Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 15 december 1998
gepubliceerd op 21 april 1999

Besluit van de Vlaamse regering tot instelling en organisatie van een vierde preventiestimulerend programma

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
1999035469
pub.
21/04/1999
prom.
15/12/1998
ELI
eli/besluit/1998/12/15/1999035469/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

15 DECEMBER 1998. - Besluit van de Vlaamse regering tot instelling en organisatie van een vierde preventiestimulerend programma


De Vlaamse regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming van de instellingen, zoals gewijzigd door de bijzondere wetten van 8 augustus 1988 en 16 juli 1993;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 1 juli 1997 tot instelling en organisatie van een derde preventiestimulerend programma;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 30 november 1998;

Gelet op het de wetten van de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat het Vlaamse Milieubeleidsplan 1997-2001, dat werd goedgekeurd door de Vlaamse regering op 8 juli 1997, in het deel « instrumenten » de samenwerking rond het stimuleren van milieuzorg als beleidsuitvoerend instrument vooropstelt;

Overwegende dat er reeds verschillende initiatieven in werking getreden zijn waarbij subregionale samenwerkingsverbanden systemen hebben uitgewerkt die bedrijven in de subregio aanzetten tot milieuzorg;

Overwegende dat het Vlaamse gewest al in de vorige jaren een individuele cofinanciering heeft uitgewerkt voor deze initiatieven;

Overwegende dat het een streven van de overheid is om doelmatig en transparant te kunnen werken en dat het hierdoor wenselijk is dat subsidies voor gelijkaardige initiatieven op een gelijkaardige manier worden toegekend;

Overwegende dat de subregionale initiatieven verder lopen en dat voor 1998 de subsidie aan deze projecten in 1998 op een gestandaardiseerde manier moet worden toegekend, Op voorstel van de Vlaamse minister van Leefmilieu en Tewerkstelling;

Na beraadslaging, Besluit : DEEL I. - Het vierde preventiestimulerend programma HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° de minister : de Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu;2° NACE-indeling : indeling zoals vastgesteld door de Verordening (EEG) nr.3037/90 van de Raad van de Europese Unie van 9 oktober 1990 betreffende de statistische nomenclatuur van de economische activiteiten in de Europese Gemeenschap, gewijzigd door de Verordening (EEG) nr. 761/93 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 24 maart 1993; 3° intermediaire organisatie : interprofessionele vereniging van werkgevers of samenwerkingsverband tussen dergelijke en andere verenigingen waarvan de geografische spreiding van het werkingsgebied beperkt blijft tot een provincie of subregio binnen een provincie;4° KMO : kleine of middelgrote onderneming, die minder dan 100 werknemers tewerkstelt;5° beheerder : instelling die het beheer waarneemt van deze subsidieregeling, aangeduid in artikel 3 van dit besluit;6° Beoordelingscommissie : commissie ter beoordeling van de subsidieaanvragen en van de projectresultaten, ingericht overeenkomstig de bepalingen van artikel 4 van dit besluit;7° Evaluatiecommissie : commissie ter beoordeling van de deelname van bedrijven aan de gesubsidieerde projecten, ingericht overeenkomstig de bepalingen van artikel 15 van dit besluit;8° project : geheel van activiteiten dat beantwoordt aan de bepalingen van artikel 11 van dit besluit;9° cyclus : periode van maximaal 24 maanden waarbinnen de stappen worden doorlopen zoals genoemd in artikel 11, § 2 van dit besluit;10° Milieuchartergroep : overlegplatform ingericht overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 21 en 22 van dit besluit.

