Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 21 april 2017
gepubliceerd op 24 april 2017

Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 houdende de rechtspleging voor sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges, wat betreft de optimalisatie van de organisatie en de rechtspleging van de Vlaamse bestuursrechtscolleges

bron
vlaamse overheid
numac
2017011739
pub.
24/04/2017
prom.
21/04/2017
ELI
eli/besluit/2017/04/21/2017011739/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

21 APRIL 2017. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 houdende de rechtspleging voor sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges, wat betreft de optimalisatie van de organisatie en de rechtspleging van de Vlaamse bestuursrechtscolleges


DE VLAAMSE REGERING, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993;

Gelet op het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges, artikel 10, vijfde lid, artikel 11, eerste lid, artikel 17, artikel 19, gewijzigd bij het decreet van 9 december 2016, artikel 20, derde lid, vervangen bij het decreet van 9 december 2016, artikel 21, § 7, ingevoegd bij het decreet van 9 december 2016, artikel 31/1, § 4, eerste lid, ingevoegd bij het decreet van 9 december 2016, artikel 32, artikel 34, § 5, tweede lid, vervangen bij het decreet van 3 juli 2015, artikel 39, § 4, artikel 40, vervangen bij het decreet van 9 december 2016, artikel 41, achtste lid, en artikel 42, § 5, gewijzigd bij het decreet van 9 december 2016;

Gelet op het decreet van 9 december 2016 houdende wijziging van diverse decreten, wat de optimalisatie van de organisatie en de rechtspleging van de Vlaamse bestuursrechtscolleges betreft, artikel 23;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 houdende de rechtspleging voor sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 21 februari 2017;

Gelet op advies nr. 61.109/3 van de Raad van State, gegeven op 10 april 2017, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op voorstel van de minister-president van de Vlaamse Regering, de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Inburgering, Wonen, Gelijke Kansen en Armoedebestrijding, en de Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.In artikel 4 van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 houdende de rechtspleging voor sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 februari 2017, wordt het woord "niet-ontvankelijkheid" vervangen door het woord "onontvankelijkheid".

Art. 2.In artikel 7 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° aan paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden "van de zaak" toegevoegd; 2° aan paragraaf 1 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "In dit artikel wordt verstaan onder zaak: de hoofdvordering en de eventuele aanvullende vorderingen." 3° paragraaf 3 wordt vervangen door wat volgt: " § 3.Elke wijziging van de woonplaatskeuze wordt voor elke zaak afzonderlijk en met een beveiligde zending uitdrukkelijk ter kennis gebracht van de griffier, met vermelding van het rolnummer van de zaak waarop de wijziging betrekking heeft.".

Art. 3.In artikel 8, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 februari 2017, wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, dat luidt als volgt: "In geval van een vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid, kan de verzoeker het verzoekschrift aan het College bezorgen door het te sturen naar het e-mailadres dat daarvoor vastgesteld is. De verzoeker bezorgt, op straffe van onontvankelijkheid, het verzoekschrift uiterlijk de eerstvolgende werkdag conform het eerste lid.".

Art. 4.In artikel 11, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "bij beschikking" opgeheven.

Art. 5.In artikel 15 van hetzelfde besluit wordt punt 1° vervangen door wat volgt: "1° de naam, de hoedanigheid, de woonplaats of de zetel van de verzoeker, de gekozen woonplaats in België, en in voorkomend geval een telefoonnummer en een e-mailadres;".

Art. 6.In artikel 17, § 2, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 2 oktober 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid, 3°, worden tussen het woord "woonplaatskeuze" en het woord "bevat" de woorden "in België" ingevoegd; 2° tussen het eerste en het tweede lid wordt een lid ingevoegd, dat luidt als volgt: "De griffier schrijft een verzoekschrift houdende vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid onmiddellijk in op het definitieve register."; 3° in het tweede lid, dat het derde lid wordt, worden de woorden "de dag na dag van deze van de betekening" vervangen door de woorden "de dag na de betekening".

Art. 7.Artikel 18 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 2 oktober 2015, wordt opgeheven.

Art. 8.Artikel 19 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 februari 2017, wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 19.De griffier betekent met een beveiligde zending een afschrift van het verzoekschrift aan: 1° de verweerder; 2° de belanghebbenden bij de zaak, als ze kunnen worden bepaald.".

Art. 9.In artikel 20, tweede lid, van hetzelfde besluit wordt tussen de zinsnede "artikel 21, § 5, eerste lid," en de woorden "van het decreet" de zinsnede "of artikel 31/1, § 4, eerste lid," ingevoegd.

Art. 10.In deel 1, hoofdstuk 2, afdeling 3, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 februari 2017, worden een onderafdeling 1/1, die bestaat uit artikel 20/1, en een onderafdeling 1/2, die bestaat uit artikel 20/2, ingevoegd, die luiden als volgt: "Onderafdeling 1/1. - Rechtsplegingsvergoeding

Art. 20/1.§ 1. Het basisbedrag van de rechtsplegingsvergoeding, vermeld in artikel 21, § 7, van het decreet, bedraagt 700 euro, het minimumbedrag 140 euro en het maximumbedrag 1400 euro. § 2. Het basis-, minimum- of maximumbedrag, vermeld in paragraaf 1, wordt verhoogd met een bedrag dat overeenstemt met 20% van de voormelde bedragen, als het beroep tot nietigverklaring gepaard gaat met een vordering tot schorsing als vermeld in artikel 40, § 1, of artikel 40, § 2, van het decreet.

De bedragen van de verhogingen, vermeld in het eerste lid, worden gecumuleerd, maar de op die manier verhoogde rechtsplegingsvergoeding mag niet meer bedragen dan 140% van het basis-, minimum- of maximumbedrag, vermeld in paragraaf 1.

Er is geen verhoging verschuldigd als de toepassing van een verkorte procedure als vermeld in artikel 59/2 van dit besluit, leidt tot een einduitspraak of als de toepassing van artikel 71 van dit besluit leidt tot een vernietiging.

