gepubliceerd op 04 november 2003
Besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van de bijzondere regelen inzake de subsidiëring van projecten inzake duurzaam milieu- en natuurbeleid
10 OKTOBER 2003. - Besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van de bijzondere regelen inzake de subsidiëring van projecten inzake duurzaam milieu- en natuurbeleid
De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 29 april 1991 tot instelling van een milieu- en natuurrraad van Vlaanderen en tot vaststelling van de algemene regelen inzake de erkenning en de subsidiëring van milieu- en natuurverenigingen;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 3 juni 1992 tot vaststelling van de bijzondere regelen inzake de erkenning en subsidiëring van de milieu- en natuurverenigingen, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 22 juli 1993, 8 maart 1995 en 17 december 1999;
Gelet op het advies van de Vlaamse Milieu- en Natuurraad, gegeven op 3 juni 2003;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor Begroting, gegeven op 9 mei 2003;
Gelet op advies 35.704/1/V van de Raad van State gegeven op 10 september 2003, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Leefmilieu, Landbouw en Ontwikkelingssamenwerking;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen Definities
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder: 1° het decreet : decreet van 29 april 1991 tot instelling van een milieu- en natuurraad van Vlaanderen en tot vaststelling van de algemene regelen inzake de erkenning en de subsidiëring van de milieu- en natuurverenigingen;2° de minister : het lid van de Vlaamse regering bevoegd voor leefmilieu;3° de administratie : de administratie Milieu, Natuurbehoud en Landinrichting van het departement Leefmilieu en Infrastructuur van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;4° vereniging : elke erkende milieu- en natuurverenigingen en elke niet erkende vereniging;5° erkende milieu- en natuurvereniging : elke vereniging die voldoet aan de voorwaarden zoals bepaald in artikel 11 van het decreet tot instelling van een milieu- en natuurrraad van Vlaanderen en tot vaststelling van de algemene regelen inzake de erkenning en de subsidiëring van milieu- en natuurverenigingen;6° niet erkende vereniging : zijn deze verenigingen die voldoen aan de voorwaarden zoals bepaald in artikel 11, § 3, 1°, 2°, 3°, 4°, 5°, van het decreet tot instelling van een milieu- en natuurrraad van Vlaanderen en tot vaststelling van de algemene regelen inzake de erkenning en de subsidiëring van milieu- en natuurverenigingen maar waarvan de doelstellingen niet uitsluitend het leefmilieu of het natuurbehoud moeten zijn;7° adviescommissie : commissie samengesteld uit één vertegenwoordiger van het kabinet van de minister, drie vertegenwoordigers van de administratie, één vertegenwoordiger van de Inspectie van Financiën en twee onafhankelijke experten die vanuit de erkende milieu en natuurverenigingen worden voorgedragen en door de minister bevestigd;8° een project : een bijzonder initiatief met een tijdelijk karakter, dat zich richt tot een bijzondere doelgroep of op een bijzondere probleemsituatie en dat expliciet én overwegend gericht is op natuur- of milieudoelstellingen;9° projectprogramma : bevat alle goedgekeurde en weerhouden projectaanvragen, gerangschikt volgens volgorde van beoordeling en per module.Het bestaat uit een basisprogramma en een reserveprogramma.
Het basisprogramma geeft, in volgorde, aan welke van de weerhouden projecten kunnen gefinancierd worden met de beschikbare kredieten. Het reserveprogramma geeft, in volgorde, de weerhouden projecten waarvoor geen kredieten beschikbaar zijn; 10° samenwerkingsverband : verenigingen die samen een project indienen en waarbij een vereniging de verantwoordelijkheid draagt voor het ingediende project;11° projectverantwoordelijke : elke vereniging die als verantwoordelijke optreedt voor de uitvoering van het project;12° module : verzameling van een welomschreven soort van projecten.
Art. 2.Binnen de grenzen van de daartoe bestemde begrotingskredieten kan de minister, volgens de bepalingen die zijn vastgesteld in het decreet en in dit besluit, een subsidie verlenen aan de verenigingen voor het uitvoeren van projecten die in het projectprogramma opgenomen.
