gepubliceerd op 16 december 2004
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 houdende wijziging van de bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan
15 OKTOBER 2004. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 houdende wijziging van de bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan
De Vlaamse Regering, Gelet op het decreet van 28 april 1993 betreffende het onderwijs IV, inzonderheid op artikel 98, § 1;
Gelet op het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs-XIII-Mozaïek, inzonderheid op artikel IX.9, tweede lid;
Gelet op het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 houdende wijziging van de bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan, inzonderheid op artikel 7, vervangen bij het koninklijk besluit nr. 269 van 31 december 1983 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 oktober 1998;
Gelet op het koninklijk besluit nr. 294 van 31 maart 1984 waarbij de voorwaarden bepaald worden voor het uitbetalen van de uitgestelde bezoldiging aan sommige tijdelijke personeelsleden van het onderwijs die tijdens de zomervakantie andere beroepsinkomsten hebben;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de Begroting, gegeven op 29 april 2004;
Gelet op het protocol nr. 531 van 4 juni 2004 houdende de conclusies van de onderhandelingen die werden gevoerd in de gemeenschappelijke vergadering van Sectorcomité X en van onderafdeling Vlaamse Gemeenschap van afdeling 2 van het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten;
Gelet op het protocol nr. 298 van 4 juni 2004 houdende de conclusies van de onderhandelingen die werden gevoerd in het overkoepelend onderhandelingscomité, bedoeld in het decreet van 5 april 1995 tot oprichting van onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd onderwijs;
Gelet op het advies nr. 37.311/1 van de Raad van State, gegeven op 24 juni 2004, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming;
Na beraadslaging, Besluit :
Artikel 1.In artikel 7, § 1, van het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 houdende wijziging van de bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 2° wordt vervangen door wat volgt : « 2° de volgende dagen zijn betaalbaar : a) alle dagen, gerekend van het begin tot het einde van de tijdelijke aanstelling, met inbegrip, voorzover ze in de duur van de tijdelijke aanstelling begrepen zijn, van : 1) de wettelijke feestdagen, 2) de weekends, 3) de herfst-, kerst-, krokus- en paasvakantie, 4) de afwezigheden tijdens welke het tijdelijk personeelslid, op grond van een reglementaire bepaling, recht heeft op salaris of salaristoelage vanwege de Vlaamse Gemeenschap;b) de wettelijke feestdagen, de weekends en de herfst-, kerst-, krokus- en paasvakantie tussen twee tijdelijke aanstellingen, voorzover die dag of die periode onmiddellijk volgt op de laatste dag van de tijdelijke aanstelling en onmiddellijk voorafgaat aan de eerste dag van de erop volgende tijdelijke aanstelling. Het totale aantal aldus te betalen dagen mag voor een schooljaar nooit meer dan 300 bedragen.
De dagen en de periodes, bedoeld in b), worden bezoldigd overeenkomstig de prestaties die werden verstrekt tijdens de tijdelijke aanstelling voorafgaand aan de te bezoldigen dag of periode.
Als een personeelslid een aanstelling heeft voor een volledig schooljaar en daarnaast een tijdelijke aanstelling voor een deel van hetzelfde schooljaar, geldt punt b) voor de tijdelijke aanstelling voor het deel van het schooljaar, voorzover de gestelde voorwaarden vervuld zijn; »; 1° punt 3°, vervangen bij het koninklijk besluit nr.269 van 31 december 1983 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 oktober 1998, wordt vervangen door wat volgt : « 3° tijdens de zomervakantie is bovendien een uitgestelde bezoldiging betaalbaar die gelijk is aan de volgens punt 2° betaalde daglonen, eventueel verhoogd met de fictieve lonen voor de genoten dagen bevallingsverlof in de duur van de tijdelijke aanstelling, vermenigvuldigd met 0,2; »; 2° in punt 3°, gewijzigd bij dit besluit, worden tussen de woorden "de genoten dagen bevallingsverlof" en de woorden "in de duur van de tijdelijke aanstelling" de woorden ", verlof wegens bedreiging door een beroepsziekte of verlof wegens moederschapsbescherming" ingevoegd;3° punt 4° wordt opgeheven.