Onderafdeling 1/2. - Kosten die voortvloeien uit de bemiddeling

Art. 20/2.§ 1. De kosten, vermeld in artikel 42, § 5, van het decreet, worden forfaitair vastgesteld op 700 euro per uitgevoerde bemiddelingsopdracht. § 2. Bij een bemiddelingsopdracht, uitgevoerd door een interne bemiddelaar, wordt het verschuldigde bedrag gestort op de rekening van het Fonds Bestuursrechtscolleges.

Bij een bemiddelingsopdracht, uitgevoerd door een externe bemiddelaar, wordt het verschuldigde bedrag gestort op de rekening van de betrokken bemiddelaar.".

Art. 11.In artikel 24, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "deze afdeling" vervangen door de zinsnede "de artikelen 21 en 23".

Art. 12.In deel 2, hoofdstuk 2, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 2 oktober 2015, wordt afdeling 1, die bestaat uit artikel 26, vervangen door wat volgt: "Afdeling 1. - Verkorte procedures Onderafdeling 1. - Algemeen

Art. 26.§ 1. De voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter kan ambtshalve onderzoeken of het beroep volgens de vereenvoudigde procedure kan worden behandeld of alleen korte debatten vereist. § 2. In afwijking van artikel 27 kan de griffier de verweerder vragen om het administratief dossier in te dienen binnen een termijn van acht dagen.

Als de verweerder het administratief dossier niet binnen de termijn, vermeld in het eerste lid, indient, maant de griffier de verweerder aan om dat alsnog te doen binnen een door hem bepaalde termijn. Als de verweerder daaraan geen gevolg geeft, worden de door de verzoeker aangehaalde feiten als bewezen geacht, tenzij die feiten kennelijk onjuist zijn.

Onderafdeling 2. - Vereenvoudigde procedure

Art. 26/1.§ 1. Een beroep kan worden behandeld volgens de vereenvoudigde procedure als: 1° het beroep doelloos is;2° het beroep klaarblijkelijk onontvankelijk is;3° het College klaarblijkelijk onbevoegd is om van het beroep kennis te nemen;4° het beroep klaarblijkelijk ongegrond is. § 2. De voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter stelt bij beschikking vast dat op het eerste gezicht het beroep doelloos is, het beroep klaarblijkelijk onontvankelijk is, het College klaarblijkelijk onbevoegd is om van het beroep kennis te nemen of het beroep klaarblijkelijk ongegrond is.

De griffier betekent de beschikking aan de verzoeker. De verzoeker kan een verantwoordingsnota en overtuigingsstukken, die beide beperkt zijn tot de in de beschikking gedane vaststellingen, indienen binnen een vervaltermijn van vijftien dagen, die ingaat op de dag na de betekening van de beschikking. § 3. Nadat de termijn voor het indienen van een verantwoordingsnota is verstreken, kan de voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter de zaak zonder verdere rechtspleging in beraad nemen.

Als de voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter niet besluit dat het beroep doelloos is, dat het beroep klaarblijkelijk onontvankelijk is, dat het College klaarblijkelijk onbevoegd is om van het beroep kennis te nemen of dat het beroep klaarblijkelijk ongegrond is, dan wordt de procedure voortgezet volgens de gewone rechtspleging, vermeld in dit besluit.

Onderafdeling 3. - Korte debatten

Art. 26/2.§ 1. De voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter stelt bij beschikking vast: 1° dat het beroep op het eerste gezicht alleen korte debatten vereist;2° de plaats, de dag en het tijdstip van de zitting waarop de korte debatten zullen plaatsvinden;3° de termijn waarbinnen ter griffie inzage kan worden genomen van het administratief dossier en de overtuigingsstukken;4° de termijn waarbinnen partijen een nota kunnen indienen. De griffier betekent de beschikking en een afschrift van het verzoekschrift aan de partijen.

Gelijktijdig met het indienen van de nota, vermeld in het eerste lid, 4°, bezorgt elke partij een afschrift van die nota aan de andere partij. § 2. Na het horen van de partijen neemt de voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter de zaak in beraad.

Als de voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter niet besluit dat korte debatten volstaan, dan wordt de procedure voortgezet volgens de gewone rechtspleging, vermeld in dit besluit.".

Art. 13.In artikel 27, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de zinsnede "een geïnventariseerde administratief dossier, voor zover dat met toepassing van artikel 26, in kader van de vereenvoudigde procedure nog niet werd ingediend," wordt vervangen door de zinsnede "een geïnventariseerd administratief dossier, als dat nog niet werd ingediend,";2° de woorden "de dag na dag van" worden vervangen door de woorden "de dag na";3° de zinsnede "artikel 19" wordt vervangen door de zinsnede "artikel 19, 1° ".

Art. 14.Artikel 28 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 28.De griffier betekent een afschrift van de antwoordnota aan de verzoeker of deelt hem mee dat de antwoordnota ontbreekt, en brengt de verzoeker ook op de hoogte van de neerlegging van het administratief dossier.".

Art. 15.In artikel 29 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid worden de woorden "de dag na dag van" vervangen door de woorden "de dag na"; 2° het tweede lid wordt vervangen door wat volgt: "Als de verweerder geen antwoordnota heeft ingediend, mag de verzoeker een toelichtende nota indienen binnen een vervaltermijn van dertig dagen, die ingaat op de dag na de betekening door de griffier van de mededeling dat er geen antwoordnota werd ingediend.".

Art. 16.In deel 2, hoofdstuk 2, afdeling 2, van hetzelfde besluit wordt het opschrift "Sectie 3. - De laatste nota van de verweerder" opgeheven.

Art. 17.Artikel 30 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 30.De griffier betekent een afschrift van de wederantwoordnota of van de toelichtende nota aan de verweerder.".

Art. 18.Artikel 31 en 32 van hetzelfde besluit worden opgeheven.

Art. 19.In artikel 33, § 1, van hetzelfde besluit worden het tweede en het derde lid vervangen door wat volgt: "De kamer beslist over de noodzaak en relevantie om een getuige te horen.

De kamer kan ook ambtshalve getuigen oproepen.".

Art. 20.In artikel 35, § 2, eerste lid, en artikel 37, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "de dag na dag van" vervangen door de woorden "de dag na".

