gepubliceerd op 23 april 2009
Besluit van de Vlaamse Regering houdende regeling van inkomensgerelateerde opvang bij zelfstandige opvangvoorzieningen
13 FEBRUARI 2009. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende regeling van inkomensgerelateerde opvang bij zelfstandige opvangvoorzieningen
De Vlaamse Regering, Gelet op het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin, artikel 6, gewijzigd bij het decreet van 22 december 2006, artikel 12, artikel 13, gewijzigd bij het decreet van 2 juni 2006, en artikel 20, 9°;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 6 februari 2009;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat de nodige middelen onverwijld ter beschikking moeten kunnen gesteld worden aan de initiatiefnemers van zelfstandige kinderopvang, opdat ze de mogelijkheid krijgen om de ouderbijdrage van hun opvang inkomensgerelateerd te maken; dat het cruciaal is dat elke initiatiefnemer die instapt in het systeem van inkomensgerelateerde opvang én op die manier wil meewerken aan een democratisering van de kinderopvang, zo snel mogelijk kan opstarten; dat er momenteel al meer dan 2000 opvangplaatsen zijn die bij definitieve goedkeuring kunnen opstarten; dat zeker met de huidige economische crisis het belangrijk is dat de ouderbijdrage van zoveel mogelijk gezinnen, die een beroep doen op de zelfstandige kinderopvang, op hun inkomen gebaseerd is; dat derhalve elk uitstel van deze regeling een negatief effect heeft op de meest zwakke gezinnen die beroep willen doen op kinderopvang.
Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° Kind en Gezin : het intern verzelfstandigd agentschap Kind en Gezin, opgericht bij het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin;2° voorziening : zelfstandige onthaalouder of zelfstandig kinderdagverblijf;3° zelfstandige onthaalouder : onthaalouder met attest van toezicht als vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 13 februari 2009 houdende de regeling van het attest van toezicht voor zelfstandige opvangvoorzieningen, die minstens voorschoolse opvang aanbiedt;4° zelfstandig kinderdagverblijf : kinderdagverblijf met attest van toezicht als vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 13 februari 2009 houdende de regeling van het attest van toezicht voor zelfstandige opvangvoorzieningen;5° inkomensgerelateerde opvang : opvang waarvoor in principe betaald wordt volgens de hoogte van het beroepsinkomen van het gezin;6° gezin : de persoon die het kind dat opgevangen wordt door de voorziening, ten laste heeft, en de persoon die er in voorkomend geval mee gehuwd is of, zo niet gehuwd, ermee samenwoont, en het opvangcontract tekent.Samenwonende verwanten tot en met de vierde graad worden evenwel niet in aanmerking genomen. Onder samenwonen wordt verstaan : domicilie hebben op hetzelfde adres. Onder ten laste hebben wordt verstaan : financiële verantwoordelijkheid dragen voor; 7° gezondheidsindexcijfer : het prijsindexcijfer dat berekend wordt voor de toepassing van artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen, bekrachtigd bij de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen;8° ministerieel besluit van 17 maart 2008 : het ministerieel besluit van 17 maart 2008 tot bepaling van de financiële bijdrage van de gezinnen voor de opvang van kinderen in kinderdagverblijven en diensten voor onthaalouders;9° minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen.
Art. 2.Voorzieningen die inkomensgerelateerde opvang aanbieden aan alle gezinnen waarvoor ze voorschoolse opvang doen, en daarbij voldoen aan een aantal voorwaarden, kunnen daarvoor een vergoeding krijgen van Kind en Gezin, volgens de bepalingen van dit besluit.
De toepassing van inkomensgerelateerde opvang en van het systeem, vermeld in dit besluit, is evenwel niet mogelijk voor zelfstandige onthaalouders, wat de opvang van eigen kinderen betreft. HOOFDSTUK II. - Voorwaarden voor de voorzieningen
Art. 3.De gezinnen betalen, als deelname in de opvangkosten, een financiële bijdrage op basis van het inkomen van het gezin conform de bepalingen, vermeld in artikel 1 en artikel 3 tot en met 15 van het ministerieel besluit van 17 maart 2008.
