Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 15 december 2006
gepubliceerd op 29 december 2006

Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de uitvoering van het Vlaamse inburgeringsbeleid

bron
vlaamse overheid
numac
2006037065
pub.
29/12/2006
prom.
15/12/2006
ELI
eli/besluit/2006/12/15/2006037065/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

15 DECEMBER 2006. - Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de uitvoering van het Vlaamse inburgeringsbeleid


De Vlaamse Regering, Gelet op het decreet van 28 februari 2003 betreffende het Vlaamse inburgeringsbeleid, gewijzigd bij het decreet van 14 juli 2006;

Gelet op het decreet van 17 oktober 2003 betreffende de kwaliteit van de gezondheids- en welzijnsvoorzieningen;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 30 januari 2004 betreffende het Vlaamse inburgeringsbeleid, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 oktober 2004;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 12 maart 2004 betreffende de richtlijnen voor maatschappelijke oriëntatie en trajectbegeleiding in het kader van het Vlaamse inburgeringsbeleid;

Gelet op het ministerieel besluit van 29 maart 2004 betreffende de registratie en de uitwisseling van gegevens in het kader van het inburgeringsbeleid;

Gelet op het ministerieel besluit van 17 januari 2005 betreffende het kwaliteitsbeleid van de onthaalbureaus in het kader van het Vlaamse inburgeringsbeleid;

Gelet op het sectoraal kwaliteitsoverleg inburgering van 28 mei 2004, 4 juni 2004, 14 juni 2004, 16 juni 2004, 22 juni 2004, 15 juli 2004, 14 september 2004, 21 september 2004 en 14 oktober 2004;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 30 november 2006, Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat het decreet van 28 februari 2003 betreffende het Vlaamse inburgeringsbeleid, gewijzigd bij het decreet van 14 juli 2006 op 9 november 2006 in het Belgisch Staatsblad werd gepubliceerd en derhalve op 1 januari 2007 in werking zal treden; dat dit decreet onder meer de categorieën van verplichte inburgeraars gevoelig wijzigt; dat de inwerkingtreding van het decreet een nieuw uitvoeringsbesluit vereist waardoor de bestaande regeling grondig wordt bijgestuurd; dat om de nodige rechtszekerheid te bieden aan de inburgeraars en om de nodige rechts- en financiële zekerheid te bieden aan de onthaalbureaus dit uitvoeringsbesluit op 1 januari 2007 in werking moet treden om te voorkomen dat de uitvoering van het inburgeringsbeleid en de goede werking van de onthaalbureaus in het gedrang komt;

Gelet op advies 41.824/3 van de Raad van State, gegeven op 6 december 2006, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.§ 1. In dit besluit wordt verstaan onder : 1° decreet : het decreet van 28 februari 2003 betreffende het Vlaamse inburgeringsbeleid;2° minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor het inburgeringsbeleid;3° agentschap : het Agentschap voor Binnenlands Bestuur van het Vlaams Ministerie van Bestuurszaken;4° ongeletterde of zeer laaggeschoolde inburgeraar : de inburgeraar die een opleiding volgt als vermeld in artikel 6, 2°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 2005 tot uitvoering van artikelen 3, 5, 6 en 6bis van het decreet van 12 juli 1990 houdende de regeling van basiseducatie voor laaggeschoolde volwassenen;5° Kwaliteitsdecreet : het decreet van 17 oktober 2003 betreffende de kwaliteit van de gezondheids- en welzijnsvoorzieningen;6° Kruispuntbank Inburgering : de elektronische gegevensuitwisseling tussen de partners die betrokken zijn bij de voortgangscontrole van het primaire inburgeringstraject, vermeld in artikel 10 van het decreet, en bij de overdracht naar het secundaire inburgeringstraject, vermeld in artikel 16 van het decreet;7° trajecteenheid : één ondertekend inburgeringscontract als vermeld in artikel 10, § 4, of vier toeleidingstrajecten voor minderjarige anderstalige nieuwkomers als vermeld in artikel 17 van het decreet. § 2. De mannelijke vorm verwijst in dit besluit zowel naar mannen als naar vrouwen. HOOFDSTUK II. - Doelgroepen van het inburgeringsbeleid Afdeling I. - Uitsluiting van het recht op inburgering

Art. 2.§ 1. De volgende categorieën van personen, die geacht worden in het land te verblijven met een tijdelijk doel, alsmede hun echtgenoot, echtgenote of samenwonende partner in het kader van een duurzame relatie en de kinderen die hen vergezellen of die met hen komen samenleven, vermeld in de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, behoren niet tot de doelgroep : 1° de personen die op basis van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en de uitvoeringsbesluiten ervan en internationale overeenkomsten geen permanent verblijf kunnen verkrijgen;2° de personen die op basis van de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers en de uitvoeringsbesluiten ervan geen definitieve tewerkstelling in België kunnen verkrijgen;3° de personen die op basis van de wet van 19 februari 1965 betreffende de uitoefening van de zelfstandige beroepsactiviteiten der vreemdelingen en de uitvoeringsbesluiten ervan geen definitieve tewerkstelling in België kunnen verkrijgen;4° de personen die in België een zelfstandige activiteit uitoefenen als de zetel van hun onderneming niet in België gevestigd is, en die sociale plichten hebben in het land waar de zetel van hun onderneming zich bevindt evenals de personen die als werknemers door een arbeidsovereenkomst verbonden blijven met een werkgever die in het buitenland gevestigd is;5° de buitenlandse onderdanen die in het bezit zijn van een van de documenten, vermeld in het koninklijk besluit van 30 oktober 1991 betreffende de documenten voor het verblijf in België van bepaalde vreemdelingen, voor de uitoefening van de ambten die recht geven op het verkrijgen van die documenten. § 2. Het agentschap stelt een brochure ter beschikking waarin per categorie, vermeld in § 1, een gedetailleerde toelichting of opsomming wordt gegeven van de categorieën van personen die bedoeld worden. § 3. De minister kan de categorieën, vermeld in § 1, beperken of uitbreiden indien internationale overeenkomsten en akkoorden, supranationale overeenkomsten en akkoorden of de regelgeving van de verschillende overheden van het koninkrijk België een dergelijke beperking of uitbreiding vereisen. Afdeling II. - Vrijstelling van de verplichting tot deelname aan de

inburgering

Art. 3.De inburgeraar, vermeld in artikel 5, § 1, 1° en 3°, van het decreet, wordt vrijgesteld van de inburgeringsplicht als hij, uiterlijk binnen een termijn van twintig schooldagen na de aanmelding op het onthaalbureau, een door hem behaald getuigschrift of diploma als vermeld in artikel 5, § 2, derde lid, van het decreet, aan het onthaalbureau voorlegt.

Art. 4.De inburgeraar, vermeld in artikel 5, § 6, van het decreet, wordt enkel verplicht tot het volgen van het vormingsonderdeel Nederlands als tweede taal als hij, uiterlijk binnen een termijn van dertig dagen na de aanmelding op het onthaalbureau, een bewijsstuk voorlegt dat aantoont dat hij heeft voldaan aan integratievoorwaarden overeenkomstig artikel 5, tweede lid, van Richtlijn 2003/109/EG van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen.

