Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 14 december 2001
gepubliceerd op 14 februari 2002

Besluit van de Vlaamse regering houdende de richtlijnen voor de toepassing van de wet van 30 december 1970 betreffende de economische expansie

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2002035108
pub.
14/02/2002
prom.
14/12/2001
ELI
eli/besluit/2001/12/14/2002035108/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

14 DECEMBER 2001. - Besluit van de Vlaamse regering houdende de richtlijnen voor de toepassing van de wet van 30 december 1970 betreffende de economische expansie


De Vlaamse regering, Gelet op de wet van 30 december 1970 betreffende de economische expansie, gewijzigd bij de wetten van 17 augustus 1973, 5 maart 1976, 30 maart 1976, 30 december 1977, 5 augustus 1978, 7 augustus 1980, 8 augustus 1980, 12 augustus 1985 en de decreten van 16 juni 1981, 27 juni 1985, 6 mei 1987, 15 december 1993, 20 december 1996 en 22 december 2000, inzonderheid op artikel 1, 2, 3, 4, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 14, 15, 16, 19, 20, 21, 24, 30, 31, 32, 38 en 42;

Gelet op het decreet van 15 december 1993 tot bevordering van de economische expansie in het Vlaamse Gewest, gewijzigd bij de decreten van 20 december 1996, 15 april 1997 en 18 mei 1999, inzonderheid op artikel 10;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 2 mei 2001;

Gelet op het advies van de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Economie, Buitenlandse Handel en Huisvesting;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied Afdeling I. - Toepassingsgebied volgens de wetgeving

Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op investeringen die in het kader van de wet van 30 december 1970 betreffende de economische expansie worden gerealiseerd door middelgrote en grote ondernemingen in een ontwikkelingszone van het Vlaamse Gewest met een tewerkstellingsaangroei.

De investeringen moeten leiden tot een nieuwe tewerkstellingsaangroei in de onderneming zonder dat die meertewerkstelling de tewerkstelling in een andere zetel van de groep binnen het Vlaamse Gewest doet afnemen.

Bovendien moet de tewerkstelling in de bewijsperiode, bedoeld in artikel 46, 2°, hoger liggen dan het vroegere tewerkstellingsniveau waarvoor al meertewerkstellingssteun werd toegekend met toepassing van de economische expansiewetgeving, behalve als over de vorige steunaanvraag meer dan 5 jaar voor de registratiedatum van de nieuwe steunaanvraag werd beslist. Afdeling II. - Toepassingsgebied volgens de lokalisatie van de

investeringen

Art. 2.Dit besluit is van toepassing op investeringen in een ontwikkelingszone van het Vlaamse Gewest.

Bij beslissing van 20 september 2000, gewijzigd bij de corrigenda van 18 oktober 2000, heeft de Europese Commissie de ontwikkelingszones met de maximale steunpercentages van de subsidiabele investeringen vastgesteld volgens de tabel hieronder. In de maxima van de regionale steun is de ecologiesteun niet begrepen.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Afdeling III. - Toepassingsgebied volgens de grootte van de

onderneming

Art. 3.Dit besluit is van toepassing op de middelgrote en de grote ondernemingen.

Art. 4.De natuurlijke personen die koopman zijn of een zelfstandig beroep uitoefenen, de vennootschappen die de rechtsvorm van een handelsvennootschap hebben aangenomen, de Europese economische samenwerkingsverbanden en de economische samenwerkingsverbanden die beschikken over een exploitatiezetel in het Vlaamse Gewest of zich ertoe verbinden in het Vlaamse Gewest een exploitatiezetel te vestigen, worden beschouwd als ondernemingen.

Art. 5.§ 1. Kleine ondernemingen zijn ondernemingen die : 1° minder dan 50 werknemers tewerkstellen, en 2° een jaaromzet hebben van maximaal 7 miljoen EUR, of een balanstotaal van maximaal 5 miljoen EUR, en 3° beantwoorden aan het onafhankelijkheidscriterium. § 2. Middelgrote ondernemingen zijn ondernemingen die : 1° minder dan 250 werknemers tewerkstellen, en 2° een jaaromzet hebben van maximaal 40 miljoen EUR, of een balanstotaal van maximaal 27 miljoen EUR, en 3° beantwoorden aan het onafhankelijkheidscriterium, en 4° geen kleine onderneming zijn. § 3. Grote ondernemingen zijn ondernemingen die niet ressorteren onder de categorie van kleine of middelgrote onderneming zoals gedefinieerd in respectievelijk § 1 en § 2. HOOFDSTUK II. - Toelichting bij het toepassingsgebied volgens de grootte van de onderneming Afdeling I. - Berekening van het aantal werknemers

Art. 6.De tewerkstelling in de onderneming is gelijk aan het aantal werknemers die de onderneming telt in de referentieperiode zoals bepaald in artikel 22.

Art. 7.Het aantal werknemers wordt berekend door het totale aantal arbeidsdagen te delen door 251 of 303, naargelang in de onderneming respectievelijk de vijfdaagse of zesdaagse werkweek wordt toegepast.

Het aantal arbeidsdagen wordt bewezen aan de hand van het RSZ-attest nr. K/ATTN/409/4.

Voor de berekening van het aantal havenarbeiders wordt het aantal in de referentieperiode gepresteerde taken gedeeld door het gemiddelde aantal gepresteerde taken in die periode.

Het bewijs van de tewerkstelling in ondernemingen die ressorteren onder de verschillende paritaire subcomités van de havens wordt aanvullend geleverd door attesten van de bevoegde werkgeversorganisaties in de verschillende havens. Afdeling II. - Berekening van de jaaromzet en het balanstotaal

Art. 8.De jaaromzet en het balanstotaal van de onderneming worden zonder dat ze geconsolideerd zijn, samengeteld met de jaaromzet en het balanstotaal van : 1° alle ondernemingen waarvan de onderneming rechtstreeks of onrechtstreeks 25 % of meer van het kapitaal of de stemrechten in handen heeft;2° alle ondernemingen die rechtstreeks of onrechtstreeks 25 % of meer van het kapitaal of de stemrechten van de onderneming in handen hebben.

Art. 9.De referentieperiode is het laatst afgesloten boekjaar voor de registratiedatum van de steunaanvraag. Voor het berekenen van de omzet wordt een boekjaar van meer of minder dan 12 maanden herberekend tot een kalenderjaar.

Voor ondernemingen die recent zijn opgericht en waarvan de jaarrekening nog niet is afgesloten, steunt men op een financieel plan van het eerste productiejaar.

Art. 10.Als wegens de spreiding van het kapitaal de samenstelling van het aandeelhouderschap niet precies gekend is, mag worden voortgegaan op een verklaring op eer van de onderneming over het bezit van het kapitaal en de stemrechten.

Art. 11.De onderneming blijft een kleine of middelgrote onderneming als slechts een van beide financiële criteria, namelijk de jaaromzet of het jaarlijks balanstotaal, wordt overschreden. Afdeling III. - Onafhankelijkheidscriterium

Art. 12.Om aan het onafhankelijkheidscriterium te voldoen, mag de onderneming niet voor 25 % of meer van het kapitaal of de stemrechten in handen zijn van een grote onderneming of van verscheidene grote ondernemingen gezamenlijk.

Onder een grote onderneming wordt voor de toepassing van het onafhankelijkheidscriterium een onderneming verstaan die 250 of meer werknemers telt en/of een jaaromzet heeft van meer dan 40 miljoen EUR en een balanstotaal van meer dan 27 miljoen EUR.

Art. 13.Op het onafhankelijkheidscriterium bestaan de volgende uitzonderingen : 1° de onderneming is in handen van openbare participatiemaatschappijen, ondernemingen voor risicokapitaal of van institutionele beleggers, mits die individueel noch gezamenlijk in enig opzicht zeggenschap over de onderneming hebben;2° de onderneming kent wegens de spreiding van het kapitaal de samenstelling van haar aandeelhouderschap niet precies.In dat geval mag worden voortgegaan op een verklaring op eer van de onderneming dat ze redelijkerwijs veronderstelt niet voor 25 % of meer in handen te zijn van een grote onderneming of van verscheidene grote ondernemingen gezamenlijk.

