Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 17 maart 2006
gepubliceerd op 06 juni 2006

Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 18 december 1998 houdende de erkenning en de subsidiëring van verenigingen en welzijnsvoorzieningen in de thuiszorg en van de 7 bijlagen, gevoegd bij dit besluit

bron
vlaamse overheid
numac
2006035858
pub.
06/06/2006
prom.
17/03/2006
ELI
eli/besluit/2006/03/17/2006035858/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

17 MAART 2006. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 18 december 1998 houdende de erkenning en de subsidiëring van verenigingen en welzijnsvoorzieningen in de thuiszorg en van de 7 bijlagen, gevoegd bij dit besluit


De Vlaamse Regering, Gelet op het decreet van 14 juli 1998 houdende de erkenning en de subsidiëring van verenigingen en welzijnsvoorzieningen in de thuiszorg, inzonderheid op artikel 5, 7, 9, 11, 13, 15, 17, 24 en 28, § 3, eerste lid, gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 18 december 1998 houdende de erkenning en de subsidiëring van verenigingen en welzijnsvoorzieningen in de thuiszorg, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 30 maart 1999, 8 juni 1999, 17 december 1999, 5 mei 2000, 10 november 2000, 30 maart 2001, 10 juli 2001, 30 november 2001, 14 december 2001, 1 februari 2002, 15 maart 2002, 5 juli 2002, 6 december 2002, 17 januari 2003, 28 november 2003, 5 december 2003, 30 april 2004 en 4 juni 2004;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 20 januari 2006;

Gelet op het advies van de Raad van State 39.813/3, gegeven op 14 februari 2006, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Wijzigingen aan het besluit van de Vlaamse Regering van 18 december 1998 houdende de erkenning en de subsidiëring van verenigingen en welzijnsvoorzieningen in de thuiszorg

Artikel 1.In artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 18 december 1998 houdende de erkenning en de subsidiëring van verenigingen en welzijnsvoorzieningen in de thuiszorg, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juni 1999, worden § 1 en § 2 vervangen door wat volgt : « § 1. Om erkend te worden moet een voorziening : 1° op het ogenblik van het indienen van de erkenningsaanvraag voldoen aan de specifieke erkenningsvoorwaarden voor de infrastructuur, zoals die per soort voorziening bepaald zijn in bijlage II, III, IV en V bij dit besluit;2° op het ogenblik van het indienen van de erkenningsaanvraag of binnen een termijn van maximaal één jaar na de datum van het erkenningsbesluit voldoen aan : a) de algemene erkenningsvoorwaarden, bepaald in artikel 3, 18, 19, § 2 en § 3, 20 tot en met 23, 24, § 1, en 25 van het decreet;b) de bepalingen van het decreet van 17 oktober 2003 betreffende de kwaliteit van de gezondheids- en welzijnsvoorzieningen;c) de specifieke erkenningsvoorwaarden die per soort voorziening bepaald zijn in bijlagen I tot en met VI bij dit besluit. § 2. Om erkend te blijven moet een voorziening na één jaar, te rekenen vanaf de datum van het erkenningsbesluit, blijvend voldoen aan § 1, 2°, a) tot en met c). »

Art. 2.In artikel 4, 2°, van hetzelfde besluit worden voor het woord « voldoet » de woorden « op het ogenblik van de ontvankelijkheid van de aanvraag » ingevoegd.

Art. 3.Artikel 5 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 5.§ 1. Een voorziening of een vereniging, uitgezonderd een dienst voor gezinszorg, wordt erkend voor onbepaalde duur : 1° met ingang van de datum van het indienen van de ontvankelijke aanvraag, als ze op het ogenblik van het indienen van haar aanvraag al werkzaam is;2° vanaf de datum van de aanvang van de exploitatie, als ze op het ogenblik van het indienen van haar aanvraag de activiteiten nog moet opstarten. § 2. Een dienst voor gezinszorg wordt erkend voor onbepaalde duur met ingang van 1 januari van het jaar dat volgt op het jaar waarin de ontvankelijke aanvraag wordt ingediend. Die aanvraag moet ingediend worden voor 1 augustus. ».

Art. 4.In artikel 7 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen door wat volgt : « § 1.Als de aanvraag niet conform artikel 6 is ingediend, meldt de administratie binnen een maand na ontvangst de onontvankelijkheid van de aanvraag en de reden daarvan. »; 2° in § 2 worden de woorden « , § 1 » toegevoegd.

Art. 5.In artikel 8 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid worden tussen de woorden « als bedoeld in artikel 9 » en de woorden « in te dienen » de woorden « , § 1, » ingevoegd;2° tussen het eerste en het tweede lid wordt een nieuw lid ingevoegd, dat luidt als volgt : « Als de erkenning wordt verleend, kent de minister een erkenningsnummer toe.De voorziening of de vereniging is verplicht dat erkenningsnummer te vermelden op alle akten, brieven, facturen, bestelbiljetten en andere soortgelijke stukken die van de voorziening of de vereniging uitgaan. »

Art. 6.In artikel 9, § 1, eerste lid, artikel 11, § 4, eerste lid, en artikel 21, § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt de zin « Ze kan daarin uitdrukkelijk vragen om te worden gehoord. » telkens geschrapt.

Art. 7.In artikel 9, § 1, tweede lid, en artikel 11, § 4, tweede lid, van hetzelfde besluit worden de woorden « , § 1, » telkens geschrapt.

Art. 8.In artikel 11 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 2 en § 3 worden vervangen door wat volgt : « § 2.De opschorting vangt aan op de datum van verzending van de kennisgeving en duurt in principe vijf jaar of tot wanneer de voorziening de administratie per aangetekende brief verzoekt om de behandeling van haar erkenningsaanvraag voort te zetten. § 3. Indien de werkzaamheden, vermeld in § 1, worden aangevat, meldt de initiatiefnemer dat per aangetekende brief aan de administratie, uiterlijk één maand na de start van de werkzaamheden : 1° starten de werkzaamheden en meldt de voorziening dat in de loop van de opschortingstermijn van vijf jaar, dan blijft de opschorting gelden tot vier jaar na de datum van de melding van de aanvang van de werkzaamheden of tot wanneer de voorziening de administratie verzoekt om de behandeling van haar erkenningsaanvraag voort te zetten.De voorziening deelt zelf de realistisch ingeschatte einddatum van de werkzaamheden mee. De administratie meldt per aangetekende brief dat de voorziening past in de programmatie tot vier jaar na de datum van de melding van de aanvang van de werkzaamheden. De minister kan de vormvereisten voor de melding van de aanvang van de werkzaamheden nader bepalen; 2° als de werkzaamheden nog niet werden aangevat binnen die termijn van vijf jaar, kan die termijn eventueel verlengd worden met drie jaar.Het verzoek om de opschortingstermijn van vijf jaar te verlengen moet door de voorziening uiterlijk zes maanden voor het verstrijken van die termijn per aangetekende brief bij de administratie worden ingediend. De brief vermeldt de objectieve redenen waarom de werkzaamheden nog niet werden aangevat. De opschortingstermijn wordt alleen verlengd als die redenen buiten de wil van de voorziening liggen. De administratie zendt binnen twee maanden na het indienen van het verzoek om de opschortingstermijn te verlengen, aan de voorziening per aangetekende brief hetzij de beslissing van de minister waarbij de verlenging wordt verleend, hetzij het met redenen omklede voornemen van de minister om de verlenging te weigeren; 3° als binnen de opschortingstermijn van vijf jaar niet gemeld werd dat de werkzaamheden werden aangevat, en geen verzoek werd ingediend om de termijn van vijf jaar te verlengen, zoals bepaald in punt 2°, vervalt de opschorting van rechtswege vijf jaar na de datum van verzending van de kennisgeving, vermeld in § 2, en wordt de erkenningsaanvraag zonder voorwerp;4° starten de werkzaamheden en meldt de voorziening dat in de loop van de met drie jaar verlengde opschortingstermijn, dan blijft de opschorting gelden tot vier jaar na de datum van de melding van de aanvang van de werkzaamheden of tot wanneer de voorziening de administratie verzoekt om de behandeling van haar erkenningsaanvraag voort te zetten.De bepalingen van punt 1° zijn van overeenkomstige toepassing; 5° als binnen de met drie jaar verlengde opschortingstermijn niet gemeld werd dat de werkzaamheden werden aangevat, vervalt de opschorting van rechtswege acht jaar na de datum van verzending van de kennisgeving, vermeld in § 2, en wordt de erkenningsaanvraag zonder voorwerp.»; 2° in § 4, eerste lid, worden tussen de woorden « het in § 3 » en de woorden « bedoelde voornemen » de woorden « , 2°, » ingevoegd;3° § 5 en § 6 worden vervangen door wat volgt : « § 5.Het verzoek om de behandeling voort te zetten wordt beschouwd als een erkenningsaanvraag en moet door de voorziening uiterlijk zes maanden voor het verstrijken van de al dan niet verlengde opschortingstermijn per aangetekende brief bij de administratie worden ingediend. Bij dat verzoek voegt de voorziening een geactualiseerd beleidsplan als vermeld in artikel 6, 2°, waarin ook aangetoond wordt dat aan alle infrastructuurnormen wordt voldaan. In dat geval begint de termijn, vastgesteld in artikel 8, te lopen vanaf de datum van verzending van dat verzoek.