Art. 5.§ 1. Met uitzondering van de verplichte inburgeraars, vermeld in artikel 5, § 1, 2°, van het decreet, vallen de volgende categorieën van personen, vermeld in artikel 3, § 1, 1°, van het decreet, alsmede hun echtgenoot, echtgenote of samenwonende partner in het kader van een duurzame relatie en de kinderen die hen vergezellen of die met hen komen samenleven, vermeld in de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, op grond van het voorlopige karakter van het verblijf dat mogelijk definitief kan worden, niet onder het toepassingsgebied van artikel 5, § 1, van het decreet : 1° de personen die op basis van de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers en de uitvoeringsbesluiten ervan een definitieve tewerkstelling in België kunnen verkrijgen;2° de personen die op basis van de wet van 19 februari 1965 betreffende de uitoefening van de zelfstandige beroepsactiviteiten der vreemdelingen en de uitvoeringsbesluiten ervan of op basis van internationale verdragen of maatregelen van wederkerigheid betreffende de uitoefening van zelfstandige beroepsactiviteiten een definitieve tewerkstelling in België kunnen verkrijgen. § 2. Het agentschap stelt een brochure ter beschikking waarin per categorie, vermeld in § 1, een gedetailleerde toelichting of opsomming wordt gegeven van de categorieën van personen die bedoeld worden. § 3. De minister kan de categorieën, vermeld in § 1, beperken of uitbreiden indien internationale overeenkomsten en akkoorden, supranationale overeenkomsten en akkoorden of de regelgeving van de verschillende overheden van het koninkrijk België een dergelijke beperking of uitbreiding vereisen. HOOFDSTUK III. - Ondersteuning bij het informeren van inburgeraars en minderjarige anderstalige nieuwkomers en bij hun doorverwijzing naar het onthaalbureau

Art. 6.§ 1. Het agentschap ondersteunt de gemeente bij de uitvoering van haar taken, vermeld in artikel 11, 12, § 1, eerste lid, en in artikel 18, van het decreet, en stelt informatiemateriaal ter beschikking. De gemeente maakt gebruik van het informatiemateriaal dat ter beschikking gesteld is door het agentschap. § 2. Het agentschap maakt maandelijks per gemeente een elektronische adressenlijst op van de personen, vermeld in artikel 3, § 1, 1°, van het decreet, voor zover ze niet langer dan twaalf opeenvolgende maanden in het Rijksregister zijn ingeschreven, en vermeld in artikel 3, § 5, artikel 5, § 1, 3°, en artikel 5, § 7, van het decreet, die zich de vorige maand hebben ingeschreven in die gemeente. Het bezorgt die adressenlijst aan de gemeente die ze op haar beurt bezorgt aan het onthaalbureau overeenkomstig artikel 11, tweede lid, van het decreet. § 3. De samenwerking tussen een onthaalbureau en de gemeenten van zijn werkingsgebied kan worden geregeld in overeenkomsten die het onthaalbureau met elk van die gemeenten sluit. De gemeente wijst een persoon aan die fungeert als contactpersoon voor het onthaalbureau voor de taken, vermeld in artikel 11, artikel 12, § 1, eerste lid, en in artikel 18 van het decreet. Het onthaalbureau bezorgt elke gemeente in zijn werkingsgebied jaarlijks een overzicht van het aantal personen, ingeschreven in die gemeente, dat zich het voorbije werkjaar bij het onthaalbureau heeft aangemeld en waarvoor een primair inburgeringstraject of een toeleidingstraject werd opgestart.

Art. 7.Het agentschap is belast met de uitvoering van artikel 11bis, eerste lid, van het decreet en met de uitvoering van de bepalingen, vermeld in artikel 12, § 1, eerste lid, van het decreet, die betrekking hebben op de verplichte inburgeraar, vermeld in artikel 5, § 1, 2°, van het decreet. De minister regelt de nadere uitvoering.

Art. 8.Het agentschap ondersteunt het OCMW bij het informeren van de inburgeraars, vermeld in artikel 3, § 4, eerste lid, 6°, van het decreet, en bij hun doorverwijzing naar het onthaalbureau.

Het OCMW maakt gebruik van het informatiemateriaal dat ter beschikking gesteld is door het agentschap.

Art. 9.Het agentschap ondersteunt de instanties die een taak opnemen inzake de sensibilisering en doorverwijzing naar het onthaalbureau van inburgeraars die behoren tot de prioritaire categorieën, vermeld in artikel 3, § 4, eerste lid, 2° en 4°, van het decreet. De minister regelt de nadere uitvoering. HOOFDSTUK IV. - Het inburgeringstraject Afdeling I. - Het primaire inburgeringstraject

Art. 10.§ 1. Het onthaalbureau coördineert het primaire inburgeringstraject binnen een geïntegreerd samenwerkingsverband met het Huis van het Nederlands en de VDAB via een eenloketfunctie. § 2. Tijdens de aanmelding van de inburgeraar op het onthaalbureau worden zijn gegevens in het cliëntvolgsysteem geregistreerd. Het onthaalbureau reikt ook een attest van aanmelding uit aan de inburgeraar. De minister bepaalt het model van het attest van aanmelding. § 3. Na de intake en registratie verwijst het onthaalbureau de inburgeraar door naar het Huis van het Nederlands voor een gecoördineerde en geobjectiveerde intake, eventueel testing en doorverwijzing naar een passend cursusaanbod Nederlands als tweede taal. Het onthaalbureau verwijst de persoon, indien nodig, eveneens door naar de VDAB. Het Huis van het Nederlands en, in voorkomend geval, de VDAB bezorgen hun advies via de Kruispuntbank Inburgering, vermeld in artikel 18, vierde lid, aan het onthaalbureau.

Als de inburgeraar zich eerst aanmeldt bij het Huis van het Nederlands of als de inburgeraar, met uitzondering van de persoon, vermeld in artikel 3, § 4, eerste lid, 3°, van het decreet, zich eerst aanmeldt bij de VDAB, verwijzen die instanties de inburgeraar door naar het onthaalbureau. § 4. Het onthaalbureau bepaalt het vormingsprogramma op basis van de gegevens die verkregen zijn via de intake en de adviezen, vermeld in § 3, eerste lid. Het vormingsprogramma wordt opgenomen in een inburgeringscontract dat het onthaalbureau en de inburgeraar ondertekenen. De minister bepaalt het model van inburgeringscontract. § 5. Het onthaalbureau kan in overleg met de inburgeraar en, in voorkomend geval, met het Huis van het Nederlands of de VDAB een bijlage bij het inburgeringscontract opmaken. De minister bepaalt het model van de bijlage. § 6. Als in het geval, vermeld in artikel 14, eerste lid, van het decreet, de inburgeraar conform de bepalingen van het inburgeringscontract regelmatig het vormingsprogramma heeft gevolgd, reikt het onthaalbureau aan die persoon een attest van inburgering uit. De minister bepaalt het model van het attest van inburgering. § 7. Als het onthaalbureau na het advies van het Huis van het Nederlands en, in voorkomend geval, na het advies van de VDAB vaststelt dat de inburgeraar, voor elk van de onderdelen van het vormingsprogramma, over voldoende kennis en vaardigheden beschikt om meteen in het secundaire inburgeringstraject te stappen, reikt het onthaalbureau aan die persoon een attest van EVC uit. De minister bepaalt het model van het attest van EVC. § 8. Als het onthaalbureau vaststelt dat de inburgeraar, die zich bij het onthaalbureau aanmeldt, vrijgesteld is van de inburgeringsplicht krachtens artikel 5, § 2, van het decreet of artikel 5, § 1, reikt het onthaalbureau aan die persoon een attest van vrijstelling uit. De minister bepaalt het model van het attest van vrijstelling.

