe van aansprakelijkheid voor de schadeloosstelling. De nieuwe eigenaars en vruchtgebruikers krijgen op hun beurt een kennisgeving overeenkomstig het eerste lid. Overeenkomstig het tweede lid brengen zij op hun beurt op dezelfde wijze de huurders, pachters of gebruikers op de hoogte van de waardeklasse van de betrokken percelen. § 2. Indien de eigenaar, gebruiker of vruchtgebruiker niet akkoord is met de aan zijn gronden toegekende waardeklasse kan hij bezwaar indienen bij de geschillencommissie. Binnen een maand na de verzending van het schrijven zoals bedoeld in het eerste lid van § 1 dient de eigenaar, gebruiker of vruchtgebruiker bij aangetekende brief het bezwaar in bij de geschillencommissie. § 3. Het bezwaar wordt verder behandeld zoals voorzien in artikel 58.

Art. 50.§ 1. Na het uitvoeren van de maatregelen zoals bedoeld in artikel 48 brengt de afdeling de Vlaamse Landmaatschappij hiervan onverwijld op de hoogte. De Vlaamse Landmaatschappij brengt bij ter post aangetekende brief de eigenaars of vruchtgebruikers hiervan op de hoogte. § 2. De personen die overeenkomstig § 1 in kennis werden gesteld, geven bij ter post aangetekende brief kennis van deze mededeling aan de huurders, pachters of gebruikers, binnen tien dagen, te rekenen vanaf de datum van de afgifte ter post van de betekening, op straffe van aansprakelijkheid voor de eventuele schadeloosstelling. § 3. De personen die overeenkomstig § 1 in kennis werden gesteld, geven bij ter post aangetekende brief kennis van de eventuele gewijzigde eigendomstoestand aan de Vlaamse Landmaatschappij, op straffe van aansprakelijkheid voor de eventuele schadeloosstelling. De nieuwe eigenaars en vruchtgebruikers krijgen op hun beurt een kennisgeving overeenkomstig § 1. Overeenkomstig § 2 brengen zij op hun beurt op dezelfde wijze de huurders, pachters of gebruikers op de hoogte.

Art. 51.Elke eigenaar, gebruiker of vruchtgebruiker van de gronden zoals bedoeld in artikel 48, met een verlies aan waarde die rechtstreeks het gevolg is van de maatregelen tot wijziging van de waterhuishouding genomen in uitvoering van een natuurrichtplan, kan hiervoor een eenmalige vergoeding aanvragen. Deze vergoeding bedraagt tachtig procent van de waardevermindering.

Art. 52.§ 1. De eigenaar, gebruiker of vruchtgebruiker zoals vermeld in artikel 51, dient zijn aanvraag tot vergoeding in bij de Vlaamse Landmaatschappij ten laatste twaalf maanden na ontvangst van de kennisgeving zoals voorzien in art 50. Deze aanvraag dient bij ter post aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs te worden ingediend.

Bij de aanvraag wordt een duidelijke situatieschets gevoegd van de percelen waarvoor een vergoeding wordt aangevraagd.

In voorkomend geval wordt aan de aanvrager gemeld welke gegevens, stukken en inlichtingen in de aanvraag ontbreken of nadere toelichting vereisen. § 2. De Vlaamse Landmaatschappij onderzoekt de aanvraag. Binnen vijf maanden na ontvangst van de aanvraag wordt aan de aanvrager bij een ter post aangetekende brief gemeld of hij in aanmerking komt voor een vergoeding en in voorkomend geval wordt hem de omvang van de vergoeding meegedeeld.

Art. 53.§ 1. Op vraag van de bevoegde ambtenaren van de Vlaamse Landmaatschappij begeleidt de aanvrager hen naar de betrokken percelen.

De aanvrager verstrekt alle noodzakelijke inlichtingen.

De bevoegde ambtenaren hebben het recht om de betrokken percelen te betreden en om de nodige vaststellingen te doen. § 2. Indien de aanvrager de uitvoering van de bepalingen van dit artikel verhindert, wordt de vergoeding niet betaald.