Als aan de voorziening overeenkomstig § 3, 2°, of krachtens § 4, derde lid, een voornemen of een beslissing om de verlenging te weigeren wordt verzonden, beschikt die voorziening na ontvangst van dat voornemen of die beslissing in ieder geval nog over vijfenveertig dagen om een verzoek om de behandeling voort te zetten in te dienen.

In voorkomend geval wordt van de in het vorige lid gestelde termijn afgeweken. § 6. Als het verzoek, vermeld in § 3, 2°, of in § 5, eerste lid, niet binnen de gestelde termijn door de voorziening werd ingediend, kan de minister beslissen om de erkenning te weigeren. De administratie deelt die beslissing van de minister per aangetekende brief aan de voorziening mee.

Op basis van een gemotiveerde aanvraag van de voorziening kan de minister, in afwijking van het eerste lid, een verzoek dat niet binnen de gestelde termijn werd ingediend toch behandelen, op voorwaarde dat de opschorting van de erkenningsaanvraag niet van rechtswege vervallen is, zoals bepaald in § 3, eerste lid, 3° en 5°. »

Art. 9.In artikel 12 van hetzelfde besluit wordt het derde lid opgeheven.

Art. 10.In artikel 13 van hetzelfde besluit wordt § 2 vervangen door wat volgt : « § 2. Om in aanmerking te komen voor subsidiëring, moet de voorziening of de vereniging een boekhouding voeren volgens de algemene boekhoudregels die van toepassing zijn op haar rechtsvorm, zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 13 januari 2006 betreffende de boekhouding en het financieel verslag voor de voorzieningen in bepaalde sectoren van het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin.

Het boekjaar vangt aan op 1 januari en eindigt op 31 december.

De voorziening of de vereniging bezorgt jaarlijks zo spoedig mogelijk en uiterlijk op 1 oktober het financieel verslag van het afgelopen jaar aan de administratie. Dat financieel verslag omvat minstens de documenten die vermeld worden in artikel 13 en 14 van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 januari 2006 betreffende de boekhouding en het financieel verslag voor de voorzieningen in bepaalde sectoren van het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. »

Art. 11.In artikel 15 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 17 december 1999 en 14 december 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt het jaartal « 1998 » vervangen door het jaartal « 2006 »;2° het derde lid wordt opgeheven.

Art. 12.In artikel 18, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden « dit besluit » vervangen door de woorden « zijn uitvoeringsbesluiten ».

Art. 13.In artikel 22, § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden « voor een door hem te bepalen termijn » telkens geschrapt. HOOFDSTUK II. - Wijzigingen aan bijlage I, gevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 december 1998 houdende de erkenning en de subsidiëring van verenigingen en welzijnsvoorzieningen in de thuiszorg

Art. 14.In artikel 1 van bijlage I, gevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 december 1998 houdende de erkenning en de subsidiëring van verenigingen en welzijnsvoorzieningen in de thuiszorg, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 januari 2003, worden punt 4° en 6° vervangen door wat volgt : « 4° begeleidend personeel : de personeelsleden van een dienst voor gezinszorg, die belast zijn met het verrichten van de sociale onderzoeken en met de begeleiding van de gebruikers, het hulp- en dienstverleningsproces en het verzorgend personeel van de dienst voor gezinszorg; »; « 6° wijkwerking : het overleg van een groep verzorgende personeelsleden van een dienst voor gezinszorg, die onder supervisie van een begeleidend personeelslid staat en verantwoordelijk is voor de hulp- en dienstverlening in een bepaald gebied. Dat gebeurt met het oog op het verlenen van een gebruikersgerichte, doelmatige, doeltreffende, continue en maatschappelijk verantwoorde hulp- en dienstverlening; ».

Art. 15.In artikel 3, A, van bijlage I, gevoegd bij hetzelfde besluit, wordt punt 4°, c), vervangen door wat volgt : « c) het feit dat de gebruiker al dan niet een beroep doet op andere hulp- en dienstverleningsvormen; ».

Art. 16.In artikel 3, B, van bijlage I, gevoegd bij hetzelfde besluit, worden punt 2° tot en met 6° vervangen door wat volgt : « 2° een verzorgend personeelslid moet bij de indiensttreding beschikken over een inschrijvingsbewijs dat door de administratie werd afgeleverd en dat alleen kan worden afgeleverd voor personen die beschikken over een van de volgende documenten : a) een van de volgende studiebewijzen, uitgereikt in het studiegebied personenzorg, waarbij de minister bepaalt welke opleidingen binnen het studiegebied personenzorg in aanmerking komen : 1) een diploma, een studiegetuigschrift of een certificaat, uitgereikt na het tweede of het derde leerjaar van de derde graad van hetzij het technisch secundair onderwijs, hetzij het (voltijds of deeltijds) beroepssecundair onderwijs;2) een diploma in de verpleegkunde, uitgereikt na het derde leerjaar van de vierde graad van het beroepssecundair onderwijs;3) een getuigschrift, een certificaat of een diploma, uitgereikt na een opleiding van het (secundair) onderwijs voor sociale promotie, gerangschikt als technisch of beroepssecundair onderwijs van de derde graad;b) een diploma van het secundair onderwijs in combinatie met een attest dat aantoont dat men geslaagd is voor een of meer jaren van een opleiding uit het hoger onderwijs.Alleen opleidingen binnen een van de volgende studiegebieden kunnen hiervoor in aanmerking komen : 1) in het hogescholenonderwijs : het studiegebied gezondheidszorg en het studiegebied sociaal-agogisch werk;2) in het hoger onderwijs voor sociale promotie : het studiegebied paramedisch hoger onderwijs van het korte type en het studiegebied sociaal hoger onderwijs van het korte type;3) in het universitair onderwijs : het studiegebied lichamelijke opvoeding, revalidatiewetenschappen en kinesitherapie. De minister wijst binnen deze studiegebieden de opleidingen aan die in aanmerking komen, en bepaalt voor elke opleiding het aantal jaren dat men met vrucht beëindigd moet hebben; c) een bekwaamheidsattest van polyvalent verzorgende, uitgereikt door een opleidingscentrum dat erkend is op basis van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 januari 2000 tot regeling van de erkenning en de subsidiëring van opleidingscentra voor polyvalente verzorgenden;d) een bekwaamheidsattest, uitgereikt door een opleidingscentrum dat erkend is door de Franse of de Duitstalige Gemeenschap, en dat opleidingen organiseert die zowel naar inhoud als naar niveau gelijkwaardig zijn aan de opleidingen van een opleidingscentrum als vermeld in c) ;e) een buitenlands studiebewijs, op voorwaarde dat het door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming gelijkwaardig wordt verklaard met een Vlaams studiebewijs als vermeld in a) of b) ;3° de dienst stelt per 130 gebruikers, aan wie hij persoonsverzorging en huishoudelijke hulp biedt, één voltijdse equivalent aan begeleidend personeel tewerk.Per 65 extra gebruikers aan wie hij persoonsverzorging en huishoudelijke hulp aanbiedt, stelt hij daarbovenop één halftijds equivalent aan begeleidend personeel tewerk; 4° een begeleidend personeelslid moet bij de indiensttreding beschikken over een van de volgende graden of studiebewijzen : a) de graad van gegradueerde of bachelor in het studiegebied gezondheidszorg of het studiegebied sociaalagogisch werk;b) de graad van master;c) een diploma van het paramedisch of het sociaal hoger onderwijs voor sociale promotie;d) een buitenlands studiebewijs op voorwaarde dat het door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming gelijkwaardig wordt verklaard met een Vlaams studiebewijs dat leidt tot een graad als vermeld in a) of b) ;5° de dienst stelt per volledige schijf van 75 voltijdse equivalenten aan verzorgend personeel één halftijdse equivalent aan leidinggevend personeel tewerk;6° een leidinggevend personeelslid moet bij de indiensttreding beschikken over een van de volgende graden of studiebewijzen : a) de graad van master;b) een buitenlands studiebewijs op voorwaarde dat het door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming gelijkwaardig wordt verklaard met een Vlaams studiebewijs dat leidt tot de graad van master. Als een personeelslid niet voldoet aan die diplomavereisten, maar de dienst is van oordeel dat die persoon over voldoende ervaring beschikt als begeleidend personeelslid in een dienst voor gezinszorg of in een dienst voor logistieke hulp en aanvullende thuiszorg als vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 10 juli 2001 tot regeling van de subsidiëring van de diensten voor logistieke hulp en aanvullende thuiszorg, kan dat personeelslid ook als leidinggevend personeelslid tewerkgesteld worden. »

Art. 17.In artikel 3, C, van bijlage I, gevoegd bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 maart 1999, wordt punt 1° vervangen door wat volgt : « 1° Om de kwaliteit van de hulp- en dienstverlening te garanderen en te bestendigen maakt de dienst voor gezinszorg een kwaliteitshandboek op. Het kwaliteitshandboek is een schriftelijk document dat het kwaliteitsbeleid vastlegt, de minimale kwaliteitseisen bepaalt en het kwaliteitssysteem beschrijft.