Art. 11.De trajectbegeleider biedt de inburgeraar binnen het primaire traject individuele begeleiding op maat aan.

De trajectbegeleider volgt de individuele ondersteuningsvragen van de inburgeraar en verwijst hem hiervoor door naar de reguliere voorzieningen.

De trajectbegeleider volgt de verschillende onderdelen van het primaire inburgeringstraject ook administratief en registreert de onderdelen in het cliëntvolgsysteem, vermeld in artikel 18, tweede lid.

In aanvulling op het eerste en het tweede lid wordt de deelname van inburgeraar aan het vormingsprogramma, op basis van informatie uit de Kruispuntbank Inburgering of op basis van informatie die de centra, het Huis van het Nederlands en, in voorkomend geval, de VDAB verschaffen, door de trajectbegeleider nagekeken. Indien nodig wijst de trajectbegeleider de inburgeraar tijdens het vormingsprogramma op het belang van een regelmatige deelname aan elk onderdeel van het vormingsprogramma, zoals bepaald in het inburgeringscontract, en de mogelijke gevolgen bij het niet regelmatig deelnemen aan of het vroegtijdig beëindigen van het vormingsprogramma. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden van de voortgangscontrole van de regelmatige deelname.

In voorkomend geval ondersteunt de trajectbegeleider de inburgeraar bij de gelijkschakeling van zijn buitenlandse diploma.

De Vlaamse Regering kan de inhoud, de werkwijze en de voorwaarden van de trajectbegeleiding nader bepalen.

Voor de inburgeraar met een sociaal of educatief perspectief verzorgt het onthaalbureau een aangepaste loopbaanoriëntatie die gericht is op de verdere oriëntatie van de levensloopbaan van de inburgeraar. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere uitvoering ervan.

Art. 12.De Vlaamse Regering bepaalt de leerinhoud en minimale doelstellingen en het aantal uren van het pakket maatschappelijke oriëntatie, vermeld in artikel 13, § 1, tweede lid, van het decreet.

De Vlaamse Regering kan het profiel van de docent maatschappelijke oriëntatie bepalen.

Het onthaalbureau biedt maatschappelijke oriëntatie aan, op maat van de inburgeraar, in de moeder- of contacttaal van de inburgeraar of in het Nederlands.

Bij het aanbieden van maatschappelijke oriëntatie maken de onthaalbureaus gebruik van een uniform handboek. Het agentschap stelt het handboek ter beschikking van de onthaalbureaus.

Het onthaalbureau maakt gebruik van de materialen die het agentschap ter beschikking stelt in het kader van maatschappelijke oriëntatie.

Art. 13.§ 1. Alleen de inburgeraar die minimaal 80% aanwezig is tijdens elk onderdeel van het vormingsprogramma, zoals bepaald in het inburgeringscontract, vermeld in artikel 10, § 4, wordt geacht regelmatig deel te nemen aan het vormingsprogramma. § 2. De inburgeraar die voor minstens één onderdeel van het vormingsprogramma, zoals bepaald in het inburgeringscontract, vermeld in artikel 10, § 4, minder dan 80% aanwezig is en voor elk onderdeel minstens 50% aanwezig is, wordt geacht niet regelmatig deel te nemen aan het vormingsprogramma. § 3. De inburgeraar die voor minstens één onderdeel van het vormingsprogramma, zoals bepaald in het inburgeringscontract, vermeld in artikel 10, § 4, meer dan 50% afwezig is, wordt geacht onrechtmatig vroegtijdig het vormingsprogramma te hebben beëindigd.

De verplichte inburgeraar die niet meewerkt aan de intake, het onderzoek of de ondertekening van het inburgeringscontract, vermeld in artikel 10, § 2 tot en met § 4, wordt tevens geacht het programma onrechtmatig vroegtijdig te beëindigen. § 4. Voor de inburgeraar, vermeld in artikel 14 en artikel 15, gelden de bepalingen, vermeld in § 1, § 2, en § 3, eerste lid, gedurende één jaar vanaf de start van het vormingsprogramma. Voor de verdere duur van het vormingsprogramma kunnen de voorwaarden, vermeld in § 1, § 2 en § 3, eerste lid, worden versoepeld. De Vlaamse Regering regelt de nadere uitvoering. § 5. De aanwezigheden tijdens de onderdelen van het vormingsprogramma kunnen gecontroleerd worden op basis van verschillende vormen van identificatie of andere vormen van elektronische aanwezigheidsregistratie. De gegevens worden elektronisch opgeslagen en uitgewisseld via de Kruispuntbank Inburgering, vermeld in artikel 18, vierde lid. De gegevens worden enkel gebruikt voor de voortgangscontrole van de regelmatige deelname aan het vormingsprogramma. De Vlaamse Regering regelt de nadere uitvoering. § 6. Als de inburgeraar om medische of persoonlijke redenen tijdelijk zijn vormingsprogramma moet onderbreken, wordt het inburgeringscontract opgeschort. Als hij het vormingsprogramma hervat, wordt een bijlage bij het inburgeringscontract als vermeld in artikel 10, § 4, opgemaakt. De bijlage vermeldt per vormingsonderdeel de aanwezigheidsgraad tot dan toe. De minister regelt de nadere uitvoering.

Art. 14.§ 1. De inburgeraar, vermeld in artikel 5, § 1, 1° en 3°, van het decreet, die beroepsmatig werkzaam is op het ogenblik dat het inburgeringscontract, vermeld in artikel 10, § 4, wordt opgemaakt, kan een beroep doen op de bepalingen, vermeld in artikel 5, § 5, van het decreet, als hij bij ondertekening van het inburgeringscontract, en vervolgens om de drie maanden, kan bewijzen dat hij beroepsmatig werkzaam is. In het inburgeringscontract wordt aangegeven op welke punten in een afwijking van artikel 5, § 3, en artikel 12, § 2, van het decreet wordt voorzien. In voorkomend geval bepaalt het inburgeringscontract ook binnen welke termijn en bij welke andere voorziening dan een reguliere voorziening hij de kennis en vaardigheden van het vormingsonderdeel Nederlands als tweede taal of loopbaanoriëntatie zal verwerven en hoe hij dat zal aantonen. In het inburgeringscontract wordt ook bepaald op welke tijdstippen hij opnieuw moet bewijzen dat hij beroepsmatig werkzaam is.

