Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 19 mei 2000
gepubliceerd op 03 juni 2000

Besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van nadere regels voor de samenstelling, de organisatie en de werkwijze van de provinciale en gemeentelijke commissies voor ruimtelijke ordening

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2000035561
pub.
03/06/2000
prom.
19/05/2000
ELI
eli/besluit/2000/05/19/2000035561/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

19 MEI 2000. - Besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van nadere regels voor de samenstelling, de organisatie en de werkwijze van de provinciale en gemeentelijke commissies voor ruimtelijke ordening


De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, inzonderheid op artikel 8, § 8, en 9, § 8;

Gelet op de bijlage, gevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 14 december 1983 houdende sommige maatregelen tot harmonisatie van de werking en van de presentiegelden en vergoedingen van adviesorganen, zoals tot op heden gewijzigd;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 19 april 2000;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid, gemotiveerd door de omstandigheid dat het decreet van 18 mei 1999 in werking treedt op 1 mei 2000 en het besluit onontbeerlijk is voor de inwerkingtreding en behoorlijke implementatie van dit decreet;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 9 mei 2000, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Economie, Ruimtelijke Ordening en Media;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Nadere regels voor de samenstelling van de gemeentelijke commissies voor ruimtelijke ordening

Artikel 1.In een gemeente met niet meer dan 10 000 inwoners moeten minstens 3 verschillende maatschappelijke geledingen opgeroepen worden om één of meerdere vertegenwoordigers voor te dragen als lid van de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening.

In een gemeente met meer dan 10 000 en niet meer dan 30 000 inwoners moeten minstens 4 verschillende maatschappelijke geledingen opgeroepen worden om één of meerdere vertegenwoordigers voor te dragen als lid van de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening.

In een gemeente met meer dan 30 000 en niet meer dan 50 000 inwoners moeten minstens 5 verschillende maatschappelijke geledingen opgeroepen worden om één of meerdere vertegenwoordigers voor te dragen als lid van de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening.

In een gemeente met meer dan 50 000 inwoners moeten minstens 6 verschillende maatschappelijke geledingen opgeroepen worden om één of meerdere vertegenwoordigers voor te dragen als lid van de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening.

Voor de toepassing van het eerste tot het vierde lid worden in ieder geval volgende maatschappelijke geledingen als onderling verschillend beschouwd : - de maatschappelijke geleding vertegenwoordigd door één of meer milieu- en natuurverenigingen; - de maatschappelijke geleding vertegenwoordigd door één of meer verenigingen van werkgevers of zelfstandigen met uitsluiting van verenigingen van handelaars of landbouwers; - de maatschappelijke geleding vertegenwoordigd door één of meer verenigingen van handelaars; - de maatschappelijke geleding vertegenwoordigd door één of meer verenigingen van landbouwers; - de maatschappelijke geleding vertegenwoordigd door één of meer verenigingen van werknemers.

Daarnaast mag voor de toepassing van het eerste tot het vierde lid geen onderscheid gemaakt worden tussen subgeledingen binnen de in vorig lid genoemde maatschappelijke geledingen. Dit betekent dat voor het voldoen aan het minimumaantal verschillende maatschappelijke geledingen genoemd in het eerste tot het vierde lid geen maatschappelijke geleding in rekening kan worden gebracht die vertegenwoordigd is door verenigingen die zich richten tot dezelfde maatschappelijke doelgroep of een deel van dezelfde maatschappelijke doelgroep als de verenigingen genoemd in het vorige lid.

Voor de toepassing van het vijfde en het zesde lid worden onder verenigingen zowel verenigingen met rechtspersoonlijkheid als feitelijke verenigingen verstaan. HOOFDSTUK II Nadere regels voor de organisatie van de provinciale en gemeentelijke commissies voor ruimtelijke ordening

Art. 2.Aan de leden van de provinciale en gemeentelijke commissies voor ruimtelijke ordening worden presentiegelden, reis- en verblijfsvergoedingen toegekend. Het bedrag van die vergoedingen wordt vastgesteld door de provincieraad, respectievelijk de gemeenteraad.

Deze presentiegelden, reis- en verblijfskosten komen ten laste van de werkingsmiddelen die de provincieraad, respectievelijk de gemeenteraad, overeenkomstig artikel 8, § 7, respectievelijk artikel 9, § 7, van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening aan de commissie ter beschikking stelt.

Art. 3.In acht genomen de wetgeving en de reglementering met betrekking tot de overheidsopdrachten en binnen de perken van de in artikel 2 vermelde werkingsmiddelen, verminderd met het bedrag nodig voor de presentiegelden, reis- en verblijfskosten, bedoeld in hetzelfde artikel, en op verzoek van de commissie, sluit de provincieraad of de bestendige deputatie, respectievelijk de gemeenteraad of het college van burgemeester en schepenen, de contracten met externe deskundigen voor het onderzoeken van bijzondere vraagstukken zoals bedoeld in artikel 8, § 5, respectievelijk artikel 9, § 5, van het voornoemde decreet van 18 mei 1999.

Art. 4.Het huishoudelijk reglement van de commissie kan nadere regels bevatten voor het beheer van de werkingsmiddelen van de commissie. De voorzitter brengt over het beheer van de werkingsmiddelen jaarlijks verslag uit aan de provincieraad, respectievelijk de gemeenteraad, en aan de overige leden van de commissie. Het verslag heeft betrekking op het afgelopen kalenderjaar en wordt uitgebracht vóór 1 april van het daaropvolgende jaar. De bestendige deputatie, respectievelijk het college van burgemeester en schepenen, kan de voorzitter ook om een tussentijds verslag verzoeken. Het tussentijds verslag wordt uitgebracht binnen één maand na het verzoek. HOOFDSTUK III Nadere regels voor de werkwijze van de provinciale en gemeentelijke commissies voor ruimtelijke ordening

Art. 5.De commissie vergadert na bijeenroeping door de voorzitter of, als de voorzitter verhinderd is, de ondervoorzitter. Ze vergadert minstens tweemaal per jaar.