Art. 3.Overeenkomstig artikel 14, § 2, tweede lid, van het decreet komen activiteiten waarvoor met toepassing van andere regelingen vanwege de Vlaamse Gemeenschap of het Vlaamse Gewest subsidies worden ontvangen, niet in aanmerking voor de toekenning van de subsidie op grond van dit besluit. HOOFDSTUK II. - Aard van de subsidies en bepaling van de subsidie
Art. 4.Elke vereniging of elk samenwerkingsverband kan een subsidie aanvragen voor projecten in een of meerdere van de volgende modules : 1° Projecten inzake duurzaam lokaal milieubeleid : deze zijn gericht op het integreren en internaliseren van duurzaamheidscriteria, met name participatie en integratie bij de planning, uitwerking, implementatie en evaluatie van milieubeleid en het algemeen beleid op gemeentelijk, intergemeentelijk en provinciaal vlak.2° Natuur- en milieuprojecten : deze zijn specifiek gericht op het behoud of de verbetering van natuur- en milieukwaliteit.3° Natuur- en milieueducatieve projecten : deze laten jongeren en/of volwassenen via educatie en daartoe noodzakelijke communicatie, via beleving en concrete ervaringen belangstelling krijgen voor natuur en milieu.NME besteedt niet alleen aandacht aan het overdragen van kennis maar ook aan inzicht, persoonlijke ervaringen, denkprocessen, waarden én gedrag. 4° Projecten inzake intergemeentelijke en/of provinciale samenwerkingsstructuren : deze zijn gericht op de opstartfase van een structurele en langdurige samenwerking van verenigingen en lokale besturen inzake duurzaam lokaal milieubeleid.
Art. 5.De subsidies worden als volgt toegekend : 1° 50 % voor de Projecten inzake duurzaam lokaal milieubeleid;2° 25 % van de voorziene middelen voor de Natuur- en milieuprojecten;3° 15 % voor de Natuur- en milieueducatieve projecten;4° 10 % voor de Projecten inzake intergemeentelijke en/of provinciale samenwerkingsstructuren. Indien de voorziene middelen in één of meerdere modules niet volledig aangewend worden volgens de bovenvermelde sleutel, kunnen die verschoven worden naar één of meerdere andere modules.
Art. 6.§ 1. De projecten hebben een duurtijd van maximaal 2 jaar. § 2. De subsidie van het project bedraagt maximaal 75 % van de totale kosten. § 3. De subsidie voor een project bedraagt maximaal 20 % van de voorziene subsidies voor de modules vernoemd in art. 5, 1°-2° en maximaal 40% van de voorziene subsidies voor de modules vernoemd in Art. 5, 3°-4°. § 4. Het toepassingsgebied van het project is het grondgebied Vlaanderen. § 5. Voor alle activiteiten in het kader van de projecten dienen de nodige toelatingen en wettelijk verplichte vergunningen van de bevoegde overheid te worden bekomen. De (vrijwillige) medewerkers aan het project dienen te worden verzekerd voor hun burgerlijke aansprakelijkheid en tegen ongevallen. HOOFDSTUK III. - De procedure Subsidieaanvraag indienen
Art. 7.§ 1. De subsidieaanvraag wordt ingediend bij het Vlaams Gewest aan de hand van een standaardformulier dat bij de administratie kan worden opgevraagd. § 2. De aanvraag wordt ingediend in twee afgedrukte exemplaren en een digitale versie. § 3. De aanvraag omvat volgende elementen : 1° algemene informatie : - naam, contactgegevens, functie van de verantwoordelijken van alle verenigingen die het voorstel indienen. - namen en contactgegevens van eventuele derden die bij de uitvoering van het project zullen betrokken zijn in opdracht van de indieners. 