gepubliceerd op 15 februari 2002
Besluit van de Vlaamse regering houdende de richtlijnen betreffende de zachte steun voor advies-, opleidings- en studieprojecten
14 DECEMBER 2001. - Besluit van de Vlaamse regering houdende de richtlijnen betreffende de zachte steun voor advies-, opleidings- en studieprojecten
De Vlaamse regering, Gelet op de wet van 30 december 1970 betreffende de economische expansie, gewijzigd bij de wetten van 17 augustus 1973, 5 maart 1976, 30 maart 1976, 30 december 1977, 5 augustus 1978, 7 augustus 1980, 8 augustus 1980, 12 augustus 1985 en de decreten van 16 juni 1981, 27 juni 1985, 6 mei 1987, 15 december 1993, 20 december 1996 en 22 december 2000, inzonderheid op artikel 1 en 24;
Gelet op het decreet van 15 december 1993 tot bevordering van de economische expansie in het Vlaamse Gewest, gewijzigd bij de decreten van 20 december 1996, 15 april 1997 en 18 mei 1999, inzonderheid op artikel 2, 3, 5, 6, 9, 15, 16, 17 en 18;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de Begroting, gegeven op 2 mei 2001;
Gelet op het advies van de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Economie, Buitenlandse Handel en Huisvesting;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Ondernemingen en projecten die in aanmerking komen
Artikel 1.Middelgrote en grote ondernemingen kunnen voor zachte steun in aanmerking komen met toepassing van de wet van 30 december 1970 betreffende de economische expansie en het decreet van 15 december 1993 tot bevordering van de economische expansie in het Vlaamse Gewest.
Art. 2.Middelgrote ondernemingen kunnen zachte steun verkrijgen voor advies-, opleidings- en studieprojecten.
Grote ondernemingen kunnen zachte steun krijgen voor opleidingsprojecten. Advies- en studieprojecten zijn niet subsidiabel voor grote ondernemingen.
Art. 3.De financiële toestand van de onderneming moet gezond zijn.
Dit wordt beoordeeld aan de hand van onder meer de volgende elementen : 1° een voldoende eigen vermogen;2° een positief of gunstig evoluerend bedrijfskapitaal;3° een positieve cashflow. HOOFDSTUK II. - Definities
Art. 4.Als ondernemingen worden beschouwd, de natuurlijke personen die koopman zijn of een zelfstandig beroep uitoefenen, de vennootschappen die de rechtsvorm van een handelsvennootschap hebben aangenomen, de Europese economische samenwerkingsverbanden en de economische samenwerkingsverbanden die beschikken over een exploitatiezetel in het Vlaamse Gewest of zich ertoe verbinden in het Vlaamse Gewest een exploitatiezetel te vestigen.
Art. 5.§ 1. Kleine ondernemingen zijn ondernemingen die : 1° minder dan 50 werknemers tewerkstellen, en 2° een jaaromzet hebben van maximaal 7 miljoen EUR, of een balanstotaal van maximaal 5 miljoen EUR, en 3° beantwoorden aan het onafhankelijkheidscriterium. § 2. Middelgrote ondernemingen zijn ondernemingen die : 1° minder dan 250 werknemers tewerkstellen, en 2° een jaaromzet hebben van maximaal 40 miljoen EUR, of een balanstotaal van maximaal 27 miljoen EUR, en 3° beantwoorden aan het onafhankelijkheidscriterium, en 4° geen kleine onderneming zijn. § 3. Grote ondernemingen zijn ondernemingen die niet ressorteren onder de categorie van kleine of middelgrote onderneming zoals gedefinieerd in respectievelijk § 1 en § 2. HOOFDSTUK III. - Toelichting bij de definities Afdeling I. - Berekening van het aantal werknemers
Art. 6.De tewerkstelling in de onderneming is gelijk aan het aantal werknemers die de onderneming telt in de referentieperiode die wordt vastgesteld als volgt : 1° voor aanvragen om zachte steun die zijn ingediend tot drie maanden na de bekendmaking van deze richtlijnen in het Belgisch Staatsblad, is de referentieperiode de vier kwartalen voor de datum van ondertekening van de overeenkomst tussen de onderneming en het bureau zoals bedoeld in artikel 29;2° voor aanvragen om zachte steun die worden ingediend vanaf drie maanden na de bekendmaking van deze richtlijnen in het Belgisch Staatsblad is de referentieperiode de vier kwartalen voor de registratiedatum van de steunaanvraag.