Art. 54.Voor de gronden waarvoor de waterhuishouding wijzigt ten gevolge van de uitvoering van de maatregelen bedoeld in artikel 48, wordt door de Vlaamse Landmaatschappij een nieuw classificatieplan opgemaakt. Dit nieuwe classificatieplan deelt de betrokken gronden in waardeklassen in op basis van de waarde die elk van deze gronden verwacht wordt te hebben voor bosbouw of voor het verbouwen van cultuurgewassen, na uitvoering van de maatregelen zoals bedoeld in artikel 48. Bij het bepalen van deze waarde wordt enkel rekening gehouden met de verandering in waarde ten gevolge van de wijziging van de waterhuishouding.

Art. 55.De vergoeding voor het verlies aan waarde zoals bedoeld in artikel 51, wordt berekend aan de hand van het verschil tussen de waardeklassen van de betrokken gronden zoals vermeld in het classificatieplan bedoeld in artikel 48, enerzijds en zoals bepaald in artikel 54, anderzijds.

De hoogte van de vergoeding bedoeld in vorig lid houdt rekening met a) de doelstellingen en beginselen zoals geformuleerd in hoofdstuk II van titel I van het decreet van 5 april 1999 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid;en b) de verordenende bepalingen inzake ruimtelijke ordening, in het bijzonder de stedenbouwkundige voorschriften van de plannen van aanleg en ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening Geen vergoeding wordt uitbetaald indien : a) na de aanduiding van het perceel (of grond) als groen- of bosgebied, werken uitgevoerd zijn zonder de daartoe noodzakelijke vergunningen of toestemmingen of machtigingen die geleid hebben tot een verlaging van het waterpeil;b) de aanvrager voor het onroerend goed in kwestie of voor andere onroerende goederen die onder toepassing van het decreet vallen, de laatste drie jaar in overtreding is geweest met de bepalingen van het decreet en zijn uitvoeringsbesluiten;c) handelingen, werken of wijzigingen zijn uitgevoerd, voorgezet of in stand gehouden, die in strijd zijn met een ruimtelijk uitvoeringsplan of een inbreuk vormen op de plannen van aanleg en verordeningen die tot stand zijn gekomen volgens de bepalingen van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996.

Art. 56.§ 1. De afdeling legt de kredieten voor de vergoedingen vast op de begroting. § 2. De vergoedingen, vermeld in deze afdeling, zijn niet verschuldigd wanneer het bedrag ervan kleiner is dan EUR 125. § 3. Wanneer de vergoeding voor het verlies aan waarde groter is dan de waarde van de betrokken gronden voordat de maatregelen bedoeld in artikel 48, werden uitgevoerd, wordt tot onteigening overgegaan conform artikel 41, § 1, van het decreet.

Art. 57.De eigenaar, gebruiker of vruchtgebruiker kan binnen dertig dagen na verzending van het schrijven bedoeld in artikel 52, § 2, via ter post aangetekend schrijven bezwaar indienen bij de geschillencommissie.

Art. 58.§ 1. Binnen vier maanden na ontvangst van de brief waarbij de eigenaar, gebruiker of vruchtgebruiker het bezwaar indient bij de geschillencommissie, stelt de geschillencommissie de aanvrager en de Vlaamse Landmaatschappij in kennis van zijn beslissing. § 2. De geschillencommissie neemt slechts zijn beslissing nadat de aanvrager en de Vlaamse Landmaatschappij behoorlijk de kans hebben gekregen om hun standpunt uiteen te zetten.

De aanvrager is verplicht de leden van de geschillencommissie ter plaatse de nodige vaststellingen te laten verrichten. Behoudens akkoord voor een onmiddellijk bezoek, moet elk plaatsbezoek 24 uur op voorhand worden aangekondigd.

Art. 59.§ 1. De minister richt een geschillencommissie op, die is samengesteld als volgt: 1° de voorzitter, aan te wijzen door de minister;2° twee leden respectievelijk uit de afdeling en het Bosbeheer, aan te wijzen door de minister;3° één lid aan te wijzen door de Vlaamse minister, bevoegd voor het landbouwbeleid;4° drie deskundigen, waarvan twee aangewezen door de minister, resp. deskundig op het vlak van natuurbehoud en bosbeheer, en één aangewezen door de Vlaamse minister bevoegd voor het landbouwbeleid.

Alle leden, uitgezonderd de drie deskundigen, zijn ambtenaren bij het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.

De voorzitter organiseert het secretariaat voor de geschillencommissie. § 2. De geschillencommissie beslist bij meerderheid van stemmen. § 3. De minister kan de procedure voor de geschillencommissie bepalen.