2° een beschrijvend rapport dat minstens de volgende inhoudelijke gegevens bevat : - een omschrijving van de uitgangssituatie met aandacht voor zowel de milieu en natuurcomponenten als de doelgroepen; - een uitwerking van de doelstellingen en de visie van het project in functie van de module waarin het project wordt ingediend en in functie van de meerwaarde voor natuur en/of milieu; - omschrijving van de doelgroep(en); - de verschillende methodieken die zullen gebruikt worden; 3° een plan van aanpak : - bevat duidelijke strategische en operationele doelstellingen; - een timing van de verschillende fasen en werkzaamheden met opsplitsing naar deeltaken; - uitvoerders en betrokkenen bij het project in functie van hun bijdrage in de verschillende fasen; 4° een begroting die ten minste volgende gegevens bevat : - raming van de benodigde middelen (zowel personeels- als werkingsmiddelen); - financieringswijze van alle kosten inherent aan het project een intentieverklaring dat minstens 25 % van de projectkosten door eigen bijdragen en/of door bijdragen van de deelnemers en/of door sponsoring worden gedekt; 5° de statuten van de vereniging;6° relevante achtergrondinformatie van de vereniging en/of het project die moet aantonen dat de vereniging(en) in staat is/zijn om het project goed uit te voeren. § 4. De principeaanvraag wordt ingediend vóór 1 januari van het jaar waarin de uitvoering van het project van start gaat.
De beoordeling van de projectaanvragen - het projectenprogramma
Art. 8.§ 1. De administratie kijkt tegen uiterlijk op 15 februari van het jaar waarop het projectenprogramma betrekking heeft, de ingediende projectvoorstellen na op vormvereisten, zoals bepaald onder artikel 6.
Bij eventuele vormelijke gebreken neemt de administratie contact nemen met de indieners voor eventuele aanvullingen. Aan de inhoud van het project kan niets meer veranderd worden.De administratie maakt per module de projectvoorstellen die aan de vormvereisten voldoen, over aan de adviescommissie tegen 1 maart. § 2. De adviescommissie beoordeelt de projecten en bezorgt haar advies aan de administratie tegen uiterlijk 1 april van het jaar waarop het projectenprogramma betrekking heeft. Dit advies dient te voldoen aan de volgende vereisten : 1° er wordt per module een rangorde opgesteld : deze omvat de projecten die volgens de commissie in aanmerking komen voor subsidie en deze die niet in aanmerking komen;2° voor ieder beoordeeld project wordt een beknopte motivatie gegeven op basis van de evaluatiecriteria;3° de commissie kan bijkomende inhoudelijke verduidelijkingen en aanvullingen vragen.Deze worden door de administratie opgevraagd; 4° adviseren welke module hoeveel doorgeschoven krijgt van een andere module, indien de voorziene middelen in één of meerdere modules niet volledig aangewend worden volgens de in artikel 5 voorziene sleutels of indien een project inhoudelijk aansluit bij meerdere modules. § 3. De administratie neemt, op vraag van de adviescommissie, uiterlijk op 15 april contact met de indieners over de gevraagde inhoudelijke verduidelijkingen en aanvullingen. De indiener dient binnen 15 kalender dagen hierop de nodige antwoorden te geven. Indien deze verduidelijkingen niet worden gegeven wordt het projectvoorstel niet meer in aanmerking genomen. § 4. De adviescommissie komt voor een tweede maal samen in mei en stuurt - indien nodig - op basis van de bijkomende informatie het advies waarvan sprake in § 2 bij. Ze bezorgt het definitieve voorstel van rangorde per module en het gemotiveerd advies aan de administratie tegen uiterlijk 1 juni. § 5. Uiterlijk 30 juni maakt de administratie het voorstel van projectprogramma over aan de minister. Naast de rangorde van projecten omvat dit ook het basisprogramma en het reserveprogramma. Bij afwijking van de rangschikking van de adviescommissie wordt een motivatie gegeven aan de minister en ter kennisgeving aan de leden van de commissie. § 6. De minister neemt een beslissing over het projectenprogramma tegen uiterlijk 1 augustus. § 7. Na beslissing, legt de administratie onverwijld het definitieve bedrag vast ten laste van de begroting. Het definitieve bedrag van de subsidie wordt bepaald op basis van de goedgekeurde kostenraming. § 8. Na aanrekening van de goedgekeurde subsidie ten laste van de begroting, wordt de subsidie door de administratie schriftelijk toegezegd aan de vereniging. Op uiterlijk 1 september worden de projectindieners schriftelijk op hoogte gebracht van het door de minister goedgekeurde programma. § 9. De vereniging kan met de uitvoering van het project beginnen