Art. 14.Het onafhankelijkheidscriterium mag niet worden omzeild door ondernemingen die formeel aan het onafhankelijkheidscriterium beantwoorden maar waarin in werkelijkheid de zeggenschap door een grote onderneming of door verscheidene grote ondernemingen gezamenlijk wordt uitgeoefend. HOOFDSTUK III. - Uitgesloten sectoren

Art. 15.De volgende sectoren zijn - uitgezonderd voor de toekenning van de gewestwaarborg - uitgesloten van steun : 1° de zuivere overheids- en marktdominerende ondernemingen, in het bijzonder op het domein van de productie en distributie van energie en water;2° telecommunicatieondernemingen en ondernemingen waarvan het aandelenkapitaal rechtstreeks of onrechtstreeks voor meer dan 50 % in handen is van de overheid, tenzij de Europese Commissie de voorgenomen steun in overeenstemming acht met het EG-Verdrag.Die dossiers worden bijgevolg vooraf ter goedkeuring voorgelegd bij de Europese Commissie; 3° franchising en traditionele groot- en kleinhandel waarvan de NACE-BEL-code begint met de nummers 50, 51 of 52, de warenhuizen, supermarkten, en dienstverlenende ondernemingen louter ten behoeve van deze groot- en kleinhandel. De distributiecentra en de logistieke centra komen wel in aanmerking.

Als kleinhandel wordt beschouwd, het wederverkopen op gewone wijze voor eigen rekening en in eigen naam van goederen aan verbruikers en kleine gebruikers zonder die goederen andere behandelingen te laten ondergaan dan die welke in de handel gebruikelijk zijn.

Als groothandel wordt beschouwd, het aankopen voor eigen rekening van goederen bij verschillende leveranciers om ze door te verkopen aan voortverkopers, verwerkers van goederen, beroepsverbruikers of collectiviteiten.

Uitzonderlijk kunnen de in 3° genoemde sectoren in aanmerking komen voor ecologiesteun; 4° de banken, kredietinstellingen, verzekeringsinstellingen en expertisebureaus;5° de professionele en interprofessionele organisaties;6° de vrije beroepen en hun verenigingen;7° de sport-, cultuur- en horecacentra. Verblijfsprojecten en toeristisch-recreatieve projecten, culturele of toeristische projecten komen wel in aanmerking mits ze een bedrijfseconomische binding hebben; 8° de bejaardentehuizen en kinderopvangcentra;9° de niet-industriële medische sector;10° de openbare besturen en verenigingen van openbare besturen;11° de landbouw, tuinbouw en veeteelt die ressorteren onder de steunregeling van het Vlaams Landbouwinvesteringsfonds, alsook de vleessector - slachtingen en vleesverwerking - en de pluimveesector die niet voldoen aan de sanitaire IVK-normen;12° de amusementsspelen, lunaparken en soortgelijke sectoren;13° de zuivere vastgoedactiviteiten als statutair doel. De patrimoniummaatschappij van een groep die enkel voor de eigen groep werkt, komt wel in aanmerking; 14° het onderwijs;15° de audiovisuele sector, als die ressorteert onder hoofdstuk II, artikel 5 van het decreet van 22 december 1993 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting van het jaar 1994 (Belgisch Staatsblad van 29 december 1993);16° de eerste verwerking van landbouwproducten, zodra het decreet betreffende het Vlaams Investeringsfonds Agrosector in werking is getreden;17° de sectoren en subsectoren waarvoor bijzondere regelgevingen van de Europese Unie de uitsluiting of bepaalde uitsluitingen bepalen of waarvoor geheel of gedeeltelijk andere steunreglementeringen gelden : a) de ijzer- en staalindustrie;b) de scheepsbouw;c) de sector van de synthetische vezels;d) de automobielindustrie;e) de land- en bosbouw;f) de tuinbouw, proeftuinen en tuincentra;g) de visserij en aquicultuur;h) het vervoer;i) de luchtvaart;j) de kolenwinning;k) de opiniepers.De bijzondere richtlijn van het Vlaamse Gewest die de steunverlening aan de opiniepers regelt, zal na 31 december 2002 niet meer worden verlengd. De gewone vigerende richtlijnen zullen vanaf die datum van toepassing zijn; l) voor grote investeringsprojecten in de zin van de Europese multisectorale kaderregeling betreffende regionale steun voor grote investeringsprojecten (Europees Publicatieblad van 7 april 1998, nr. C107/7) gelden de in deze kaderregeling vermelde aanmeldingsdrempels. HOOFDSTUK IV. - Steunaanvraag

Art. 16.De steunaanvraag wordt ingediend door middel van een aanvraagformulier dat te verkrijgen is bij de afdeling Economisch Ondersteuningsbeleid van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.

Art. 17.In de periode van 1 januari 1999 tot 31 december 2001 maakt de aanvrager met betrekking tot de financiële gegevens in het aanvraagformulier de keuze tussen de euro of de Belgische frank. De keuze die gemaakt werd, is onomkeerbaar en blijft behouden bij de indiening van een aanvraag tot uitbetaling. HOOFDSTUK V. - Termijnen

Art. 18.De registratiedatum is de eerste dag van de maand waarin de steunaanvraag wordt ingediend.

Art. 19.§ 1. De steunaanvraag moet worden ingediend voor de startdatum.

De startdatum is de datum van de eerste factuur van het investeringsproject, eventueel een voorschotfactuur.

Voor het bepalen van de subsidiabele investeringen kan niet tot voor de registratiedatum van de steunaanvraag worden teruggegaan.

Een tijdelijke uitzondering hierop geldt voor de ecologie-investeringen : voor aanvragen tot ecologiesteun, ingediend tot drie maanden na de bekendmaking van die richtlijnen in het Belgisch Staatsblad kan voor het bepalen van de subsidiabele ecologie-investeringen tot 12 maanden voor de registratiedatum van de steunaanvraag worden teruggegaan.

Vanaf drie maanden na de bekendmaking van die richtlijnen in het Belgisch Staatsblad moet de aanvraag tot ecologiesteun worden ingediend voor de startdatum. § 2. Het indienen van de steunaanvraag na de startdatum heeft een weigering van het volledige investeringsproject tot gevolg, tenzij het project bestaat uit verschillende afzonderlijke, welomlijnde deelprojecten.

Art. 20.De streefdatum waarbinnen de investeringen moeten beëindigd zijn, is 2 jaar vanaf de registratiedatum van de steunaanvraag. Voor belangrijke projecten kan dat 3 jaar zijn.

In uitzonderlijke gevallen kan die termijn extra verlengd worden.

Een verlenging van de streefdatum moet worden aangevraagd voor het verstrijken van de oorspronkelijke streefdatum.

Art. 21.De minimumtermijn tussen twee steunaanvragen die betrekking hebben op dezelfde soort investeringssteun - namelijk de gewone steun, ecologiesteun of zachte steun - waarvan de eerste gunstig werd beslist, moet minstens 12 maanden bedragen.

Art. 22.De referentieperiode voor het berekenen van de tewerkstelling zijn de laatste 4 kwartalen voor de registratiedatum van de steunaanvraag. HOOFDSTUK VI. - Vormen van de steun

Art. 23.Naar gelang van de financieringswijze zijn er twee vormen waarin de steun in de algemene regeling en de ecologiesteun wordt toegekend, namelijk : 1° een rentesubsidie als de investeringen gefinancierd worden met een krediet of met leasing;2° een kapitaalpremie als de investeringen gefinancierd worden met eigen middelen. HOOFDSTUK VII. - Aanvaarde en niet aanvaarde investeringen Afdeling I. - Aanvaarde investeringen

Art. 24.De volgende investeringen worden aanvaard, de lasten en taksen uitgezonderd : 1° de aankoop in volle eigendom, leasing, inbreng, oprichting en verbouwing van gebouwen. De investeringen door een patrimoniumvennootschap, behorend tot de groep van de exploitatievennootschap, komen in aanmerking op voorwaarde dat de volgende voorwaarden zijn vervuld : a) de steun komt de exploitatievennootschap ten goede;b) elke rechtspersoon betrokken bij een financiering met vreemde middelen in het financieringscontract treedt op als medekredietnemer of borgsteller;c) de aanvraag wordt samen door de betrokken rechtspersonen ingediend;d) de patrimoniumvennootschap werkt alleen voor de eigen groep;e) de aangerekende vergoeding voldoet aan de normale marktvoorwaarden. Bij de inbreng van een goed in een onderneming kan een kapitaalpremie en/ of een rentesubsidie worden toegekend op voorwaarde dat : a) de inbreng maximum gebeurt tegen de marktprijs;b) voorheen geen expansiesteun werd toegekend voor de verwerving van dit goed;c) wanneer het goed dat ingebracht wordt voordien nog niet door de onderneming gebruikt werd;2° de aankoop in volle eigendom en de leasing van uitrusting;3° immateriële investeringen onder de volgende voorwaarden : Voor grote ondernemingen mogen de subsidiabele immateriële investeringen maximaal 25 % bedragen van de aanvaarde investeringen in gebouwen en uitrusting. Die voorwaarde geldt niet voor middelgrote ondernemingen.