Als de inburgeraar, vermeld in het eerste lid, niet langer kan bewijzen dat hij beroepsmatig werkzaam is, vervallen de afwijkingen, vermeld in het eerste lid, voor de onderdelen van het vormingsprogramma waarvan hij nog geen 50% van het programma gevolgd heeft, en wordt er uiterlijk binnen een termijn van twintig werkdagen na het verstrijken van de termijn voor het indienen van de bewijsstukken, vermeld in het inburgeringscontract, een bijlage opgemaakt. § 2. De inburgeraar, vermeld in artikel 5, § 1, 1° en 3°, van het decreet, die beroepsmatig werkzaam wordt bij de start van of tijdens het vormingsprogramma, kan een beroep doen op de bepalingen, vermeld in artikel 5, § 5, van het decreet, zodra hij kan bewijzen dat hij beroepsmatig werkzaam is. Hij moet dat bewijs vervolgens om de drie maanden opnieuw voorleggen. In de bijlage bij het inburgeringscontract, vermeld in artikel 10, § 5, wordt aangegeven op welke punten in een afwijking van artikel 5, § 3, en artikel 12, § 2, van het decreet wordt voorzien. In voorkomend geval bepaalt de bijlage ook binnen welke termijn en bij welke andere voorziening dan een reguliere voorziening hij de kennis en vaardigheden van het vormingsonderdeel Nederlands als tweede taal of loopbaanoriëntatie zal verwerven en hoe hij dat zal aantonen. In de bijlage wordt ook bepaald op welke tijdstippen hij opnieuw moet bewijzen dat hij beroepsmatig werkzaam is.

Als de inburgeraar, vermeld in het eerste lid, niet langer kan bewijzen dat hij beroepsmatig werkzaam is, vervallen de afwijkingen, vermeld in het eerste lid, voor de onderdelen van het vormingsprogramma waarvan hij nog geen 50% van het programma gevolgd heeft, en wordt er uiterlijk binnen een termijn van twintig werkdagen na het verstrijken van de termijn voor het indienen van de bewijsstukken, vermeld in de bijlage bij het inburgeringscontract, een aanvullende bijlage opgemaakt.

Art. 15.Voor de inburgeraar die ongeletterd of zeer laaggeschoold is, vermeld in artikel 1, 4°, waardoor hij het primaire inburgeringstraject niet binnen de algemeen geldende termijn kan doorlopen, kan een afwijking van artikel 12, § 2, tweede lid, van het decreet worden toegestaan. In het inburgeringscontract, vermeld in artikel 10, § 4, wordt de termijn bepaald waarbinnen het primaire inburgeringstraject zal worden afgerond. De nadere uitvoering wordt geregeld door de minister, de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid.

Art. 16.Over de doorverwijzing van de inburgeraar, vermeld in artikel 3, § 4, eerste lid, 3°, van het decreet, door de VDAB naar het onthaalbureau, sluit het onthaalbureau een samenwerkingsprotocol met het regionaal kantoor van de VDAB, volgens het model en de richtlijnen vastgelegd door de minister en de Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid.

Om de begeleiding van de inburgeraar, vermeld in artikel 3, § 4, eerste lid, 6°, van het decreet, door het onthaalbureau en het OCMW, bevoegd voor deze inburgeraar, op elkaar af te stemmen, sluit het onthaalbureau een samenwerkingsprotocol met de bevoegde instanties, volgens het model en de richtlijnen vastgelegd door de minister. Afdeling II. - Het secundaire inburgeringstraject

Art. 17.§ 1. Met het oog op de samenwerking met de Vlaamse reguliere voorzieningen die verantwoordelijk zijn voor de invulling van het secundaire inburgeringstraject voor inburgeraars kan de minister een overeenkomst sluiten met : 1° de Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid, in het kader van het decreet van 4 juni 2003 betreffende het inwerkingsbeleid;2° de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs;3° de Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid, in het kader van de middenstandsvorming;4° de Vlaamse minister, bevoegd voor het economisch beleid, in het kader van het ondernemen;5° de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen;6° de Vlaamse minister, bevoegd voor de culturele aangelegenheden;7° de Vlaamse minister, bevoegd voor de coördinatie van het gelijkekansenbeleid. § 2. In voorkomend geval bevat de overeenkomst minstens de volgende elementen : 1° periodiek en tot één jaar na de volledige overdracht van de inburgeraar, vermeld in artikel 16 van het decreet, koppelen de reguliere voorzieningen de trajectresultaten van die persoon terug naar het onthaalbureau;2° afspraken over de inhoudelijke afstemming van het primaire traject op het secundaire traject zodat de inburgeraar met een attest van inburgering als vermeld in artikel 10, § 6, of een attest van EVC als vermeld in artikel 10, § 7, naadloos kan doorstromen naar het secundaire traject;3° afspraken over de overdracht van de inburgeraar, vermeld in artikel 16 van het decreet;4° afspraken over de afstemming van de betreffende regelgeving. Afdeling III. - Het uniforme computergestuurde cliëntvolgsysteem en de

Kruispuntbank Inburgering

Art. 18.Het onthaalbureau is verantwoordelijk voor de gegevens van personen die door de instanties, vermeld in artikel 11bis van het decreet en in artikel 9, naar het onthaalbureau worden doorverwezen.

De gegevens worden bewaard en uitgewisseld via de Kruispuntbank Inburgering. De gegevens mogen maximaal vijf jaar bewaard worden op een wijze die de identificatie van de personen mogelijk maakt. Na die periode worden de gegevens anoniem bewaard voor onderzoek en statistische doeleinden.

Het onthaalbureau houdt op eigen verantwoordelijkheid in het cliëntvolgsysteem, vermeld in artikel 22 van het decreet, een individueel inburgeringsdossier bij van elke inburgeraar en van elke minderjarige anderstalige nieuwkomer die het onthaalbureau bedient in het kader van het inburgeringsbeleid. Het individuele inburgeringsdossier bevat minstens de gegevens, vermeld in de richtlijnen die het agentschap opstelt. De gegevens mogen maximaal vijf jaar bewaard worden op een wijze die de identificatie van de personen mogelijk maakt.

De aanpassingen aan het cliëntvolgsysteem worden aangestuurd en gecoördineerd door het agentschap. Het agentschap kan beschikken over een rechtstreekse toegang tot anonieme gegevens van de databank voor de berekening van de verschillende toelagen, vermeld in artikel 31, § 6, en voor statistische doeleinden en voortgangscontrole.

De gegevensuitwisseling, vermeld in artikel 23, derde lid, van het decreet, verloopt volledig elektronisch via de Kruispuntbank Inburgering waarvan het cliëntvolgsysteem deel uitmaakt. Het agentschap is verantwoordelijk voor de coördinatie, de voortgangscontrole en het technische beheer van de Kruispuntbank Inburgering. Het kan beschikken over een rechtstreekse toegang tot anonieme gegevens van de databank voor statistische doeleinden en voortgangscontrole. De minister bepaalt welke gegevens minimaal uitgewisseld worden via de Kruispuntbank Inburgering en hoe de uitwisseling verloopt.