Art. 2.In artikel 7, van hetzelfde besluit wordt § 1bis, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 oktober 1998, vervangen door wat volgt : « § 1bis. In afwijking van § 1, 3°, wordt geen uitgestelde bezoldiging betaald aan het tijdelijk personeelslid : 1° dat zijn loopbaan volledig onderbroken heeft voor een periode die eindigt op 31 augustus van het schooljaar waarvoor de uitgestelde bezoldiging wordt uitgekeerd;2° voor het gedeelte van de opdracht waarvoor het personeelslid zijn loopbaan gedeeltelijk onderbroken heeft voor een periode die eindigt op 31 augustus van het schooljaar waarvoor de uitgestelde bezoldiging wordt uitgekeerd;3° voor een periode die overeenstemt met de periode waarin het personeelslid, tijdens de zomervakantie van het schooljaar waarvoor de uitgestelde bezoldiging wordt uitgekeerd, als werknemer of als zelfstandige diensten heeft gepresteerd die erkend worden als nuttige ervaring, overeenkomstig het besluit van de Vlaamse Regering van 7 oktober 1997 betreffende de nuttige ervaring als bekwaamheidsbewijs voor personeelsleden van het onderwijs. Punt 3° is niet van toepassing op de activiteiten die een personeelslid al tijdens de periode voorafgaand aan de zomervakantie van het schooljaar buiten het onderwijs uitoefende en die hij tijdens die zomervakantie voortzet. Ze geldt evenmin voor de opvoeder noch voor de leden van het opvoedend hulppersoneel. »
Art. 3.In artikel 7 van hetzelfde besluit wordt § 1bis, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 oktober 1998 en gewijzigd bij dit besluit, vervangen door wat volgt : « § 1bis. In afwijking van § 1, 3°, wordt geen uitgestelde bezoldiging betaald aan het tijdelijk personeelslid : 1° dat voor zijn tijdelijke prestaties als bijbetrekking wordt bezoldigd. Het personeelslid heeft wel recht op de uitbetaling van uitgestelde bezoldiging indien het gaat om een bijbetrekking uitgeoefend in het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan op grond van artikel 10, § 3, van dit koninklijk besluit; 2° dat zijn loopbaan volledig onderbroken heeft voor een periode die eindigt op 31 augustus van het schooljaar waarvoor de uitgestelde bezoldiging wordt uitgekeerd;3° voor het gedeelte van de opdracht waarvoor het personeelslid zijn loopbaan gedeeltelijk onderbroken heeft voor een periode die eindigt op 31 augustus van het schooljaar waarvoor de uitgestelde bezoldiging wordt uitgekeerd;4° voor een periode die overeenstemt met de periode waarin het personeelslid, tijdens de zomervakantie van het schooljaar waarvoor de uitgestelde bezoldiging wordt uitgekeerd, als werknemer of als zelfstandige diensten heeft gepresteerd die erkend worden als nuttige ervaring, overeenkomstig het besluit van de Vlaamse Regering van 7 oktober 1997 betreffende de nuttige ervaring als bekwaamheidsbewijs voor personeelsleden van het onderwijs. Punt 4° is niet van toepassing op de activiteiten die een personeelslid al tijdens de periode voorafgaand aan de zomervakantie van het schooljaar buiten het onderwijs uitoefende en die hij tijdens deze zomervakantie voortzet. Ze geldt evenmin voor de opvoeder, de administratief medewerker in een centrum voor volwassenenonderwijs, noch voor de leden van het opvoedend hulppersoneel. »
Art. 4.In artikel 7, § 2, van hetzelfde besluit, worden tussen de woorden "De bepalingen van § 1" en de woorden "zijn niet van toepassing" de woorden ", 1°, 2°, tweede lid, 3° en 4°" ingevoegd.
Art. 5.Artikel 7 van hetzelfde besluit, zoals gewijzigd bij dit besluit, wordt vervangen door wat volgt : « Art. 7, § 1. Voor de tijdelijke personeelsleden wordt het dagloon vastgesteld op 1/360e van het salaris. § 2. De volgende dagen zijn betaalbaar : 1° alle dagen, gerekend van het begin tot het einde van de tijdelijke aanstelling, met inbegrip, voorzover ze geheel of gedeeltelijk in de duur van de tijdelijke aanstelling begrepen zijn, van : 1) de wettelijke feestdagen, 2) de weekends, 3) de herfst-, kerst-, krokus- en paasvakantie, 4) de afwezigheden tijdens welke het tijdelijk personeelslid, op grond van een reglementaire bepaling, recht heeft op salaris of salaristoelage vanwege de Vlaamse Gemeenschap;2° de wettelijke feestdagen, de weekends en de herfst-, kerst-, krokus- en paasvakantie tussen twee tijdelijke aanstellingen, voorzover die dag, die periode of de dagen binnen die periode aansluiten op een periode die met dienstactiviteit wordt gelijkgesteld of op de laatste dag van de tijdelijke aanstelling en die dag, die periode of de dagen binnen die periode aansluiten op de eerste dag van de erop volgende tijdelijke aanstelling of op een periode die met dienstactiviteit wordt gelijkgesteld. Het totale aantal aldus te betalen dagen mag voor een schooljaar nooit meer dan 300 bedragen.