Art. 2.§ 1. Er wordt een vierde preventiestimulerend programma - hierna PRESTI 4-programma te noemen - ingesteld dat tot doel heeft bedrijven aan te zetten tot een continue verbetering van de milieuprestaties door acties te plannen en uit te voeren. De uitvoering van deze acties dient een aanzet te zijn tot het invoeren van een gestandaardiseerd, bedrijfsintern milieuzorgsysteem. Deze acties zijn concrete maatregelen die verder gaan dan wat wettelijk of in de vergunning is opgelegd. § 2. Het programma richt zich tot bedrijfsgerichte intermediaire organisaties om systemen op te zetten die bedrijven aansporen tot de planning en uitvoering van de in § 1 vermelde acties. § 3. Het PRESTI 4-programma voorziet in een subsidie ter dekking van een deel van de totale aanvaarde, verantwoorde kosten verbonden aan het project uitgevoerd door de initiatiefnemer. HOOFDSTUK II. - Beheer en organisatie

Art. 3.§ 1. Het PRESTI-4-programma wordt beheerd door de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest, hierna de OVAM te noemen. § 2. De beheerder is verantwoordelijk voor de uitvoering van het programma en voor het beheer van de budgetten. § 3. De taken van de beheerder zijn : 1° instaan voor de informatieverspreiding rond de subsidieregeling;2° de aanvragen ontvangen en op basis daarvan dossiers voorbereiden voor de Beoordelingscommissie;3° de vergaderingen voor de Beoordelingscommissie en de Milieuchartergroep organiseren; 4° de briefwisseling verzorgen m.b.t. het PRESTI 4-programma en de subsidieregeling; 5° de uitbetaling van de subsidie verzorgen;6° rapporten opstellen over de werking en resultaten van het PRESTI 4-programma.

Art. 4.§ 1. Voor het PRESTI 4-programma wordt een Beoordelingscommissie opgericht. § 2. De Beoordelingscommissie beoordeelt de aanvragen voor subsidiëring rekening houdend met de doelstellingen van het programma, en brengt hierover advies uit aan de minister. Hierbij kan ze steeds bijkomende voorwaarden voorstellen. Zij staat tevens in voor de eindbeoordeling van ieder project, inclusief de beoordeling van de kostenverantwoording,. § 3. De Beoordelingscommissie vergadert op uitnodiging van de beheerder. § 4. De Beoordelingscommissie bestaat uit 4 leden, en is samengesteld als volgt : 1° een vertegenwoordiger van de OVAM;2° een vertegenwoordiger van de afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid van de administratie Milieu, Natuur-, Land- en Waterbeheer (AMINAL) van het departement Leefmilieu en Infrastructuur van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;3° een vertegenwoordiger van de afdeling Milieuvergunningen van de administratie Milieu, Natuur-, Land- en Waterbeheer (AMINAL) van het departement Leefmilieu en Infrastructuur van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;4° een vertegenwoordiger van de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM). Voor elk effectief lid wordt een plaatsvervanger aangesteld die optreedt bij afwezigheid van het effectief lid. De commissie duidt een voorzitter aan.

De minister stelt de samenstelling vast bij ministerieel besluit. § 5. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend.

Art. 5.§ 1. Binnen de OVAM staat het Presti-secretariaat, dat werd opgericht overeenkomstig art. 5., § 1. van het besluit van de Vlaamse regering van 1 juli 1997 tot instelling en organisatie van een tweede preventiestimulerend programma, in voor het onderzoeks-, administratieve en controlerende werk dat nodig is voor het beheer van het programma. Het fungeert bovendien als secretariaat van de Beoordelingscommissie en van de Milieuchartergroep. § 2. De personeels- en werkingskosten van het secretariaat zijn ten laste van de OVAM-begroting. HOOFDSTUK III. - Voorwaarden voor het aanvragen en toekennen van de subsidiëring

Art. 6.§ 1. Een project kan bij de beheerder ingediend worden door een intermediaire organisatie.

De vorm, inhoud en procedure met betrekking tot de aanvragen worden vastgelegd in richtlijnen door de minister uitgevaardigd. § 2. Per provincie kan er slechts één project gesubsidieerd worden.

Initiatiefnemers die binnen een provincie waarbinnen al een goedgekeurd project bestaat, een ander project willen opstarten voor een andere subregio binnen de provincie, dienen zich aan te sluiten bij het eerste project. De initiële initiatiefnemer dient hiertoe de nodige constructieve bereidheid tot samenwerking aan de dag te leggen.

Indien er geen bereidheid tot samenwerken is, beslist de minister, op advies van de Beoordelingscommissie, welk project aanvaardbaar is.

Art. 7.De aanvraag voor een subsidie gebeurt telkens voor één cyclus.