De subsidiabele immateriële investeringen zijn uitsluitend uitgaven die verband houden met technologieoverdracht door de verwerving van : a) octrooien;b) exploitatielicenties of licenties inzake geoctrooieerde technische knowhow;c) niet-geoctrooieerde technische knowhow. De volgende uitgaven komen niet in aanmerking voor subsidies : a) studies;b) werkingskosten, bijvoorbeeld de huur van gebouwen;het verbruik van water, gas en elektriciteit; onderhoudskosten; c) de overname van de handelsnaam, klandizie en de goodwill. De immateriële investeringen : a) mogen uitsluitend in de onderneming zelf geëxploiteerd worden;b) worden beschouwd als afschrijfbare activa.De onderneming moet de immateriële investeringen in haar jaarrekening boeken onder de activa van de balans. De investeringen mogen niet worden geboekt onder de bedrijfskosten; c) worden van een derde verworven tegen marktvoorwaarden;d) worden gedurende minstens 5 jaar behouden in de onderneming;e) worden afgeschreven overeenkomstig de fiscale wetgeving.Versnelde afschrijvingen zijn niet toegestaan.

De immateriële investeringen die ook in aanmerking komen voor andere overheidssteun zijn geheel of gedeeltelijk uitgesloten van steun op grond van dit besluit : indien de maximaal toegelaten steunintensiteit zou worden overschreden, dan wordt de steun op grond van dit besluit evenredig verminderd; 4° uitgaven voor adviesverlening, opleiding en studies zoals bedoeld in hoofdstuk XIII, afdeling V. Afdeling II. - Niet aanvaarde investeringen

Onderafdeling I. - Niet voldoende productiegerichte investeringen

Art. 25.De volgende investeringen worden niet aanvaard : 1° grond;2° bedrijfswoningen en conciërgewoningen;3° kantoormeubilair;4° kantoormateriaal en administratief communicatie- en informaticamateriaal. Specifieke investeringen die verband houden met de overgang naar de euro kunnen tijdelijk wel in aanmerking komen. Die investeringen moeten rechtstreeks in verband staan met het productieproces of de dienstverlening van de onderneming; 5° materiaal voor de inwendige organisatie zoals bijvoorbeeld telefoonsystemen, oproepingssystemen, beveiliging en tijdregistratie;6° eenvoudige herstellings- en verfraaiingwerkzaamheden aan gebouwen;7° parkeergarages en parkeerplaatsen voor personenwagens;8° oprichtings- en dossierkosten;9° tweedehands materiaal, tenzij in het geval van de overname van een onderneming zoals bedoeld in hoofdstuk XIII, afdeling VI, of als het noodzakelijk is om ecologische doelstellingen te realiseren;10° de residuwaarde van een financiering via leasing wordt niet gesubsidieerd als die waarde in het kapitaalbestanddeel is begrepen. Onderhoudskosten bij leasingcontracten zijn eveneens uitgesloten; 11° de aankoop door de onderneming van een onroerend goed dat toebehoorde aan een of meer aandeelhouders, aanverwante ondernemingen of aan een patrimoniumvennootschap van de groep;12° kijkwoningen en inboedel;13° voorraden;14° meubilair en materiaal dat tentoongesteld wordt.Toonzalen komen wel in aanmerking; 15° lege flessen, kratten, vaten en gasflessen;16° rollend materieel met een nuttig laadvermogen van minder dan 2,5 ton. De steun voor investeringen in de vervoersector wordt evenwel geregeld in een afzonderlijk besluit van de Vlaamse regering zoals bedoeld in hoofdstuk XIII, afdeling VII; 17° alle personenvervoer.Autocars bestemd voor het toerisme of voor bedrijfsvervoerplannen komen wel in aanmerking; 18° vliegtuigen;19° in geval van brand kan enkel steun gegeven worden voor de meerinvestering.De meerinvestering is gelijk aan het verschil tussen het nieuwe investeringsbedrag en het oorspronkelijke investeringsbedrag. Bovendien moet de meerinvestering ten minste het minimale vereiste investeringsbedrag zoals bepaald in artikel 34, § 1, bedragen; 20° diverse, niet nader omschreven investeringen. Onderafdeling II. - De samenstelling en de wedersamenstelling van het bedrijfskapitaal

Art. 26.De samenstelling en de wedersamenstelling van het bedrijfskapitaal zijn uitgesloten van steun.

Onderafdeling III. - Uitgesloten productieprocédés

Art. 27.Ondernemingen die in hun productieproces een of meer zwarte lijststoffen als actieve stof - als grondstof, halffabrikaat, hulpstof of eindproduct - gebruiken, zijn uitgesloten van steun.

De zwarte lijststoffen zijn gebaseerd op de volgende regelgevingen : 1° de richtlijn 76/464/EEG (lijst I en II) van de Raad van 4 mei 1976 betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden geloosd of haar dochterrichtlijnen;2° het koninklijk besluit van 2 december 1993, meer bepaald : a) bijlage V inzake gevaarlijke stoffen waarvan het gebruik onderworpen is aan het verlenen van een voorafgaande vergunning.Die vergunning moet in dit geval bij de steunaanvraag worden gevoegd; b) bijlage I inzake kankerverwekkende stoffen.Dat zijn de stoffen met de vermelding R45; 3° het koninklijk besluit van 7 maart 1991 houdende het gebruik van CFK's in koelinstallaties;4° bepaalde PARCOM-aanbevelingen en -beslissingen. Onderafdeling IV. - Bedrijventerreinen

Art. 28.Bedrijventerreinen vallen onder de toepassing van het besluit van de Vlaamse regering van 16 juni 1998 tot regeling van de toekenningsvoorwaarden, de subsidiepercentages en het beheer van de bedrijventerreinen en bedrijfsgebouwen.

Onderafdeling V. - Cumulering van steun

Art. 29.§ 1. Indien voor dezelfde niet-ecologische investeringen overheidssteun van verschillende oorsprong - op het niveau van de Europese Unie, de federale overheid, de Vlaamse overheid, de provinciale of gemeentelijke overheid - wordt gecumuleerd, dan wordt de steun die op grond van dit besluit wordt toegekend, verminderd totdat de totale gecumuleerde steun niet meer bedraagt dan 14 % bruto of 21 % bruto zoals vastgesteld in de regionale steunkaart van het Vlaamse Gewest voor de periode 2000-2006. § 2. Indien voor dezelfde ecologie-investeringen overheidssteun van verschillende oorsprong - op het niveau van de Europese Unie, de federale overheid, de Vlaamse overheid, de provinciale of gemeentelijke overheid - wordt gecumuleerd, dan wordt de steun die op grond van dit besluit wordt toegekend, verminderd totdat de totale gecumuleerde steun niet meer bedraagt dan de volgende steunintensiteiten : 1° investeringssteun voor de aanpassing aan nieuwe verplichte milieunormen : a) 15 % bruto voor grote ondernemingen;b) 24 % bruto of 31 % bruto voor middelgrote ondernemingen naar gelang van de ontwikkelingszone;2° investeringssteun om verder te gaan dan de verplichte milieunormen of als verplichte milieunormen ontbreken : a) 30 % bruto voor grote ondernemingen;b) 40 % bruto voor middelgrote ondernemingen onafhankelijk van de ontwikkelingszone. § 3. De bepalingen van § 1 en § 2 gelden ongeacht de vorm waarin de steun wordt verleend en het doel van de steun.