Art. 60.§ 1. De vergoeding als bedoeld in deze afdeling is voor dezelfde of een gelijkaardige prestatie niet cumuleerbaar met: 1° de subsidies voor het beheer van erkende natuurreservaten verkregen in uitvoering van artikel 36, § 7 van het decreet;2° de subsidies of vergoedingen verkregen in het kader van de uitvoering van een natuurinrichtingsproject, bedoeld in artikel 47 van het decreet;3° de subsidies verkregen in het kader van een landinrichtingsproject, ingesteld overeenkomstig het decreet van 21 december 1988 houdende oprichting van de Vlaamse Landmaatschappij;4° de subsidies of vergoedingen verkregen in het kader van een ruilverkavelingsproject, ingesteld overeenkomstig de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet, zoals aangevuld door de wet van 11 augustus 1978 houdende bijzondere bepalingen eigen aan het Vlaamse Gewest;5° de subsidies voor natuurprojecten als bedoeld in afdeling 1 van dit hoofdstuk. § 2. De vergoeding voor het verlies aan waarde zoals bedoeld in artikel 51, wordt verminderd met de op basis van een andere regelgeving, met inbegrip van de andere regelgeving van het decreet, voor hetzelfde perceel verkregen planschadevergoeding, patrimoniumverlies, vergoeding en schadevergoeding. Afdeling 3. - Koopplicht van het Vlaamse Gewest

Onderafdeling A. - Algemene bepalingen

Art. 61.De eigenaar van een onroerend goed dat gelegen is in een GEN of GENO of in een speciale beschermingszone kan binnen een periode van twee jaar na de definitieve afbakening van het GEN of GENO of binnen een periode van twee jaar na de aanwijzing van de speciale beschermingszone of binnen twee jaar na de goedkeuring van het natuurrichtplan voor het betreffende GEN of GENO of de betreffende speciale beschermingszone, de verwerving van het onroerend goed eisen van het Vlaamse Gewest.

Art. 62.De VLM wordt gemachtigd om in naam en voor rekening van het Vlaamse Gewest over te gaan tot de gedwongen aankopen en op te treden bij eventuele betwistingen met betrekking tot de gedwongen aankopen.

De onroerende goederen aangekocht in het kader van een gedwongen aankoop vormen een patrimonium van het Vlaamse Gewest en behoren bijgevolg niet tot het patrimonium van de VLM. De afdeling beheert de onroerende goederen voor zover ze vrij van gebruik zijn. De afdeling kan het beheer van de onroerende goederen overdragen. De VLM beheert de onroerende goederen, zolang deze niet vrij van gebruik zijn.

De onroerende goederen aangekocht in het kader van een gedwongen aankoop worden in de regel aangewezen als Vlaams natuurreservaat, bosreservaat of domeinbos of, na gebruiksoverdracht aan een erkende terreinbeherende natuurverenging, erkend als natuurreservaat.

Onderafdeling B. - Voorwaarden en procedure voor de koopplicht

Art. 63.§ 1. De eigenaar van een onroerend goed dat gelegen is in een GEN of GENO kan de aankoop ervan door het Vlaamse Gewest eisen indien aan één van volgende voorwaarden is voldaan: 1° de waarde van het goed met meer dan 20 % is verminderd door de aanduiding van het onroerend goed als GEN of GENO;2° de bedrijfsvoering van zijn landbouwbedrijf ernstig in het gedrang is gekomen door de aanduiding van het onroerend goed als GEN of GENO;3° meer dan 20 % van de gronden in gebruik door de betrokken landbouwer in hoofdberoep, gelegen is in een gebied aangeduid als GEN of GENO en voor zover hij het onroerend goed, waarvan hij de verwerving eist, in landbouwgebruik heeft. § 2. De eigenaar van een onroerend goed dat gelegen is in een speciale beschermingszone kan de aankoop ervan door het Vlaamse Gewest eisen indien aan één van volgende voorwaarden is voldaan: 1° de waarde van het goed met meer dan 20% is verminderd door de aanduiding van het onroerend goed als speciale beschermingszone;2° de bedrijfsvoering van zijn landbouwbedrijf ernstig in het gedrang is gekomen door de aanduiding van het onroerend goed als speciale beschermingszone;

Art. 64.§ 1. De eigenaar dient de eis tot gedwongen aankoop in bij een ter post aangetekende brief of bij afgifte tegen ontvangstbewijs.

