gepubliceerd op 30 april 1998
Besluit van de Vlaamse regering tot aanvulling van het besluit van de Vlaamse regering van 23 maart 1989 houdende organisatie van de milieu-effectbeoordeling van bepaalde categorieën van hinderlijke inrichtingen
10 MAART 1998. - Besluit van de Vlaamse regering tot aanvulling van het besluit van de Vlaamse regering van 23 maart 1989 houdende organisatie van de milieu-effectbeoordeling van bepaalde categorieën van hinderlijke inrichtingen
De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, inzonderheid op artikel 7, §§ 1 en 2;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 23 maart 1989 houdende organisatie van de milieu-effectbeoordeling van bepaalde categorieën van hinderlijke inrichtingen, gewijzigd door de besluiten van 27 april 1994, 25 januari 1995, 24 mei 1995 en 4 februari 1997;
Gelet op het arrest C-133/94 van het Europees Hof van Justitie van 2 mei 1996 inzake het niet volledig en correct in Belgisch recht omzetten van de EG-Richtlijn 85/337/EEG van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten;
Gelet op het akkoord van begroting, gegeven op 6 maart 1998;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid, gemotiveerd door de omstandigheid dat dringend een verdere aanpassing van het voormelde besluit van de Vlaamse regering van 23 maart 1989 dient doorgevoerd in het licht van de brief van 8 september 1997 van de Europese Commissie houdende aanmaning van de Lidstaat België, in het bijzonder het Vlaamse Gewest, tot volledige uitvoering van het voormelde arrest C-133/94 van het Europees Hof van Justitie van 2 mei 1996, bij gebreke waarvan dit Hof op grond van artikel 171, tweede lid, van het EG-Verdrag de Lidstaat opnieuw kan dagvaarden voor het Hof van Justitie en een dwangsom kan opleggen;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 27 januari 1998, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Leefmilieu en Tewerkstelling;
Na beraadslaging, Besluit :
Artikel 1.Het artikel 3 van het besluit van de Vlaamse regering van 23 maart 1989 houdende organisatie van de milieu-effectbeoordeling van bepaalde categorieën van hinderlijke inrichtingen, gewijzigd door de besluiten van 27 april 1994, 25 januari 1995, 24 mei 1995 en 4 februari 1997 wordt aangevuld met de volgende bepalingen : « 23° De volgende diepboringen, behalve boringen voor het onderzoek naar de stabiliteit van de grond, vanaf een diepte van 500 m of meer : a) geothermische boringen;b) boringen voor watervoorziening.24° Winningsbedrijven, met een totale voor winning bestemde oppervlakte van meer dan 10 ha, voor de winning van : a) turf;b) niet-metallische en niet-energetische delfstoffen voor zover niet opgenomen in sub 10°, zoals marmer, schist, zout, fosfaten, kaliumcarbonaat : - door ondergrondse ontginning; - in dagbouw; c) steenkool en bruinkool : - door ondergrondse ontginning; - in dagbouw; d) aardolie;e) aardgas;f) ertsen;g) bitumineuze schisten.25° De oppervlakte-installaties van de sub 24° bedoelde inrichtingen voor de winning van steenkool, aardolie, aardgas, ertsen en bitumineuze schisten.26° Installaties voor de vervaardiging van cement met een jaarcapaciteit van 500 000 ton of meer.27° De volgende energiebedrijven voor zover niet opgenomen in sub 3°, sub 11° en/of sub 19° : a) industriële installaties voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water met een warmtevermogen van ten minste 300 MW;b) opslag van gasvormige brandstoffen in ondergrondse reservoirs met een opslagcapaciteit van 200 000 m3 of meer;c) bovengrondse opslag van fossiele brandstoffen met een oppervlakte van 50 ha of meer;d) inrichting voor het industrieel briketteren van steenkool en bruinkool met een capaciteit van 200 000 ton per jaar of meer;e) inrichtingen voor de productie van hydro-elektrische energie met een vermogen (elektrisch) van 5 MW of meer.28° De volgende inrichtingen voor metaalbewerking voor zover niet opgenomen in sub 4° en/of sub 12°: a) ijzer- en staalfabrieken, inclusief gieterijen, smederijen, draadtrekkerijen en walserijen met een productiecapaciteit van 150 000 ton per jaar of meer;b) installaties voor de vervaardiging, inclusief smelten, raffinage, trekken en walsen van non-ferrometalen, met uitzondering van edele metalen, met een productiecapaciteit van 50 000 ton per jaar of meer;c) vervaardiging van pers-, trek- en stanswerk (grote stukken) met een productie-oppervlakte van 25 ha of meer;d) oppervlaktebehandeling en bekleding van metalen met een productiecapaciteit van 2 miljoen m2 bewerkte oppervlakte per jaar of meer;e) ketel- en reservoirbouw waarvan de productie-oppervlakte 40 ha of meer bedraagt;f) automobielfabrieken en -assemblagebedrijven en fabrieken van automobielmotoren met een capaciteit van 200 000 stuks per jaar of meer;g) scheepswerven met een langs de waterlijn gemeten lengte van 200 m;h) bouw en