Art. 30.De ondernemingen die bij het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap een aanvraag indienen voor steun van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw of andere Europese steun, kunnen het door de Europese Unie vereiste minimum aan steun op grond van dit besluit krijgen op voorwaarde dat de onderneming in aanmerking komt voor de Europese steun.

Als achteraf blijkt dat de Europese Unie geen steun toekent, kan de steun die op grond van dit besluit werd toegekend, worden herzien.

Art. 31.Het aandeel van de onderneming in de financiering van de investeringen - met eigen of vreemde middelen - moet minstens 25 % bedragen. Daaronder wordt verstaan dat met die minimale inbreng van 25 % geen enkele vorm van overheidssteun mag zijn gemoeid. De minimale inbreng van de onderneming wordt berekend op de subsidiabele investeringen.

Deze 25 %-regel geldt niet voor ecologie-investeringen.

Onderafdeling VI. - Ecologie-investeringen

Art. 32.De ecologie-investeringen die niet overeenstemmen met de bevoegdheden van de Vlaamse minister, bevoegd voor het economisch beleid, zoals bepaald in artikel 60 komen niet voor steun in aanmerking. HOOFDSTUK VIII. - Subsidiabele investeringen

Art. 33.Alleen de subsidiabele investeringen komen voor steun in aanmerking. De subsidiabele investeringen zijn de aanvaarde investeringen, verminderd met de afschrijvingsaftrek.

De afschrijvingsaftrek is gelijk aan 50 % van de gemiddelde afschrijvingen van het vierde, derde en tweede boekjaar voor de registratiedatum van de steunaanvraag.

Voor ondernemingen die minder dan 4 boekjaar actief zijn, worden de afschrijvingen voor de jaren waarin de onderneming nog niet actief was, als nul beschouwd.

Een boekjaar met meer of minder dan 12 maanden wordt herberekend tot een kalenderjaar. De boekjaren waarvoor het voordeel van dubbele lineaire afschrijvingen voorheen werd toegekend, mogen in rekening worden gebracht alsof lineaire afschrijvingen werden toegepast.

De afschrijvingsaftrek moet worden berekend per exploitatiezetel van de onderneming op basis van de goedgekeurde jaarrekening. HOOFDSTUK IX. - Minimumbedragen Afdeling I. - Algemene regeling

Art. 34.§ 1. De steunaanvraag wordt negatief beoordeeld als het subsidiabele investeringsbedrag lager is dan de volgende minimumbedragen : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 2. De steunaanvraag wordt negatief beoordeeld als de totale steun lager is dan de volgende minimumbedragen : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 3. De minima, vermeld in § 1 en § 2, gelden eveneens voor de definitief besliste steunaanvragen waarvan achteraf blijkt dat de werkelijk uitgevoerde investeringen of het steunbedrag lager uitvallen dan die minimumbedragen.

Voor die steunaanvragen wordt een negatieve beslissing genomen met de terugvordering van de eventueel al uitbetaalde steun tot gevolg. Afdeling II. - Ecologiesteun

Art. 35.Voor ecologiesteun geldt geen minimaal subsidiabel investeringsbedrag.

Voor het steunbedrag gelden dezelfde minimumbedragen als bepaald in artikel 34, § 2. HOOFDSTUK X. - In aanmerking komende financieringsvormen

Art. 36.Alle financieringsvormen worden aanvaard, met uitzondering van : 1° kredieten met een of meer van de volgende kenmerken : a) toegekend door een kredietinstelling of een andere financiële instelling die niet gecontroleerd wordt door de Commissie voor Bank- en Financiewezen;b) met een looptijd van minder dan 3 jaar;2° andere financieringsvormen die niet als eigen middelen kunnen worden beschouwd, namelijk : a) leverancierskredieten met een looptijd van meer dan 3 jaar;b) leverancierskredieten die geen betrekking hebben op het voorgestelde investeringsproject;c) niet geconsolideerde voorschotten en/of kredieten van aandeelhouders en/of aanverwante maatschappijen of kredieten die geconsolideerd zijn voor een periode van minder dan 3 jaar;3° verrichtingen met een of meer van de volgende kenmerken : a) leasing die niet voldoet aan een of meer van de volgende voorwaarden : 1) het gaat om een financiële leasing. Contracten van financiële huur en contracten van operationele leasing zijn uitgesloten; 2) de leasingnemer boekt de leasing in de balans van zijn jaarrekening onder de vaste activa;3) de leasingnemer past de afschrijvingen toe;4) de looptijd van de leasing bedraagt minstens 5 jaar;5) gewone uitgaven zoals bijvoorbeeld onderhoudskosten en verzekeringskosten zijn uitgesloten;b) roerende leasing, aangegaan bij een leasingonderneming die niet de erkenning bezit overeenkomstig het koninklijk besluit nr.55 van 10 november 1967, zoals uitgevoerd door het ministerieel besluit van 23 februari 1968; c) sale-and-leaseback en sale- en rentbackovereenkomsten voor tweedehands investeringen of in geval van liquiditeitsproblemen;d) huur, huur met koopoptie, financiële huur, huurkoop, koop op afbetaling, verkoop met uitgestelde eigendomsoverdracht;4° permanente kaskredieten, louter toegekend ten behoeve van het investeringsproject en die de financiële structuur van de onderneming kunnen ontwrichten. HOOFDSTUK XI. - Doelstellingen waaraan de investeringen moeten voldoen

Art. 37.De steun wordt alleen toegekend voor de oprichting, uitbreiding, modernisering of omschakeling van de onderneming.

De steun voor de modernisering of omschakeling van een onderneming wordt enkel verstrekt indien de gesubsidieerde investeringen gericht zijn op het starten van een nieuwe activiteit, dat wil zeggen op voorwaarde dat de investeringen leiden tot een fundamentele wijziging in het product of in het productieproces van de vestiging in kwestie.

Vervangingsinvesteringen, alsook de toekenning van reddings- en herstructureringssteun zijn uitgesloten.

Art. 38.De investeringen moeten beantwoorden aan minstens een van de volgende doelstellingen : 1° de creatie van nieuwe duurzame arbeidsplaatsen;2° de versteviging van het Vlaams economisch weefsel door clustervorming;3° de creatie van nieuwe of sterk verbeterde producten, productiemethoden of -procédés met het oog op de versteviging van de technologische basis;4° de oprichting van een eerste vestiging in het Vlaamse Gewest;5° het scheppen van nieuwe of de uitbreiding van bestaande toeleveringsactiviteiten in het Vlaamse Gewest;6° onderzoek en ontwikkeling;7° een belangrijke toename van de toegevoegde waarde;8° kwaliteitsgerichtheid, sterkere commercialisering en marketing, vorming en strategische managementvisie;9° de sanering en bestemming voor bedrijfsdoeleinden van vervallen terreinen of gebouwen. HOOFDSTUK XII. - Aanvullende voorwaarden

Art. 39.De steun wordt alleen toegekend mits de volgende aanvullende voorwaarden vervuld zijn : 1° de onderneming moet alle Vlarem-verplichtingen nagekomen zijn;2° de onderneming mag geen achterstallen hebben inzake fiscale en sociale bijdragen, uitgezonderd wanneer een geldig bezwaarschrift wordt ingediend dat steunt op gegronde argumenten en betrekking heeft op bedragen die de verdere financiële leefbaarheid van de onderneming niet in het gedrang brengen;3° de financiële toestand van de onderneming moet gezond zijn. Dat wordt beoordeeld aan de hand van onder meer de volgende elementen : a) een voldoende eigen vermogen;b) een positief of gunstig evoluerend bedrijfskapitaal; een positieve cashflow. HOOFDSTUK XIII. - Soorten steun Afdeling I. - Algemene regeling

Onderafdeling I. - Basissteun

Art. 40.Er wordt een basissteun van 2 % toegekend voor een onderneming gevestigd in een ontwikkelingszone van categorie 1, namelijk een ontwikkelingszone waar maximaal 21 % brutosteun mag worden toegekend.