Art. 7.Het aantal werknemers wordt berekend door het totale aantal arbeidsdagen te delen door 251 of 303, naargelang in de onderneming respectievelijk de vijfdaagse of zesdaagse werkweek wordt toegepast.
Het aantal arbeidsdagen wordt bewezen aan de hand van het RSZ-attest nr. K/ATTN/409/4.
Voor de berekening van het aantal havenarbeiders wordt het aantal taken die in de referentieperiode, genoemd in artikel 6 werden gepresteerd, gedeeld door het gemiddelde aantal gepresteerde taken in deze periode.
Het bewijs van de tewerkstelling in ondernemingen die ressorteren onder de verschillende paritaire subcomités van de havens, wordt aanvullend geleverd aan de hand van attesten van de bevoegde werkgeversorganisaties in de verschillende havens. Afdeling II. - Berekening van de jaaromzet en het balanstotaal
Art. 8.De jaaromzet en het balanstotaal van de onderneming worden zonder te consolideren samengeteld met de jaaromzet en het balanstotaal van : 1° alle ondernemingen waarvan de onderneming rechtstreeks of onrechtstreeks 25 % of meer van het kapitaal of de stemrechten in handen heeft, en 2° alle ondernemingen die rechtstreeks of onrechtstreeks 25 % of meer van het kapitaal of de stemrechten van de onderneming in handen hebben.
Art. 9.De referentieperiode is het laatst afgesloten boekjaar voor de registratiedatum van de steunaanvraag. Voor het berekenen van de omzet wordt een boekjaar van meer of minder dan twaalf maanden, herberekend tot een kalenderjaar.
Voor ondernemingen die recent zijn opgericht en waarvan de jaarrekening nog niet is afgesloten, steunt men op een financieel plan van het eerste productiejaar.
Art. 10.Als wegens de spreiding van het kapitaal de samenstelling van het aandeelhouderschap niet precies bekend is, mag worden voortgegaan op een verklaring op eer van de onderneming over het bezit van het kapitaal en de stemrechten.
Art. 11.De onderneming blijft een kleine of middelgrote onderneming als slechts een van beide financiële criteria, namelijk de jaaromzet of het jaarlijks balanstotaal, wordt overschreden. Afdeling III. - Onafhankelijkheidscriterium
Art. 12.Om aan het onafhankelijkheidscriterium te voldoen, mag de onderneming niet voor 25 % of meer van het kapitaal of de stemrechten in handen zijn van een grote onderneming of van verschillende grote ondernemingen gezamenlijk.
Onder een grote onderneming wordt voor de toepassing van het onafhankelijkheidscriterium een onderneming verstaan die 250 of meer werknemers telt en/of een jaaromzet heeft van meer dan 40 miljoen EUR en een balanstotaal van meer dan 27 miljoen EUR.
Art. 13.Op het onafhankelijkheidscriterium bestaan de volgende uitzonderingen : 1° de onderneming is in handen van openbare participatiemaatschappijen, ondernemingen voor risicokapitaal of institutionele beleggers, op voorwaarde dat die noch individueel, noch gezamenlijk in enig opzicht zeggenschap over de onderneming hebben;2° de onderneming kent wegens de spreiding van het kapitaal de samenstelling van haar aandeelhouderschap niet precies.In dat geval mag worden voortgegaan op een verklaring op eer van de onderneming dat ze redelijkerwijs veronderstelt niet voor 25 % of meer in handen te zijn van een grote onderneming of van verschillende grote ondernemingen gezamenlijk.