De minister bepaalt de minimale kwaliteitseisen en de minimale vereisten waaraan het kwaliteitshandboek en het kwaliteitssysteem moeten voldoen.

Het kwaliteitshandboek kan door de administratie worden opgevraagd.

De dienst voor gezinszorg bezorgt jaarlijks voor 1 april de volgende documenten aan de administratie : a) de kwaliteitsplanning voor het lopende jaar;b) het kwaliteitsverslag van het afgelopen jaar. De minister bepaalt de minimale vereisten waaraan de kwaliteitsplanning en het kwaliteitsverslag moeten voldoen; ».

Art. 18.Artikel 7 van bijlage I, gevoegd bij hetzelfde besluit, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 7.Binnen de begrotingskredieten en overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk III van dit besluit, kan de minister subsidies toekennen aan de erkende diensten voor gezinszorg, op voorwaarde dat : 1° aan alle erkenningsvoorwaarden wordt voldaan;2° de volgende administratieve stukken aan de administratie worden bezorgd : a) uiterlijk op 1 maart de registratiegegevens met betrekking tot de geholpen gebruikers, zoals voorgeschreven door de minister;b) uiterlijk op 1 oktober het financieel verslag zoals bepaald in artikel 13, § 2, van dit besluit;3° de administratie voor de arbeidsprestaties van het begeleidend en het leidinggevend personeel beschikt over de individuele loonstaten van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, of de bewijsstaten voor vervangend personeel van de uitzendbureaus van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding;4° de subsidie is aangevraagd op de wijze die de minister heeft vastgesteld.»

Art. 19.Artikel 8 van bijlage I, gevoegd bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 maart 2001 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 april 2004, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 8.De subsidie bestaat uit : 1° een forfaitair bedrag van 21,2433 euro per gepresteerd uur en per uur bijscholing, als subsidiëring van het verzorgend personeel en van het bevorderen van de deskundigheid van het verzorgend personeel; 2° een forfaitair bedrag van 31.399 euro per jaar en per 130 geholpen gebruikers, als subsidiëring van het begeleidend personeel; 3° een forfaitair bedrag van 17.575 euro per jaar en per 75 voltijds equivalenten aan verzorgend personeel, als subsidiëring van het leidinggevend personeel; 4° een forfaitair bedrag van 24.427 euro per jaar en per 200 geholpen gebruikers als subsidiëring van de administratie- en coördinatiekosten. »

Art. 20.Artikel 9 van bijlage I, gevoegd bij hetzelfde besluit, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 9.§ 1. Onregelmatige prestaties zijn uren die gepresteerd worden op weekdagen tussen 20 uur en 7 uur, en uren die gepresteerd worden op zater-, zon- en feestdagen, met het oog op een continue hulp- en dienstverlening. § 2. De subsidie, vermeld in artikel 8, 1°, wordt verhoogd met 30% voor uren die gepresteerd worden op een zaterdag en voor uren die gepresteerd worden op weekdagen tussen 20 uur en 7 uur.

Ze wordt verhoogd met 60% voor uren die gepresteerd worden op een zon- of feestdag.

De voormelde verhogingen kunnen niet worden gecumuleerd. Het startmoment van de hulpverlening is bepalend voor het percentage van de verhoging. § 3. Prestaties op zater-, zon- en feestdagen die korter zijn dan 2 uur worden, binnen het urencontingent, gelijkgesteld met een prestatie van 2 uur.

Prestaties tussen 22 uur en 7 uur die korter zijn dan 8 uur worden, binnen het urencontingent, gelijkgesteld met een prestatie van 8 uur. »

Art. 21.Artikel 10 van bijlage I, gevoegd bij hetzelfde besluit, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 10.Het totaal aan onregelmatige prestaties als vermeld in artikel 9 dat voor subsidiëring in aanmerking komt, wordt begrensd tot 3% van het toegekende urencontingent van de dienst. Dat urencontingent maakt deel uit van het toegekende urencontingent. »

Art. 22.In artikel 12 van bijlage I, gevoegd bij hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 15 maart 2002 en 17 januari 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid wordt vervangen door wat volgt : « Het totale aantal gelijkgestelde uren wordt begrensd tot 5% van het toegekende urencontingent.Indien de grens van 5% wordt overschreden ten gevolge van de uren, vermeld in punt 6°, kan die grens worden verhoogd. Die verhoging kan alleen op voorwaarde dat bewezen wordt dat voor het aantal uren dat de grens van 5% gelijkgestelde uren overschrijdt, een gelijk aantal uren gezinszorg door vervangend personeel gepresteerd wordt. Een dienst voor gezinszorg financiert zelf dat vervangend personeel met andere middelen dan de middelen die via dit besluit werden verkregen. »; 2° een derde lid wordt toegevoegd, dat luidt als volgt : « De minister bepaalt de wijze van rapportering over de gelijkgestelde uren.»

Art. 23.Aan artikel 15, derde lid, van bijlage I, gevoegd bij hetzelfde besluit, wordt de volgende zin toegevoegd : « Dat urencontingent bijscholing komt boven op het toegekende urencontingent. »

Art. 24.In artikel 17, eerste lid, van bijlage I, gevoegd bij hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 maart 2001, wordt de datum « 1 oktober 2000 » vervangen door de datum « 1 januari 2006 ».

Art. 25.In artikel 17, derde lid, van bijlage I, gevoegd bij hetzelfde besluit, worden tussen de woorden « na de indexsprong » en de woorden « en het totale aantal maanden » de woorden « binnen dat trimester » ingevoegd. HOOFDSTUK III. - Wijzigingen aan bijlage II, gevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 december 1998 houdende de erkenning en de subsidiëring van verenigingen en welzijnsvoorzieningen in de thuiszorg

Art. 26.In artikel 3, 1°, van bijlage II, gevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 december 1998 houdende de erkenning en de subsidiëring van verenigingen en welzijnsvoorzieningen in de thuiszorg worden tussen de woorden « het totale aantal erkende lokale dienstencentra » en de woorden « plus het totale aantal lokale dienstencentra » de woorden « en de door schorsing van het erkenningsdossier geplande lokale dienstencentra, » ingevoegd.

Art. 27.In artikel 4, A, van bijlage II, gevoegd bij hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 4° wordt opgeheven;2° in punt 5° worden de woorden « minstens vier van de acht » vervangen door de woorden « minstens vijf van de negen »;3° aan punt 5° wordt een punt i) toegevoegd, dat luidt als volgt : « i) aanbieden van hulp bij activiteiten van het dagelijkse leven, inzonderheid hygiënische zorg.Die hulp moet aangeboden worden in de eigen lokalen en onder minstens twee vormen; »; 4° in punt 5° wordt de zin « Het centrum legt jaarlijks in zijn jaarplanning vast welke van voornoemde optionele activiteiten het zal verrichten;» geschrapt.

Art. 28.In artikel 4, B, van bijlage II, gevoegd bij hetzelfde besluit, wordt punt 1° vervangen door wat volgt : « 1° een lokaal dienstencentrum beschikt over minstens één 0,5 equivalent centrumleider, die moet beschikken over een diploma van het hoger onderwijs; ».

Art. 29.In artikel 4, C, van bijlage II, gevoegd bij hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 februari 2002, worden punt 1°bis tot en met 4° vervangen door wat volgt : « 1°bis om de kwaliteit van de hulp- en dienstverlening te garanderen en te bestendigen maakt het lokaal dienstencentrum een kwaliteitshandboek op. Dat handboek bevat minstens een inleiding, een weergave van het door de voorziening gevoerde kwaliteitsbeleid en een weergave van het kwaliteitssysteem. De minister bepaalt de minimale kwaliteitseisen en de minimale vereisten waaraan het kwaliteitshandboek en het kwaliteitssysteem moeten voldoen. Het kwaliteitshandboek kan door de administratie worden opgevraagd; 2° een lokaal dienstencentrum bezorgt jaarlijks voor 1 mei de volgende documenten aan de administratie : a) het jaarverslag van het voorbije werkjaar;b) de kwaliteitsplanning voor het lopende jaar;3° het jaarverslag bevat de registratiegegevens over de activiteiten van het voorbije werkjaar.De registratiegegevens vermelden onderwerp, doel, vorm, frequentie, intensiteit van de activiteiten en de bereikte doelgroep. Het jaarverslag bevat ook een evaluatie van de kwaliteitsplanning; 4° de kwaliteitsplanning bevat een omschrijving van de activiteiten die worden ontplooid om de doelstellingen, de kwaliteitseisen en het kwaliteitssysteem te bepalen en te realiseren.Daarnaast bevat de kwaliteitsplanning ook elke wijziging van de optionele activiteiten; ».

Art. 30.In de inleidende zin van artikel 4, D, van bijlage II, gevoegd bij hetzelfde besluit, wordt het woord « lokalen » vervangen door het woord « infrastructuur. »

Art. 31.Artikel 5 van bijlage II, gevoegd bij hetzelfde besluit, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 5.In het beleidsplan, vermeld in artikel 6, 2°, van dit besluit, worden de volgende gegevens opgenomen : 1° de volledige identiteit van de aanvrager;2° een toelichting waarom de aanvrager een lokaal dienstencentrum wil uitbaten;3° de omschrijving van het werkgebied;4° een stappenplan waarin omschreven staat op welke wijze het lokaal dienstencentrum aan de erkenningsvoorwaarden, vastgesteld in hoofdstuk II, afdeling I, van dit besluit, zal voldoen.»