Onderafdeling II. - Steun om redenen van strategisch belang

Art. 41.De basissteun kan met maximaal 10 % worden verhoogd wegens het strategisch belang van de investeringen die de onderneming uitvoerig kan motiveren.

Per aanvaarde reden van strategisch belang wordt 2 % steun toegekend.

Art. 42.De redenen van strategisch belang zijn : 1° de oprichting of belangrijke uitbouw van een onderzoeks- en ontwikkelingsafdeling. De onderneming moet het bewijs leveren dat minimaal 25 % van het aanvaarde investeringsbedrag betrekking heeft op deze afdeling en dat er minimaal 3 personeelsleden in deze afdeling zullen worden tewerkgesteld, door extra aanwerving, of door de overplaatsing uit een andere afdeling; 2° de introductie van een voor het Vlaamse Gewest totaal nieuw productieprocédé;3° een toename van de omzet en/of de capaciteit met minstens 25 % ten opzichte van de referentieperiode, namelijk het tweede boekjaar voor de registratiedatum van de steunaanvraag. Die toename moet bewezen worden uiterlijk het eerste boekjaar na de realisatie van de investeringen.

Bovendien moet het omzetcijfer toenemen naar gelang van de tewerkstelling in de onderneming : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 4° het scheppen van nieuwe of de uitbreiding van bestaande toeleveringsactiviteiten in het Vlaamse Gewest;5° de deelname in een door de Vlaamse regering erkende cluster.Een cluster is een samenwerking tussen verschillende ondernemingen en/of instellingen op het vlak van productie - dit is de technologische opwaardering van processen en producten -, ecologiebeheer, opleiding, export, onderzoek en ontwikkeling, design, promotie of kwaliteitszorg.

Enkel de investeringen die aanwijsbaar verbonden zijn met de oprichting of het doel van de cluster komen in aanmerking. Het lidmaatschap van een erkende cluster op zich volstaat niet om voor alle investeringen de verhoogde steun toe te kennen; 6° de herlokalisatie van de onderneming om de volgende dwingende milieuredenen : een onderneming bezit een exploitatie- of milieuvergunning voor haar bestaande activiteiten en vraagt een nieuwe vergunning voor de uitbreiding of de wijziging van haar activiteiten.De nieuwe vergunning wordt om louter ecologische redenen geweigerd; een onderneming bezit een exploitatie- of milieuvergunning die vervalt binnen afzienbare tijd. Een nieuwe vergunning zal om ecologische redenen geweigerd worden; een onderneming bezit een milieuvergunning die niet alle activiteiten dekt die worden uitgeoefend. De onderneming moet de situatie regulariseren door een milieuvergunning aan te vragen voor die activiteiten. Een milieuvergunning wordt geweigerd om ecologische redenen.

Voor de gevallen, vermeld onder a) en c), moet een kopie worden overgelegd van de weigering tot vergunning.

In het geval, vermeld onder b), is dat niet nodig als de onderneming aan de hand van de milieureglementering kan aantonen dat haar vergunning geweigerd zal worden.

Voor een nieuwe vestigingsplaats moeten de vergunningen al verkregen zijn voor de subsidies kunnen worden uitbetaald.

De steun wordt niet toegekend wanneer de onderneming in het verleden manifeste onwil heeft getoond inzake het naleven van de milieureglementering; 7° een startende onderneming - namelijk een onderneming met een totaal nieuwe activiteit of een eerste vestiging - in het Vlaamse Gewest;8° de herlokalisatie van een zonevreemde onderneming naar een industriezone. De onderneming legt daartoe een attest voor waarin het gemeentebestuur of de administratie Ruimtelijke Ordening van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap bevestigt dat de bestaande vestigingsplaats als zonevreemd gecatalogiseerd wordt en dat voor de desbetreffende zonevreemde onderneming via een uitvoeringsplan geen uitbreiding mogelijk is.

Onderafdeling III. - Meertewerkstellingssteun

Art. 43.De basissteun kan worden verhoogd met maximaal 9 % meertewerkstellingssteun die wordt toegekend ingevolge de creatie van nieuwe en duurzame arbeidsplaatsen.

Art. 44.De meertewerkstellingssteun wordt als volgt berekend op basis van een combinatie van de relatieve en de absolute tewerkstellingsaangroei : 1° relatieve groei : een subsidie van 0,6 % wordt toegekend op de subsidiabele investeringen voor elk volledig procent meertewerkstelling in arbeidsdagen;2° absolute groei : een subsidie van 0,2 % wordt toegekend op de subsidiabele investeringen voor elke nieuwe arbeidsplaats. Die 0,2 % wordt verdubbeld per aangeworven bestaansminimumtrekker of langdurig werkzoekende die minstens een jaar werkzoekend is of overgenomen werknemer in het kader van de overnamesteun, bedoeld in hoofdstuk XIII, afdeling VI.

Art. 45.Het gecombineerde steunpercentage, bepaald in artikel 44 wordt berekend : 1° op een subsidiabel investeringsbedrag per extra arbeidsplaats van maximaal 10 miljoen BEF.Na de omzetting in euro's vanaf 1 januari 2002 wordt dit bedrag vastgesteld op 250.000 EUR; 2° met een steunbedrag per extra arbeidsplaats van maximaal 500.000 BEF. Na de omzetting in euro's vanaf 1 januari 2002 wordt dit bedrag vastgesteld op 12.500 EUR.

Art. 46.Voor het berekenen van de meertewerkstelling wordt een vergelijking gemaakt tussen : 1° de referentieperiode, bepaald in artikel 22;2° de bewijsperiode, namelijk de 4 opeenvolgende kwartalen, te kiezen uit een periode van 4 jaar die ingaat vanaf het kwartaal dat volgt op het kwartaal van de registratiedatum van de steunaanvraag.

Art. 47.Het bewijs van de meertewerkstelling moet aan de afdeling Economisch Ondersteuningsbeleid van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap worden overgelegd binnen 6 maanden na de bewijsperiode.

Het bewijs van het aantal werknemers wordt geleverd door middel van het RSZ-attest nr. ES/ATT/26.

Het bewijs van het aantal gepresteerde arbeidsdagen wordt geleverd door middel van het RSZ-attest nr. K/ATTN/409/4.

Het bewijs van de tewerkstelling in ondernemingen die ressorteren onder de verschillende paritaire subcomités van de havens wordt aanvullend geleverd door attesten van de bevoegde werkgeversorganisaties in de verschillende havens.

Art. 48.De investeringen moeten leiden tot een nieuwe tewerkstellingsaangroei in de onderneming zonder dat die meertewerkstelling de tewerkstelling in een andere zetel van de groep binnen het Vlaamse Gewest doet afnemen.

Art. 49.Als de onderneming al steun voor meertewerkstelling in een vorige steunaanvraag heeft gekregen, vindt een verrekening plaats tussen de nieuwe en de vorige steunaanvraag zodat dubbele subsidiëring wordt uitgesloten.

Er vindt geen verrekening plaats als de vorige steunaanvraag meer dan 5 jaar voor de registratiedatum van de nieuwe steunaanvraag werd beslist.

Art. 50.De tewerkstelling moet gedurende minstens 2 aaneensluitende jaren worden aangehouden, anders wordt de meertewerkstellingssteun herberekend op het reële niveau.

Art. 51.De toekenning van de meertewerkstellingssteun is met ingang van 28 april 2001 opgeschort.

De schorsing is van toepassing op alle steunaanvragen die vanaf 28 april 2001 worden ingediend. Als indieningsdatum geldt de postdatum of de datum van afgifte van de steunaanvraag. Afdeling II. - Ecologiesteun

Onderafdeling I. - Algemeen

Art. 52.Los van de algemene steunregeling kan selectief steun toegekend worden voor de meerkosten van de ecologie-investeringen.

De afschrijvingsaftrek wordt op de ecologie-investeringen niet toegepast.

Onderafdeling II. - Aanvaarde ecologie-investeringen

Art. 53.De aanvaarde ecologie-investeringen zijn investeringen in uitrustingen met het oog op grondstoffenbesparing, energiebesparing of een vermindering van de milieubelastende effecten.