De voorziening informeert de gezinnen tijdig en nauwgezet over de belangrijkste principes volgens welke die bijdrage berekend wordt en neemt daarover de nodige bepalingen op in het contract met de gezinnen of in het huishoudelijk reglement.
Art. 4.De voorziening kan boven op de bijdrage, vermeld in artikel 3, een financiële bijdrage vragen aan de gezinnen als deelname in specifieke opvangkosten die niet gerelateerd zijn aan het inkomen van het gezin, conform de bepaling van artikel 17 van het ministerieel besluit van 17 maart 2008.
De voorziening communiceert daar tijdig en nauwgezet over bij de gezinnen en neemt daarover de nodige bepalingen op in het contract met de gezinnen of in het huishoudelijk reglement.
Art. 5.De voorziening kan geen andere financiële bijdrage vragen aan de gezinnen dan de financiële bijdrage, vermeld in artikel 3 en 4.
De voorziening kan wel een sanctionerende vergoeding vragen aan de gezinnen, beperkt tot en conform de bepaling van artikel 18 van het ministerieel besluit van 17 maart 2008.
De voorziening communiceert daar tijdig en nauwgezet over bij de gezinnen en neemt daarover de nodige bepalingen op in het contract met de gezinnen of in het huishoudelijk reglement.
Art. 6.De voorziening stelt haar dienstverlening open voor alle kinderen, maar geeft voorrang aan kinderen : 1° van alleenstaande ouders die door werkomstandigheden of het volgen van een opleiding hun kinderen tijdens de dag niet zelf kunnen opvangen;2° van wie de ouders een arbeidsinkomen hebben dat lager ligt dan een inkomensgrens die elk jaar op 1 juli wordt berekend door de Vlaamse Regering, op de wijze vermeld in het vierde lid, en die door werkomstandigheden of door het volgen van een opleiding hun kinderen tijdens de dag niet zelf kunnen opvangen;3° van wie de ouders een inkomen hebben dat lager ligt dan een inkomensgrens die elk jaar op 1 juli berekend wordt door de Vlaamse Regering, op de wijze vermeld in het vierde lid, en voor wie kinderopvang een belangrijke factor is met het oog op hun economische en maatschappelijke participatie;4° voor wie het vanwege sociale of pedagogische motieven wenselijk is dat zij gedurende de dag opvang en begeleiding krijgen buiten het eigen gezin;5° van wie een broertje of zusje in de voorziening opgevangen wordt. De voorrangsregels voor de categorieën, vermeld in het eerste lid, 1°, 2°, 3° en 4°, gelden voor ten minste 20 procent van de opvangcapaciteit van de voorziening.
De voorzieningen hebben een opnamebeleid waarbij ze actief beschrijven hoe ze die voorrang realiseren. Het opnamebeleid verschaft eveneens duidelijkheid aan de gezinnen over de andere opnamecriteria. Het opnamebeleid wordt actief aan de ouders gecommuniceerd. Kind en Gezin ziet in het bijzonder toe op de naleving van de voorrangsregeling.
Voor de berekening van de inkomensgrens wordt het gewaarborgde minimale brutomaandinkomen omgerekend naar een belastbaar jaarbedrag, door de gegevens te vermenigvuldigen met een coëfficiënt, die elk jaar op 1 juli door de Vlaamse Regering volgens de volgende formule wordt berekend : gemiddeld gezondheidsindexcijfer van twee jaar voordien x 12/gezondheidsindexcijfer van 1 juni van het jaar in kwestie Onder gemiddeld gezondheidsindexcijfer van twee jaar voordien als vermeld in het vierde lid wordt verstaan : de som van de gezondheidsindexcijfers die gelden in elk van de twaalf maanden van het betreffende jaar, gedeeld door twaalf.
Art. 7.Het zelfstandig kinderdagverblijf voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikelen 9, 10, 11 en 12 van het besluit van de Vlaamse Regering van13 februari 2009 houdende de voorwaarden inzake financiële ondersteuning van zelfstandige opvangvoorzieningen.