Art. 21.Artikel 41 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 41.§ 1. De kamervoorzitter bepaalt bij beschikking: 1° de plaats, de dag en het tijdstip van de zitting waarop de vordering tot vernietiging wordt behandeld;2° de termijn waarbinnen ter griffie inzage kan worden genomen van het administratief dossier en de overtuigingsstukken;3° de namen van de partijen die persoonlijk moeten verschijnen om toelichting te geven en de feiten waarover ze zullen worden gehoord, als de kamer heeft beslist om een partij te horen;4° de namen van de getuigen en de feiten waarover ze zullen worden gehoord, als de kamer heeft beslist een getuige te horen;5° in voorkomend geval, de namen van door de kamer opgeroepen deskundigen. § 2. Uiterlijk vijftien dagen voor de dag van de zitting brengt de griffier de partijen, en in voorkomend geval de getuigen of deskundigen, schriftelijk op de hoogte van de inhoud van de beschikking, vermeld in paragraaf 1, en deelt hen de samenstelling van de bevoegde kamer mee. § 3. In afwijking van paragraaf 1 en op het ogenblik dat de zaak in staat is, kan de kamer de zaak in beraad nemen als de partijen, met toepassing van artikel 16, zesde lid, van het decreet, in onderling overleg afzien van de behandeling van het beroep ter zitting.

De partijen bezorgen daartoe gezamenlijk een afzonderlijk verzoek aan de kamervoorzitter.".

Art. 22.In artikel 44 van hetzelfde besluit worden de woorden "de dag na dag van" vervangen door de woorden "de dag na".

Art. 23.In artikel 45, 1°, van hetzelfde besluit wordt de zinsnede ", de woonplaats of de zetel" opgeheven.

Art. 24.In artikel 51, § 2, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 2 oktober 2015, worden de woorden "de dag na dag van" vervangen door de woorden "de dag na".

Art. 25.In artikel 52, § 2, tweede lid, van hetzelfde besluit wordt punt 1° vervangen door wat volgt: "1° de naam, de hoedanigheid, de woonplaats of de zetel van de partij, de gekozen woonplaats in België, en in voorkomend geval een telefoonnummer en een e-mailadres;".

Art. 26.In artikel 56 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 2 oktober 2015, wordt paragraaf 1 vervangen door wat volgt: " § 1. Met behoud van de toepassing van artikel 15 bevat het verzoekschrift: 1° een omschrijving van het belang van de verzoeker;2° in geval van een vordering tot schorsing bij hoogdringendheid, een uiteenzetting van de redenen die aantonen dat de schorsing hoogdringend is;3° in geval van een vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid, een uiteenzetting van de redenen die aantonen dat de schorsing uiterst dringend noodzakelijk is. 4° als de verzoeker dat kent, het rolnummer waaronder het beroep is ingeschreven waarvan de vordering tot schorsing bij hoogdringendheid of de vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid het accessorium vormt.".

Art. 27.In deel 3, hoofdstuk 2, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 26 september 2014 en 2 oktober 2015, wordt afdeling 2, die bestaat uit artikel 59, vervangen door wat volgt: "Afdeling 2. - Verkorte procedures Onderafdeling 1. - Algemeen

Art. 59.§ 1. De voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter kan ambtshalve onderzoeken of het beroep volgens de vereenvoudigde procedure kan worden behandeld of alleen korte debatten vereist. § 2. In afwijking van artikel 62, eerste lid, en 74, § 1, eerste lid, kan de griffier de verweerder vragen om het administratief dossier in te dienen binnen een termijn van acht dagen.

Als het administratief dossier niet in het bezit is van de verweerder, brengt de verweerder de griffie daarvan onmiddellijk en schriftelijk op de hoogte en geeft hij aan waar het administratief dossier zich bij zijn weten bevindt. De griffier vordert het administratief dossier op bij het bestuursorgaan dat het onder zich heeft. Dat bestuursorgaan zendt het gevorderde dossier onmiddellijk naar de griffie.

Als de verweerder niet binnen de termijn, vermeld in het eerste lid, het administratief dossier indient, maant de griffier de verweerder aan om dat alsnog te doen binnen een door hem bepaalde termijn. Als de verweerder daaraan geen gevolg geeft, worden de door de verzoeker aangehaalde feiten als bewezen geacht, tenzij die feiten kennelijk onjuist zijn.

Onderafdeling 2. - Vereenvoudigde procedure

Art. 59/1.§ 1. Een beroep kan worden behandeld volgens de vereenvoudigde procedure als: 1° het beroep doelloos is;2° het beroep klaarblijkelijk onontvankelijk is;3° het College klaarblijkelijk onbevoegd is om van het beroep kennis te nemen;4° het beroep klaarblijkelijk ongegrond is. § 2. De voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter stelt bij beschikking vast dat op het eerste gezicht het beroep doelloos is, het beroep klaarblijkelijk onontvankelijk is, het College klaarblijkelijk onbevoegd is om van het beroep kennis te nemen of het beroep klaarblijkelijk ongegrond is.

De griffier betekent de beschikking aan de verzoeker. De verzoeker kan een verantwoordingsnota en overtuigingsstukken, die beide beperkt zijn tot de in de beschikking gedane vaststellingen, indienen binnen een vervaltermijn van vijftien dagen, die ingaat op de dag na de betekening van de beschikking. § 3. Nadat de termijn voor het indienen van een verantwoordingsnota is verstreken, kan de voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter de zaak zonder verdere rechtspleging in beraad nemen.

Als de voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter niet besluit dat het beroep doelloos is, dat het beroep klaarblijkelijk onontvankelijk is, dat het College klaarblijkelijk onbevoegd is om van het beroep kennis te nemen of dat het beroep klaarblijkelijk ongegrond is, dan wordt de procedure voortgezet volgens de gewone rechtspleging, vermeld in dit besluit.