Art. 54.De aanvaarde ecologie-investeringen moeten betrekking hebben op een of meer van de volgende gebieden : 1° de aanpassing aan nieuwe verplichte milieunormen of andere nieuwe wettelijke verplichtingen die in de toekomst opgelegd worden en waarvoor de datum waarop ze van kracht worden al is vastgesteld. De subsidie is eenmalig en alleen voor investeringen die gedurende ten minste 2 jaar voor het van kracht worden van de normen in kwestie in bedrijf zijn geweest. Overeenkomstig het beginsel dat de vervuiler betaalt, mag normaliter geen subsidie worden verleend voor de kosten die worden gemaakt om nieuwe installaties te laten voldoen aan verplichte normen.

Ondernemingen die er de voorkeur aan geven meer dan twee jaar oude installaties te vervangen door nieuwe die aan de nieuwe normen voldoen in plaats van de bestaande gewoon aan te passen, kunnen steun krijgen voor het gedeelte van de investeringskosten dat de aanpassingskosten van de bestaande installaties niet overschrijdt.

Als voor dezelfde soort hinder of vervuiling zowel communautaire als nationale normen bestaan, moet de meest stringente norm in aanmerking worden genomen; 2° investeringen die verder reiken dan de huidige verplichte milieunormen. Dat zijn investeringen die gericht zijn op het bereiken van een beduidend hoger niveau van milieubescherming dan bij de verplichte normen is vereist. De hoogte van de steun moet in verhouding staan tot de verbetering die dit voor het milieu betekent en tot de investering die daarvoor moet worden gedaan. Belangrijke wezenlijke verbeteringen op milieugebied moeten worden aangetoond.

Als er op hetzelfde gebied zowel communautaire als nationale normen gelden, moet voor de toepassing van die bepaling de meest stringente norm in aanmerking worden genomen; 3° indien verplichte milieunormen of andere wettelijke normen ontbreken, kunnen ondernemingen die investeren om hun prestaties op milieugebied aanmerkelijk te verbeteren of om ze op een lijn te brengen met die van ondernemingen van andere lidstaten van de Europese Unie waar verplichte normen gelden, in aanmerking komen voor steun op voorwaarde dat het niveau in verhouding staat tot het behaalde effect, bedoeld in 2°.

Art. 55.Gebouwen komen hoogst uitzonderlijk in aanmerking als ecologie-investeringen.

Onderafdeling III. - Subsidiabele ecologie-investeringen

Art. 56.Enkel de meerkosten van de ecologie-investeringen zijn subsidiabel voor ecologiesteun.

Art. 57.De meerkosten van de ecologie-investeringen zijn de extra investeringskosten die noodzakelijk zijn voor het verwezenlijken van de milieudoeleinden.

Van ecologie-investeringen die leiden tot een verhoging van de productiecapaciteit komen enkel de meerkosten die betrekking hebben op de oorspronkelijke productiecapaciteit in aanmerking voor ecologiesteun.

De meerkosten worden berekend door de ecologie-investering te vergelijken met de kosten voor de verwezenlijking van een gelijkaardige productiecapaciteit waarbij een conventionele technologie wordt gebruikt.

Bij de berekening van de meerkosten moeten eventuele baten en kostenbesparingen die voortvloeien uit de investering in mindering worden gebracht.

Daarbij wordt de omvang van de besparingen berekend aan de hand van de contante waarde waarbij de referentierente zoals periodiek bepaald door de Europese Commissie wordt toegepast.

Art. 58.De aanvullende voorwaarden waaraan de ecologie-investeringen moeten voldoen, zijn vermeld in de "Niet-limitatieve lijst van ecologie-investeringen en zwarte lijststoffen".

Art. 59.De verplaatsing van een onderneming is in beginsel geen subsidiabele ecologie-investering. De toekenning van ecologiesteun voor de verplaatsing van een onderneming moet in ieder geval vooraf worden goedgekeurd door de Europese Commissie.

Art. 60.Enkel de ecologie-investeringen die overeenstemmen met de bevoegdheden van de Vlaamse minister, bevoegd voor het economisch beleid, komen in aanmerking. Dat zijn enkel de ecologie-investeringen die er op gericht zijn een direct bedrijfseconomisch-ecologisch of energetisch nadeel te verhelpen.

Art. 61.De tewerkstelling in de referentieperiode zoals bepaald in artikel 22 moet gedurende minstens 2,5 aaneensluitende jaren na het beëindigen van de ecologie-investeringen behouden blijven.

Onderafdeling IV. - Steunberekening

Art. 62.De ecologiesteun bedraagt : 1° maximaal 12 % voor procesgeïntegreerde milieuvriendelijke technieken;2° maximaal 10 % voor energiebesparende technieken, waaronder hernieuwbare energie;3° maximaal 8 % voor end of pipe oplossingen indien geen alternatief mogelijk is.

Art. 63.De aanvaarde ecologie-investeringen, met uitzondering van de investeringen die niet overeenstemmen met de bevoegdheden van de Vlaamse minister, bevoegd voor het economisch beleid, komen in aanmerking voor de vrijstelling van de onroerende voorheffing gedurende 5 jaar. Afdeling III. - Fiscale voordelen

Onderafdeling I. - Vrijstelling van de onroerende voorheffing

Art. 64.De vrijstelling van de onroerende voorheffing kan worden toegekend voor de aanvaarde investeringen in gebouwen en in uitrustingen die onroerend zijn door hun aard of door hun bestemming en die ingeschreven zijn in de kadastrale legger.

Art. 65.De vrijstelling van de onroerende voorheffing varieert van 3 tot 5 jaar naar gelang van het soort investeringen en de tewerkstellingstoename : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Art. 66.De vrijstelling wordt van kracht op 1 januari die volgt op de ingebruikneming van de vrijgestelde investeringen.

Onderafdeling II. Versnelde afschrijvingen

Art. 67.De versnelde afschrijvingen houden in dat de onderneming gedurende 3 jaar een jaarlijkse afschrijving mag toepassen die gelijk is aan tweemaal de normale lineaire afschrijvingsannuïteit.

Art. 68.Alleen de ondernemingen, gevestigd in een ontwikkelingszone van categorie 1, namelijk een ontwikkelingszone waar maximaal 21 % brutosteun mag worden toegekend, komen in aanmerking.

Art. 69.Alle subsidiabele investeringen komen in aanmerking, met uitzondering van de immateriële investeringen.

Art. 70.De beslissing tot toekenning van de versnelde afschrijvingen is ondergeschikt aan de vigerende federale wetgeving. Afdeling IV. - Gewestwaarborg

Art. 71.De kredietinstellingen kunnen voor de financiering van de investeringen een beroep doen op een extra garantie die verstrekt wordt via de gewestwaarborg.

Art. 72.Als de gewestwaarborg wordt toegekend, dan wordt de steun op grond van dit besluit voor de investeringen in kwestie gehalveerd.

Bijgevolg wordt de beslissing over de steun op grond van dit besluit uitgesteld tot wanneer de beslissing over de gewestwaarborg is genomen.

Art. 73.Wanneer aan de gewestwaarborg een einde wordt gesteld, kunnen de kredietinstellingen de onmiddellijke terugbetaling van het gewaarborgde krediet vorderen.

Art. 74.De aanvraag tot het verkrijgen van een gewestwaarborg wordt ingediend bij de afdeling Financieel Management van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Afdeling V. - Zachte steun

Art. 75.Middelgrote ondernemingen kunnen zachte steun krijgen voor projecten van advies, opleiding en studies.

Grote ondernemingen kunnen alleen zachte steun krijgen voor opleidingsprojecten.

Art. 76.De aanvraag tot zachte steun wordt ingediend op een afzonderlijk aanvraagformulier dat te verkrijgen is bij de afdeling Economisch Ondersteuningsbeleid van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.