Art. 8.De zelfstandige onthaalouder heeft kennis van het Nederlands.
Die kennis blijkt uit een kwalificatiebewijs of kan worden bewezen via een taalexamen of een taaltest, vastgelegd door de minister.
De zelfstandige onthaalouder volgt in elk kalenderjaar vorming of bijscholing van minstens twaalf uur die rechtstreeks verband houdt met de opvangactiviteiten.
De zelfstandige onthaalouder werkt met Ziko-Vo en toont aan dat de werking van de opvang wordt bijgestuurd op basis van de resultaten ervan. Onder Ziko-Vo wordt verstaan : zelfevaluatie-instrument om het welbevinden en de betrokkenheid van de kinderen in de opvang bij onthaalouders te meten, opgesteld door Kind en Gezin. HOOFDSTUK III. - Aanvraag en beslissing
Art. 9.De voorziening die in aanmerking wil komen voor de vergoedingen, vermeld in hoofdstuk V, dient ten vroegste 9 maanden voor de beoogde startdatum van inkomensgerelateerde opvang volgens de bepalingen van dit besluit, een aanvraag in bij Kind en Gezin, volgens de richtlijnen die bepaald zijn door Kind en Gezin.
Art. 10.Kind en Gezin neemt, binnen de perken van de begroting, een voorlopige beslissing over de aanvraag, binnen dertig kalenderdagen na de ontvangst van een ontvankelijke aanvraag, en brengt de voorziening daarvan schriftelijk op de hoogte.
Een voorlopige positieve beslissing is mogelijk als de voorziening beschikt over een geldig attest van toezicht en voorschoolse kinderopvang aanbiedt, en als de verantwoordelijke van de voorziening kennis heeft van het Nederlands en, wat zelfstandige kinderdagverblijven betreft, beschikt over een door de minister bepaald kwalificatiebewijs of aantoont dat kwalificatiebewijs binnen de zes maanden te kunnen behalen.
Een voorlopige positieve beslissing impliceert dat de voorziening kan werken volgens de bepalingen en het systeem, vermeld in dit besluit, op zijn vroegst vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de dag van die beslissing. De vergoeding van Kind en Gezin start altijd op de eerste dag van een maand.
Uiterlijk zes maanden na de voorlopige positieve beslissing neemt Kind en Gezin een definitieve beslissing over de aanvraag. Een definitieve positieve beslissing is mogelijk als de voorziening voldoet aan alle bepalingen van dit besluit. HOOFDSTUK IV. - Systeem
Art. 11.Voor de voorziening die een voorlopige of definitieve positieve beslissing heeft gekregen van Kind en Gezin, wordt vanaf 16 februari 2009 gewerkt volgens het systeem, vermeld in dit hoofdstuk.
Art. 12.De voorziening registreert permanent de aanwezigheden van de kinderen, laat die maandelijks bevestigen door de gezinnen en stuurt die registratie maandelijks door naar Kind en Gezin, volgens de richtlijnen van Kind en Gezin. De voorziening houdt een kopie van die registratie bij.
Art. 13.De gezinnen maken conform de bepalingen van artikel 3 tot en met 8 van het ministerieel besluit van 17 maart 2008, hun inkomen bekend aan Kind en Gezin, en/of aan de voorziening, als de voorziening zelf berekent en factureert als vermeld in artikel 14, derde lid, zodat de berekening van de bijdrage op basis van het inkomen, vermeld in artikel 3, mogelijk is.
Art. 14.Op basis van de registratie, vermeld in artikel 12, en op basis van het inkomen van de gezinnen, doorgegeven door de gezinnen als vermeld in artikel 13, berekent Kind en Gezin de financiële bijdrage op basis van het inkomen van het gezin, vermeld in artikel 3, en factureert op basis daarvan maandelijks aan de gezinnen.
Kind en Gezin kan de volledige facturatie uitbesteden aan een externe debiteurenbeheerder.