Onderafdeling 3. - Korte debatten

Art. 59/2.§ 1. De voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter stelt bij beschikking vast: 1° dat het beroep op het eerste gezicht alleen korte debatten vereist;2° de plaats, de dag en het tijdstip van de zitting waarop de korte debatten zullen plaatsvinden;3° de termijn waarbinnen ter griffie inzage kan worden genomen van het administratief dossier en de overtuigingsstukken;4° de namen van een of meer van de belanghebbenden, vermeld in artikel 20, eerste en tweede lid, van het decreet, als de voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter heeft beslist een of meer belanghebbenden op te roepen;5° de termijn waarbinnen de partijen en de belanghebbenden, vermeld in punt 4°, een nota kunnen indienen. De griffier betekent de beschikking en een afschrift van het verzoekschrift aan de partijen en de belanghebbenden, vermeld in het eerste lid, 4°.

Gelijktijdig met het indienen van de nota, vermeld in het eerste lid, 5°, bezorgt elke partij en belanghebbende, vermeld in het eerste lid, 4°, een afschrift van die nota aan de overige partijen en de belanghebbenden, vermeld in het eerste lid, 4°. § 2. Na het horen van de partijen en de belanghebbenden, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 4°, neemt de voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter de zaak in beraad.

Als de voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter niet besluit dat korte debatten volstaan, dan wordt de procedure voortgezet volgens de gewone rechtspleging, vermeld in dit besluit.".

Art. 28.In deel 3, hoofdstuk 2, afdeling 3, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 2 oktober 2015, wordt een artikel 59/3 ingevoegd, dat luidt als volgt: "

Art. 59/3.De griffier stelt de belanghebbenden bij de zaak, als ze kunnen worden bepaald, in de mogelijkheid een verzoek tot tussenkomst in te dienen. Hij deelt mee in welke vorderingen op dat ogenblik een tussenkomst mogelijk is, rekening houdend met de stand van de zaak.

Een belanghebbende bij de zaak die niet de mogelijkheid kreeg om een verzoek tot tussenkomst in te dienen, kan een verzoek tot tussenkomst indienen, als die tussenkomst de procedure niet vertraagt.".

Art. 29.In artikel 60 van hetzelfde besluit wordt het tweede lid vervangen door wat volgt: "Het verzoekschrift wordt gedagtekend en bevat: 1° het opschrift "Verzoek tot tussenkomst", met aanduiding van de vordering waarvoor het verzoek tot tussenkomst geldt;2° de naam, de hoedanigheid, de woonplaats of de zetel van de verzoeker tot tussenkomst, de gekozen woonplaats in België, en in voorkomend geval een telefoonnummer en een e-mailadres;3° de vermelding van het rolnummer waaronder de vordering ingeschreven is, als hij dat kent;4° een omschrijving van het belang van de verzoeker tot tussenkomst;5° een inventaris van de overtuigingsstukken;6° in geval van tussenkomst in de vordering tot schorsing bij hoogdringendheid, de schriftelijke uiteenzetting over de gevorderde schorsing bij hoogdringendheid; 7° in geval van tussenkomst in de vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid, de schriftelijke uiteenzetting over de gevorderde schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid.".

Art. 30.Artikel 61 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 2 oktober 2015, wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 61.§ 1. Het verzoek tot tussenkomst wordt ingediend binnen een vervaltermijn van twintig dagen, die ingaat op de dag na de betekening van de brief waarin de griffier conform artikel 59/3 de belanghebbenden de mogelijkheid heeft geboden om een verzoek tot tussenkomst in te dienen. § 2. De griffier stelt de verzoeker tot tussenkomst in staat om het verzoekschrift tot tussenkomst te regulariseren als: 1° de stukken, vermeld in artikel 60, derde lid, 1°, niet gevoegd zijn bij het verzoekschrift dat uitgaat van een rechtspersoon;2° het verzoekschrift niet is ondertekend door de verzoeker tot tussenkomst of zijn raadsman;3° het verzoekschrift geen woonplaatskeuze in België bevat als vermeld in artikel 7, § 1;4° het verzoekschrift geen vermelding van het rolnummer van de vordering of geen verklaring dat de verzoeker tot tussenkomst het rolnummer niet kent, bevat;5° de schriftelijke volmacht, vermeld in artikel 60, derde lid, 2°, niet bij het verzoekschrift gevoegd is;6° de stukken, vermeld in artikel 60, derde lid, 3°, niet bij het verzoekschrift gevoegd zijn;7° de inventaris van de overtuigingsstukken, die allemaal overeenkomstig die inventaris genummerd zijn, niet bij het verzoekschrift gevoegd is. De verzoeker tot tussenkomst die zijn verzoekschrift tijdig regulariseert, wordt geacht het te hebben ingediend op de datum van de eerste verzending of neerlegging.

Een verzoekschrift dat niet, onvolledig of laattijdig is geregulariseerd, wordt geacht niet te zijn ingediend.

De regularisatie vindt uiterlijk op een van de volgende tijdstippen plaats: 1° het tijdstip van de zitting waarop de vordering tot schorsing bij hoogdringendheid wordt behandeld;2° het tijdstip waarop de schriftelijke uiteenzetting, vermeld in artikel 75, wordt ingediend. § 3. In afwijking van paragraaf 1 wordt een verzoek tot tussenkomst in de vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid ingediend vanaf de dag na de betekening van de beschikking, vermeld in artikel 65, of het arrest, vermeld in artikel 65/1, en uiterlijk tot bij aanvang van de zitting waarop de vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid of de bevestiging van de schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid wordt behandeld.".

Art. 31.In deel 3, hoofdstuk 2, afdeling 4, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 26 september 2014 en 2 oktober 2015, wordt het opschrift van onderafdeling 1 vervangen door wat volgt: "Onderafdeling 1. - Schorsing bij hoogdringendheid".

Art. 32.In artikel 62 van hetzelfde besluit wordt het eerste lid vervangen door wat volgt: "De verweerder dient het geïnventariseerde administratief dossier in binnen een vervaltermijn van twintig dagen, die ingaat op de dag na de betekening van het verzoekschrift, vermeld in artikel 19, 1°, als het administratief dossier nog niet werd ingediend.".

Art. 33.In deel 3, hoofdstuk 2, afdeling 4, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 26 september 2014 en 2 oktober 2015, wordt het opschrift "Onderafdeling 2. - Zitting" opgeheven.