Art. 77.De zachte steun wordt verder geregeld in een afzonderlijk besluit van de Vlaamse regering. Afdeling VI. - Steun voor de overname van een onderneming

Onderafdeling I. - Voorwaarden

Art. 78.Voor de overname van een onderneming kan meertewerkstellingssteun toegekend worden onder de volgende voorwaarden : § 1. Voorwaarden met betrekking tot de onderneming die wordt overgenomen : 1° de onderneming, gevestigd in het Vlaamse Gewest, is failliet verklaard, in vereffening, het voorwerp van een aanvraag tot gerechtelijk akkoord of een onderneming in moeilijkheden in de zin van artikel 9 van het koninklijk besluit van 7 december 1992;2° de bestuurders of zaakvoerders van de onderneming die wordt overgenomen hebben geen familiale verwantschap tot en met de tweede graad met de bestuurders of zaakvoerders van de overnemende onderneming;3° de overgenomen onderneming en de overnemende onderneming hebben geen economische of juridische verwantschap, noch rechtstreeks, noch onrechtstreeks;4° de overgenomen onderneming behoort niet tot de lijst van de uitgesloten sectoren. § 2. Voorwaarden met betrekking tot de overnemende onderneming, namelijk de overnemer : 1° de overnemer is een middelgrote onderneming in het Vlaamse Gewest. De grootte van de onderneming wordt enkel bepaald in hoofde van de overnemer, dat wil zeggen zonder de gegevens van tewerkstelling, jaaromzet, balanstotaal en onafhankelijkheidscriterium samen te tellen met de gegevens van de overgenomen onderneming; 2° de bestuurders of zaakvoerders van de overnemer hebben geen familiale verwantschap tot en met de tweede graad met de bestuurders of zaakvoerders van de onderneming die wordt overgenomen;3° de overgenomen onderneming en de overnemer hebben geen economische of juridische verwantschap, noch rechtstreeks, noch onrechtstreeks;4° de overnemer behoort niet tot de lijst van de uitgesloten sectoren, tenzij door de overname de hoofdactiviteit van de overnemer een aanvaardbare sector wordt. § 3. Voor de overname van tewerkstelling gelden de volgende voorwaarden : 1° de overnemer neemt ten minste 50 % over van de tewerkstelling in de exploitatiezetel van de onderneming die wordt overgenomen.Van dat percentage kan de minister overeenkomstig hoofdstuk XVII afwijken; 2° de tewerkstelling wordt berekend op het ogenblik van het faillissement, de vereffening, de aanvraag tot gerechtelijk akkoord of het verkrijgen van het statuut van een onderneming in moeilijkheden;3° de overgenomen werknemers moeten worden tewerkgesteld in het Vlaamse Gewest;4° het bewijs van de overname van tewerkstelling wordt geleverd aan de hand van het personeelsregister van de overgenomen onderneming en van de overnemer. § 4. Voor de overname van vaste activa en nieuwe investeringen gelden de volgende voorwaarden : 1° de overnemer koopt een substantieel deel van de vaste activa van een exploitatiezetel van de onderneming, rekening houdend met de minima, vastgesteld in artikel 34;2° de overname moet in ieder geval gepaard gaan met een substantieel deel nieuwe investeringen die de levensvatbaarheid van de onderneming op termijn garanderen. Onderafdeling II. - Subsidiabele investeringen

Art. 79.De volgende vaste activa zijn subsidiabel als ze niet werden gesubsidieerd voor de overname : 1° gebouwen;2° materiaal niet ouder dan 10 jaar;3° immateriële investeringen. De overname van aandelen is uitgesloten van steun.

Art. 80.Op de overgenomen vaste activa wordt geen afschrijvingsaftrek toegepast.

Art. 81.Alleen de marktwaarde van de overgenomen vaste activa is subsidiabel.

De marktwaarde is gelijk aan : 1° de nettoboekwaarde van de activa op het ogenblik van de overname indien die nettoboekwaarde lager is dan de overnameprijs;2° de overnameprijs indien die lager is dan de nettoboekwaarde.

Art. 82.De overgenomen vaste activa moeten deel uitmaken van het investeringsproject dat de overnemer uitvoert in een ontwikkelingszone van het Vlaamse Gewest.

Onderafdeling III. - Steunberekening

Art. 83.§ 1. Er wordt meertewerkstellingssteun toegekend overeenkomstig hoofdstuk XIII, afdeling I, onderafdeling III, betreffende de absolute groei op de subsidiabele investeringen. § 2. De toekenning van de meertewerkstellingssteun is met ingang van 28 april 2001 opgeschort.

De schorsing is van toepassing op alle steunaanvragen die vanaf 28 april 2001 worden ingediend. Als indieningsdatum geldt de postdatum of de datum van afgifte van de steunaanvraag.

Art. 84.Bij nieuwe investeringen door de overnemer geldt de normale vigerende steunregeling. Bij de berekening van de meertewerkstellingssteun op de nieuwe investeringen wordt enkel rekening gehouden met de nieuw gecreëerde tewerkstelling. Dat is de tewerkstelling die geen deel uitmaakt van de overname. Afdeling VII. - Steun voor het vervoer

Art. 85.De steun voor ondernemingen in de vervoersector wordt geregeld in een afzonderlijk besluit van de Vlaamse regering. HOOFDSTUK XIV. - Beperkingen van de steun Afdeling I. - Absoluut steunplafond

Art. 86.De totale gecumuleerde steun is beperkt tot de percentages, vermeld in artikel 2. Afdeling II. - Uitgesloten productieprocédés

Art. 87.De productieprocédés, vermeld in artikel 27, zijn uitgesloten van steun. Afdeling III. - Coördinatiecentra

Art. 88.Als de onderneming deel uitmaakt van een groep die beschikt over een erkend en operationeel coördinatiecentrum en de onderneming niet is uitgesloten om gebruik te maken van het coördinatiecentrum, dan wordt de gewone investeringssteun verminderd met respectievelijk 4 % voor grote ondernemingen en 2 % voor middelgrote ondernemingen.

Die sanctie wordt niet toegepast in geval van ecologie-investeringen of zachte steun.

Bij een eerste vestiging van een onderneming in het Vlaamse Gewest wordt de beslissing om de sanctie al dan niet toe te passen, genomen door de Vlaamse minister, bevoegd voor het economisch beleid. Afdeling IV. - Gewestwaarborg

Art. 89.Wanneer de financiering van investeringen de gewestwaarborg geniet, dan wordt voor die investeringen slechts de helft van de expansiesteun toegekend. Afdeling V. - Cumulering van steun

Art. 90.Indien voor dezelfde investeringen overheidssteun van verschillende oorsprong - op het niveau van de Europese Unie, de federale overheid, de Vlaamse overheid, de provinciale of gemeentelijke overheid - wordt gecumuleerd, dan wordt de steun die op grond van dit besluit wordt toegekend, verminderd overeenkomstig de bepalingen in artikel 29. HOOFDSTUK XV. - Uitbetaling van de steun Afdeling I. - Vorm van de steun

Art. 91.Voor de uitbetaling van de steun wordt een onderscheid gemaakt tussen : 1° de steun, toegekend op grond van de economische waardering van het project - namelijk de basissteun en de steun strategisch belang - en de meertewerkstellingssteun;2° de steun die wordt uitbetaald in de vorm van een rentesubsidie of als een kapitaalpremie. Afdeling II. - Steun, toegekend op grond van de economische waardering

van het project Onderafdeling I. - De rentesubsidie

Art. 92.De rentesubsidie wordt uitbetaald aan de hand van een modelschuldvordering, ingediend door de kredietinstelling of leasingonderneming.

De schuldvorderingen moeten semestrieel en tijdig worden ingediend.

Art. 93.De rentesubsidie wordt semestrieel uitbetaald. De eerste uitbetaling gebeurt op zijn vroegst 6 maanden na de datum van de beslissing tot toekenning van de subsidie.

Het aantal uitbetalingen hangt af van het subsidiepercentage : {1col35} Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De uitbetalingstermijn mag niet langer zijn dan de looptijd van het krediet of de leasing.

Art. 94.De financiële instelling mag het krediet alleen vrijgeven als de onderneming bewijsstukken kan overleggen van de realisatie van de gesubsidieerde investeringen en als er geen achterstallige fiscale schulden zijn. In geval van achterstallen wordt het krediet geblokkeerd voor een bedrag dat gelijk is aan de fiscale schulden.

De kredietinstelling en de leasingonderneming moeten alle maatregelen treffen om de planmatige realisatie van de gesubsidieerde investeringen op de voet te kunnen volgen.

Belangrijke wijzigingen in het investeringsprogramma moeten ze meedelen aan de afdeling Economisch Ondersteuningsbeleid van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.