Met betrekking tot het pakket Nederlands als tweede taal wisselen het onthaalbureau en de reguliere voorzieningen binnen de sector onderwijs via de Kruispuntbank Inburgering informatie uit over de planning van het cursusaanbod, de oriëntatie naar het meest gepaste aanbod Nederlands als tweede taal en de aanwezigheidsgraad van de inburgeraars. HOOFDSTUK V. - Het toeleidingstraject voor minderjarige anderstalige nieuwkomers

Art. 19.De nadere regels voor het toeleidingstraject, vermeld in artikel 17 en 19, derde lid, van het decreet, worden vastgelegd volgens de richtlijnen die de Vlaamse Regering bepaalt. HOOFDSTUK VI. - Programmatie en erkenning van de onthaalbureaus Afdeling I. - De programmatie

Art. 20.Voor de Vlaamse Gemeenschap worden maximaal acht onthaalbureaus erkend met respectievelijk de volgende werkingsgebieden : 1° de provincie West-Vlaanderen;2° de provincie Limburg;3° de provincie Vlaams-Brabant;4° de provincie Oost-Vlaanderen, met uitzondering van de stad Gent;5° de provincie Antwerpen, met uitzondering van de stad Antwerpen;6° de stad Antwerpen;7° de stad Gent;8° het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad. De werkingsgebieden kunnen samengevoegd worden tot grotere werkingsgebieden.

Een onthaalbureau als vermeld in het eerste lid, 1° tot en met 5°, heeft een vestigingsplaats in elke centrumstad, vermeld in artikel 4 van het decreet van 13 december 2002 tot vaststelling van de regels inzake de werking en de verdeling van het Vlaams Stedenfonds. Afdeling II. - De erkenningsprocedure

Art. 21.Een onthaalbureau dat erkend wil worden, dient daartoe met een aangetekende brief een aanvraag in bij het agentschap.

De aanvraag is gedateerd en behoorlijk ondertekend en de volgende stukken zijn erbij gevoegd : 1° een uittreksel uit de bijlagen van het Belgisch Staatsblad waarin de statuten van de rechtspersoon die de aanvraag indient en de eventuele wijzigingen ervan werden gepubliceerd, alsook de samenstelling van de raad van bestuur als de aanvraag uitgaat van een vereniging zonder winstoogmerk;2° de rechtsgeldige beslissing om een onthaalbureau op te richten en daarvoor een erkenning aan te vragen;3° een uitgewerkt plan voor de organisatie en de werking van het onthaalbureau, opgesteld volgens het model dat het agentschap ter beschikking stelt, waarin het onthaalbureau aantoont hoe het voor het hele werkingsgebied, vermeld in artikel 20, eerste lid, waarvoor het wil worden erkend, de opdrachten zal uitvoeren zoals bepaald bij of krachtens het decreet.Dat plan bevat de stappen die het onthaalbureau zet om samen met het Huis van het Nederlands en de VDAB diensten te verstrekken als geïntegreerd samenwerkingsverband, via één loket.

Art. 22.Als de erkenningsaanvraag voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 21, en past in de programmatie, vermeld in artikel 20, kan de minister het onthaalbureau erkennen. Het agentschap betekent die beslissing per aangetekende brief aan het onthaalbureau binnen vijftien dagen na de ontvangst van de erkenningsaanvraag.

Art. 23.Als de erkenningsaanvraag niet voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 21, of als er geen ruimte is binnen de programmatie, vermeld in artikel 20, zendt het agentschap binnen vijftien dagen na de ontvangst van de aanvraag het gemotiveerde voornemen van de minister om de erkenning te weigeren met een aangetekende brief aan het onthaalbureau. Bij de betekening van dat voornemen worden de mogelijkheid en de voorwaarden vermeld om een bezwaarschrift in te dienen.

Art. 24.§ 1. Tot uiterlijk vijftien dagen na de ontvangst van het voornemen, vermeld in artikel 23, kan het onthaalbureau daartegen met een aangetekende brief een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij het agentschap.

De beslissing van de minister over het bezwaarschrift is met redenen omkleed. Het agentschap deelt die beslissing binnen vijftien dagen na de ontvangst van het bezwaarschrift met een aangetekende brief mee aan het onthaalbureau. § 2. Als het onthaalbureau geen ontvankelijk bezwaarschrift heeft ingediend, betekent het agentschap de beslissing van de minister om de erkenning te weigeren binnen vijftien dagen na het verstrijken van de termijn, vermeld in § 1, eerste lid, aan het onthaalbureau met een aangetekende brief.

Art. 25.De erkenning van een onthaalbureau impliceert de goedkeuring van het door het onthaalbureau ingediende plan, vermeld in artikel 21, tweede lid, 3°. Zodra het plan niet langer van toepassing is, legt het onthaalbureau een aangepast plan ter goedkeuring voor aan de minister. Afdeling III. - De erkenningsvoorwaarden

Art. 26.Om erkend te blijven, moet een onthaalbureau voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° binnen zijn hele werkingsgebied de opdrachten uitvoeren zoals bepaald bij of krachtens het decreet;2° het plan, vermeld in artikel 21, tweede lid, 3°, en de latere wijzigingen ervan, uitvoeren zoals vastgelegd;3° de subsidies, vermeld in hoofdstuk VII, uitsluitend aanwenden zoals bepaald bij of krachtens het decreet;4° de vastgestelde trajecteenheden, vermeld in artikel 31, § 2, realiseren;5° een boekhouding voeren overeenkomstig de volgende bepalingen : a) de onthaalbureaus die opgericht zijn door een vereniging zonder winstoogmerk voeren een boekhouding volgens de regelgeving betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen;b) de onthaalbureaus die opgericht zijn door een stadsbestuur of gemeentebestuur voeren een boekhouding volgens de regelgeving die van toepassing is op stadsbesturen en gemeentebesturen;c) de onthaalbureaus die opgericht zijn door een provinciebestuur voeren een boekhouding volgens de regelgeving die van toepassing is op provinciebesturen;6° in voorkomend geval voldoen aan artikel 20, derde lid;7° vanaf 1 juli 2007 voldoen aan de minimale kwaliteitscriteria en de vereisten van het kwaliteitshandboek en de planning en de werkwijze volgen voor de zelfevaluatie conform de bepalingen van het Kwaliteitsdecreet.De minimale kwaliteitscriteria en de vereisten van het kwaliteitshandboek en de kwaliteitsplanning en de werkwijze die de onthaalbureaus moeten volgen voor de zelfevaluatie worden bepaald in de bijlage bij dit besluit. De minister kan de bijlage aanvullen met extra kwaliteitscriteria en vereisten; 8° zich houden aan de volgende gedragsregels : a) onthaalbureaus mogen informatie verstrekken over hun eigen werking en aanbod binnen hun werkingsgebied, maar moeten hierbij steeds loyaal zijn ten aanzien van de subsidiërende overheid en zich houden aan de huisstijl, bepaald door de minister;b) onthaalbureaus mogen geen politieke propaganda voeren;c) onthaalbureaus brengen hun objectiviteit, geloofwaardigheid, betrouwbaarheid en onafhankelijkheid niet in het gedrang via onder meer reclame, sponsoring en mediaoptredens.