Kind en Gezin kan aan een voorziening die organisatorisch in staat is om de berekening en facturatie te doen, al dan niet via samenwerking met anderen, de toestemming geven om dat zelf te doen.
Art. 15.Bij de facturatie betalen de gezinnen een financiële bijdrage op basis van het inkomen van het gezin, vermeld in artikel 3, aan Kind en Gezin, of aan de voorziening, als de voorziening zelf berekent en factureert als vermeld in artikel 14, derde lid.
Art. 16.Op basis van de registratie, vermeld in artikel 12, vergoedt Kind en Gezin de voorziening per kwartaal, volgens de bepalingen van artikelen 18 en 19.
Als de voorziening zelf factureert en berekent als vermeld in artikel 14, derde lid, vergoedt Kind en Gezin alleen het verschil tussen het bedrag dat aan de gezinnen gefactureerd werd, en de vergoeding waarop de voorziening recht heeft conform artikel 18, eerste en derde lid, en artikel 19, eerste en derde lid.
Het voorschot bedraagt minimaal 90 % van de totale vergoeding en, als de voorziening zelf factureert, minimaal 90 % van het verrekende bedrag volgens het tweede lid. Dat voorschot wordt betaald in de eerste maand van het kwartaal. Het voorschot voor het eerste trimester waarin de voorziening werkt volgens het systeem, vermeld in dit hoofdstuk, wordt berekend volgens de richtlijnen die bepaald zijn door Kind en Gezin. Het saldo wordt uitbetaald in de loop van het volgende kwartaal. De voorziening bezorgt Kind en Gezin daartoe tijdig de nodige gegevens.
Art. 17.De voorziening zorgt zelf voor de facturatie en de inning van eventuele financiële bijdragen als deelname in specifieke opvangkosten als vermeld in artikel 4, en van eventuele sanctionerende vergoedingen als vermeld in artikel 5. HOOFDSTUK V. - Vergoeding door Kind en Gezin
Art. 18.Het zelfstandig kinderdagverblijf krijgt van Kind en Gezin een vaste vergoeding van 25,18 euro per dag per kind voor een opvang van minstens 5 uur en minder dan 12 uur overdag, en voor opvang van minstens 5 uur en minder dan 13 uur 's nachts. De vaste vergoeding wordt op basis van de verblijfsduur aangepast en bedraagt : 1° 40 % voor een opvang van minder dan 3 uur per dag per kind;2° 60 % voor een opvang van 3 tot minder dan 5 uur per dag per kind;3° 160 % voor aansluitende dag- en nachtopvang van minder dan 24 uur, waarbij een nachtopvang van 13 uur of meer ook als dusdanig wordt beschouwd. Het zelfstandig kinderdagverblijf krijgt van Kind en Gezin 5 % van het bedrag van de vaste vergoeding, vermeld in het eerste lid, als forfaitaire compensatie voor eventuele ziektedagen van het op te vangen kind.
Boven op het bedrag van de vaste vergoeding, vermeld in het eerste lid, krijgt het zelfstandig kinderdagverblijf van Kind en Gezin een extra vaste vergoeding van 2,5 euro per aanwezig kind voor opvang tussen 10 en 11 uur per dag, en een extra vaste vergoeding van 5 euro per aanwezig kind voor opvang tussen 11 en minder dan 12 uur als het om dagopvang gaat, en voor opvang tussen 11 en minder dan 13 uur als het om nachtopvang gaat.
Art. 19.De zelfstandige onthaalouder krijgt van Kind en Gezin een vaste vergoeding van 17 euro per dag per kind voor opvang van minstens 5 uur en minder dan 12 uur overdag, en voor opvang van minstens 5 uur en minder dan 13 uur 's nachts. De vaste vergoeding wordt op basis van de verblijfsduur aangepast en bedraagt : 1° 40 % voor een opvang van minder dan 3 uur per dag per kind;2° 60 % voor een opvang van 3 tot minder dan 5 uur per dag per kind;3° 160 % voor aansluitende dag- en nachtopvang van minder dan 24 uur, waarbij een nachtopvang van 13 uur of meer ook als dusdanig wordt beschouwd. De zelfstandige onthaalouder krijgt van Kind en Gezin 5 % van het bedrag van de vaste vergoeding, vermeld in het eerste lid, als forfaitaire compensatie voor eventuele ziektedagen van het op te vangen kind.