zodra de ministeriële beslissing haar ter kennis is gebracht. Ze brengt de administratie hiervan schriftelijk op de hoogte en maakt tevens de samenstelling en de vergaderdata van de interne projectwerkgroep over. § 10. Indien op 1 november het project nog niet is gestart, wordt het geschrapt van het programma en wordt de vereniging van het eerstvolgende gerangschikte project van het reserveprogramma uiterlijk op 15 november gevraagd om het voorgestelde project uit te voeren nadat hiervoor de nodige subsidie werd vastgelegd (volgens §§ 7, 8, 9, van dit artikel). Mits een motivatie tegen 15 oktober kan hiervan afgeweken worden. § 11. Uiterlijk 15 december brengt de vereniging de administratie schriftelijk op de hoogte van haar akkoord tot uitvoering van het project. Ze vermeldt hierbij de opstartdatum van het project.
De beoordeling van de projecten
Art. 9.§ 1. De beoordeling van de projecten gebeurt op basis van volgende elementen : 1° de conformiteit met de in het besluit opgenomen bepalingen;2° elementen bij de inhoudelijke beoordeling : - welomschreven thematiek - verenigbaarheid met de doelstellingen van het Vlaamse milieubeleid; - kwalitatief hoogstaand zijn; - resultaatgericht zijn; - een samenwerking opzetten met anderen; - een voorbeeldfunctie vervullen. - nieuwe initiatieven en ontwikkelingen - doelgroepbenadering 3° een evenwichtige verdeling van projecten op basis van : - de indienende organisatie; - de kostprijs van de projecten; - de geografische spreiding en schaalgrootte; - de thematische klemtonen; - een vergelijking met eerder via dit besluit gesubsidieerde vergelijkbare initiatieven. § 2. Afhankelijk van de ingediende module hanteert de adviescommissie de volgende specifieke criteria: : 1° Projecten inzake duurzaam lokaal milieubeleid : - kaderen in de samenwerkingovereenkomsten « Milieu als opstap naar duurzame ontwikkeling' of haar opvolgers tussen het Vlaamse Gewest en de lokale overheden die met de lokale overheden werden afgesloten en de uitwerking ervan ondersteunen; - gericht op en/of in samenwerking met één of meerdere van volgende partners : steden en gemeenten, intergemeentelijke structuren, provincies; - bevorderen van participatie; - interne integratie van leefmilieu en externe integratie van leefmilieu in andere beleidsdomeinen - financieel engagement van de daadwerkelijke partners (gemeenten en provincies). 2° Natuur- en milieuprojecten - het lokale niveau overschrijden; - aandacht voor interne en externe integratie van leefmilieu; - duidelijk aantonen rond welke milieucomponenten en welke natuurkwaliteitselementen gewerkt wordt. 3° Natuur- en milieueducatieve projecten : - een coherente pedagogische visie; - inhoudelijke, methodische en vormelijke afstemming op doelgroep(en); - nadruk op persoonlijke betrokkenheid en dagelijkse gedragspraktijken van de doelgroep; - actieve betrokkenheid van de doelgroep bij het opzet en de uitvoering van het project; - overstijgen van klassieke onderwijsgericht. 4° Projecten inzake intergemeentelijke en/of provinciale samenwerkingsstructuren : - kaderen in de samenwerking tussen het Vlaamse gewest en de lokale overheden die met de lokale overheden werden afgesloten en de uitwerking ervan ondersteunen; - gericht op een evenwaardige samenwerking met één of meerdere van volgende partners : steden en gemeenten, intergemeentelijke structuren, provincies; - aansluiten bij de kernactiviteit en de specifieke expertise van de indiener; - financieel en institutioneel engagement nemen tot een langdurige samenwerking van verenigingen en lokale besturen; - vertrekken vanuit de verschillende gemeenten waarop het project van toepassing is of worden door de verschillende gemeenten goedgekeurd; - financieel engagement van de daadwerkelijke partners (gemeenten en provincies); - niet in de plaats treden van reeds bestaande initiatieven of fundamentele opdrachten van partners; - interne integratie van leefmilieu en externe integratie van leefmilieu in andere beleidsdomeinen.