Art. 27.De erkenning van een onthaalbureau geldt voor onbepaalde duur op voorwaarde dat voldaan wordt aan de voorwaarden, vermeld in artikel 26. Afdeling IV. - Toezicht op de naleving van de erkenningsvoorwaarden en

de procedure van intrekking van de erkenning

Art. 28.Het agentschap oefent ter plaatse of op stukken toezicht uit op de naleving van de erkenningsvoorwaarden door de onthaalbureaus.

De onthaalbureaus die erkend zijn of een erkenning aanvragen, verlenen hun medewerking aan de uitoefening van het toezicht. Ze bezorgen het agentschap de gevraagde stukken die met de verleende erkenning of de erkenningsaanvraag verband houden.

Voor de uitoefening van het toezicht kan het agentschap een beroep doen op de medewerking van het agentschap Inspectie Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. In dat geval sluiten beide agentschappen daarover een samenwerkingsovereenkomst.

Art. 29.§ 1. Als het onthaalbureau niet voldoet aan de erkenningsvoorwaarden of niet meewerkt aan het toezicht, kan het agentschap het onthaalbureau aanmanen om zich binnen een termijn van maximaal zes maanden aan de erkenningsvoorwaarden of het toezicht te conformeren. § 2. Als het onthaalbureau na verloop van de termijn, vermeld in § 1, de erkenningsvoorwaarden niet naleeft of niet meewerkt aan de uitoefening van het toezicht, kan het gemotiveerde voornemen van de minister tot intrekking van de erkenning aan het onthaalbureau worden betekend met een aangetekende brief waarin de mogelijkheid en de voorwaarden om een bezwaarschrift in te dienen worden vermeld.

Voor het indienen en het afhandelen van een bezwaarschrift is artikel 24, § 1, van overeenkomstige toepassing. Als het onthaalbureau een ontvankelijk bezwaarschrift heeft ingediend en als de beslissing van de minister niet binnen de gestelde termijn aan het onthaalbureau wordt betekend, behoudt het onthaalbureau zijn erkenning.

Als het onthaalbureau geen ontvankelijk bezwaarschrift heeft ingediend, betekent het agentschap de beslissing van de minister over de intrekking van de erkenning binnen zestig dagen na het verstrijken van de termijn, vermeld in artikel 24, § 1, eerste lid, aan het onthaalbureau met een aangetekende brief. HOOFDSTUK VII. - De subsidiëring van de onthaalbureaus Afdeling I. - De subsidie-enveloppe

Art. 30.Overeenkomstig het decreet en dit besluit bepaalt de minister jaarlijks, binnen de beschikbare begrotingskredieten, de totale subsidie-enveloppe voor de erkende onthaalbureaus. Artikel 24, tweede lid, van het decreet, wordt toegepast op die subsidie-enveloppe.

Overeenkomstig artikel 31 en conform artikel 24 van het decreet kent de minister, op basis van de totale subsidie-enveloppe, bepaald in het eerste lid, jaarlijks aan de erkende onthaalbureaus een subsidie-enveloppe toe voor personeelskosten, werkingskosten, kosten voor randvoorwaarden waaraan voldaan moet zijn om een primair inburgeringstraject te volgen, en infrastructuurkosten voor de realisatie van een behoeftedekkend aanbod. De minister bepaalt nader wat onder werkingskosten, kosten voor de randvoorwaarden en infrastructuurkosten wordt verstaan.

Art. 31.§ 1. De jaarlijkse subsidie-enveloppe voor elk onthaalbureau bestaat uit een sokkeltoelage, een basistoelage en een variabele toelage. § 2. De sokkeltoelage voor de onthaalbureaus in de werkingsgebieden stad Antwerpen en stad Gent bedraagt 445.000 euro. Met die toelage kan het onthaalbureau 324 trajecteenheden als vermeld in artikel 1, 7°, realiseren. De sokkeltoelage voor de onthaalbureaus in de werkingsgebieden provincie West-Vlaanderen, provincie Limburg, provincie Vlaams-Brabant, provincie Oost-Vlaanderen, met uitzondering van de stad Gent, en provincie Antwerpen, met uitzondering van de stad Antwerpen, bedraagt 480.000 euro. Met die toelage kan het onthaalbureau 288 trajecteenheden als vermeld in artikel 1, 7°, realiseren.