Boven op het bedrag van de vaste vergoeding, vermeld in het eerste lid, krijgt de zelfstandige onthaalouder van Kind en Gezin een extra vaste vergoeding van 2,5 euro per aanwezig kind voor opvang die langer duurt dan 11 uur per dag, en minder dan 12 uur duurt als het om dagopvang gaat, en minder dan 13 uur duurt als het om nachtopvang gaat.
Art. 20.De voorziening die voor 16 augustus 2009 een aanvraag indient als vermeld in artikel 9, krijgt van Kind en Gezin een eenmalige lanceringspremie, op voorwaarde dat de voorziening uiterlijk op 1 oktober 2009 start volgens de bepalingen en het systeem, vermeld in dit besluit.
De premie bedraagt 1.000 euro voor zelfstandige opvang met een attest van toezicht voor maximaal 10 plaatsen, 2.000 euro voor zelfstandige opvang met een attest van toezicht voor 11 tot 20 plaatsen en 3.000 euro voor voorzieningen met een attest van toezicht voor 21 of meer plaatsen.
Kind en Gezin betaalt 50 % van de lanceringspremie uit aan de voorziening met minstens een voorlopige positieve beslissing, als vermeld in artikel 10, tweede lid, van zodra deze start met werken volgens de bepalingen en het systeem, vermeld in dit besluit, en 50 % nadat de voorziening minstens zes achtereenvolgende maanden werkt volgens dit systeem. Als de voorziening niet meer werkt volgens deze bepalingen en dit systeem, binnen de twaalf maanden nadat ze ermee gestart is, wordt de lanceringspremie integraal teruggevorderd HOOFDSTUK VI. - Regeling in geval van stopzetting, fraude of laattijdige betaling
Art. 21.Als een voorziening niet of niet meer voldoet aan de voorwaarden, vermeld in hoofdstuk II, brengt Kind en Gezin de voorziening daarvan schriftelijk op de hoogte. Kind en Gezin stelt een voor de gezinnen redelijke termijn vast waarin de voorziening nog kan werken volgens de bepalingen en het systeem, vermeld in dit besluit.
De voorziening krijgt de vergoeding, vermeld in artikel 18 en 19, tot het einde van die termijn. Indien het attest van toezicht van de voorziening wordt ingetrokken, eindigt deze termijn hoe dan ook op de dag van deze intrekking.
De voorziening neemt daarover de nodige bepalingen op in het contract met de gezinnen of in het huishoudelijk reglement.
Art. 22.Voorzieningen die niet meer willen werken volgens de bepalingen en het systeem, vermeld in dit besluit, melden dat minstens één maand op voorhand schriftelijk aan Kind en Gezin, en voorzien in een redelijke overgangsperiode voor de gezinnen. Bij gebrek daaraan kan Kind en Gezin beslissen om hun vergoeding, vermeld in artikel 16, derde lid, terug te vorderen.
De voorziening neemt daarover de nodige bepalingen op in het contract met de gezinnen of in het huishoudelijk reglement.
Art. 23.Als gezinnen valse verklaringen afleggen over hun inkomen of niet tijdig de gevraagde bewijsstukken voorleggen, wordt aan hen de maximale bijdrage op basis van het inkomen van het gezin aangerekend, vermeld in artikel 9, derde lid, van het ministerieel besluit van 17 maart 2008, eventueel met terugwerkende kracht.
Als gezinnen de verschuldigde bijdragen voor de opvang regelmatig niet tijdig betalen of geen gevolg geven aan aanmaningen tot betaling, kan Kind en Gezin de vergoedingen, vermeld in artikel 18 en 19, voor de opvang van het kind van dat gezin stopzetten.