Onderafdeling II. - De kapitaalpremie

Art. 95.De onderneming vraagt de uitbetaling van de kapitaalpremie schriftelijk aan.

Art. 96.Voor een uitbetaling gebeurt, vindt in ieder geval een controle plaats op basis van stukken of ter plaatse.

Art. 97.De eerste schijf kan op zijn vroegst 6 maanden na de beslissing tot toekenning van de steun worden uitbetaald. De overige schijven volgen telkens 1 jaar later. De uitbetaling gebeurt in gelijke schijven.

De kapitaalpremie wordt uitbetaald in : 1° twee gelijke schijven indien de kapitaalpremie kleiner is dan of gelijk aan 5 miljoen BEF.Na de omzetting in euro's vanaf 1 januari 2002 wordt dat bedrag vastgesteld op 125.000 EUR. De eerste schijf wordt uitbetaald als de helft van de investeringen is gerealiseerd.

De tweede schijf wordt uitbetaald als de investeringen volledig zijn gerealiseerd, als alle facturen betaald zijn en alle voorwaarden vervuld zijn; 2° drie gelijke schijven indien de kapitaalpremie groter is dan 5 miljoen BEF.Na de omzetting in euro's vanaf 1 januari 2002 wordt dat bedrag vastgesteld op 125.000 EUR. De eerste schijf wordt uitbetaald als een derde van de investeringen is gerealiseerd.

De tweede schijf wordt uitbetaald als twee derde van de investeringen is gerealiseerd. Voor uitzonderlijke projecten kan een tweede schijf worden uitbetaald als de helft van de investeringen is gerealiseerd.

De derde schijf wordt uitbetaald als de investeringen volledig zijn gerealiseerd, als alle facturen betaald zijn en alle voorwaarden vervuld zijn.

Art. 98.De ecologiesteun wordt uitbetaald volgens de bepalingen in afdeling II van dit besluit. Afdeling III. - De meertewerkstellingssteun

Art. 99.De meertewerkstellingssteun wordt in eenmaal uitbetaald indien : 1° de onderneming aan de hand van RSZ-attesten kan bewijzen dat de vooropgestelde meertewerkstelling binnen de geplande periode werd bereikt;2° de afdeling Inspectie Economie van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap minstens een controle heeft uitgevoerd waarbij vastgesteld wordt dat de investeringen planmatig verlopen.

Art. 100.Indien de meertewerkstellingssteun is toegekend in de vorm van een rentesubsidie, dan dient de kredietinstelling of leasingonderneming de schuldvordering in samen met de bewijsstukken.

Als de meertewerkstellingssteun uitsluitend als kapitaalpremie werd toegekend, dient de onderneming zelf deze documenten in.

Art. 101.Als de onderneming een kleinere tewerkstellingsaangroei haalt dan oorspronkelijk was vooropgesteld, kan de herberekende meertewerkstellingssteun op zijn vroegst na het verstrijken van de streefdatum van de investeringen worden uitbetaald. HOOFDSTUK XVI. - Terugvordering van de uitbetaalde steun en verjaring Afdeling I. - Redenen van terugvordering

Art. 102.De steun wordt teruggevorderd in de volgende gevallen : 1° faillissement, vereffening, gerechtelijk akkoord, boedelafstand, ontbinding, vrijwillige of gerechtelijke verkoop, sluiting in het kader van een sociaal-economische herstructureringsoperatie met tewerkstellingsafbouw tot gevolg, tenzij anders wordt beslist;2° de vervreemding of wijziging van de bestemming of het gebruik van de gesubsidieerde investeringen. In die gevallen vervalt het recht op de steun en moet de subsidie volledig worden terugbetaald op voorwaarde dat de vervreemding of wijziging van de aanvankelijke bestemming of de geplande gebruiksvoorwaarden zich voordoet binnen een periode van 5 jaar die ingaat op de datum van de volledige realisatie van het investeringsproject.

Als fiscale voordelen werden toegekend, worden de fiscale besturen gevraagd om de nodige stappen te zetten voor de vordering van de verleende fiscale voordelen; 3° het verstrekken van verkeerde of onvolledige informatie indien de steun niet zou zijn toegekend als de onderneming juiste en volledige inlichtingen had verstrekt;4° het niet naleven van de milieureglementering of de opgelegde voorwaarden. In dat geval vervalt het recht op de steun en moet de steun die is uitbetaald in de 5 jaar voor de vaststelling van de niet-naleving worden terugbetaald.

In geval van overmacht - bijvoorbeeld stormschade of brand - kan de steun behouden blijven; 5° indien in het geval van collectief ontslag de informatie- en raadplegingsprocedures niet worden nageleefd binnen een periode van 5 jaar die ingaat op de registratiedatum van de steunaanvraag zoals geregeld in het besluit van de Vlaamse regering van 28 april 1998 betreffende de terugvordering van expansiesteun, toegekend door de wet van 30 december 1970 betreffende de economische expansie. Afdeling II. - Bevrijdende verjaring

Art. 103.De aanvraag tot uitbetaling moet ingediend worden binnen 5 jaar, te rekenen vanaf 1 januari van het jaar waarin de steun opeisbaar wordt overeenkomstig de bepalingen in hoofdstuk XV. Die verjaringstermijn geldt voor elke opeisbare schijf van de steun.

Wanneer de aanvraag te laat wordt ingediend, zal de afdeling Economisch Ondersteuningsbeleid van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap zich op de bevrijdende verjaring beroepen.

Als een aanvraag tot uitbetaling van een schijf tijdig wordt ingediend, wordt de verjaring geschorst op datum van de ontvangst van de aanvraag tot uitbetaling.

Art. 104.Als de afdeling Inspectie Economie van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap na een controle vaststelt dat de onderneming voldoet aan de voorwaarden om een schijf uitbetaald te krijgen, dan wordt de schorsing van de verjaringstermijn omgezet in een stuiting vanaf de datum van het positieve inspectieverslag.

In geval van een negatief inspectieverslag vervalt de schorsing en is de steun niet opeisbaar.

Als de vertraging in de uitvoering van het investeringsprogramma tijdig aan de afdeling Economisch Ondersteuningsbeleid van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap werd gemeld en een uitstel van streefdatum werd verleend, dan wordt de schorsing van de verjaringstermijn omgezet in een stuiting vanaf de datum van de beslissing waarmee het uitstel is verleend. HOOFDSTUK XVII. - Afwijkingen

Art. 105.De Vlaamse minister, bevoegd voor het economisch beleid, kan uitzonderlijk en op voorwaarde van motivering afwijkingen toestaan op bepaalde voorwaarden zoals de start- en streefdatum van de investeringen, de referentieperiode voor het berekenen van de tewerkstelling, het betalingsritme van de steun, wijzigingen in het investeringsprogramma, evenwel zonder de geest van dit besluit te ondermijnen.

Er kunnen geen afwijkingen worden toegestaan op de bepaling van artikel 19 volgens dewelke de steunaanvraag moet zijn ingediend voor de startdatum van het investeringsproject.

Art. 106.De Vlaamse minister, bevoegd voor het economisch beleid, kan aanvullende, striktere voorwaarden opleggen om te voorkomen dat een verschuiving van de tewerkstelling in bepaalde deelsectoren zich voordoet of kan, indien ze zich voordoet, beslissen dat er geen meertewerkstellingssteun wordt toegekend.

Art. 107.Indien de daartoe bevoegde instanties bijzondere marktomstandigheden, concurrentieverstoringen of marktsaturaties vaststellen, dan kan de Vlaamse minister, bevoegd voor het economisch beleid, de steun aan een onderneming beperken en sectoren of deelsectoren tijdelijk uitsluiten van steun. HOOFDSTUK XVIII. - Geldigheidsduur

Art. 108.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2000 en is van toepassing op : 1° de steunaanvragen, ingediend vanaf 1 januari 2000;2° de steunaanvragen die vóór die datum zijn ingediend, maar waarover op 1 januari nog geen beslissing over de steunverlening was genomen.

Art. 109.Dit besluit geldt uiterlijk tot 31 december 2003.

Art. 110.De Vlaamse minister, bevoegd voor het economisch beleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 14 december 2001.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Economie, Buitenlandse Handel en Huisvesting, J. GABRIELS

^