Art. 34.In artikel 63 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 2 oktober 2015, worden het eerste en het tweede lid vervangen door wat volgt: "De kamervoorzitter bepaalt bij beschikking: 1° de plaats, de dag en het tijdstip van de zitting waarop de vordering tot schorsing bij hoogdringendheid wordt behandeld;2° de termijn waarbinnen ter griffie inzage kan worden genomen van het administratief dossier en de overtuigingsstukken. Uiterlijk zeven dagen voor de dag van de zitting brengt de griffier de partijen schriftelijk op de hoogte van de inhoud van de beschikking, vermeld in het eerste lid, en deelt de griffier hen de samenstelling van de bevoegde kamer mee.".

Art. 35.In deel 3, hoofdstuk 2, afdeling 4, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 26 september 2014 en 2 oktober 2015, wordt tussen artikel 63 en artikel 64 het opschrift "Onderafdeling 2. - Schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid" ingevoegd.

Art. 36.Artikel 64 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 64.Artikel 17, § 2, derde tot en met vijfde lid, artikel 19, 59, 59/1, 59/2 en 61, § 2, zijn niet van toepassing op de vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid.".

Art. 37.In deel 3, hoofdstuk 2, afdeling 4, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 26 september 2014 en 2 oktober 2015, wordt het opschrift "Onderafdeling 3. - Schorsing wegens uiterst dringende noodzakelijkheid of schorsing wegens uiterst dringende noodzakelijkheid met vordering tot het bevelen van voorlopige maatregelen" opgeheven.

Art. 38.Artikel 65 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 2 oktober 2015, wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 65.§ 1. De kamervoorzitter bepaalt bij beschikking: 1° de plaats, de dag en het tijdstip van de zitting waarop de vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid wordt behandeld, eventueel te zijnen huize, zelfs op feestdagen en van dag tot dag of van uur tot uur;2° de termijn waarbinnen ter griffie inzage kan worden genomen van het administratief dossier en de overtuigingsstukken;3° de namen van een of meer van de belanghebbenden, vermeld in artikel 20, eerste en tweede lid, van het decreet, als de kamer heeft beslist een of meer belanghebbenden op te roepen; De griffier betekent de beschikking onmiddellijk aan de partijen en aan de belanghebbenden, vermeld in het eerste lid, 3°, en deelt hen de samenstelling van de bevoegde kamer mee.

Tegelijkertijd bezorgt de griffier een afschrift van het verzoekschrift houdende vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid aan de verweerder en aan de belanghebbenden, vermeld in het eerste lid, 3°. § 2. De verweerder dient onmiddellijk het geïnventariseerde administratief dossier in, als het nog niet werd ingediend. Als de verweerder het administratief dossier niet van tevoren heeft toegezonden, overhandigt hij het ter zitting aan de kamervoorzitter, die de zitting kan schorsen om aan de andere partijen de gelegenheid te geven er inzage van te nemen. § 3. De verweerder kan een nota met opmerkingen over de gevorderde schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid indienen vanaf de dag na de betekening van de beschikking, vermeld in paragraaf 1, en uiterlijk bij aanvang van de zitting waarop de vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid wordt behandeld. De verweerder bezorgt de nota tegelijkertijd aan de verzoeker en aan de belanghebbenden, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 3°.

De belanghebbenden, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 3°, kunnen met toepassing van artikel 60, tweede lid, 7°, in het verzoek tot tussenkomst een schriftelijke uiteenzetting over de gevorderde schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid opnemen. Gelijktijdig met het indienen van het verzoek tot tussenkomst bezorgen de belanghebbenden het verzoek tot tussenkomst aan de verzoeker, de verweerder en de overige belanghebbenden, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 3°. "

Art. 39.In hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 26 september 2014, 2 oktober 2015 en 10 februari 2017, wordt een artikel 65/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "

Art. 65/1.§ 1. Als de schorsing op verzoek bij wijze van voorlopige maatregel wordt bevolen zonder dat de partijen of sommige van hen zijn gehoord, bepaalt de kamer, in afwijking van artikel 65, in het arrest waarbij de voorlopige schorsing wordt bevolen: 1° de plaats, de dag en het tijdstip van de zitting waarop de bevestiging van de schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid wordt behandeld, eventueel te zijnen huize, zelfs op feestdagen en van dag tot dag of van uur tot uur;2° de termijn waarbinnen ter griffie inzage kan worden genomen van het administratief dossier en de overtuigingsstukken;3° de namen van een of meer van de belanghebbenden, vermeld in artikel 20, eerste en tweede lid, van het decreet, als de kamer heeft beslist een of meer belanghebbenden op te roepen. De griffier betekent het arrest onmiddellijk aan de partijen en aan de belanghebbenden, vermeld in het eerste lid, 3°, en deelt hen de samenstelling van de bevoegde kamer mee.

Tegelijkertijd bezorgt de griffier een afschrift van het verzoekschrift houdende vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid aan de verweerder en aan de belanghebbenden, vermeld in het eerste lid, 3°. § 2. De verweerder dient onmiddellijk het geïnventariseerde administratief dossier in, als het nog niet werd ingediend. Als de verweerder het administratief dossier niet van te voren heeft toegezonden, overhandigt hij het ter zitting aan de kamervoorzitter, die de zitting kan schorsen om aan de andere partijen de gelegenheid te geven er inzage van te nemen. § 3. De verweerder kan een nota met opmerkingen over de gevorderde schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid indienen vanaf de dag na de betekening van het arrest, vermeld in paragraaf 1, en uiterlijk bij aanvang van de zitting waarop de bevestiging van de schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid wordt behandeld. De verweerder bezorgt tegelijkertijd de nota aan de verzoeker en aan de belanghebbenden, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 3°.

De belanghebbenden, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 3°, kunnen, met toepassing van artikel 60, tweede lid, 7°, in het verzoek tot tussenkomst een schriftelijke uiteenzetting over de gevorderde schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid opnemen. Gelijktijdig met het indienen van het verzoek tot tussenkomst, bezorgen de belanghebbenden het verzoek tot tussenkomst aan de verzoeker, de verweerder en de overige belanghebbenden, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 3°. ".