De eis wordt ingediend bij de VLM. § 2. Bij de eis tot gedwongen aankoop worden de volgende stukken gevoegd: 1° de hypothecaire staat of een bewijs van eigendom van het registratiekantoor waaruit blijkt dat de eiser eigenaar is van het onroerend goed waarvan de aankoop wordt geëist;2° een door de eiser ondertekende situatietekening op een kopie van het stratenplan met vermelding van de straatnaam of de gangbare plaatsnaam en een plan met de kadastrale gegevens, waaruit blijkt voor welke onroerende goederen de gedwongen aankoop wordt geëist;3° wanneer de aankoop wordt geëist op grond van artikel 63, § 1, 1° of 2°, of artikel 63, § 2, de nodige bewijsstukken die aantonen dat door de aanduiding van het onroerend goed als GEN of GENO of speciale beschermingszone de waarde van het onroerend goed met meer dan 20% is verminderd of dat de bedrijfsvoering van het landbouwbedrijf ernstig in het gedrang is gekomen;4° wanneer de aankoop wordt geëist op grond van artikel 63, § 1, 3°, de nodige bewijsstukken die aantonen dat meer dan 20 % van de gronden die de eiser gebruikt, gelegen zijn in GEN of GENO;5° een verklaring op eer dat sinds het ogenblik van de eis tot aankoop door het Vlaamse Gewest van het betreffend onroerend goed geen enkele vergoeding werd aangevraagd of verkregen voor de verhoging van het waterpeil als bedoeld in afdeling 2 van dit hoofdstuk of, zo dit wel het geval is, de datum van de aanvraag, de naam en het adres van de instantie bij wie de vergoeding aangevraagd of verkregen werd. § 3. De VLM gaat na of alle stukken als bedoeld in § 2, werden overgemaakt.

Indien niet alle stukken worden overgemaakt en de ingediende eis bijgevolg als onvolledig wordt beschouwd, dan wordt de eiser hiervan door de VLM schriftelijk in kennis gesteld binnen 14 dagen na ontvangst door de VLM van de eis tot gedwongen aankoop. De in kennisstelling bevat de vermelding van de stukken die ontbreken of die nadere toelichting vereisen.

Indien de ingediende eis als volledig wordt beschouwd dan wordt de eiser hiervan door de VLM schriftelijk in kennis gesteld. De VLM stelt de eiser in kennis binnen 14 dagen na ontvangst door de VLM van de eis tot gedwongen aankoop of in het geval dat de ingediende eis eerder als onvolledig werd beschouwd, binnen 14 dagen na ontvangst van de ontbrekende stukken of de nadere toelichtingen. § 4. Binnen zes maanden nadat de VLM de eiser in kennis heeft gesteld van de volledigheid van de eis, beslist de VLM of er wordt overgegaan tot een gedwongen aankoop van de betreffende onroerende goederen. De VLM stelt de eiser binnen de voornoemde termijn bij aangetekende brief in kennis van haar beslissing.

De VLM kan aan de eiser bijkomende inlichtingen of een plaatsbezoek vragen. Het niet ingaan op deze vragen kan aanleiding geven tot het verwerpen van de eis tot gedwongen aankoop door het Vlaamse Gewest. § 5. Binnen vier maanden nadat de eiser in kennis werd gesteld van de beslissing dat wordt overgegaan tot een gedwongen aankoop, bepaalt de VLM de aankoopprijs van de betreffende onroerende goederen overeenkomstig de vergoedingsregels die gelden voor onteigeningen ten algemene nutte. De VLM stelt de eiser binnen de voornoemde termijn bij aangetekende brief in kennis van de aankoopprijs.

Bij het bepalen van de aankoopprijs wordt geen rekening gehouden met de waardevermindering voortvloeiend uit de aanduiding van het onroerend goed als GEN of GENO of speciale beschermingszone.

In de gevallen waar reeds een vergoeding werd uitgekeerd voor de verhoging van het waterpeil in uitvoering van afdeling 2 van dit hoofdstuk, zal deze vergoeding in mindering worden gebracht van de aankoopprijs waarop de eiser recht heeft.