Art. 8.§ 1. Het secretariaat bereidt per aanvraag het dossier voor ten behoeve van de leden van de Beoordelingscommissie. § 2. De Beoordelingscommissie beoordeelt elke aanvraag binnen de drie maanden volgend op het indienen van de aanvraag en adviseert de minister over de aanvraag tot subsidiëring.

Art. 9.De minister kent de subsidie toe bij ministerieel besluit.

Weigeringen worden met redenen omkleed meegedeeld aan de projectindieners.

Het besluit duidt de startdatum van het project aan. HOOFDSTUK IV. - Voorwaarden waaraan de gesubsidieerde projecten moeten voldoen

Art. 10.De projectindiener fungeert als projectverantwoordelijke vanaf de toekenning van de subsidie aan zijn project.

Art. 11.§ 1. Elk project moet resulteren in : 1° een operationeel systeem ter deelname, beoordeling en erkenning van bedrijven die milieu-actieplannen uitwerken en uitvoeren;2° de deelname, beoordeling en erkenning van bedrijven uit de subregio in het systeem. § 2. Het operationeel systeem bestaat uit het doorlopen van welbepaalde stappen gedurende een afgebakende periode. De stappen zijn : 1° een oproep doen tot het indienen van aanvragen door de projectverantwoordelijke;2° het indienen van aanvragen door bedrijven;3° het beoordelen van de aanvragen en het aanvaarden van bedrijven door de Evaluatiecommissie;4° het indienen van een actieplan door de aanvaarde bedrijven;5° het beoordelen en goedkeuren van de actieplannen door de Evaluatiecommissie;6° het ondertekenen van een milieucharter door de aanvaarde bedrijven die een goedgekeurd actieplan hebben;7° het uitvoeren van het goedgekeurde actieplan door de bedrijven;8° het indienen van een resultatenrapport door de bedrijven;9° het beoordelen en goedkeuren van het resultatenrapport door de Evaluatiecommissie;10° het uitreiken van een certificaat en/of logo door de projectverantwoordelijke. § 3. Het staat de projectverantwoordelijken vrij bepaalde stappen te combineren. § 4. De cyclus kan maximaal 24 maanden beslaan. Het staat de projectverantwoordelijken binnen deze beperking vrij de lengte en startdatum van een cyclus te bepalen. Zij moeten er wel voor zorgen dat de actieplannen betrekking hebben op een periode van 12 maanden.

Opeenvolgende cycli kunnen elkaar overlappen. De door actieplannen bestreken periodes kunnen elkaar niet overlappen. § 5. De minister kan, door middel van richtlijnen, bijkomende eisen stellen aan het operationeel systeem.

Art. 12.§ 1. Elk project staat open voor alle ondernemingen ongeacht de omvang, sector en milieu-impact, met uitzondering van ondernemingen uit de secties A en B van NACE (Rev. 1). De projectverantwoordelijken moeten er wel naar streven dat per cyclus KMO's ruim vertegenwoordigd zijn. § 2. Om deel te kunnen nemen aan het project moeten de bedrijven voldoen aan de geldende, wettelijke milieuverplichtingen. § 3. De projectverantwoordelijken kunnen specifieke beperkingen inbouwen in de toelatingsvoorwaarden inzake sectoren en/of milieu-impact. Deze beperkingen moeten verantwoord worden en gefaseerd in de tijd worden opgeheven.

Art. 13.De projectverantwoordelijken werken een milieucharter uit.

Dit milieucharter bevat een aantal engagementen rond welbepaalde thema's die door bedrijven kunnen onderschreven worden. Minimaal moet dit milieucharter betrekking hebben op de thema's : reductie van het waterverbruik, van de afvalproductie, van het energieverbruik, van de emissies naar lucht, water en bodem, van de hinder door geluid, geur of trillingen, het werken rond systematische milieuzorg en het verzorgen van de externe relaties met betrekking tot milieu.

Art. 14.De projectverantwoordelijke werkt de praktische invulling van de stappen genoemd in art. 11, § 2, van dit besluit verder uit conform de door de minister opgestelde richtlijnen.