Art. 14.Het onafhankelijkheidscriterium mag niet worden omzeild door ondernemingen die formeel aan het onafhankelijkheidscriterium beantwoorden, maar waarin in werkelijkheid de zeggenschap door een grote onderneming of door verscheidene grote ondernemingen gezamenlijk wordt uitgeoefend. HOOFDSTUK IV. - Uitgesloten sectoren
Art. 15.De volgende sectoren zijn uitgesloten van zachte steun : 1° de zuivere overheids- en marktdominerende ondernemingen, in het bijzonder op het domein van de productie en de distributie van energie en water;2° franchising en traditionele groot- en kleinhandel waarvan de NACE-BEL-code begint met de nummers 50, 51 of 52, de warenhuizen, supermarkten, en dienstverlenende ondernemingen louter ten behoeve van deze groot- en kleinhandel. De distributiecentra en de logistieke centra komen wel in aanmerking.
Als kleinhandel wordt beschouwd, het wederverkopen op gewone wijze voor eigen rekening en in eigen naam van goederen aan verbruikers en kleine gebruikers zonder deze goederen andere behandelingen te doen ondergaan dan die welke in de handel gebruikelijk zijn.
Als groothandel wordt beschouwd, het aankopen voor eigen rekening van goederen bij verschillende leveranciers om ze door te verkopen aan voortverkopers, verwerkers van goederen, beroepsverbruikers of collectiviteiten; 3° de banken, kredietinstellingen, verzekeringsinstellingen en expertisebureaus;4° de professionele en interprofessionele organisaties;5° de vrije beroepen en hun verenigingen;6° de sport-, cultuur- en horecacentra. Verblijfsprojecten en toeristisch-recreatieve projecten, culturele of toeristische projecten komen wel in aanmerking op voorwaarde dat ze een bedrijfseconomische binding hebben; 7° de bejaardentehuizen en kinderopvangcentra;8° de niet-industriële medische sector;9° de openbare besturen en verenigingen van openbare besturen;10° de landbouw, tuinbouw - met inbegrip van tuinbouwproeftuinen en tuinbouwcentra -, veeteelt, die ressorteren onder de steunregeling van het Vlaams Landbouwinvesteringsfonds, alsook de vleessector - slachtingen en vleesverwerking - en de pluimveesector, die niet voldoen aan de sanitaire IVK-normen;11° de amusementsspelen, lunaparken en soortgelijke sectoren;12° de zuivere vastgoedactiviteiten als statutair doel. De patrimoniummaatschappij van een groep die enkel voor de eigen groep werkt, komt wel in aanmerking; 13° het onderwijs;14° de audiovisuele sector, voorzover die ressorteert onder Hoofdstuk II, artikel 5, van het decreet van 22 december 1993 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting van het jaar 1994 (Belgisch Staatsblad van 29 december 1993);15° de eerste verwerking van landbouwproducten, zodra het decreet betreffende het Vlaams Investeringsfonds Agrosector in werking is getreden;16° de ijzer- en staalindustrie die onder het EGKS-Verdrag vallen;17° de steenkoolindustrie. HOOFDSTUK V. - Sectoren waarvoor uitzonderlijk zachte steun mogelijk is
Art. 16.Het voornemen van het Vlaamse Gewest om voor een bepaald project zachte steun te verlenen in een van de volgende sectoren, wordt vooraf ter goedkeuring gemeld bij de Europese Commissie : 1° de sector van de synthetische vezels;2° de automobielindustrie;3° de scheepsbouw;4° het vervoer;5° de luchtvaart;6° de bosbouw;7° de visserij en aquicultuur;8° de telecommunicatiesector;9° de ondernemingen waarvan het aandelenkapitaal rechtstreeks of onrechtstreeks voor meer dan 50 % in handen is van de overheid;10° de opiniepers;11° alle andere sectoren of subsectoren die zijn onderworpen aan bijzondere regelingen van de Europese Unie. HOOFDSTUK VI. - Projecten die in aanmerking komen Afdeling I. - Projecten van individuele ondernemingen
Art. 17.De zachte steun wordt toegekend voor advies-, opleidings- en studieprojecten die uitgevoerd worden door een aan de onderneming externe instantie.
Art. 18.§ 1. Adviezen zijn geschreven stukken die specifieke, waardevolle en toekomstgerichte raadgevingen inhouden. § 2. Zowel de opleiding van nieuwe werknemers als van werknemers die al langere tijd zijn aangeworven komen in aanmerking. Onder werknemers worden zowel de arbeiders, bedienden als het kaderpersoneel verstaan.