Art. 32.Artikel 6 van bijlage II, gevoegd bij hetzelfde besluit, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 6.Bij het beleidsplan, vermeld in artikel 6, 2°, van dit besluit, worden de volgende stukken gevoegd : 1° de statuten en de eventuele wijzigingen ervan, indien van toepassing;2° de rechtsgeldige beslissing van de initiatiefnemer om een lokaal dienstencentrum uit te baten;3° de rechtsgeldige beslissing van de initiatiefnemer om een erkenningsaanvraag voor een lokaal dienstencentrum in te dienen. Indien de initiatiefnemer de erkenningsprocedure tijdelijk wil opschorten, zoals is vastgesteld in artikel 11, § 1, van dit besluit, moet dat expliciet in die beslissing vermeld worden. In dat geval moet ook aangegeven worden op welke wijze, in welke fasen en eventueel met welke middelen het lokaal dienstencentrum gerealiseerd zal worden; 4° een plan van de gemeente met de aanduiding van de exacte inplantingsplaats van het te realiseren lokaal dienstencentrum;5° een omschrijving van die inplantingsplaats;6° het bewijs dat de initiatiefnemer op de aangeduide locatie een lokaal dienstencentrum kan realiseren of er over de nodige lokalen kan beschikken.Het kan gaan om een eigendomsbewijs, een bewijs van zakelijk of genotsrecht, een voor ten minste drie maanden geldende aankoopoptie of een principiële beslissing tot onteigening indien de initiatiefnemer een openbaar bestuur is; 7° het bewijs dat de locatie stedenbouwkundig in aanmerking komt om er het geplande initiatief te realiseren in geval van nieuwbouw, uitbreiding, verbouwing of ingebruikname van een bestaand gebouw of een deel ervan;8° indien de erkenningsprocedure niet wordt opgeschort : a) een plan met de inplanting van de lokalen, alsook de afmetingen en de bestemming ervan;b) het bewijs dat het lokaal dienstencentrum voldoet aan de voorwaarden voor de infrastructuur, vermeld in artikel 4, D;c) een lijst van het personeel, met vermelding van hun kwalificaties en hun wekelijkse arbeidsduur;d) de samenwerkingsovereenkomsten met relevante welzijnsvoorzieningen uit de regio.»

Art. 33.In artikel 7 van bijlage II, gevoegd bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 5 december 2003, wordt § 1 vervangen door wat volgt : « § 1. De subsidie-enveloppe voor een lokaal dienstencentrum dat in het Vlaamse Gewest ligt, bedraagt 26.307,35 euro per kalenderjaar. De subsidie-enveloppe voor een lokaal dienstencentrum dat in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest ligt, bedraagt 31.567,76 euro per kalenderjaar. » HOOFDSTUK IV. - Wijzigingen aan bijlage III, gevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 december 1998 houdende de erkenning en de subsidiëring van verenigingen en welzijnsvoorzieningen in de thuiszorg

Art. 34.In artikel 3 van bijlage III, gevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 december 1998 houdende de erkenning en de subsidiëring van verenigingen en welzijnsvoorzieningen in de thuiszorg, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 1° worden tussen de woorden « het totale aantal erkende regionale dienstencentra » en de woorden « plus het totale aantal regionale dienstencentra » de woorden « en de door schorsing van het erkenningsdossier geplande regionale dienstencentra, » ingevoegd;2° een punt 2°bis wordt ingevoegd, dat luidt als volgt : « 2°bis het toekomstige profiel van de gebruikers van het regionaal dienstencentrum waarvoor een erkenning wordt aangevraagd;».

Art. 35.In artikel 4, A, 8°, van bijlage III, gevoegd bij hetzelfde besluit, wordt de zin « Het regionaal dienstencentrum legt jaarlijks in zijn jaarplanning vast welke van de voornoemde optionele werkzaamheden het zal verrichten; » geschrapt.

Art. 36.In artikel 4, B, van bijlage III, gevoegd bij hetzelfde besluit, wordt punt 1° vervangen door wat volgt : « 1° het regionaal dienstencentrum beschikt minstens over één 0,75 equivalent centrumleider, die moet beschikken over een diploma van het hoger onderwijs; ».

Art. 37.In artikel 4, C, van bijlage III, gevoegd bij hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 februari 2002, worden punt 1° tot en met 5° vervangen door wat volgt : « 1° het regionaal dienstencentrum is minstens 32 uur per week bereikbaar. Minstens 16 uur daarvan is het ook effectief toegankelijk voor de gebruikers, de mantelzorgers en de vrijwilligers; 1°bis om de kwaliteit van de hulp- en dienstverlening te garanderen en te bestendigen maakt het regionaal dienstencentrum een kwaliteitshandboek op. Dat handboek bevat minstens een inleiding, een weergave van het door de voorziening gevoerde kwaliteitsbeleid en een weergave van het kwaliteitssysteem. De minister bepaalt de minimale kwaliteitseisen en de minimale vereisten waaraan het kwaliteitshandboek en het kwaliteitssysteem moeten voldoen. Het kwaliteitshandboek kan door de administratie worden opgevraagd; 2° het regionaal dienstencentrum kan activiteiten ontwikkelen in een werkgebied dat het omschrijft en dat ruimer kan zijn dan de door de minister bepaalde regio waarop het programmacijfer wordt berekend en erkend.In dat geval vermeldt het erkenningsbesluit het werkgebied; 3° een regionaal dienstencentrum bezorgt jaarlijks voor 1 mei de volgende documenten aan de administratie : a) het jaarverslag van het voorbije werkjaar;b) de kwaliteitsplanning voor het lopende jaar;4° het jaarverslag bevat de registratiegegevens over de activiteiten van het voorbije werkjaar.De registratiegegevens vermelden onderwerp, doel, vorm, frequentie, intensiteit van de activiteiten en de bereikte doelgroep. Het jaarverslag bevat ook een evaluatie van de kwaliteitsplanning; 5° de kwaliteitsplanning bevat een omschrijving van de activiteiten die worden ontplooid om de doelstellingen, de kwaliteitseisen en het kwaliteitssysteem te bepalen en te realiseren.Daarnaast bevat de kwaliteitsplanning ook elke wijziging van de optionele activiteiten; ».

Art. 38.In de inleidende zin van artikel 4, D, van bijlage III, gevoegd bij hetzelfde besluit, wordt het woord « lokalen » vervangen door het woord « infrastructuur ».

Art. 39.Artikel 5 van bijlage III, gevoegd bij hetzelfde besluit, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 5.In het beleidsplan, vermeld in artikel 6, 2°, van dit besluit, worden de volgende gegevens opgenomen : 1° de volledige identiteit van de aanvrager;2° een toelichting waarom de aanvrager een regionaal dienstencentrum wil uitbaten;3° de omschrijving van het werkgebied;4° een stappenplan waarin omschreven staat op welke wijze het regionaal dienstencentrum aan de erkenningsvoorwaarden, vastgesteld in hoofdstuk II, afdeling I, van dit besluit, zal voldoen.»

Art. 40.Artikel 6 van bijlage III, gevoegd bij hetzelfde besluit, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 6.Bij het beleidsplan, vermeld in artikel 6, 2°, van dit besluit, worden de volgende stukken gevoegd : 1° de statuten en de eventuele wijzigingen ervan, indien van toepassing;2° de rechtsgeldige beslissing van de initiatiefnemer om een regionaal dienstencentrum uit te baten;3° de rechtsgeldige beslissing van de initiatiefnemer om een erkenningsaanvraag voor een regionaal dienstencentrum in te dienen. Indien de initiatiefnemer de erkenningsprocedure tijdelijk wil opschorten, zoals is vastgesteld in artikel 11, § 1, van dit besluit, moet dat expliciet in die beslissing vermeld worden. In dat geval moet ook aangegeven worden op welke wijze, in welke fasen en eventueel met welke middelen het regionaal dienstencentrum gerealiseerd zal worden; 4° een plan van de gemeente met de aanduiding van de exacte inplantingsplaats van het te realiseren regionaal dienstencentrum;5° een omschrijving van die inplantingsplaats;6° het bewijs dat de initiatiefnemer op de aangeduide locatie een regionaal dienstencentrum kan realiseren of er over de nodige lokalen kan beschikken.Het kan gaan om een eigendomsbewijs, een bewijs van zakelijk of genotsrecht, een voor ten minste drie maanden geldende aankoopoptie of een principiële beslissing tot onteigening indien de initiatiefnemer een openbaar bestuur is; 7° het bewijs dat de locatie stedenbouwkundig in aanmerking komt om er het geplande initiatief te realiseren in geval van nieuwbouw, uitbreiding, verbouwing of ingebruikname van een bestaand gebouw of een deel ervan;8° indien de erkenningsprocedure niet wordt opgeschort : a) een plan met de inplanting van de lokalen, alsook de afmetingen en de bestemming ervan;b) het bewijs dat het regionaal dienstencentrum voldoet aan de voorwaarden voor de infrastructuur, vermeld in artikel 4, D;c) een lijst van het personeel, met vermelding van hun kwalificaties en hun wekelijkse arbeidsduur;d) de samenwerkingsovereenkomsten met relevante welzijnsvoorzieningen uit de regio.»