De eiser die de vastgestelde aankoopprijs betwist, kan een vordering aanhangig maken bij de bevoegde rechtbank. De rechtbank bepaalt de aankoopprijs overeenkomstig de vergoedingsregels die gelden voor onteigeningen ten algemene nutte. Het Vlaamse Gewest zal het onroerende goed aankopen tegen de prijs vastgesteld door de rechtbank. Afdeling 4. - Vergoeding voor het verbod op het gebruik van

bestrijdingsmiddelen

Art. 65.Elke land- of tuinbouwer in hoofdberoep met cultuurgronden, waarop cultuurgewassen worden verbouwd, waar een verbod op het gebruik van bestrijdingsmiddelen geldt in uitvoering van artikel 25, § 3 2° 1)van het decreet of in uitvoering van artikel 14, kan hiervoor een vergoeding aanvragen in de mate dat inkomstenverlies kan aangetoond worden ten gevolge van deze maatregel.

De minister kan hiervoor nadere regels vaststellen. HOOFDSTUK IX. - Arbitragecommissie

Art. 66.De minister duidt per provincie een onafhankelijke externe deskundige aan als voorzitter van de arbitragecommissies in de desbetreffende provincie. Deze voorzitter mag geenszins een ambtenaar van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap zijn of een eigenaar of gebruiker van een grond in het gebied waarvoor het betreffende natuurrichtplan is vastgesteld. De minister duidt per provincie tevens een plaatsvervanger aan die aan dezelfde voorwaarden voldoet.

Art. 67.§ 1. Elke eigenaar of gebruiker van een grond in een gebied waarvoor een natuurrichtplan is vastgesteld en waarvoor maatregelen van toepassing zijn in uitvoering van hoofdstuk V, kan de arbitragecommissie samenroepen bij betwistingen inzake de uitvoering van gebodsbepalingen opgelegd door het natuurrichtplan. § 2. Elke persoon of instelling, bedoeld in artikel 45, § 2, kan de arbitragecommissie samenroepen bij betwistingen inzake de uitvoering van een natuurprojectovereenkomst zoals bedoeld in afdeling 1 van hoofdstuk VIII. § 3. De aanvraag voor het samenroepen van de arbitragecommissie wordt bij aangetekend schrijven gericht aan de afdeling. De afdeling stuurt dit onverwijld door aan de voorzitter van de betrokken arbitragecommissie. Binnen 30 dagen na deze aanvraag brengt de voorzitter de aanvrager op de hoogte of zijn aanvraag ontvankelijk is en in voorkomend geval wanneer de arbitragecommissie zal samenkomen.

Art. 68.§ 1. De voorzitter stelt de arbitragecommissie samen als volgt: 1° twee vertegenwoordigers van de eigenaars of gebruikers van een grond in het gebied waarvoor een natuurrichtplan is vastgesteld;2° een vertegenwoordiger van de erkende terreinbeherende natuurverenigingen die eigenaar zijn van gronden in het gebied waarvoor een natuurrichtplan is opgesteld;3° een vertegenwoordiger van de afdeling; § 2. De arbitragecommissie beslist bij meerderheid van stemmen. § 3. De aanvrager zoals bedoeld in artikel 67, § 1, en § 2, en de coördinator of zijn vervanger van de plangroep dat het betreffende natuurrichtplan heeft opgemaakt zoals bepaald in het besluit van 28 februari 2003 betreffende de natuurrichtplannen, worden, indien zij dat wensen, door de arbitragecommissie gehoord. § 4. De minister kan nadere regels met betrekking tot de procedure voor de arbitragecommissie bepalen. HOOFDSTUK X. - Opheffings- en wijzigingsbepalingen en inwerkingtreding

Art. 69.Artikel 8, § 2 en § 3 van het besluit van de Vlaamse regering van 23 juli 1998 tot vaststelling van de nadere regels ter uitvoering van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu wordt opgeheven.

Art. 70.Het eerste lid van artikel 16, van het besluit van de Vlaamse regering van 28 februari 2003 betreffende natuurrichtplannen wordt aangevuld met de volgende tekst : « Indien er geen consensus is in de stuurgroep omtrent het opleggen aan grondeigenaars en grondgebruikers van de maatregelen opgenomen in hoofdstuk V van het besluit van de Vlaamse regering van 21 november 2003 houdende maatregelen ter uitvoering van het gebiedsgericht natuurbeleid1, stellen de minister en de Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, het natuurrichtplan samen vast, binnen in dit lid bepaalde termijn. »

Art. 71.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2004.