Deze criteria kunnen door de minister verder worden gespecificeerd voor de verschillende modules. HOOFDSTUK IV. - De opvolging en rapportering
Art. 10.§ 1. De interne opvolging van een project geschiedt door een projectwerkgroep opgericht en samengesteld door en werkend onder verantwoordelijkheid van de projectverantwoordelijke. § 2. De externe opvolging van de projectenprogramma wordt begeleid door een stuurgroep.
Deze stuurgroep is samengesteld uit minimaal : 1° de projectverantwoordelijke;2° drie vertegenwoordigers van de administratie;3° de twee externe experten van de adviescommissie. § 3. De stuurgroep komt 3 maal per jaar samen in de tweede, de zesde en de negende maand. De projectverantwoordelijken of hun gemandateerden worden volgens het agenda binnengeroepen voor de bespreking van hun project.
Ter voorbereiding van de stuurgroepvergaderingen stelt de projectverantwoordelijke de nodige plannings- en rapportagedocumenten op. De stuurgroep duidt een verslaggever aan. Het verslag wordt uiterlijk 14 dagen na de samenkomst voor akkoord overgemaakt aan de leden van de stuurgroep. Op basis van de goedgekeurde verslagen gaat de administratie over tot de uitbetaling van de subsidie. § 4. Na afloop van het project wordt een eindverslag opgemaakt.
Het eindverslag omvat : 1° een reflectie over het verloop van het project;2° een beeld van de beoogde en bereikte resultaten van het project;3° een bondige beschrijving van de activiteiten in het kader van het project en de prestaties die werden geleverd. Het eindverslag wordt vergezeld van een gedetailleerde financiële eindafrekening en andere verantwoordingsstukken. De financiële eindafrekening omvat : 1° een schuldvordering;2° een staat van de werkelijke inkomsten en uitgaven die betrekking hebben op het project;3° een bewijs van de gedane uitgaven. Enkel de eigenlijke projectkosten kunnen worden ingebracht. Bij de eindafrekening wordt aangetoond dat er geen sprake is van een dubbele subsidiëring van het project. Bij de afrekening wordt een lijst gevoegd van alle instanties waarvan een subsidiebedrag voor datzelfde project werd verkregen. HOOFDSTUK V. - De betaling van de subsidie
Art. 11.§ 1. De uitbetaling van de subsidie geschiedt in schijven als volgt : 1° Voor projecten van 1 jaar of minder : - 30 % bij de start van het goedgekeurde project; - 35 % op basis van het door de stuurgroep goedkeurde verslag van 1ste stuurgroepvergadering en een schuldvordering; - 15 % op basis van het door de stuurgroep goedkeurde verslag van 2de stuurgroepvergadering en een schuldvordering; - 10 % op basis van het door de stuurgroep goedkeurde verslag van 3de stuurgroepvergadering en een schuldvordering; - 10 % saldo bij aanvaarding en goedkeuring van het eindverslag, de financiële eindafrekening en andere verantwoordingsstukken van het project door de administratie. 2° Voor projecten van langer dan 1 jaar : - 20 % bij de start van het goedgekeurde project; - 10 % op basis van het door de stuurgroep goedkeurde verslag van 1ste stuurgroepvergadering en een schuldvordering; - 10 % op basis van het door de stuurgroep goedkeurde verslag van 2de stuurgroepvergadering en een schuldvordering; - 10 % op basis van het door de stuurgroep goedkeurde verslag van 3de stuurgroepvergadering en een schuldvordering. Het goedgekeurde verslag houdt een eindverslag en financiële eindafrekening in van het eerste jaar; - 20 % op basis van het door de stuurgroep goedkeurde verslag van 4de stuurgroepvergadering en een schuldvordering; - 15 % op basis van het door de stuurgroep goedkeurde verslag van 5de stuurgroepvergadering en een