Art. 40.In deel 3, hoofdstuk 2, afdeling 4, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 26 september 2014 en 2 oktober 2015, wordt een onderafdeling 3, die bestaat uit artikel 65/2, ingevoegd, die luidt als volgt: "Onderafdeling 3. - Zitting

Art. 65/2.De kamervoorzitter verklaart de zitting voor geopend. Hij leidt de zitting. De griffier stelt een proces-verbaal van de zitting op, dat hij samen met de kamervoorzitter ondertekent.

De kamervoorzitter verklaart de debatten voor gesloten en neemt de zaak in beraad.".

Art. 41.In deel 3, hoofdstuk 2, afdeling 4, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 26 september 2014 en 2 oktober 2015, wordt het opschrift van onderafdeling 4 vervangen door wat volgt: "Onderafdeling 4. Arrest waarbij uitspraak wordt gedaan over de vordering tot schorsing bij hoogdringendheid of over de vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid".

Art. 42.In artikel 66 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in punt 1° wordt de zinsnede ", de woonplaats of de zetel" opgeheven; 2° er wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "De kamer kan de onmiddellijke tenuitvoerlegging van het arrest bevelen.".

Art. 43.Artikel 68 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 68.De griffier zendt onmiddellijk een afschrift van het arrest waarbij uitspraak wordt gedaan over de vordering tot schorsing met toepassing van deze afdeling, aan de partijen en aan het college van burgemeester en schepenen op het ambtsgebied waarvan de vergunningsaanvraag betrekking heeft.".

Art. 44.In artikel 69 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 26 september 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid worden de woorden "de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing geschorst heeft" vervangen door de woorden "de vordering tot schorsing heeft ingewilligd";2° in het tweede lid worden de woorden "de bestreden beslissing niet geschorst heeft" vervangen door de woorden "de vordering tot schorsing heeft verworpen";3° in het tweede lid wordt het woord "onweerlegbaar" opgeheven.

Art. 45.Artikel 70 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 70.De griffier betekent het ingediende verzoek tot voortzetting van de rechtspleging aan de andere partijen.

Als een vervaltermijn voor het indienen van een nota in het kader van de vordering tot vernietiging werd gestuit conform artikel 40, § 10, van het decreet, deelt de griffier, gelijktijdig met de betekening van het verzoek tot voortzetting, aan de partijen van wie de vervaltermijn werd gestuit, mee dat de vervaltermijn opnieuw aanvang neemt vanaf de dag na de betekening van het verzoek tot voortzetting.".

Art. 46.In artikel 71 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid worden de woorden "de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing geschorst heeft" vervangen door de woorden "de vordering tot schorsing heeft ingewilligd";2° in het tweede lid worden de woorden "de dag na dag van" vervangen door de woorden "de dag na"; 3° het vijfde lid wordt vervangen door wat volgt: "Nadat de partijen werden gehoord, kan de kamer de bestreden beslissing onmiddellijk vernietigen of beslissen dat de rechtspleging wordt voortgezet.".

Art. 47.In artikel 72 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 worden de woorden "de dag na dag van" vervangen door de woorden "de dag na"; 2° in paragraaf 2 wordt het derde lid vervangen door wat volgt: "Nadat de partijen werden gehoord, kan de kamer de afstand van geding uitspreken of beslissen dat de rechtspleging wordt voortgezet.".

Art. 48.In deel 3, hoofdstuk 2, afdeling 4, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 26 september 2014 en 2 oktober 2015, wordt het opschrift van onderafdeling 7 vervangen door wat volgt: "Onderafdeling 7. Opheffing van de schorsing of van voorlopige maatregelen".

Art. 49.Artikel 73 en 74 van hetzelfde besluit worden vervangen door wat volgt: "

Art. 73.§ 1. De vordering tot opheffing wordt bij verzoekschrift ingediend. Het verzoekschrift wordt gedagtekend en door een partij of door de raadsman van die partij ondertekend.

Het verzoekschrift bevat: 1° de opgave van het arrest waarin de schorsing of de voorlopige maatregelen werden bevolen;2° de naam, de hoedanigheid, de woonplaats of de zetel van de verzoeker tot opheffing, de gekozen woonplaats in België, en in voorkomend geval een telefoonnummer en een e-mailadres;3° een uiteenzetting van de nieuwe feiten of de veranderde omstandigheden waaruit blijkt dat de schorsing of de voorlopige maatregelen niet langer gerechtvaardigd zijn;4° een inventaris van de overtuigingsstukken. De verzoeker tot opheffing voegt bij het verzoekschrift: 1° als hij een rechtspersoon is en geen raadsman heeft die advocaat is, een afschrift van zijn geldende en gecoördineerde statuten en van de akte van aanstelling van zijn organen, alsook het bewijs dat het daarvoor bevoegde orgaan beslist heeft in rechte te treden;2° de schriftelijke volmacht van zijn raadsman als die geen advocaat is;3° de overtuigingsstukken die in de inventaris zijn vermeld en die overeenkomstig die inventaris genummerd zijn. § 2. De kamervoorzitter kan bij beschikking vaststellen dat er zich nieuwe feiten voordoen of dat de omstandigheden zodanig veranderd zijn dat de schorsing of de voorlopige maatregelen niet langer gerechtvaardigd lijken te zijn. § 3. De kamervoorzitter bepaalt bij beschikking: 1° de plaats, de dag en het tijdstip van de zitting waarop de opheffing van de schorsing of van de voorlopige maatregelen wordt behandeld;2° de termijn waarbinnen ter griffie inzage kan worden genomen van de overtuigingsstukken;3° de termijn waarbinnen partijen een nota kunnen indienen over de vordering tot opheffing, vermeld in paragraaf 1, of over de vaststellingen van de kamervoorzitter, vermeld in paragraaf 2; De griffier betekent de beschikking aan de partijen en deelt hen de samenstelling van de bevoegde kamer mee. In geval van toepassing van paragraaf 1 bezorgt de griffier een afschrift van het verzoekschrift tot opheffing van de schorsing of voorlopige maatregelen aan de overige partijen.

Gelijktijdig met het indienen van de nota, vermeld in het eerste lid, 3°, bezorgt elke partij een afschrift van de nota aan de overige partijen. § 4. Als de verzoeker tot opheffing niet verschijnt en evenmin vertegenwoordigd is op de zitting, wordt zijn vordering afgewezen.