Art. 41.In artikel 7 van bijlage III, gevoegd bij hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van 10 november 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen door wat volgt : « § 1.De subsidie-enveloppe voor een regionaal dienstencentrum bedraagt 21.314,51 euro per kalenderjaar. »; 2° in § 2, eerste lid, wordt het bedrag « 20.000 fr. » vervangen door het bedrag « 495,79 euro », en wordt het bedrag « 300.000 fr. » vervangen door het bedrag « 7436,81 euro ». HOOFDSTUK V. - Wijzigingen aan bijlage IV, gevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 december 1998 houdende de erkenning en de subsidiëring van verenigingen en welzijnsvoorzieningen in de thuiszorg

Art. 42.In artikel 3, 1°, van bijlage IV, gevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 december 1998 houdende de erkenning en de subsidiëring van verenigingen en welzijnsvoorzieningen in de thuiszorg, worden tussen de woorden « het totale aantal van de erkende verblijfseenheden in dagverzorgingscentra » en de woorden « plus het totale aantal van de verblijfseenheden in dagverzorgingscentra » de woorden « en de door schorsing van het erkenningsdossier geplande verblijfseenheden in dagverzorgingscentra, » ingevoegd.

Art. 43.In artikel 4, A, van bijlage IV, gevoegd bij hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juni 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 3° wordt het woord « minister » vervangen door het woord « administratie »;2° een punt 19° wordt toegevoegd, dat luidt als volgt : « 19° indien een dagverzorgingscentrum een aanvraag krijgt van een gebruiker, maar door gebrek aan vrije plaatsen die aanvraag niet kan beantwoorden, dan moet het dagverzorgingscentrum de gebruiker naar andere dagverzorgingscentra uit de regio verwijzen.De minister kan nadere regels voor die verwijzing bepalen. Op zijn minst moet het dagverzorgingscentrum de gebruiker een overzicht meegeven van alle erkende dagverzorgingscentra uit de regio. »

Art. 44.In artikel 4, B, van bijlage IV, gevoegd bij hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 1° wordt vervangen door wat volgt : « 1° in het dagverzorgingscentrum worden een aantal personeelsleden tewerkgesteld die samen minstens twee voltijdse functies vertegenwoordigen.Minstens één voltijds equivalent is belast met de coördinatie van het dagverzorgingscentrum, een taak die door maximaal twee verschillende personeelsleden vervuld kan worden. De personeelsleden die belast worden met de coördinatie van het dagverzorgingscentrum, moeten beschikken over een diploma van het hoger onderwijs van een opleiding verpleegkunde, ergotherapie, kinesitherapie, logopedie of orthopedagogie. Minstens één voltijds equivalent is belast met de verzorging van de gebruikers en heeft een diploma van een verzorgende, medische of paramedische opleiding.

Minstens 0,75 voltijds equivalent hiervan beschikt over een diploma of getuigschrift van een opleiding verzorgende; »; 2° in punt 2° wordt de zin « De verantwoordelijke dient nog bijkomend minstens 10 uren bijscholing te volgen met betrekking tot het beheer van dagverzorgingscentra » vervangen door de zin « De personeelsleden die belast worden met de coördinatie van het dagverzorgingscentrum moeten daarbovenop nog minstens tien uur bijscholing volgen over het beheer van een dagverzorgingscentrum ».

Art. 45.In artikel 4, C, van bijlage IV, gevoegd bij hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 30 november 2001 en 4 juni 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 1°bis wordt vervangen door wat volgt : « 1°bis om de kwaliteit van de hulp- en dienstverlening te garanderen en te bestendigen maakt het dagverzorgingscentrum een kwaliteitshandboek op.Dat handboek bevat minstens een inleiding, een weergave van het door de voorziening gevoerde kwaliteitsbeleid en een weergave van het kwaliteitssysteem. De minister bepaalt de minimale kwaliteitseisen en de minimale vereisten waaraan het kwaliteitshandboek en het kwaliteitssysteem moeten voldoen. Het kwaliteitshandboek kan door de administratie worden opgevraagd; » 2° punt 5°, 6° en 7° worden vervangen door wat volgt : « 5° een dagverzorgingscentrum bezorgt jaarlijks voor 1 mei de volgende documenten aan de administratie : a) het jaarverslag van het voorbije werkjaar;b) de kwaliteitsplanning voor het lopende jaar;6° het jaarverslag bevat de registratiegegevens over de activiteiten van het voorbije werkjaar.De registratiegegevens vermelden zowel de aard als de intensiteit van de activiteiten en de bereikte doelgroep.

Het jaarverslag bevat tevens een berekening van de gemiddelde bezetting en een evaluatie van de kwaliteitsplanning. De minister kan de minimale inhoud van het jaarverslag, de vorm ervan en de wijze waarop het aan de administratie bezorgd moet worden, nader bepalen; 7° de kwaliteitsplanning bevat een omschrijving van de activiteiten die worden ontplooid om de doelstellingen, de kwaliteitseisen en het kwaliteitssysteem te bepalen en te realiseren.De minister bepaalt de minimale vereisten waaraan de kwaliteitsplanning moet voldoen. »

Art. 46.In artikel 4, D, van bijlage IV, gevoegd bij hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de inleidende zin worden de woorden « het gebouw en de veiligheid » vervangen door de woorden « de infrastructuur »;2° een punt 13° wordt toegevoegd, dat luidt als volgt : « 13° het dagverzorgingscentrum zorgt voor een rustkamer met minstens één aangepast bed.Indien er verschillende bedden zijn, neemt het dagverzorgingscentrum de nodige maatregelen om de privacy van de gebruikers te waarborgen. »

Art. 47.Artikel 6 van bijlage IV, gevoegd bij hetzelfde besluit, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 6.In het beleidsplan, vermeld in artikel 6, 2°, van dit besluit, worden de volgende gegevens opgenomen : 1° de volledige identiteit van de aanvrager;2° een toelichting waarom de aanvrager een dagverzorgingscentrum wil uitbaten;3° de omschrijving van het werkgebied;4° het aantal verblijfseenheden waarvoor de erkenning wordt aangevraagd;5° een stappenplan waarin omschreven staat op welke wijze het dagverzorgingscentrum aan de erkenningsvoorwaarden, vastgesteld in hoofdstuk II, afdeling I, van dit besluit, zal voldoen.»

Art. 48.In bijlage IV, gevoegd bij hetzelfde besluit, wordt een artikel 6bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 6bis.Bij het beleidsplan, vermeld in artikel 6, 2°, van dit besluit, worden de volgende stukken gevoegd : 1° de statuten en de eventuele wijzigingen ervan, indien van toepassing;2° de rechtsgeldige beslissing van de initiatiefnemer om een dagverzorgingscentrum uit te baten, met vermelding van het geplande aantal verblijfseenheden;3° de rechtsgeldige beslissing van de initiatiefnemer om een erkenningsaanvraag voor een dagverzorgingscentrum in te dienen.Indien de initiatiefnemer de erkenningsprocedure tijdelijk wil opschorten, zoals is vastgesteld in artikel 11, § 1, van dit besluit, moet dat expliciet in die beslissing vermeld worden. In dat geval moet ook aangegeven worden op welke wijze, in welke fasen en eventueel met welke middelen het dagverzorgingscentrum gerealiseerd zal worden; 4° een plan van de gemeente met de aanduiding van de exacte inplantingsplaats van het te realiseren dagverzorgingscentrum;5° een omschrijving van die inplantingsplaats;6° het bewijs dat de initiatiefnemer op de aangeduide locatie een dagverzorgingscentrum kan realiseren of er over de nodige lokalen kan beschikken.Het kan gaan om een eigendomsbewijs, een bewijs van zakelijk of genotsrecht, een voor ten minste drie maanden geldende aankoopoptie of een principiële beslissing tot onteigening indien de initiatiefnemer een openbaar bestuur is; 7° het bewijs dat de locatie stedenbouwkundig in aanmerking komt om er het geplande initiatief te realiseren in geval van nieuwbouw, uitbreiding, verbouwing of ingebruikname van een bestaand gebouw of een deel ervan;8° indien de erkenningsprocedure niet wordt opgeschort : a) een plan met de inplanting van de lokalen, alsook de afmetingen en de bestemming ervan;b) het bewijs dat het dagverzorgingscentrum voldoet aan de voorwaarden voor de infrastructuur, vermeld in artikel 4, D;c) een lijst van het personeel, met vermelding van hun kwalificaties en hun wekelijkse arbeidsduur;d) het bewijs dat het dagverzorgingscentrum voldoet aan de voorwaarden voor de veiligheid, vermeld in artikel 4, D, 1°;e) de samenwerkingsovereenkomsten met relevante welzijnsvoorzieningen uit de regio.»