De opleiding mag in of buiten de onderneming plaatsvinden, in het binnen- of buitenland. § 3. Als studies komen de haalbaarheidsstudies of uitvoerbaarheidstudies betreffende investerings- of ontwikkelingsprojecten in aanmerking.
Art. 19.De adviesverlening, opleiding en studies moeten voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° het moet gaan om een uitzonderlijk waardevol project dat vooral traditionele sectoren ertoe stimuleert om vernieuwingsgerichte projecten op te zetten zoals bijvoorbeeld callcenters;2° het project moet sterk vernieuwend zijn binnen de onderneming en bij voorkeur ook binnen de sector;3° het project moet leiden tot een verbetering van de concurrentiepositie en de prestaties van de onderneming;4° het project moet uitgevoerd worden door een aan de onderneming extern bureau. Het bureau is de rechtspersoon of de fysieke persoon die de adviesverlening, opleiding of studie uitvoert; 5° het project slaat op bijvoorbeeld de volgende gebieden : management, financiële aangelegenheden, nieuwe technologie, computer- en informatietechnologie, productiesystemen, ontwerp, design, kwaliteitscontrole, certificatieprocedures, keuringsmethoden, normen, bescherming of verwerving van intellectuele eigendomsrechten, vergunningen, bestrijding van de verontreiniging, milieubescherming, energiebehoud, marketing, marktinformatie, marktprospectie, marktonderzoek met het oog op diversificatie of investeringen, opleidingssystemen, algemene diagnostiek, controles van of onderzoeken naar het prestatievermogen, strategie, ontwikkeling en planning. Zakelijke diensten die regelmatig of routinematig worden verricht en/of wettelijk verplicht zijn, zijn uitgesloten.
Om die reden zijn projecten op bijvoorbeeld de volgende gebieden uitgesloten : financiële controle, belastingadvies, verplichte controles op het gebied van verontreiniging of energiegebruik, rechtskundige diensten, schriftelijke of mondelinge vertalingen, diensten van computerservicebureaus, abonnementen op databases, diensten in verband met de registratie en instandhouding van intellectuele eigendomsrechten, reclame en promotie, exportdiensten, verhuur van bedrijfsgebouwen, export; 6° het project moet op commerciële grondslag en tegen vergoeding worden uitgevoerd;7° het project moet een voldoende grote bedrijfseconomische impact hebben, zoals de introductie van sterk vernieuwende technieken of technologieën, de heroriëntering van werknemers naar andere taken of de invulling van vacatures waarvoor moeilijk geschikte kandidaten kunnen worden gevonden;8° de uitvoeringstermijn van het project is voor adviezen en studies maximaal één jaar, voor een opleiding maximum drie jaar;9° ieder project wordt op zijn verdiensten beoordeeld.Het is bijgevolg niet voldoende aan de gestelde voorwaarden te voldoen om automatisch recht op zachte steun te hebben. Afdeling II. - Projecten in het kader van een samenwerkingsverband
Art. 20.De ondernemingen kunnen het project uitvoeren in een duidelijk aantoonbaar samenwerkingsverband met andere ondernemingen of instellingen met het oog op : 1° gemeenschappelijke diensten op het gebied van adviesverlening, opleiding en studie, en de oprichting van de organisatie die daarvoor nodig is, en/of 2° de oprichting van centra op het gebied van adviesverlening, opleiding en studie, en voorzieningen om dergelijke diensten te verlenen.
Art. 21.De voorwaarden, genoemd in Hoofdstuk VI, Afdeling I, zijn van toepassing op de projecten in het kader van een samenwerkingsverband. HOOFDSTUK VII. - Uitgaven die in aanmerking komen
Art. 22.De onderneming moet de uitgaven zelf dragen.
Art. 23.Het ingediende projectbedrag, alle taksen en lasten inbegrepen, bedraagt op jaarbasis maximaal 25 miljoen BEF. Na de omzetting in euro vanaf 1 januari 2002 wordt dit bedrag vastgesteld op 625.000 EUR.