De toelagen, vermeld in het eerste lid, worden geïndexeerd op de wijze die bepaald is in de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld. Die koppeling aan het indexcijfer wordt berekend en toegepast overeenkomstig artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van het concurrentievermogen. § 3. De basistoelage (b) wordt bepaald als : (b) = 20%(i)/(x)*(s)-(s), waarbij : 1° (i) instroom wordt bepaald als instroom (n)=1/2 ((y) +1/4 z)), waarbij : a) n = het kalenderjaar waarvoor de subsidiëring van het onthaalbureau bedoeld is;b) y = het aantal inburgeraars per werkingsgebied van het onthaalbureau die in de elektronische lijsten, vermeld in artikel 6, § 2, en in de Kruispuntbank Inburgering, vermeld in artikel 18, eerste lid, zijn opgenomen;c) z = het aantal anderstalige minderjarige nieuwkomers per werkingsgebied van het onthaalbureau die in de elektronische lijsten, vermeld in artikel 6, § 2, en in de Kruispuntbank Inburgering, vermeld in artikel 18, eerste lid, zijn opgenomen;2° (x) wordt bepaald als het aantal trajecteenheden dat gerealiseerd kan worden met de sokkeltoelage;3° (s) wordt bepaald als het bedrag van de sokkeltoelage. Bij de bepaling van x en y worden inburgeraars die de nationaliteit van een land van de EU+ hebben en niet van een land waarin het Nederlands een nationale taal is, voor de helft meegerekend. Personen die de nationaliteit hebben van een land waarin het Nederlands een nationale taal is, worden niet meegerekend, behalve als ze de Belgische nationaliteit hebben. De periode waarop de gegevens betrekking hebben, loopt van 1 september van het jaar n-3 tot 31 augustus van het jaar n-1. § 4. De som van de variabele toelagen (V) wordt bepaald als : (V) = (e)-som(s)-som(b), waarbij : 1° (e) enveloppe wordt bepaald als : enveloppe (e) = (output(n-1))*trajectprijs*G, waarbij : a) (output(n-1)) = het aantal trajecteenheden, gerealiseerd door de respectievelijke onthaalbureaus in het jaar dat voorafgaat aan het jaar n, vermeld in § 3, 1°, a; b) trajectprijs = het quotiënt tussen 445.000 en 324, vermeld in § 2, voor onthaalbureaus in de werkingsgebieden stad Antwerpen en stad Gent, en het quotiënt tussen 480.000 en 288, vermeld in § 2, voor de onthaalbureaus in de werkingsgebieden provincie West-Vlaanderen, provincie Limburg, provincie Vlaams-Brabant, provincie Oost-Vlaanderen, met uitzondering van de stad Gent, en provincie Antwerpen, met uitzondering van de stad Antwerpen; c) G = groeifactor : de groeifactor wordt jaarlijks bepaald door de minister;2° som(s) = de som van de sokkeltoelagen van alle erkende onthaalbureaus van het jaar n, vermeld in § 3, 1°, a;3° som(b) = de som van de basistoelagen van alle erkende onthaalbureaus van het jaar n, vermeld in § 3, 1°, a; De som van de variabele toelage (V) wordt verdeeld door : 1° het aandeel te berekenen dat elk onthaalbureau heeft in de effectieve realisatie in de periode van 1 september van het jaar n-2 tot 31 augustus van het jaar n-1, waarbij de effectieve realisatie wordt bepaald als de som van het aantal inburgeraars die regelmatig hebben deelgenomen aan de cursus maatschappelijke oriëntatie, het aantal ondertekende inburgeringscontracten, verminderd met de som van het aantal ondertekende inburgeringscontracten, dat gerealiseerd kan worden met de sokkel- en de basistoelage en een vierde van het aantal toeleidingstrajecten voor minderjarige anderstalige nieuwkomers, verminderd met de som van het aantal toeleidingstrajecten dat gerealiseerd kan worden met de sokkel- en de basistoelage, waarbij op die drie getallen een wegingsfactor van respectievelijk 40%, 40% en 20 % wordt toegepast;2° dat aandeel te corrigeren door het te vermenigvuldigen met de verhouding tussen het aantal inburgeringsattesten, uitgereikt door het betrokken onthaalbureau, en het aantal inburgeringscontracten, ondertekend door hetzelfde onthaalbureau, in de periode van 1 september van het jaar n-3 tot 31 augustus van het jaar n-1;3° het procentuele aandeel van elk onthaalbureau in het totaal van de aldus gecorrigeerde effectieve realisatie toe te passen op de som van de variabele toelage, waardoor voor elk onthaalbureau een variabele toelage (v) berekend wordt. § 5. Als de som van de subsidies voor alle onthaalbureaus samen meer bedraagt dan 85% van de beschikbare begrotingskredieten, wordt de totale subsidie voor elk onthaalbureau, berekend conform § 2 tot en met § 4, herleid tot een breuk met als teller 85% van de beschikbare begrotingskredieten en als noemer de som van alle subsidies, toegekend aan de onthaalbureaus samen. § 6. Met behoud van de toepassing van artikel 33 worden de basistoelage en de variabele toelage afgerekend in het jaar dat volgt op het jaar n, vermeld in § 3, 1°, a, aan de hand van de berekening van het resultaat, waarbij (resultaat) wordt bepaald als : (resultaat) = ((b)+(v))-((output(n)-(x))*trajectprijs), waarbij : 1° output(n) = het aantal trajecteenheden, gerealiseerd door het onthaalbureau in het jaar n, vermeld in § 3, 1°, a; 2° trajectprijs = het quotiënt tussen 445.000 en 324, vermeld in § 2, voor onthaalbureaus in de werkingsgebieden stad Antwerpen en stad Gent, en het quotiënt tussen 480.000 en 288, vermeld in § 2, voor de onthaalbureaus in de werkingsgebieden provincie West-Vlaanderen, provincie Limburg, provincie Vlaams-Brabant, provincie Oost-Vlaanderen, met uitzondering van de stad Gent en provincie Antwerpen, met uitzondering van de stad Antwerpen; 3° (b) = het bedrag van de basistoelage, ontvangen door het onthaalbureau in het jaar n, vermeld in § 3, 1°, a;4° (v) = het bedrag van de variabele toelage, ontvangen door het onthaalbureau in het jaar n, vermeld in § 3, 1°, a. Het resultaat kan alleen een positief getal zijn en wordt aangewend voor reserveopbouw conform artikel 32. § 7. De gegevens voor de berekening van de verschillende toelagen worden aangeleverd door de onthaalbureaus aan het agentschap, zoals bepaald in artikel 23 van het decreet. De gegevens worden gecontroleerd door het agentschap via de rechtstreekse toegang tot de databank, vermeld in artikel 18, derde lid. § 8. De aankoop van gronden en de aankoop, het bouwen en verbouwen van gebouwen moeten vooraf voor goedkeuring aan het agentschap voorgelegd worden. De minister bepaalt de nadere voorwaarden daarvan.

Art. 32.Als een onthaalbureau de subsidies voor een bepaald werkjaar niet volledig aanwendt, bouwt het daarmee reserves op. Het onthaalbureau wendt die reserves aan om uitgaven te financieren die bijdragen tot de realisatie van zijn taken, nadat de voor het jaar n toegekende subsidies opgebruikt zijn.

De opgebouwde reserves kunnen maximaal 50% van de toegekende subsidie-enveloppe bedragen van het jaar n. Van de reserves die op het ogenblik van het afsluiten van het boekjaar meer bedragen dan de maximaal toegestane reserve, wordt het bedrag dat de maximaal toegestane reserve overschrijdt, teruggestort aan de Vlaamse overheid. Afdeling II. - De wijze van uitkering van de subsidies

Art. 33.De conform artikel 31 berekende subsidies worden uitbetaald in twee voorschotten en een saldo : een eerste voorschot van 50%, een tweede voorschot van 25% en een saldo van 25%. Het eerste voorschot wordt bij de aanvang van het werkjaar uitbetaald. Het tweede voorschot wordt vanaf 1 juli van het werkjaar uitbetaald.

Het saldo van de subsidie wordt uitbetaald voor 1 september van het daaropvolgende werkjaar, na de controle en goedkeuring van het financiële verslag, vermeld in artikel 34, § 3. Bij de berekening van het saldo wordt rekening gehouden met de uitgekeerde voorschotten, de aangroei van de reserveopbouw conform artikel 31, § 6, tweede lid, en de maximale reserve. Afdeling III. - Het toezicht op de subsidiëringsvoorwaarden

Art. 34.§ 1. Het onthaalbureau dient uiterlijk tegen 30 april en voor het eerst tegen 30 april van het jaar dat volgt op het jaar van de erkenning, een werkingsverslag en een financieel verslag in over de besteding van de subsidie-enveloppe van het voorbije werkjaar. § 2. Het werkingsverslag van het voorbije werkjaar bestaat uit : 1° een voortgangsverslag over de organisatie en werking van het onthaalbureau, zoals omschreven in het plan, vermeld in artikel 21, tweede lid, 3°, en in artikel 25;2° een kwantitatieve rapportering op basis van het cliëntvolgsysteem, vermeld in artikel 18, tweede lid;3° een rapportering over het aanbod maatschappelijke oriëntatie;4° een verslag over de trajectbegeleiding;5° een verslag over de minderjarigenwerking. Het werkingsverslag wordt opgesteld aan de hand van een door het agentschap uitgewerkt model. § 3. Het financiële verslag bevat een postgewijze toelichting van de ingebrachte kosten.

De onthaalbureaus, vermeld in artikel 26, 5°, a), maken een financieel verslag op, dat bestaat uit de goedgekeurde jaarrekening van de rechtspersoon die het onthaalbureau opricht. Naast de jaarrekening omvat het financiële verslag de resultatenrekening, opgesplitst per activiteitencentrum. In een bijlage leggen de onthaalbureaus uit hoe de kosten en opbrengsten verdeeld zijn over de activiteitencentra.