Art. 15.§ 1. Er wordt voor ieder project door de projectverantwoordelijke een Evaluatiecommissie opgericht. Deze is minimaal samengesteld uit een of meer vertegenwoordigers : 1° van de administratie Milieu, Natuur-, Land- en Waterbeheer (AMINAL) van het departement Leefmilieu en Infrastructuur van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;2° van de OVAM;3° van de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM);4° van de projectverantwoordelijke. De commissie kan worden aangevuld met andere deskundigen. § 2. De Evaluatiecommissie heeft als taak zich uit te spreken over de aanvaardbaarheid van bedrijven, de voorgestelde acties, de toelating tot ondertekening van het milieucharter, de geleverde prestaties en over de toekenning van het certificaat of het logo. Zij heeft tevens als taak de projectverantwoordelijke te adviseren over de keuze van (voorlopig) te weigeren sectoren of types van bedrijven en over de (voorlopig beperkende) keuze van thema's waarrond al dan niet gewerkt moet worden door de bedrijven. § 3. De projectverantwoordelijke regelt de praktische werking van de Evaluatiecommissie.

Art. 16.Op brochures, infomappen, advertenties, folders, publicitaire brieven e.d. waarin het project wordt aangekondigd en/of bedrijven worden opgeroepen, zowel elektronische als op papieren dragers, wordt steeds de boodschap vermeld « Met de steun van het Vlaamse gewest binnen het PRESTI 4-programma. »

Art. 17.De projectverantwoordelijke dient op een gestructureerde manier de mogelijkheid te voorzien dat deelnemende bedrijven ervaringen met het systeem of met milieu-activiteiten in het algemeen uit kunnen wisselen.

Art. 18.De projectverantwoordelijke organiseert per cyclus een ontmoeting voor het brede publiek waarop het project en zijn resultaten wordt bekendgemaakt. HOOFDSTUK V. - Rapportering

Art. 19.Elke projectverantwoordelijke is verplicht bij het einde van de cyclus een rapport in te dienen met inbegrip van de resultatenrekening, overeenkomstig de door de minister uitgevaardigde richtlijnen. HOOFDSTUK VI. - Subsidiëring

Art. 20.§ 1. De subsidie wordt toegekend aan maximaal één project per provincie. De toegekende subsidie is het deficit van de begrote kosten en opbrengsten, met een maximum van 2 000 000 BEF. § 2. Als projectkosten worden de volgende kostensoorten in aanmerking genomen voor zover zij betrekking hebben op de periode die begint met de startdatum vermeld in het ministerieel besluit dat de subsidie toekent : 1° de directe personeelskosten voor projectcoördinatie, beperkt tot maximaal 0,5 voltijds equivalent, en voor administratief werk, beperkt tot maximaal 0,25 voltijds equivalent;2° werkingskosten verbonden aan het project zijnde : a) postzegels, copies;b) drukwerk en materiaal voor promotie en certifiëring;c) reis- en verblijfkosten;d) vergaderkosten;e) kleine kantoorbenodigdheden;f) kosten voor extern advies. Er kunnen geen uitrustingsgoederen worden aangekocht lastens de projectbegroting. 3° algemene werkingskosten en overheadkosten, forfaitair in rekening te brengen naar rato van 10 % van de som van personeels- en werkingskosten zoals vermeld onder 1° en 2° van deze paragraaf. § 3. Als opbrengsten dienen te worden beschouwd alle subsidies, vormen van cofinanciering en ontvangen bijdragen met betrekking tot het project. Hiertoe behoren ook de individuele bijdragen van de deelnemende bedrijven.