Art. 24.Om voor steun in aanmerking te komen, moet het totaal van de aanvaarde uitgaven voor advies- of studieprojecten minimaal 500 000 BEF bedragen. Na de omzetting in euro's vanaf 1 januari 2002 wordt dit bedrag vastgesteld op 12.500 EUR. Om voor steun in aanmerking te komen, moet het totaal van de aanvaarde uitgaven voor opleidingsprojecten minimum 2,5 miljoen BEF bedragen. Na de omzetting in euro's vanaf 1 januari 2002 wordt dit bedrag vastgesteld op 62.500 EUR.
Art. 25.§ 1. Indien voor dezelfde uitgaven van advies- of studieprojecten overheidssteun van verschillende oorsprong - op het niveau van de Europese Unie, de federale overheid, de Vlaamse overheid, de provinciale of gemeentelijke overheid - wordt gecumuleerd, dan wordt de zachte steun verminderd totdat de totale gecumuleerde steun niet meer bedraagt dan 50 % bruto.
Indien voor dezelfde uitgaven van het opleidingsproject overheidssteun van verschillende oorsprong - op het niveau van de Europese Unie, de federale overheid, de Vlaamse overheid, de provinciale of gemeentelijke overheid - wordt gecumuleerd, dan wordt de zachte steun verminderd totdat de totale gecumuleerde steun niet meer bedraagt dan de volgende steunintensiteiten : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 2. De bepalingen van § 1 gelden ongeacht de vorm waarin de steun wordt verleend en het doel van de steun.
Art. 26.§ 1. Enkel de volgende uitgaven van de onderneming komen in aanmerking : 1° de overeengekomen prijs met het bureau, beperkt tot de erelonen en de kleine reis- en verblijfskosten van de personeelsleden die verantwoordelijk zijn voor het project. De erelonen mogen bepaalde barema's, die jaarlijks kunnen worden aangepast aan de index van de kleinhandelsprijzen, niet overschrijden.
Het bedrag van de meerkosten en overdreven uitgaven worden niet aanvaard; 2° werkingsuitgaven, namelijk : a) kleine reis- en verblijfsuitgaven;b) materiaal, rekening houdend met de afschrijvingsduur en de bezettingsgraad;3° roerende investeringen die rechtstreeks met de adviesverlening, opleiding of studie zijn verbonden, voor zover ze niet van economische expansiesteun zijn uitgesloten en rekening houdend met de afschrijvingsduur en de bezettingsgraad : a) enkel de aankoop en leasing komen in aanmerking;b) grond en gebouwen zijn uitgesloten;c) de huur van gebouwen, lokalen of zalen van derden komt in aanmerking naar rata van het exclusieve gebruik ervan voor het project;d) uitgaven voor kennis of informatie waarop eigendomsrechten bestaan, alsook uitgaven met betrekking tot computersystemen, computerapparatuur en -programmatuur zijn uitgesloten;e) ondernemingen met als maatschappelijk doel het vrachttransport worden niet gesubsidieerd voor hun rollend materieel;4° voor opleidingsprojecten komen de personeelskosten van de deelnemers aan het opleidingsproject in aanmerking ten bedrage van maximaal het totaal van de in 1° tot en met 3° vermelde subsidiabele uitgaven. § 2. Enkel de uitgaven van de rubrieken 1° tot en met 4°, genoemd in § 1, komen in aanmerking voorzover ze rechtstreeks betrekking hebben op het project.
Verschuivingen in de kostenrubrieken zijn niet toegestaan. HOOFDSTUK VIII. - Voorwaarden waaraan het bureau moet voldoen
Art. 27.§ 1. Het bewijs van de deskundigheid van het bureau wordt geleverd aan de hand van de volgende elementen : 1° zijn specialisaties;2° zijn referenties;3° zijn verdeling van de professionele tijdsbesteding : het maatschappelijk doel van de rechtspersoon of het hoofdberoep van de fysieke persoon moet bestaan uit adviesverlening, het geven van opleiding of het uitvoeren van studies voor ondernemingen. § 2. Het bewijs van de deskundigheid van de medewerkers van het project wordt geleverd aan de hand van de volgende elementen : 1° hun diploma's van gevolgde opleidingen in het hoger onderwijs, aan de universiteit en in bijkomende opleidingen;2° hun specialisaties.