De andere partijen die niet verschijnen of niet vertegenwoordigd zijn, worden geacht in te stemmen met de vordering tot opheffing, vermeld in paragraaf 1. § 5. De partijen die niet verschijnen of niet vertegenwoordigd zijn, worden geacht in te stemmen met de vaststellingen van de kamervoorzitter, vermeld in paragraaf 2.

Art. 74.§ 1. De verweerder dient een antwoordnota, een geïnventariseerd administratief dossier, als dat nog niet werd ingediend, en eventuele aanvullende en geïnventariseerde overtuigingsstukken in binnen een vervaltermijn van vijfenveertig dagen, die ingaat: 1° bij een vordering tot vernietiging, op de dag na de betekening van het afschrift van het verzoekschrift, vermeld in artikel 19, 1° ;2° bij een vordering tot schorsing die tegelijk met of na de vordering tot vernietiging werd ingediend, op de dag na de betekening van de brief waarin de griffier de verweerder in de mogelijkheid stelt een antwoordnota in te dienen. § 2. Als het administratief dossier niet in het bezit is van de verweerder, brengt de verweerder de griffie daarvan onmiddellijk en schriftelijk op de hoogte en geeft hij aan waar het administratief dossier zich bij zijn weten bevindt. De griffier vordert de mededeling ervan aan het bestuursorgaan dat het administratief dossier onder zich heeft. Dat bestuursorgaan zendt het gevorderde dossier onmiddellijk naar de griffie.

Als de verweerder niet binnen de termijn, vermeld in paragraaf 1, het administratief dossier indient of aan het College meedeelt dat het administratief dossier niet in zijn bezit is, maant de griffier de verweerder aan om dat alsnog te doen binnen een door hem bepaalde termijn. Als de verweerder daaraan geen gevolg geeft, worden de door de verzoeker aangehaalde feiten als bewezen geacht, tenzij die feiten kennelijk onjuist zijn.".

Art. 50.Artikel 75 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 2 oktober 2015, wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 75.De tussenkomende partij dient een schriftelijke uiteenzetting en eventuele geïnventariseerde overtuigingsstukken in binnen een vervaltermijn van dertig dagen, die ingaat: 1° bij een vordering tot vernietiging, op de dag na de betekening van de uitspraak over het verzoek tot tussenkomst; 2° bij een vordering tot schorsing die tegelijk met of na de vordering tot vernietiging werd ingediend, op de dag na de betekening van de brief waarin de griffier de tussenkomende partij in de mogelijkheid stelt een schriftelijke uiteenzetting in te dienen.".

Art. 51.In artikel 76, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt het woord "tijdige" opgeheven.

Art. 52.Artikel 77 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 2 oktober 2015, wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 77.De verzoeker kan een wederantwoordnota indienen binnen een vervaltermijn van dertig dagen, die ingaat op de dag na de betekening van het afschrift van de antwoordnota.

Als de verweerder geen antwoordnota heeft ingediend, mag de verzoeker een toelichtende nota indienen binnen een vervaltermijn van dertig dagen, die ingaat op de dag na de betekening door de griffier van de mededeling dat er geen antwoordnota werd ingediend.

De verzoeker kan aan de wederantwoordnota of de toelichtende nota aanvullende, geïnventariseerde overtuigingsstukken toevoegen als hij nog niet over die stukken kon beschikken op het ogenblik waarop het verzoekschrift werd ingediend of als ze noodzakelijk zijn in de repliek op de antwoordnota van de verweerder of, in voorkomend geval, op de schriftelijke uiteenzetting van de tussenkomende partij.".

Art. 53.In artikel 78 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 2 oktober 2015, wordt de zin "Als de verzoeker geen tijdige wederantwoordnota of toelichtende nota heeft ingediend, brengt de griffier de verweerder en, in geval van een tussenkomst, de tussenkomende partij op de hoogte van de laattijdigheid." opgeheven.

Art. 54.In deel 3, hoofdstuk 2, afdeling 5, onderafdeling 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 2 oktober 2015, worden sectie 4, die bestaat uit artikel 79 en 80, en sectie 5, die bestaat uit artikel 81 en 82, opgeheven.

Art. 55.In artikel 83, § 1, van hetzelfde besluit worden het tweede en het derde lid vervangen door wat volgt: "De kamer beslist over de noodzaak en relevantie om een getuige te horen.

De kamer kan ook ambtshalve getuigen oproepen.".

Art. 56.Artikel 85 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 85.§ 1. De kamervoorzitter bepaalt bij beschikking: 1° de plaats, de dag en het tijdstip van de zitting waarop de vordering tot vernietiging wordt behandeld;2° de termijn waarbinnen ter griffie inzage kan worden genomen van het administratief dossier en de overtuigingsstukken;3° de namen van de partijen die persoonlijk moeten verschijnen om toelichting te geven en de feiten waarover ze zullen worden gehoord, als de kamer heeft beslist een partij te horen;4° de namen van de getuigen en de feiten waarover ze zullen worden gehoord, als de kamer heeft beslist een getuige te horen. § 2. Uiterlijk vijftien dagen voor de dag van de zitting brengt de griffier de partijen, en in voorkomend geval de getuigen, schriftelijk op de hoogte van de inhoud van de beschikking, vermeld in paragraaf 1, en deelt de griffier hen de samenstelling van de bevoegde kamer mee. § 3. In afwijking van paragraaf 1 en op het ogenblik dat de zaak in staat is, kan de kamer de zaak in beraad nemen als de partijen met toepassing van artikel 16, zesde lid, van het decreet, in onderling overleg afzien van de behandeling van het beroep ter zitting.

De partijen bezorgen daartoe gezamenlijk een afzonderlijk verzoek aan de kamervoorzitter.".

Art. 57.In artikel 87 van hetzelfde besluit worden de woorden "de dag na dag van" vervangen door de woorden "de dag na".

Art. 58.In artikel 88, 1°, van hetzelfde besluit wordt de zinsnede ", de woonplaats of de zetel" opgeheven.