De minister bepaalt het minimale bedrag van deze laatste bijdragen in de richtlijnen. § 4. De Beoordelingscommissie geeft advies aan de minister over de toe te kennen subsidie. De minister legt bij goedkeuring van het project de toegekende subsidie vast bij ministerieel besluit. § 5. De verantwoorde subsidie is het subsidiebedrag dat gelijk is aan het verschil tussen enerzijds de verantwoorde en aanvaarde kosten, en anderzijds alle opbrengsten. De verantwoorde subsidie is steeds beperkt tot het toegekende subsidiebedrag. § 6. De uitbetaling van de subsidie gebeurt als volgt : 1° een eerste schijf bij de start van het project ten bedrage van 30 % van de toegekende subsidie;2° een tweede schijf ten bedrage van 30 % van de toegekende subsidie na het verstrijken van de helft van de cyclus en op voorwaarde dat een minimum aantal bedrijven met een goedgekeurd actieplan deelneemt.Dit minimumaantal wordt vastgelegd in de richtlijnen van de minister; 3° het overblijvend gedeelte van de verantwoorde subsidie na aftrek van de reeds uitbetaalde schijven, op voorwaarde : a) dat een minimum aantal bedrijven met een goedgekeurd actieplan heeft deelgenomen.Dit minimumaantal wordt vastgelegd in de richtlijnen van de minister; b) en dat de Beoordelingscommissie het eindrapport en de geleverde prestaties heeft goedgekeurd. § 7. 1° Indien aan de voorwaarden zoals bepaald in § 7, 3°, a) van dit artikel niet is voldaan, vordert de beheerder het reeds uitbetaalde voorschot terug van de projectverantwoordelijke. 2° Indien op het einde van het project de verantwoorde subsidie lager blijkt te zijn dan de reeds uitbetaalde schijven op basis van de toegekende subsidie, vordert de beheerder het reeds uitbetaalde teveel terug van de projectverantwoordelijke. HOOFDSTUK VII. - Opvolging en looptijd van het programma

Art. 21.Er wordt een Milieuchartergroep opgericht die tot doel heeft de inhoudelijke ontwikkelingen van de diverse projecten en de onderlinge afstemming te bevorderen. Deze Milieuchartergroep heeft tevens als taak gezamenlijke initiatieven rond dit programma uit te werken op het vlak van communicatie, rapportering en ervaringsuitwisseling voor het hele Vlaamse gewest.

Art. 22.§ 1. De Milieuchartergroep is samengesteld uit vertegenwoordigers van : 1° de verschillende projectverantwoordelijken;2° de beheerder (OVAM);3° de administratie Milieu, Natuur-, Land- en Waterbeheer (AMINAL) van het departement Leefmilieu en Infrastructuur van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;4° de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM);5° het Kenniscentrum BBT/EMIS van de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO);6° het Vlaams Economisch Verbond;7° het NCMV. § 2. Het voorzitterschap wordt beurtelings waargenomen door OVAM en AMINAL. § 3. De frequentie van samenkomst wordt door de Milieuchartergroep zelf bepaald. Minimaal vergadert de Milieuchartergroep eenmaal per semester. De beheerder staat in voor de praktische organisatie.

Art. 23.Aanvragen voor subsidiëring van projecten zoals hierboven beschreven moeten uiterlijk op 31.12.2000 toekomen bij de beheerder.

DEEL II. - Het derde preventiestimulerend programma

Art. 24.Artikel 19 van het besluit van de Vlaamse regering van 1 juli 1997 tot instelling en organisatie van een derde preventiestimulerend programma wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 19.Aanvragen voor PRESTI-3-projecten dienen het secretariaat te bereiken uiterlijk op 31 december 1999. » DEEL III. - Slotbepalingen

Art. 25.Dit besluit treedt in werking op 1 september 1998.

Art. 26.§ 1. Voor de subsidieaanvragen van de v.z.w. Strategisch Plan Limburg, de c.v.b.a. Charter 99 en de v.z.w. Kamer van Koophandel en Nijverheid Gewest Gent voor de lopende projecten waarbinnen deelnemende bedrijven actieplannen uitvoeren in 1998, gelden de volgende bepalingen niet : art. 6, § 1, tweede lid; art. 7; art. 16; art. 17. § 2. Voor de subsidieaanvragen van de v.z.w. Strategisch Plan Limburg, de c.v.b.a. Charter 99 en de v.z.w. Kamer van Koophandel en Nijverheid Gewest Gent voor de lopende projecten waarbinnen deelnemende bedrijven actieplannen uitvoeren in 1998 en 1999, wordt art. 20, § 6, 1° vervangen door : « 1° een eerste schijf bij de toekenning van de subsidie ten bedrage van 30 % van de toegekende subsidie; ».

Art. 27.De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 15 december 1998.

De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Leefmilieu en Tewerkstelling, Th. KELCHTERMANS

^