Art. 28.§ 1. Het bureau en de onderneming mogen onderling geen economische of juridische verwantschap hebben, noch rechtstreeks, noch onrechtstreeks. § 2. De personen van het bureau en de onderneming die met betrekking tot het project een beslissingsbevoegdheid hebben over de samenwerking tussen het bureau en de onderneming, mogen onderling geen familiale verwantschap hebben tot en met de tweede graad. HOOFDSTUK IX. - Steun Afdeling I. - Bedrag en toekenning
Art. 29.De steun wordt toegekend op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen het Vlaamse Gewest, enerzijds, en de onderneming en het bureau anderzijds.
Vooraf moeten de onderneming en het bureau met betrekking tot het project al een schriftelijke overeenkomst hebben gesloten die als bijlage wordt gevoegd bij de steunaanvraag.
Art. 30.De steun bestaat uit een renteloze lening die maximaal 50 % van de aanvaarde uitgaven bedraagt. Afdeling II. - Uitbetaling
Art. 31.De renteloze lening wordt aan de onderneming uitbetaald binnen 60 dagen nadat de onderneming een schuldvordering heeft ingediend bij de afdeling Economisch Ondersteuningsbeleid van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.
Dat gebeurt : 1° nadat de overeenkomst met het Vlaamse Gewest is ondertekend en vastgelegd;2° nadat minstens 20 % van de facturen van de projectuitgaven die in de overeenkomst tussen het Vlaamse Gewest, de onderneming en het bureau zijn opgesomd, betaald zijn. De renteloze lening wordt in één keer uitbetaald op een afzonderlijk rekeningnummer dat op naam van de onderneming is geopend.
Art. 32.De lening wordt in ieder geval slechts uitbetaald binnen de budgettaire mogelijkheden van het Vlaamse Gewest. Afdeling III. - Terugbetaling
Art. 33.De lening wordt als volgt door de onderneming terugbetaald in drie gelijke jaarlijkse aflossingen : 1° de eerste schijf vijf jaar na de uitbetaling van de lening;2° de tweede schijf zes jaar na de uitbetaling van de lening;3° het saldo zeven jaar na de uitbetaling van de lening. Indien de onderneming de lening niet tijdig terugbetaalt, is ze van rechtswege wettelijke intresten verschuldigd vanaf de datum waarop de schijf uiterlijk moest zijn terugbetaald. HOOFDSTUK X. - Steunaanvraag
Art. 34.De aanvraag om zachte steun wordt ingediend door middel van een aanvraagformulier dat te verkrijgen is bij de afdeling Economisch Ondersteuningsbeleid van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. HOOFDSTUK XI. - Termijnen
Art. 35.De registratiedatum is de eerste dag van de maand waarin de steunaanvraag wordt ingediend.
Art. 36.De startdatum wordt vastgesteld als volgt : 1° voor aanvragen om zachte steun die zijn ingediend tot drie maanden na de bekendmaking van deze richtlijnen in het Belgisch Staatsblad is de startdatum de datum van ondertekening van de overeenkomst tussen de onderneming en het bureau;2° voor aanvragen om zachte steun die worden ingediend vanaf drie maanden na de bekendmaking van deze richtlijnen in het Belgisch Staatsblad is de startdatum de datum van de eerste factuur of eventueel van een voorschotfactuur.
Art. 37.De einddatum waarbinnen het project gerealiseerd moet zijn, bedraagt voor adviezen en studies maximum één jaar en voor opleidingsprojecten maximum drie jaar, te rekenen vanaf de startdatum.
Art. 38.§ 1. De indieningsdatum wordt vastgesteld als volgt : 1° tot drie maanden na de bekendmaking van deze richtlijnen in het Belgisch Staatsblad moet de aanvraag om zachte steun zijn ingediend uiterlijk 60 dagen na de ondertekening van de overeenkomst tussen de onderneming en het bureau;2° vanaf drie maanden na de bekendmaking van deze richtlijnen in het Belgisch Staatsblad moet de aanvraag om zachte steun worden ingediend voor de datum van de eerste factuur of eventueel van een voorschotfactuur. § 2. Als de steunaanvraag na de in § 1 vermelde indieningsdatum wordt ingediend, wordt de steunaanvraag voor het volledige project geweigerd, tenzij het project bestaat uit verschillende afzonderlijke, welomlijnde deelprojecten. HOOFDSTUK XII. - Controle
Art. 39.De onderneming en het bureau dienen elk afzonderlijk bij de afdeling Economisch Ondersteuningsbeleid van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap een verslag in over de uitvoering van het project en de onderlinge samenwerking.