herstelling van luchtvaartuigen indien er motoren met een stuwkracht van 1 000 kN of meer of met een vermogen van 20 MW of meer getest worden;i) spoorwegmaterieelfabrieken waarvan de productie-oppervlakte 40 ha of meer bedraagt;j) inrichtingen voor het behandelen van metalen door het uitstampen door middel van springstoffen.29° Glasfabrieken met een productiecapaciteit van 200 000 ton per jaar of meer.30° De volgende chemische installaties voor zover niet opgenomen in sub 6° en/of sub 16° : a) behandeling van tussenproducten en vervaardiging van chemicaliën : - voor de productie of de behandeling van organische chemicaliën met een productiecapaciteit van 100 000 ton per jaar of meer; - voor de productie of de behandeling van anorganische chemicaliën met een productiecapaciteit van 250 000 ton per jaar of meer; b) productie van farmaceutische producten,verven, vernissen en peroxiden met een jaarcapaciteit van 30 000 ton of meer;c) productie van elastomeren met een jaarcapaciteit van 150 000 ton of meer;d) opslag van aardolie, petrochemische of chemische producten met een capaciteit van 200 000 ton of meer.31° De volgende inrichtingen behorende tot de voedings- en genotmiddelenindustrie : a) vervaardiging van plantaardige en/of dierlijke oliën en vetten met een productiecapaciteit van 300 000 ton per jaar of meer;b) conservenfabrieken voor dierlijke en plantaardige producten met een productiecapaciteit van 300 000 ton per jaar of meer;c) zuivelfabrieken met een productiecapaciteit van 300 000 ton per jaar of meer;d) bierbrouwerijen met een productiecapaciteit van 150 miljoen liter per jaar of meer;e) mouterijen met een productiecapaciteit van 150 000 ton per jaar of meer;f) inrichtingen voor het vervaardigen van suikerwaren en siroop met een productiecapaciteit van 50 000 ton per jaar of meer;g) installaties voor het slachten van dieren met een verwerkingscapaciteit van 50 000 ton vlees per jaar of meer;h) aardappelmeelfabrieken met een productiecapaciteit van 50 000 kg per uur of meer;i) vismeel- en traanfabrieken met een productiecapaciteit van 250 000 ton per jaar of meer;j) suikerfabrieken met een productiecapaciteit van 30 000 ton per dag of meer.32° De volgende inrichtingen behorende tot de textiel-, leder-, hout- en papierindustrie : a) wolwasserijen, wolontvettingsfabrieken en wolblekerijen met een capaciteit van 50 miljoen yards per jaar of meer;b) houtvezelplaat-, spaanderplaat-, duplex-, triplex- en multiplexfabrieken met een capaciteit van 200 ton per dag of meer;c) papierstof-, papier- en kartonfabrieken met een productiecapaciteit van 200 ton per dag of meer;d) vezelververijen met een afvalwaterstroom van 5 000 inwonerequivalenten per jaar of meer;e) installaties voor het produceren en bewerken van celstof met een productiecapaciteit van 200 ton per dag of meer;f) leerlooierijen met een afvalwaterstroom van 5 000 inwonerequivalenten per jaar of meer.33° De volgende inrichtingen behorende tot de rubberverwerkende industrie : vervaardigen en behandelen van producten op basis van elastomeren met een verwerkingscapaciteit van 150 000 ton per jaar of meer.34° De volgende andere inrichtingen : a) permanente race- en testbanen voor auto's en motorfietsen waarop gedurende 150 kalenderdagen per kalenderjaar wedstrijden, test- en/of oefenritten voor auto's en/of motorfietsen plaatsgrijpen;b) waterzuiveringsinstallaties voor de behandeling van rioolwaters met een capaciteit van 150 000 inwonerequivalenten of meer;c) stortplaatsen voor slibs die niet beantwoorden aan de criteria voor de aanwending als secundaire grondstoffen vastgesteld door het VLAREA van 17 december 1997, voor zover niet opgenomen in sub 7°, met een stortcapaciteit van 100 000 ton per jaar of meer;d) opslag van schroot, met inbegrip van voertuigwrakken of afgedankte voertuigen, met een opslagcapaciteit van meer dan 2 000 voertuigwrakken of meer dan 2 000 ton schroot;e) proefstanden voor motoren, turbines of reactoren indien motoren met een stuwkracht van 1 000 kN of meer of met een vermogen van 20 MW of meer worden beproefd;f) vervaardigen van kunstvezels van minerale oorsprong met een productiecapaciteit van 200 000 ton per jaar of meer;g) inrichtingen voor de vervaardiging, verpakking, lading van of vulling van patronen met kruit en explosieven met een opslagcapaciteit van 1 ton of meer;h) vilderijen met een verwerkingscapaciteit van 50 000 ton per jaar of meer.35° Wijzigingen van voornoemde inrichtingen en die uitsluitend of hoofdzakelijk dienen voor het ontwikkelen en beproeven van nieuwe methoden of producten die niet langer dan één jaar worden gebruikt.»
Art. 2.Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.
Art. 3.De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 10 maart 1998.
De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Leefmilieu en Tewerkstelling, Th. KELCHTERMANS