Voor de dag, de periode of de dagen binnen die periode, bedoeld in 2°, behoudt het tijdelijk personeelslid de bezoldiging die wordt toegekend overeenkomstig de prestaties, verstrekt op de vooravond van de te bezoldigen dag, periode of dagen binnen deze periode of op de vooravond van een periode die met dienstactiviteit wordt gelijkgesteld en dit tot op de vooravond van een nieuwe tijdelijke aanstelling. De toepassing van deze bezoldigingsregel mag echter niet tot gevolg hebben dat een tijdelijk personeelslid niet wordt bezoldigd voor dagen waarvoor hij ook effectief is aangesteld.
Als een personeelslid een aanstelling heeft voor een volledig schooljaar en daarnaast een tijdelijke aanstelling voor een deel van hetzelfde schooljaar, geldt punt 2° voor de tijdelijke aanstelling voor het deel van het schooljaar, voorzover de gestelde voorwaarden vervuld zijn. § 3. Tijdens de zomervakantie is bovendien een uitgestelde bezoldiging betaalbaar die gelijk is aan de volgens § 2 betaalde daglonen, eventueel verhoogd met de fictieve lonen voor de genoten dagen bevallingsverlof, verlof wegens een bedreiging door een beroepsziekte of verlof wegens moederschapsbescherming in de duur van de tijdelijke aanstelling, vermenigvuldigd met 0,2.
In afwijking van het eerste lid wordt geen uitgestelde bezoldiging betaald aan het tijdelijk personeelslid : 1° dat voor zijn tijdelijke prestaties als bijbetrekking wordt bezoldigd. Het personeelslid heeft wel recht op de uitbetaling van uitgestelde bezoldiging indien het gaat om een bijbetrekking uitgeoefend in het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan op grond van artikel 10, § 3, van dit koninklijk besluit; 2° dat zijn loopbaan volledig onderbroken heeft voor een periode die eindigt op 31 augustus van het schooljaar waarvoor de uitgestelde bezoldiging wordt uitgekeerd;3° voor het gedeelte van de opdracht waarvoor het personeelslid zijn loopbaan gedeeltelijk onderbroken heeft voor een periode die eindigt op 31 augustus van het schooljaar waarvoor de uitgestelde bezoldiging wordt uitgekeerd;4° voor een periode die overeenstemt met de periode waarin het personeelslid, tijdens de zomervakantie van het schooljaar waarvoor de uitgestelde bezoldiging wordt uitgekeerd, als werknemer of als zelfstandige diensten heeft gepresteerd die erkend worden als nuttige ervaring, overeenkomstig het besluit van de Vlaamse Regering van 7 oktober 1997 betreffende de nuttige ervaring als bekwaamheidsbewijs voor personeelsleden van het onderwijs. Punt 4° is niet van toepassing op de activiteiten die een personeelslid al tijdens de periode voorafgaand aan de zomervakantie van het schooljaar buiten het onderwijs uitoefende en die hij tijdens deze zomervakantie voortzet. Ze geldt evenmin voor de opvoeder, de administratief medewerker in een centrum voor volwassenonderwijs, noch voor de leden van het opvoedend hulppersoneel. § 4. Op de bovenstaande bepalingen zijn de volgende uitzonderingen van toepassing : 1° voor de tijdelijke personeelsleden van de centra voor leerlingenbegeleiding, die worden bezoldigd overeenkomstig de bepalingen van het in artikel 1, a), vermelde koninklijk besluit van 15 april 1958, met inbegrip van de personeelsleden bedoeld onder 2° hierna, gelden enkel de bepalingen van § 2, eerste, derde en vierde lid;2° voor de tijdelijke personeelsleden die in een selectie- of bevorderingsambt worden aangesteld, zijn de bepalingen van de §§ 1, 2 en 3 niet van toepassing. De in punt 1° en 2° bedoelde personeelsleden worden maandelijks na vervallen termijn betaald.
Het maandsalaris is gelijk aan één twaalfde van het jaarsalaris. Als het maandsalaris niet volledig verschuldigd is, wordt het in dertigsten verdeeld overeenkomstig de regeling die in dit geval voor de vastbenoemde personeelsleden wordt toegepast. »
Art. 6.Het koninklijk besluit nr. 294 van 31 maart 1984 waarbij de voorwaarden bepaald worden voor het uitbetalen van de uitgestelde bezoldiging aan sommige tijdelijke personeelsleden van het onderwijs die tijdens de zomervakantie andere beroepsinkomsten hebben, wordt opgeheven.
Art. 7.Dit besluit treedt in werking op 1 september 2004, met uitzondering van : - artikel 1, 2°, dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 1996; - artikel 2, dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 1998; - artikel 1, 3°, dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 1999; - artikel 1, 1° en artikel 4 die uitwerking hebben met ingang van 1 december 1999; - artikel 1, 4°, dat uitwerking heeft op 31 augustus 2003; - artikelen 3 en 6 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2003.
Art. 8.De Vlaamse minister, bevoegd voor het Onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 15 oktober 2004.
De minister-president van de Vlaamse Regering, Y. LETERME De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming, F. VANDENBROUCKE