De datum waarop het verslag moet zijn ingediend, wordt vastgelegd in de overeenkomst tussen het Vlaamse Gewest, de onderneming en het bureau.
Art. 40.De onderneming is rechtstreeks, het bureau onrechtstreeks onderworpen aan de controle door de afdeling Inspectie Economie van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.
De onderneming is ertoe gehouden bereidwillig mee te werken aan die controle. Dat houdt onder meer in dat de onderneming op verzoek de nodige bewijsstukken voorlegt.
Art. 41.Inzake de controle geldt het koninklijk besluit van 17 juli 1991 houdende de coördinatie van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, inzonderheid artikel 55 tot en met 58. HOOFDSTUK XIII. - Terugvordering
Art. 42.§ 1. De onderneming betaalt de renteloze lening onmiddellijk en zonder aanmaning aan het Vlaamse Gewest terug in de volgende gevallen : 1° indien de overeenkomst tussen de onderneming en het bureau vroegtijdig wordt verbroken, om welke reden ook;2° indien de onderneming in de loop van het project of in de terugbetalingstermijn de activiteiten stopzet, zoals bijvoorbeeld bij faillissement, vereffening, gerechtelijk akkoord, boedelafstand, ontbinding, vrijwillige of gerechtelijke verkoop.Hetzelfde geldt in geval van een sluiting in het kader van een sociaal-economische herstructureringsoperatie met tewerkstellingsafbouw tot gevolg, tenzij anders wordt beslist; 3° indien verkeerde of onvolledige informatie werd verstrekt, ingeval de lening niet zou zijn toegekend als juiste en volledige inlichtingen werden verstrekt;4° indien de onderneming of het bureau een of meer van de overeenkomstig dit besluit opgelegde voorwaarden of modaliteiten niet vervult; 5° indien de onderneming zich bevindt in een van de volgende gevallen, bedoeld in de wet van 7 juni 1994 tot wijziging van het koninklijk besluit van 31 mei 1933 betreffende de verklaringen te doen i.v.m. subsidies, vergoedingen en toelagen van elke aard, die geheel of gedeeltelijk ten laste zijn van de Staat : a) de onderneming aanvaardt of behoudt de lening hoewel ze weet of had moeten weten dat ze daarop geen of slechts gedeeltelijk recht heeft;b) de onderneming legt willens en wetens een onjuiste of onvolledige verklaring af in verband met de aanvraag voor het verkrijgen van de lening;c) de onderneming wendt de lening aan voor andere doeleinden dan die waarvoor ze werd aangevraagd en verkregen;6° indien de informatie- en raadplegingsprocedures in geval van collectief ontslag niet worden nageleefd zoals geregeld in het besluit van de Vlaamse regering van 28 april 1998 betreffende de terugvordering van expansiesteun. § 2. In elk van de in § 1 genoemde gevallen is de onderneming, indien ze de steun niet onmiddellijk terugbetaald heeft, van rechtswege wettelijke intresten verschuldigd vanaf de datum waarop het feit zich heeft voorgedaan. HOOFDSTUK XIV. - Geldigheidsduur
Art. 43.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 12 februari 2001 en is van toepassing op : 1° de steunaanvragen die vanaf 12 februari 2001, zijn ingediend;2° de steunaanvragen die voor die datum zijn ingediend maar waarover op 12 februari 2001 nog geen beslissing over de steunverlening was genomen.
Art. 44.Dit besluit geldt tot uiterlijk 31 december 2003.
Art. 45.De Vlaamse minister, bevoegd voor het Economisch Beleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 14 december 2001.
De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Economie, Buitenlandse Handel en Huisvesting, J. GABRIELS