De voorzitter moet de commissie bijeenroepen binnen vijftien dagen die volgen op een verzoek van de provincieraad of de bestendige deputatie, respectievelijk de gemeenteraad of het college van burgemeester en schepenen. Hij moet dit ook doen bij een verzoek dat uitgaat van minstens één derde van de leden van de commissie. De voorzitter van de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening dient deze commissie ook bijeen te roepen binnen vijftien dagen die volgen op een verzoek om advies over een vergunningsaanvraag, dat wordt voorgelegd door de gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaar overeenkomstig artikel 111, § 2, van het voornoemde decreet van 18 mei 1999.

Elk lid van de commissie dat zonder verantwoording driemaal achtereenvolgens afwezig is, is ambtshalve ontslagnemend. De voorzitter brengt de betrokkene daarvan schriftelijk op de hoogte.

Art. 6.De commissie kan slechts geldig beslissen wanneer ten minste de helft van haar leden aanwezig is.

Is die voorwaarde niet vervuld, dan kan de commissie op haar eerstvolgende vergadering,ongeacht het aantal aanwezige leden, geldig beslissen over de onderwerpen die waren geagendeerd voor de vergadering waarop onvoldoende leden aanwezig waren, op voorwaarde dat de nieuwe vergadering niet binnen vierentwintig uur na de eerste plaatsheeft. Voor nieuwe agendapunten is opnieuw de aanwezigheid van de meerderheid van de leden vereist.

Art. 7.De commissie beslist bij meerderheid van stemmen van de aanwezige leden. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend.

Art. 8.De commissie kan voor de behandeling van een onderwerp al de nodige instanties en personen of betrokkenen uitnodigen voor een toelichting en een eventuele bespreking van het onderwerp. Die personen mogen evenwel de beraadslaging over het advies van de commissie en de stemming erover niet bijwonen, tenzij die delen van de vergadering openbaar worden gehouden met toepassing van het derde lid.

Zij kunnen in ieder geval niet deelnemen aan die beraadslaging over het advies en de stemming erover.

De commissie nodigt voor elke vergadering een vertegenwoordiger uit van elke politieke fractie in de provincieraad, respectievelijk de gemeenteraad. Deze personen kunnen de toelichtingen bijwonen en deelnemen aan een eventuele bespreking van het onderwerp, maar mogen de beraadslaging over het advies van de commissie en de stemming erover niet bijwonen, tenzij die delen van de vergadering openbaar worden gehouden met toepassing van het derde lid. Zij kunnen in ieder geval niet deelnemen aan die beraadslaging over het advies en de stemming erover.

De commissie kan, onverminderd de wettelijke regels inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, beslissen dat een vergadering geheel of gedeeltelijk openbaar wordt gehouden. In dat geval mogen evenwel de niet-leden, andere dan de personen die zijn uitgenodigd voor een toelichting en de vertegenwoordigers van de politieke fracties, niet deelnemen aan de besprekingen, noch aan de beraadslaging over het advies en de stemming erover.

Het huishoudelijk reglement van de commissie kan bepalen dat over het geheel of gedeeltelijk openbaar houden van een vergadering beslist wordt bij bijzondere meerderheid of met eenparigheid van stemmen.

Art. 9.Het lid dat een persoonlijk belang heeft bij een besproken onderwerp, mag noch de bespreking ervan, noch de beraadslaging over het advies van de commissie en de stemming erover bijwonen.

Art. 10.De commissie neemt haar huishoudelijk reglement met eenparigheid van stemmen aan. Het kan ook slechts met eenparigheid van stemmen gewijzigd worden.

Het huishoudelijk reglement regelt minstens : 1° de wijze van agenderen met inbegrip van de mogelijkheid van leden om onderwerpen te laten agenderen;2° de wijze van uitnodigen met inbegrip van de minimumtermijn die gerespecteerd moet worden;3° op welke manier leden vóór de vergadering kennis krijgen of kunnen nemen van documenten die relevant zijn voor de onderwerpen die op de vergadering behandeld worden;4° de wijze van notuleren;5° de wijze van formuleren van de adviezen met inbegrip van minderheidsstandpunten;6° de oprichting en werking van interne werkgroepen. HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen

Art. 11.In de bijlage bij het besluit van de Vlaamse regering van 14 december 1983 houdende sommige maatregelen tot harmonisatie van de werking en van de presentiegelden en vergoedingen van adviesorganen, zoals tot op heden gewijzigd, wordt onder rubriek 7 « Ruimtelijke Ordening en Leefmilieu », het zevende streepje, « Streekcommissies voor de Ruimtelijke Ordening », geschrapt.

Art. 12.De volgende regelingen worden opgeheven : 1° het besluit van de Vlaamse regering van 11 februari 1987 houdende vaststelling van het reglement van orde van de streekcommissies van advies voor de Ruimtelijke Ordening in het Vlaamse Gewest;2° het ministerieel besluit van 7 februari 1980 houdende vaststelling van het reglement van orde van de gemeentelijke commissie van advies voor de Ruimtelijke Ordening in het Vlaamse Gewest.

Art. 13.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 mei 2000, met uitzondering van de artikelen 11 en 12, die in werking treden op 1 januari 2002.

Art. 14.De Vlaamse minister, bevoegd voor de Ruimtelijke Ordening, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 19 mei 2000.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Economie, Ruimtelijke Ordening en Media, D. VAN MECHELEN

^