Art. 49.Artikel 7 van bijlage IV, gevoegd bij hetzelfde besluit, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 7.De dagverzorgingscentra die een gemiddelde bezettingsgraad realiseren van minimaal 10, komen in aanmerking voor een subsidie-enveloppe van 28.419,35 euro per jaar. De gemiddelde bezettingsgraad is het totale aantal gefactureerde aanwezigheidsdagen per kalenderjaar, gedeeld door 250.

De dagverzorgingscentra die een gemiddelde bezettingsgraad hebben van minder dan 10 maar van minimaal 7, kunnen evenredig aan de gerealiseerde gemiddelde bezettingsgraad een subsidie-enveloppe ontvangen van 25.577,43 euro, 22.735,49 euro of 19.894,64 euro naargelang ze een gemiddelde bezettingsgraad hebben van minstens 9, 8 of 7. »

Art. 50.In artikel 8 van bijlage IV, gevoegd bij hetzelfde besluit, wordt het bedrag « 1.000.000 fr. » vervangen door het bedrag « 28.419,35 euro ».

Art. 51.Artikel 13 van bijlage IV, gevoegd bij hetzelfde besluit, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 13.De dagverzorgingscentra die op 31 maart 2006 erkend waren, maar waar minder dan één voltijds equivalent belast is met de coördinatie van het dagverzorgingscentrum, of waar meer dan twee verschillende personeelsleden die taak vervullen, moeten in afwijking van artikel 4, B, 1°, uiterlijk op 31 december 2008 aan die erkenningsvoorwaarde voldoen. »

Art. 52.Aan bijlage IV, gevoegd bij hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 8 juni 1999, 30 november 2001 en 4 juni 2004, worden een artikel 14 en 15 toegevoegd, die luiden als volgt : «

Art. 14.In afwijking van artikel 4, B, 1°, mogen de dagverzorgingscentra die op 31 maart 2006 erkend waren, verder geleid worden door een personeelslid dat op die datum met de coördinatie van het dagverzorgingscentrum belast was en die beschikt over een diploma van het hoger onderwijs, maar niet van een opleiding verpleegkunde, ergotherapie, kinesitherapie, logopedie of orthopedagogie.

Art. 53.De dagverzorgingscentra die op 31 maart 2006 erkend waren, maar die niet voldoen aan de specifieke erkenningsvoorwaarde voor de infrastructuur, vermeld in artikel 4, D, 13°, worden geacht aan die erkenningsvoorwaarde te voldoen zolang ze op dezelfde inplantingsplaats gevestigd blijven en er aan het gebouw geen verbouwingswerk uitgevoerd wordt.

De dagverzorgingscentra waarvoor de behandeling van de erkenningsaanvraag op 31 maart 2006 opgeschort was, kunnen, als ze niet voldoen aan de specifieke erkenningsvoorwaarde voor de infrastructuur, vermeld in artikel 4, D, 13°, toch erkend worden. Ze worden dan geacht aan die erkenningsvoorwaarde te voldoen zolang ze op dezelfde inplantingsplaats gevestigd blijven en er aan het gebouw geen verbouwingswerk uitgevoerd wordt. » HOOFDSTUK VI. - Wijzigingen aan bijlage V, gevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 december 1998 houdende de erkenning en de subsidiëring van verenigingen en welzijnsvoorzieningen in de thuiszorg

Art. 54.In artikel 2 van bijlage V, gevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 december 1998 houdende de erkenning en de subsidiëring van verenigingen en welzijnsvoorzieningen in de thuiszorg, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het derde lid wordt het woord « derde » vervangen door het woord « tweede »;2° een vierde lid wordt toegevoegd, dat luidt als volgt : « Het programmacijfer bedraagt per gemeente minstens drie woongelegenheden, de minimale capaciteit van een erkend centrum voor kortverblijf.»

Art. 55.In artikel 3 van bijlage V, gevoegd bij hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 1° worden tussen de woorden « het totale aantal van de erkende woongelegenheden in centra voor kortverblijf » en de woorden « plus het totale aantal van de woongelegenheden in centra voor kortverblijf » de woorden « en de door schorsing van het erkenningsdossier geplande woongelegenheden in centra voor kortverblijf, » ingevoegd;2° een punt 1°bis wordt ingevoegd, dat luidt als volgt : « 1°bis de verhouding voor de regio in kwestie tussen enerzijds het programmacijfer, en anderzijds het totale aantal van de erkende woongelegenheden in centra voor kortverblijf, en de door schorsing van het erkenningsdossier geplande woongelegenheden in centra voor kortverblijf, plus het totale aantal van de woongelegenheden in centra voor kortverblijf waarvoor een ontvankelijke en nog niet afgehandelde erkenningsaanvraag ingediend is en waarvan de aangevraagde woongelegenheden voldoen aan de programmatie;»; 3° een tweede lid wordt toegevoegd, dat luidt als volgt : « Voor een gemeente die minder dan 10.000 inwoners boven de zestig jaar telt, wordt de regio omschreven als volgt : de gemeente in kwestie en de aangrenzende gemeenten, met uitzondering van de aangrenzende gemeenten die meer dan 10.000 inwoners boven de zestig jaar tellen en waarvan het programmacijfer al overschreden is. Voor een gemeente die minstens 10.000 inwoners boven de zestig jaar telt, is de regio de gemeente zelf. »

Art. 56.In artikel 4, A, 6°, van bijlage V, gevoegd bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juni 1999, worden de woorden « capaciteit binnen de centra voor kortverblijf » vervangen door de woorden « erkende woongelegenheden binnen de centra voor kortverblijf ».

Art. 57.In artikel 4, B, van bijlage V, gevoegd bij hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 1° worden tussen de woorden « na met de gebruiker » en de woorden « de verschillende mogelijkheden van hulpverlening te hebben onderzocht » de woorden « en eventueel met zijn mantelzorgers » ingevoegd;2° punt 5° wordt vervangen door wat volgt : « 5° elk centrum voor kortverblijf is verplicht een reglement van orde op te stellen, waarin onder meer de volgende punten zijn opgenomen : a) het juridische statuut en de aard van de voorziening.Er moet vermeld worden wie het onthaal organiseert, welke formaliteiten bij opname door de voorziening vervuld worden, wie de directie voert en wanneer die bereikbaar is. Er moet ook vermeld worden dat de voorziening onderworpen is aan een erkenning door de Vlaamse Regering en daartoe bezocht en gecontroleerd wordt door de inspectie. Dat erkenningbesluit wordt goed zichtbaar uitgehangen bij alle ingangen van het centrum voor kortverblijf. Het erkenningsnummer moet in het reglement van orde vermeld worden, maar ook op alle akten, brieven, facturen en soortgelijke documenten die van het centrum voor kortverblijf uitgaan; b) de opnamevoorwaarden en -bepalingen;c) de verblijfscriteria en -voorwaarden : de wederzijdse rechten en plichten van de gebruikers en van het centrum voor kortverblijf;d) de ontslagcriteria : minstens de eventuele annulatieregeling en de omstandigheden omschreven in punt 9°, die aanleiding kunnen geven tot het beëindigen van de overeenkomst en de eventuele opzegvergoeding;e) inspraak en klachtenprocedure : de gestructureerde wijze waarop de gebruikers en hun vertrouwenspersonen suggesties en opmerkingen kunnen indienen en de wijze waarop die suggesties en opmerkingen worden behandeld;f) de financiële voorwaarden : minstens de dagprijs, de diensten en leveringen die aanleiding geven tot een extra vergoeding en het terugbetalingtarief voor niet-geleverde diensten;»; 3° in punt 6° wordt het woord « minister » vervangen door het woord « administratie »;4° punt 12° tot en met 14° worden vervangen door wat volgt : « 12° bij elke opname wordt een schriftelijke overeenkomst gesloten tussen het centrum voor kortverblijf en de gebruiker of, in voorkomend geval, een vertrouwenspersoon die de gebruiker heeft aangewezen en die niet behoort tot het centrum voor kortverblijf.Die overeenkomst wordt uiterlijk de dag van de opname gesloten en vermeldt onder meer : a) de identiteit van de gebruiker;b) de aan de gebruiker aangeboden kamer;c) de dagprijs.Die bevat alle kosten voor het verblijf en de aangeboden dienstverlening, behalve de diensten en leveringen waarvoor in het reglement van orde uitdrukkelijk een extra vergoeding wordt bepaald. De dagprijs moet voldoen aan de geldende regelgeving voor de rusthuizen; d) de diensten en leveringen die aanleiding geven tot extra vergoedingen;e) het terugbetalingstarief bij onvoorziene afwezigheden, zoals bijvoorbeeld hospitalisatie;f) de te verwachten datum van opname en de te verwachten ontslagdatum;g) in voorkomend geval de annulatieregeling;h) in voorkomend geval de opzegvergoeding;i) de natuurlijke personen of rechtspersonen die de opname betalen en de betalingswijze;j) de bevestiging dat de gebruiker akkoord gaat met het reglement van orde en dat heeft ontvangen;13° uiterlijk bij de opname ontvangt de gebruiker of zijn vertrouwenspersoon een afschrift van de overeenkomst en een reglement van orde;14° indien er bij het opstellen van de overeenkomst een annulatieregeling bepaald werd, kan die hoogstens zevenmaal de dagprijs bedragen.Dat bedrag moet in mindering gebracht worden op de eerstvolgende factuur; »; 5° een punt 14°bis en 14°ter worden ingevoegd, die luiden als volgt : « 14°bis indien een opname door de gebruiker eenzijdig en vroegtijdig beëindigd wordt, en er bij het opstellen van de overeenkomst een opzegvergoeding bepaald werd, kan die vergoeding maximaal zevenmaal de dagprijs bedragen, tenzij die beperkt wordt door het einde van de overeengekomen periode; 14°ter de terugbetaling gaat in vanaf de eerste dag dat de gebruiker afwezig is, op voorwaarde dat hij dat minstens 24 uur vooraf aan de voorziening meldt en voor minstens 24 uur afwezig blijft; ».