De onthaalbureaus, vermeld in artikel 26, 5°, b) en c), maken een financieel verslag op, dat bestaat uit een uittreksel uit de rekening van de rechtspersoon met alle rekeningen die betrekking hebben op het onthaalbureau.

Bij het financiële verslag voegen de onthaalbureaus een lijst met alle subsidies die een overheid verstrekt heeft, de subsidieverleners en het doel van de subsidies.

Het financiële verslag moet geviseerd zijn door een bedrijfsrevisor, een financieel beheerder, een provincieontvanger of een ontvanger van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, naargelang van het geval.

Art. 35.Indien de minister beslist dat het onthaalbureau de bepalingen van dit hoofdstuk niet heeft nagekomen, zal het bedrag van de subsidie-enveloppe, overeenkomstig de bepalingen van artikel 57 van de wetten op de rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, teruggevorderd worden.

De beslissing van de minister wordt met een aangetekend schrijven aan het onthaalbureau meegedeeld.

Art. 36.Het toezicht op de aanwending van de subsidie-enveloppe wordt geregeld volgens de bepalingen van artikel 28, derde lid. HOOFDSTUK VIII. - Sancties voor de verplichte inburgeraar

Art. 37.Als het onthaalbureau vaststelt dat een verplichte inburgeraar als vermeld in artikel 5, § 1, 1°, 2° en 3°, en in § 6 en § 7, van het decreet, zich bevindt in een geval als vermeld in artikel 12, § 1, tweede lid, van het decreet, meldt het onthaalbureau dat binnen dertig dagen na die vaststelling schriftelijk aan de leidend ambtenaar van het agentschap.

De melding bevat de volgende gegevens : 1° de familienaam, de voornaam, het geslacht, de geboorteplaats en -datum en het adres van die persoon;2° in welk van de gevallen, vermeld in artikel 12, § 1, tweede lid, van het decreet, die persoon zich bevindt en alle gegevens tot staving ervan.

Art. 38.Als de persoon, vermeld in artikel 37, eerste lid, de bepalingen heeft overtreden van artikel 5, § 3, 1°, van het decreet, deelt het onthaalbureau binnen vijftien dagen na de vaststelling ervan de gegevens, vermeld in artikel 37, tweede lid, 1°, mee aan de gemeente waar de verplichte inburgeraar is ingeschreven of aan het agentschap, vermeld in artikel 7, naargelang van het geval. HOOFDSTUK IX. - Het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad

Art. 39.Hoofdstuk II, afdeling II, hoofdstuk III, hoofdstuk IV, artikel 10, § 8, artikel 13, § 3, artikel 14, artikel 16 en artikel 17, hoofdstuk VII, artikel 31 en hoofdstuk VIII zijn niet van toepassing in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad.

Art. 40.In het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad kan de minister een samenwerkingsprotocol sluiten met de Vlaamse Gemeenschapscommissie.

Art. 41.In het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad wordt de samenwerking tussen de Vlaamse Gemeenschapscommissie en het onthaalbureau, vermeld in artikel 20, 8°, geregeld via een convenant.

Een afschrift van dat convenant wordt naar de minister gestuurd.

Het onthaalbureau bezorgt de Vlaamse Gemeenschapscommissie jaarlijks een overzicht van het aantal personen dat zich het voorbije werkjaar bij het onthaalbureau heeft aangemeld en waarvoor een primair inburgeringstraject of een toeleidingstraject werd opgestart.

Art. 42.In het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad kan de Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid, de uitoefening van de opdrachten die overeenkomstig artikel 13bis, § 1, van het decreet, aan de VDAB worden toegewezen, toevertrouwen aan een andere organisatie.

Art. 43.Met het oog op de samenwerking met andere reguliere voorzieningen dan Vlaamse reguliere voorzieningen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, die belast zijn met het secundaire inburgeringstraject voor meerderjarige personen van de doelgroep, kan de Vlaamse Regering, in overleg met de Vlaamse Gemeenschapscommissie, een samenwerkingsakkoord sluiten met het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie. Artikel 17, § 2, is van overeenkomstige toepassing.

Art. 44.Het agentschap ondersteunt de instanties die een taak opnemen voor de sensibilisering van inburgeraars uit de prioritaire categorieën, vermeld in artikel 3, § 4, tweede lid, van het decreet, en die hen doorverwijzen naar het onthaalbureau. De Vlaamse Regering regelt de nadere uitvoering. HOOFDSTUK X. - Slotbepalingen

Art. 45.Als een onthaalbureau als vermeld in artikel 6 van het decreet, op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit al erkend is, blijft het erkend.

Het onthaalbureau, vermeld in het eerste lid, moet zich, op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit, conformeren aan de voorwaarden, vermeld in artikel 26, 4°, 5° en 8°.

Art. 46.Inburgeraars, die op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit een inburgeringscontract ondertekend hebben en waarvoor het vormingsprogramma van het primaire traject nog niet opgestart is, zullen door het onthaalbureau een nieuw inburgeringscontract als vermeld in artikel 10, § 4, ter ondertekening voorgelegd krijgen, conform de bepalingen van dit besluit.

Voor inburgeraars, voor wie op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit het vormingsprogramma van het primaire traject reeds opgestart is, blijven de verbintenissen van het ondertekende inburgeringscontract gelden, met uitzondering van de bepalingen over de regelmatige deelname, waarvoor vanaf de datum van de inwerkingtreding van dit besluit de bepalingen gelden van artikel 13, § 1 tot en met § 3.

Art. 47.De volgende regelingen worden opgeheven : 1° het besluit van de Vlaamse Regering van 30 januari 2004 betreffende het Vlaamse inburgeringsbeleid, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 oktober 2004;2° het besluit van de Vlaamse Regering van 12 maart 2004 betreffende de richtlijnen voor maatschappelijke oriëntatie en trajectbegeleiding in het kader van het Vlaamse inburgeringsbeleid;3° het ministerieel besluit van 29 maart 2004 betreffende de registratie en de uitwisseling van gegevens in het kader van het inburgeringsbeleid;4° het ministerieel besluit van 17 januari 2005 betreffende het kwaliteitsbeleid van de onthaalbureaus in het kader van het Vlaamse inburgeringsbeleid.

Art. 48.Met behoud van de toepassing van artikel 47, 3° en 4°, blijven de besluiten, genomen ter uitvoering van het besluit, vermeld in artikel 47, 1°, van kracht zolang ze niet zijn opgeheven of de geldingsduur ervan niet verstreken is.

Art. 49.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2007, met uitzondering van artikel 13, § 3, eerste lid, dat voor de inburgeraars, vermeld in artikel 3, § 1, van het decreet, voor zover het geen verplichte inburgeraars zijn als vermeld in artikel 5, § 1, van het decreet, in werking treedt op de datum van de inwerkingtreding van artikel 25, § 2, van het decreet.

Art. 50.De Vlaamse minister, bevoegd voor het inburgeringsbeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 15 december 2006.

De minister-president van de Vlaamse Regering, Y. LETERME De Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering, M. KEULEN

^