schuldvordering; - 15 % op basis van het door de stuurgroep goedkeurde verslag van 6de stuurgroepvergadering en een schuldvordering. Het goedgekeurde verslag houdt een eindverslag en financiële eindafrekening in van het totale project. Het saldo wordt uitbetaald bij aanvaarding en goedkeuring van het eindverslag, de financiële eindafrekening en andere verantwoordingsstukken van het project door de administratie. § 2. Ontvangsten die voortvloeien uit het betoelaagde project dienen integraal te worden aangewend voor de uitvoering van het goedgekeurde project. § 3. De controle op de aanwending van de subsidie wordt uitgeoefend door de bevoegde administratie op basis van verantwoordingsstukken of ter plaatse. Overeenkomstig artikel 57, eerste en tweede lid, van de wetten op de rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, is de vereniging gehouden tot terugbetaling van de subsidie indien de voorwaarden niet worden nageleefd, waaronder de subsidie werd verleend, indien de controle op de aanwending van de subsidie werd verhinderd, of indien de vereniging in gebreke blijft de stukken bedoeld in artikel 10, § 4, eerste tot derde lid, in te dienen; de terugbetaling vindt plaats binnen veertien kalenderdagen nadat de vereniging hierom wordt verzocht door de minister. § 4. Binnen de rubriek werkingskosten van de begroting kunnen er zonder voorafgaande toestemming van de administratie, mits rapportering ervan bij de schriftelijke aanvraag tot vrijgave van een schijf van de projectsubsidie, overhevelingen gebeuren tussen individuele kostensoorten indien het bedrag van de overheveling maximaal 20 % bedraagt van het totaal voorziene bedrag van de individuele kostensoort en/of kostenplaats in de begroting. Voor overhevelingen van in totaal meer dan 20 % is er voorafgaandelijk schriftelijke toestemming nodig van het hoofd van de administratie.
Overhevelingen tussen de rubrieken werkingskosten en personeelskosten kunnen zonder voorafgaande toestemming gebeuren indien het bedrag van deze overhevelingen maximaal 10 % bedragen van de totale voorziene bedragen van deze rubrieken in de begroting. Voor overhevelingen van in totaal meer dan 10 % is er voorafgaandelijk schriftelijke toestemming nodig van het hoofd van de administratie, die hierover advies kan inwinnen bij de stuurgroep. § 5. De uitbetaling van de subsidie gebeurt op de rekening van de projectverantwoordelijke. HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen
Art. 12.Titel III van het besluit van de Vlaamse regering van 3 juni 1992 tot vaststelling van de bijzondere regelen inzake de erkenning en de subsidiëring van de milieu- en natuurverenigingen, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 8 maart 1995, wordt opgeheven.
Art. 13.§ 1. Bij de uitvoering van elke activiteit kaderend in het project dient te worden vermeld « Met financiële steun van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap ». Op elke publicatie, tekst,... die in het kader van het project wordt verspreid, dient eveneens het logo van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap duidelijk te worden aangebracht. § 2. De projectverantwoordelijke bezorgt van alle gedrukte publicaties die hij zelf omtrent het gesubsidieerde project verspreidt een exemplaar aan de administratie. § 3. De minister stelt de MINA-Raad in kennis van de erkende projecten.
Art. 14.De Vlaamse minister, bevoegd voor Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 10 oktober 2003.
De minister-president van de Vlaamse regering, B. SOMERS De Vlaamse minister van Leefmilieu, Landbouw en Ontwikkelingssamenwerking, L. SANNEN