Art. 58.Aan artikel 4, C, 3°, van bijlage V, gevoegd bij hetzelfde besluit, wordt de volgende zin toegevoegd : « Onverminderd punt 1° en 2° moet er een verantwoordelijke voor het centrum voor kortverblijf aangewezen worden. »

Art. 59.In artikel 4, D, van bijlage V, gevoegd bij hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 30 november 2001 en 4 juni 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 1°bis wordt vervangen door wat volgt : « 1°bis om de kwaliteit van de hulp- en dienstverlening te garanderen en te bestendigen maakt het centrum voor kortverblijf een kwaliteitshandboek op.Dat handboek bevat minstens een inleiding, een weergave van het door de voorziening gevoerde kwaliteitsbeleid en een weergave van het kwaliteitssysteem. De minister bepaalt de minimale kwaliteitseisen en de minimale vereisten waaraan het kwaliteitshandboek en het kwaliteitssysteem moeten voldoen. Het kwaliteitshandboek kan door de administratie worden opgevraagd; » 2° aan punt 2° wordt een punt g) toegevoegd, dat luidt als volgt : « g) het bedrag dat de gebruiker vooraf heeft betaald en dat in mindering wordt gebracht.»; 3° punt 4°, 5° en 6° worden vervangen door wat volgt : « 4° een centrum voor kortverblijf bezorgt jaarlijks voor 1 mei de volgende documenten aan de administratie : a) het jaarverslag van het voorbije werkjaar;b) de kwaliteitsplanning voor het lopende jaar;5° het jaarverslag bevat de registratiegegevens over de activiteiten van het voorbije werkjaar.De registratiegegevens vermelden zowel de aard als de intensiteit van de activiteiten en de bereikte doelgroep.

Het jaarverslag bevat tevens een berekening van de gemiddelde bezetting en een evaluatie van de kwaliteitsplanning. De minister kan de minimale inhoud van het jaarverslag, de vorm ervan en de wijze waarop het aan de administratie bezorgd moet worden, nader bepalen; 6° de kwaliteitsplanning bevat een omschrijving van de activiteiten die worden ontplooid om de doelstellingen, de kwaliteitseisen en het kwaliteitssysteem te bepalen en te realiseren.De minister bepaalt de minimale vereisten waaraan de kwaliteitsplanning moet voldoen. »

Art. 60.In de inleidende zin van artikel 4, E, van bijlage V, gevoegd bij hetzelfde besluit, worden de woorden « het gebouw en de veiligheid » vervangen door de woorden « de infrastructuur ».

Art. 61.Artikel 6 van bijlage V, gevoegd bij hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juni 1999, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 6.In het beleidsplan, vermeld in artikel 6, 2°, van dit besluit, worden de volgende gegevens opgenomen : 1° de volledige identiteit van de aanvrager;2° de volledige identiteit van het rusthuis of het geplande rusthuis waar de initiatiefnemer het centrum voor kortverblijf wil inrichten;3° een toelichting waarom de aanvrager een centrum voor kortverblijf wil uitbaten;4° de omschrijving van het werkgebied;5° het aantal woongelegenheden waarvoor de erkenning wordt aangevraagd;6° een stappenplan waarin omschreven staat op welke wijze het centrum voor kortverblijf aan de erkenningsvoorwaarden, vastgesteld in hoofdstuk II, afdeling I, van dit besluit, zal voldoen.»

Art. 62.In bijlage V, gevoegd bij hetzelfde besluit, wordt een artikel 6bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 6bis.Bij het beleidsplan, vermeld in artikel 6, 2°, van dit besluit, worden de volgende stukken gevoegd : 1° de statuten en de eventuele wijzigingen ervan, indien van toepassing;2° de rechtsgeldige beslissing van de initiatiefnemer om een centrum voor kortverblijf uit te baten, met vermelding van het geplande aantal woongelegenheden;3° de rechtsgeldige beslissing van de initiatiefnemer om een erkenningsaanvraag voor een centrum voor kortverblijf in te dienen. Indien de initiatiefnemer de erkenningsprocedure tijdelijk wil opschorten, zoals is vastgesteld in artikel 11, § 1, van dit besluit, moet dat expliciet in die beslissing vermeld worden. In dat geval moet ook aangegeven worden op welke wijze, in welke fasen en eventueel met welke middelen het centrum voor kortverblijf gerealiseerd zal worden; 4° het bewijs dat het rusthuis waarbij het centrum voor kortverblijf wordt ingericht, erkend of voorlopig erkend is, of het bewijs dat de initiatiefnemer beschikt over een voorafgaande vergunning voor het rusthuis;5° een nota waarin uitgelegd wordt of het gewenste aantal woongelegenheden al dan niet boven op het aantal erkende rusthuiswoongelegenheden aangevraagd wordt;6° een nota waarin uitgelegd wordt of het centrum voor kortverblijf al dan niet gerealiseerd wordt binnen de al bestaande lokalen van het rusthuis;7° een plan van de gemeente met de aanduiding van de exacte inplantingsplaats van het te realiseren centrum voor kortverblijf;8° een omschrijving van die inplantingsplaats;9° het bewijs dat de initiatiefnemer op de aangeduide locatie een centrum voor kortverblijf kan realiseren of er over de nodige lokalen kan beschikken.Het kan gaan om een eigendomsbewijs, een bewijs van zakelijk of genotsrecht, een voor ten minste drie maanden geldende aankoopoptie of een principiële beslissing tot onteigening indien de initiatiefnemer een openbaar bestuur is; 10° het bewijs dat de locatie stedenbouwkundig in aanmerking komt om er het geplande initiatief te realiseren in geval van nieuwbouw, uitbreiding, verbouwing of ingebruikname van een bestaand gebouw of een deel ervan;11° indien de erkenningsprocedure niet wordt opgeschort : a) een plan met de inplanting van de lokalen, alsook de afmetingen en de bestemming ervan;b) het bewijs dat het centrum voor kortverblijf voldoet aan de voorwaarden voor de infrastructuur, vermeld in artikel 4, E;c) een lijst van het personeel, met vermelding van hun kwalificaties en hun wekelijkse arbeidsduur;d) een attest inzake de toepasselijke brandveiligheidsreglementering;e) de samenwerkingsovereenkomsten met relevante welzijnsvoorzieningen uit de regio.»

Art. 63.In artikel 7 van bijlage V, gevoegd bij hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen door wat volgt : « De subsidiëring van een centrum voor kortverblijf is het product van het aantal woongelegenheden en de basistoelage van 2131,44 euro.Om voor subsidiëring in aanmerking te komen, moet een centrum voor kortverblijf een gemiddelde bezettingsgraad hebben van minstens 50%. »; 2° in het derde lid wordt het bedrag « 75.000 fr. » vervangen door het bedrag « 2131,44 euro ».

Art. 64.Artikel 10 van bijlage V, gevoegd bij hetzelfde besluit, wordt opgeheven. HOOFDSTUK VII. - Wijzigingen aan bijlage VI, gevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 december 1998 houdende de erkenning en de subsidiëring van verenigingen en welzijnsvoorzieningen in de thuiszorg

Art. 65.In artikel 4, 1°, van bijlage VI, gevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 december 1998 houdende de erkenning en de subsidiëring van verenigingen en welzijnsvoorzieningen in de thuiszorg, worden tussen de woorden « het totale aantal erkende diensten voor oppashulp » en de woorden « plus het totale aantal diensten voor oppashulp » de woorden « en de door schorsing van het erkenningsdossier geplande diensten voor oppashulp, » ingevoegd.

Art. 66.In artikel 5, A, van bijlage VI, gevoegd bij hetzelfde besluit, wordt punt 1° vervangen door wat volgt : « 1° de dienst voor oppashulp is per kalenderjaar belast met de coördinatie van minstens 10.000 uren oppashulp, waarvan minstens de helft verleend wordt door vrijwilligers. Voor het kalenderjaar waarin de dienst voor oppashulp erkend wordt, moet die dienst de coördinatie van minstens 5000 uren oppashulp bewijzen, waarvan minstens de helft verleend wordt door vrijwilligers; ».

Art. 67.In artikel 5, B, van bijlage VI, gevoegd bij hetzelfde besluit, wordt punt 1° vervangen door wat volgt : « 1° de dienst voor oppashulp beschikt minstens over één 0,5 equivalent coördinator, belast met de coördinatie, die beschikt over een diploma van het hoger onderwijs; ».