Art. 59.Artikel 91 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 91.De griffier betekent een afschrift van het arrest aan de partijen en aan het college van burgemeester en schepenen op het ambtsgebied waarvan de vergunningsaanvraag betrekking heeft.".

Art. 60.In artikel 94, § 2, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 2 oktober 2015, worden de woorden "de dag na dag van" vervangen door de woorden "de dag na".

Art. 61.In artikel 95 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 worden de woorden "met een gemotiveerd verzoek" vervangen door de woorden "met een afzonderlijk gemotiveerd verzoek"; 2° in paragraaf 2, eerste lid, wordt punt 1° vervangen door wat volgt: "1° de naam, de hoedanigheid, de woonplaats of de zetel van de partijen, de gekozen woonplaats in België, en in voorkomend geval een telefoonnummer en een e-mailadres;"; 3° in paragraaf 3 worden de woorden "de dag na dag van" vervangen door de woorden "de dag na".

Art. 62.In artikel 97, tweede lid, 4°, artikel 98, eerste lid, en artikel 100, § 3, derde lid, 2°, van hetzelfde besluit worden de woorden "de dag na dag van" vervangen door de woorden "de dag na".

Art. 63.Artikel 101 en 102 van hetzelfde besluit worden vervangen door wat volgt: "

Art. 101.Zolang geen verzoek tot hervatting van het geding is ingediend conform artikel 102, blijft het overlijden van een partij, haar verandering van staat of de wijziging van de hoedanigheid waarin ze is opgetreden, zonder gevolg voor de behandeling van de zaak.

Art. 102.§ 1. De rechtsopvolger van een partij kan, vóór de sluiting van de debatten, het geding hervatten bij een verzoekschrift dat ondertekend is door de rechtsopvolger of zijn raadsman.

Het verzoekschrift wordt gedagtekend en bevat: 1° de naam, de hoedanigheid, de woonplaats of de zetel van de verzoeker, de gekozen woonplaats in België, en in voorkomend geval een telefoonnummer en een e-mailadres;2° de redenen waarom het geding wordt hervat;3° de vermelding van het rolnummer waaronder de zaak is ingeschreven, als hij dat kent;4° een inventaris van de overtuigingsstukken, die overeenkomstig die inventaris genummerd zijn. De verzoeker tot hervatting voegt bij het verzoekschrift: 1° als hij een rechtspersoon is en geen raadsman heeft die advocaat is, een afschrift van zijn geldende en gecoördineerde statuten en van de akte van aanstelling van zijn organen, alsook het bewijs dat het daarvoor bevoegde orgaan beslist heeft in rechte te treden;2° de schriftelijke volmacht van zijn raadsman als die geen advocaat is;3° de overtuigingsstukken die in de inventaris zijn vermeld en waaruit de hoedanigheid van de rechtsopvolger blijkt. De griffier bezorgt een afschrift van het verzoekschrift aan de partijen. § 2. De vroeger neergelegde processtukken worden geacht te blijven gelden.".

Art. 64.In artikel 104 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 2, tweede lid, wordt punt 1° vervangen door wat volgt: "1° de naam, de hoedanigheid, de woonplaats of de zetel van de partijen, de gekozen woonplaats in België, en in voorkomend geval een telefoonnummer en een e-mailadres;"; 2° in paragraaf 2, tweede lid, 5°, worden de woorden "en die overeenkomstig die inventaris genummerd zijn" opgeheven;3° in paragraaf 4 worden de woorden "van de gemeente waarin het betrokken onroerend goed gelegen is" vervangen door de woorden "op het ambtsgebied waarvan de vergunningsaanvraag betrekking heeft".

Art. 65.In artikel 105 van hetzelfde besluit worden de woorden "van de gemeente waarin het betrokken onroerend goed gelegen is" vervangen door de woorden "van het ambtsgebied waarop de vergunningsaanvraag betrekking heeft".

Art. 66.In artikel 106 van hetzelfde besluit wordt het woord "overeenkomstig" opgeheven.

Art. 67.In artikel 107, derde lid, van hetzelfde besluit wordt de zinsnede "artikel 19, eerste lid, 1°, " vervangen door de zinsnede "artikel 19, 1°, ".

Art. 68.In artikel 108, eerste en tweede lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "de dag na dag van" vervangen door de woorden "de dag na".

Art. 69.In artikel 109 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 2 oktober 2015, worden het eerste en het tweede lid vervangen door wat volgt: "De partij die wil dat een getuige wordt gehoord, dient een afzonderlijk, gemotiveerd verzoek in binnen een vervaltermijn van vijftien dagen, die ingaat op de dag na de kennisgeving van het verzoekschrift door de griffier. De kamer beslist over de noodzaak en relevantie van het horen van een getuige.

De kamer kan ook ambtshalve getuigen oproepen.".

Art. 70.In artikel 111 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 wordt punt 2° vervangen door wat volgt: "2° de termijn waarbinnen ter griffie inzage kan worden genomen van het administratief dossier en de overtuigingsstukken;"; 2° paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt: " § 2.Uiterlijk zeven dagen voor de dag van de zitting brengt de griffier de partijen, de betrokkenen en de getuigen schriftelijk op de hoogte van de inhoud van de beschikking, vermeld in paragraaf 1, en deelt de griffier hen de samenstelling van de bevoegde kamer mee.".

Art. 71.Op de vorderingen die werden ingediend vóór de inwerkingtreding van dit besluit, is het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 houdende de rechtspleging voor sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges van toepassing, zoals van kracht vóór de inwerkingtreding van dit besluit.

Op eventuele aanvullende vorderingen waarvan de hoofdvordering werd ingediend vóór de inwerkingtreding van dit besluit, is het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 houdende de rechtspleging voor sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges van toepassing, zoals van kracht vóór de inwerkingtreding van dit besluit.

Art. 72.Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.

Art. 73.De minister-president, bevoegd voor het algemeen regeringsbeleid, de Vlaamse minister, bevoegd voor de binnenlandse aangelegenheden, de Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 21 april 2017.

De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Inburgering, Wonen, Gelijke Kansen en Armoedebestrijding, L. HOMANS De Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw, J. SCHAUVLIEGE

^