In de gevallen, vermeld in het eerste en tweede lid, brengt Kind en Gezin het gezin en de voorziening daarvan onverwijld schriftelijk op de hoogte.
De voorziening neemt daarover de nodige bepalingen op in het contract met de gezinnen of in het huishoudelijk reglement. HOOFDSTUK VII. - Klachtendienst
Art. 24.De voorziening of de gezinnen kunnen een klacht indienen over de toepassing van de bepalingen en het systeem, vermeld in dit besluit, bij de klachtendienst van Kind en Gezin.
De voorziening brengt de gezinnen op de hoogte van die mogelijkheid en vermeldt ze in het contract met de gezinnen of in het huishoudelijk reglement. HOOFDSTUK VIII. - Beroep
Art. 25.Als Kind en Gezin een negatieve beslissing neemt over de aanvraag van een voorziening of als Kind en Gezin beslist dat de voorziening niet langer inkomensgerelateerde opvang mag aanbieden, kan de voorziening daartegen beroep aantekenen bij Kind en Gezin binnen de dertig kalenderdagen nadat de beslissing ter kennis gebracht is van de voorziening. Kind en Gezin neemt een beslissing over het beroep binnen de zestig kalenderdagen nadat het beroep ingesteld is. HOOFDSTUK IX. - Slotbepalingen
Art. 26.Gezinnen die een opvangcontract hebben afgesloten met de voorziening die instapt in het systeem, vermeld in dit besluit, op het ogenblik dat deze voorziening daartoe een voorlopige positieve beslissing krijgt, vermeld in artikel 10, tweede lid, hebben de keuze om hetzij de financiële bijdrage te betalen volgens het voor hen bestaande systeem tot het einde van de opvang van het kind, hetzij de financiële bijdrage te betalen volgens het systeem en de bepalingen van dit besluit. Als gekozen wordt voor het bestaande systeem, heeft de voorziening voor dat kind geen recht op de vergoedingen die verbonden zijn aan de bepalingen en het systeem, vermeld in dit besluit.
Art. 27.In afwijking van artikel 10, derde lid, impliceert een voorlopige beslissing voor voorzieningen die een aanvraag indienen voor 1 februari 2009, dat de voorziening kan werken en vergoed worden volgens het systeem, vermeld in hoofdstuk IV, vanaf 16 februari 2009.
Art. 28.De bedragen vermeld in artikelen 18 en 19, worden elk jaar op 1 juli verhoogd met de procentuele stijging van het gezondheidsindexcijfer tussen 1 juni van het vorige jaar en 1 juni van het jaar in kwestie.
Art. 29.De vergoedingen en lanceringspremies, vermeld in dit besluit, kunnen alleen worden toegekend binnen de perken van de begroting.
Art. 30.Dit besluit zal, uiterlijk in 2010, geëvalueerd worden.
Daarbij zullen onder meer het effect op de kinderopvang en het effect op de gezinnen aan bod komen.
Art. 31.Kind en Gezin ziet toe op de naleving van de bepalingen van dit besluit. Het toezicht op de naleving van de regelgeving wordt op stukken of ter plaatse uitgeoefend. De voorziening verstrekt daartoe de door Kind en Gezin gevraagde inlichtingen of stukken over de werking. Het toezicht ter plaatse wordt uitgeoefend door de personeelsleden van het intern verzelfstandigd agentschap Inspectie Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, opgericht bij het besluit van de Vlaamse Regering van 26 maart 2004. De voorziening verstrekt de door personeelsleden van dat agentschap gevraagde inlichtingen of stukken over de werking. De personeelsleden van dat agentschap krijgen ook toegang tot de lokalen van de voorziening, hebben het recht alle administratieve stukken te raadplegen en krijgen op hun verzoek inzage in de individuele dossiers. De gezinnen verstrekken de door Kind en Gezin of door de personeelsleden van het vermelde agentschap gevraagde gegevens.
Art. 32.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2009.
Art. 33.De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 13 februari 2009.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, Mevr. V. HEEREN