Art. 68.In artikel 5, C, van bijlage VI, gevoegd bij hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 februari 2002, worden punt 1°bis tot en met 5° vervangen door wat volgt : « 1°bis om de kwaliteit van de hulp- en dienstverlening te garanderen en te bestendigen maakt de dienst voor oppashulp een kwaliteitshandboek op. Dat handboek bevat minstens een inleiding, een weergave van het door de voorziening gevoerde kwaliteitsbeleid en een weergave van het kwaliteitssysteem. De minister bepaalt de minimale kwaliteitseisen en de minimale vereisten waaraan het kwaliteitshandboek en het kwaliteitssysteem moeten voldoen. Het kwaliteitshandboek kan door de administratie worden opgevraagd; 2° de dienst voor oppashulp kan vragen naar en aanbod van oppashulp coördineren in een door haar omschreven werkgebied dat ruimer is dan de door de minister bepaalde regio waarop het programmacijfer wordt berekend en erkend.In dat geval vermeldt het erkenningsbesluit het werkgebied; 3° de dienst voor oppashulp bezorgt jaarlijks voor 1 mei de volgende documenten aan de administratie : a) het jaarverslag van het voorbije werkjaar;b) de kwaliteitsplanning voor het lopende jaar;4° het jaarverslag bevat de registratiegegevens over de activiteiten van het voorbije werkjaar.De registratiegegevens vermelden onderwerp, doel, vorm, frequentie, intensiteit van de activiteiten en de bereikte doelgroep. Het jaarverslag bevat ook een evaluatie van de kwaliteitsplanning; 5° de kwaliteitsplanning bevat een omschrijving van de activiteiten die worden ontplooid om de doelstellingen, de kwaliteitseisen en het kwaliteitssysteem te bepalen en te realiseren;».

Art. 69.Artikel 6 van bijlage VI, gevoegd bij hetzelfde besluit, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 6.In het beleidsplan, vermeld in artikel 6, 2°, van dit besluit, worden de volgende gegevens opgenomen : 1° de volledige identiteit van de aanvrager;2° een toelichting waarom de aanvrager een dienst voor oppashulp wil uitbaten;3° de omschrijving van het werkgebied;4° een stappenplan waarin omschreven staat op welke wijze de dienst voor oppashulp aan de erkenningsvoorwaarden, vastgesteld in hoofdstuk II, afdeling I, van dit besluit, zal voldoen.»

Art. 70.Artikel 7 van bijlage VI, gevoegd bij hetzelfde besluit, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 7.Bij het beleidsplan, vermeld in artikel 6, 2°, van dit besluit, worden de volgende stukken gevoegd : 1° de statuten en de eventuele wijzigingen ervan, indien van toepassing;2° de rechtsgeldige beslissing van de initiatiefnemer om een dienst voor oppashulp uit te baten;3° de rechtsgeldige beslissing van de initiatiefnemer om een erkenningsaanvraag voor een dienst voor oppashulp in te dienen;4° een lijst van het personeel, met vermelding van hun kwalificaties en hun wekelijkse arbeidsduur.»

Art. 71.In artikel 8 van bijlage VI, gevoegd bij hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het bedrag « 500.000 fr. » wordt vervangen door het bedrag « 14.209,68 euro »; 2° een tweede lid wordt toegevoegd, dat luidt als volgt : « Voor de diensten voor oppashulp wordt, afhankelijk van het aantal uren gecoördineerde oppashulp, het subsidiebedrag als volgt toegekend : 1° de diensten die voldoen aan de minimumnormen, vermeld in artikel 5, A, 1°, ontvangen de volledige subsidie-enveloppe;2° voor de diensten die niet voldoen aan die minimumnormen, wordt de subsidie-enveloppe proportioneel verminderd.» HOOFDSTUK VIII. - Wijzigingen aan bijlage VII, gevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 december 1998 houdende de erkenning en de subsidiëring van verenigingen en welzijnsvoorzieningen in de thuiszorg

Art. 72.In artikel 2 van bijlage VII, gevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 december 1998 houdende de erkenning en de subsidiëring van verenigingen en welzijnsvoorzieningen in de thuiszorg, wordt punt 1° vervangen door wat volgt : « 1° de verhouding voor de regio in kwestie tussen enerzijds het programmacijfer, en anderzijds het totale aantal erkende verenigingen, plus het totale aantal verenigingen waarvoor een ontvankelijke en nog niet afgehandelde erkenningsaanvraag ingediend werd die voldoet aan de programmatie; ».

Art. 73.Artikel 4 van bijlage VII, gevoegd bij hetzelfde besluit, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 4.In het beleidsplan, vermeld in artikel 6, 2°, van dit besluit, worden de volgende gegevens opgenomen : 1° de volledige identiteit van de aanvrager;2° een toelichting waarom de aanvrager een vereniging van gebruikers en mantelzorgers wil oprichten;3° een stappenplan waarin omschreven staat op welke wijze de vereniging van gebruikers en mantelzorgers aan de erkenningsvoorwaarden, vastgesteld in hoofdstuk II, afdeling I, van dit besluit, zal voldoen.»

Art. 74.Artikel 5 van bijlage VII, gevoegd bij hetzelfde besluit, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 5.Bij het beleidsplan, vermeld in artikel 6, 2°, van dit besluit, worden de volgende stukken gevoegd : 1° de statuten en de eventuele wijzigingen ervan, indien van toepassing;2° de rechtsgeldige beslissing om een vereniging op te richten;3° de rechtsgeldige beslissing van de initiatiefnemer om een erkenningsaanvraag voor een vereniging in te dienen;4° een lijst van het personeel, met vermelding van hun kwalificaties en hun wekelijkse arbeidsduur.»

Art. 75.In artikel 6 van bijlage VII, gevoegd bij hetzelfde besluit, wordt het bedrag « 3.000.000 fr. » vervangen door het bedrag « 85.258,11 euro ». HOOFDSTUK IX. - Overgangsbepalingen

Art. 76.De voorzieningen en verenigingen die op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit al erkend zijn krachtens het besluit van de Vlaamse Regering van 18 december 1998 houdende de erkenning en de subsidiëring van verenigingen en welzijnsvoorzieningen in de thuiszorg, moeten uiterlijk op 31 december 2006 voldoen aan de erkenningsvoorwaarden die op hen van toepassing zijn en die ingevoerd of gewijzigd worden door dit besluit.

Art. 77.Dit besluit is niet van toepassing voor de behandeling van de erkenningsaanvragen van de voorzieningen, waarover op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit nog geen beslissing werd genomen. Die voorzieningen moeten binnen een termijn van maximaal één jaar na de datum van hun erkenningsbesluit voldoen aan de erkenningsvoorwaarden die op hen van toepassing zijn, met inbegrip van de erkenningsvoorwaarden die ingevoerd of gewijzigd worden door dit besluit.

In afwijking van het eerste lid is dit besluit wel van toepassing voor de behandeling van de erkenningsaanvragen waarin de initiatiefnemer vraagt de procedure tijdelijk op te schorten, en waarover op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit nog geen beslissing werd genomen.

Art. 78.§ 1. Voor de voorzieningen waarvoor de behandeling van de erkenningsaanvraag op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit opgeschort was, en waarvan de werkzaamheden op dat ogenblik al waren aangevat, of nog worden aangevat in de loop van de opschortingstermijn van vijf jaar, wordt die opschortingstermijn verlengd met vier jaar, te rekenen vanaf de aanvang van de werkzaamheden. De voorziening meldt de aanvang van die werkzaamheden aan de administratie.

Voor de voorzieningen waarvoor de behandeling van de erkenningsaanvraag op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit opgeschort was, maar waarvan de werkzaamheden niet worden aangevat in de loop van de opschortingstermijn van vijf jaar, is dit besluit van toepassing als die voorziening verzoekt om die opschortingstermijn te verlengen. § 2. De voorzieningen waarvoor de opschortingstermijn voor de behandeling van de erkenningsaanvraag op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit al met drie jaar verlengd was, en waarvan de werkzaamheden op dat ogenblik al waren aangevat, moeten dat aan de administratie melden. De opschortingstermijn wordt dan verlengd met vier jaar, te rekenen vanaf de aanvang van die werkzaamheden.

Voor de voorzieningen waarvoor de opschortingstermijn voor de behandeling van de erkenningsaanvraag op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit al met drie jaar verlengd was, maar waarvan de werkzaamheden op dat ogenblik nog niet waren aangevat, kan die opschortingstermijn verlengd worden met vier jaar, te rekenen vanaf de aanvang van de werkzaamheden. De voorziening meldt de aanvang van die werkzaamheden aan de administratie. HOOFDSTUK X. - Slotbepalingen

Art. 79.Dit besluit treedt in werking op 1 april 2006, met uitzondering van artikel 22, dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 2005.

Artikel 10 is voor het eerst van toepassing voor het financieel verslag van het jaar 2006.

Art. 80.De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 17 maart 2006.

De minister-president van de Vlaamse Regering, Y. LETERME De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, I. VERVOTTE

^