Brussel, 21 november 2003.

De minister-president van de Vlaamse regering, B. SOMERS De Vlaamse minister van Leefmilieu, Landbouw en Ontwikkelingssamenwerking, L. SANNEN

BIJLAGE I Voor de definitie van historisch permanente graslanden wordt indicatief verwezen naar de volgende karteringseenheden : Symbool Verklaring HcVochtig, licht bemest grasland ('dotterbloemhooiland') Hj Vochtig, licht bemest grasland gedomineerd door russen Hf Natte ruigte met Moerasspirea Hm Onbemest, vochtig pijpestrootjesgrasland Hmo Onbemest, vochtig pijpestrootjesgrasland - oligotroof type Hmm Onbemest, vochtig pijpestrootjesgrasland - mesotroof type Hme Onbemest, vochtig pijpestrootjesgrasland - eutroof type, basiclien Hk Kalkgrasland Hd Kalkrijk duingrasland Hv Zinkgrasland Hu Mesofiel hooiland Hpr Weilandcomplex met veel sloten en/of microreliëf Hp* Soortenrijk permanent cultuurgrasland met relicten van halfnatuurlijke graslanden Hp+Mr Soortenarm permanent cultuurgrasland met elementen van rietland Hp+Hc(Kn) Soortenarm permanent cultuurgrasland met elementen van dotterbloemhooiland al dan niet met veedrinkpoel Hp met overdruk(fauna) Soortenarm permanent cultuurgrasland met belang voor (avifauna) Voor de definitie van Heiden wordt indicatief verwezen naar de volgende karteringseenheden : Symbool Verklaring CgDroge struikheidevegetatie Ce Vochtige of natte dopheidsvegetatie Ces Vochtige of natte dopheidevegetatie met elementen uit de hoogveenflora Cm Gedegradeerde heide met dominantie van Pijstestrootje Cd Gedegradeerde heide met dominantie van Bochtige smele Cp Gedegradeerde heide met dominantie van Adelaarsvaren Cv Droge heide met Bosbes Ct Venige heide met Bosbes Ctm Venige heide met Bosbes en dominantie van Pijpestrootje T Hoogveen Tm Gedegradeerd hoogveen met Pijpestrootje Ha Struisgrasvegetatie op zure bodem Hn Zure borstelgrasvegetatie Voor de definitie van Waterrijke gebieden wordt indicatief verwezen naar de volgende karteringseenheden : Symbool Verklaring AoOligotroof tot mesotroof water Ce Vochtige of natte dopheidsvegetatie Mr Rietland Mz Zeebiesvegetatie Mm Galigaanvegetatie Mc Grote zeggenvegetatie Md Drijfzoom en/of drijftil Ms Zuur laagveen Mk Alkalisch laagveen Mp Alkalisch laagveen in duinpannen Hf Natte ruigte met moerasspirea Sm Gagelstruweel So Vochtig wilgenstruweel op venige of zure grond Vm Mesotroof elzenbos met zeggen Vo Oligotroof elzenbos met veenmossen Vt Venig berkenbos Vc Elzen-essenbos van bronnen en bronbeken Ah Min of meer brakke plas Ae Eutrofe plas Aev Eutrofe plas met slibrijke bodem Aer Eutrofe plas met minerale bodem Am Kweekvijvers Da Schorre Ds Slik of spuikom Voor de definitie van Duinvegetaties wordt indicatief verwezen naar de volgende karteringseenheden : Symbool Verklaring DdZeereepduin Dm Vegetatieloze stuifduin Qd Zuur duinbos Sd Duindoornstruweel Het gaat hier over de karteringseenheden zoals wordt aangegeven in het project "digitale lokalisatie en beheer van gronden met een natuurfunctie, actualisering van de biologische waarderingskaart".

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse regering van 21 november 2003 houdende maatregelen ter uitvoering van het gebiedsgericht natuurbeleid.

Brussel, 21 november 2003.

De minister-president van de Vlaamse regering, B. SOMERS De Vlaamse minister van Leefmilieu, Landbouw en Ontwikkelingssamenwerking, L. SANNEN

^