gepubliceerd op 30 oktober 2001
Besluit van de Vlaamse regering tot regeling van de subsidiëring van de kraamcentra
10 JULI 2001. - Besluit van de Vlaamse regering tot regeling van de subsidiëring van de kraamcentra
De Vlaamse Regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 5, § 1, II, 1°;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de Begroting, gegeven op 5 juli 2001;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat een functionele regelgeving ter vertaling van de regularisatie van de DAC-statuten in de kraamcentra de verdere financiering van deze diensten moet mogelijk maken zodat zij in staat blijven de salarissen uit te betalen;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° kraamcentrum : een dienst die kraamzorg biedt;2° kraamzorg : de totaliteit van zorgen, waaronder kraamhulp, die voor de pas bevallen moeder, haar baby en eventueel haar gezin moeten worden voorzien in de kraambedperiode;3° kraamhulp : de ondersteunende hulp aan kraamgezinnen op hygiënisch-verzorgend, huishoudelijk en psycho-sociaal vlak;4° kraambedperiode : de in doorsnee tien dagen durende periode die volgt op een bevalling en die beschouwd wordt als de natuurlijke periode die een vrouw nodig heeft om fysisch en psychisch weer op krachten te komen na een normale zwangerschap en bevalling;5° verzorgend personeel : de personeelsleden van een kraamcentrum die de kraamhulp uitvoeren;6° begeleidend personeel : de personeelsleden van een kraamcentrum die instaan voor het verrichten van de sociale onderzoeken en de begeleiding van de gebruikers, het verzorgend personeel en het hulp- en dienstverleningsproces;7° leidinggevend personeel : de personeelsleden van een kraamcentrum die instaan voor de leiding en de algemene beleidsvoering van de dienst;8° administratie : de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn van het departement Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;9° minister : het lid van de Vlaamse regering, bevoegd voor de bijstand aan personen. HOOFDSTUK II. - De subsidiëringsvoorwaarden Afdeling 1. - Voorwaarden betreffende de hulp- en dienstverlening
Art. 2.De volgende voorwaarden zijn van toepassing op het hulp- en dienstverleningsaanbod van een kraamcentrum : 1° het kraamcentrum biedt kraamhulp aan op verzoek van de gebruiker of zijn vertegenwoordiger;2° kraamhulp wordt enkel geboden in het natuurlijk thuismilieu van de gebruiker, naar gelang van de noden die worden beoordeeld op basis van een sociaal onderzoek;3° de door het kraamcentrum aangewende toewijzingscriteria mogen geen betrekking hebben op : a) de ideologische, filosofische en godsdienstige overtuiging van de gebruiker;b) het lidmaatschap van de gebruiker bij een organisatie of groepering;c) het al dan niet beroep doen op andere hulp- en dienstverleningsvormen;d) de financiële draagkracht van de gebruiker, tenzij dit zou inhouden dat de dienst zich prioritair richt naar gebruikers met een verhoogd risico op verminderde welzijnskansen;4° het kraamcentrum vordert een bijdrage van de gebruiker per gepresteerd uur; De minister kan nadere regels bepalen met betrekking tot de gebruikersbijdrage. Afdeling 2. - Voorwaarden betreffende het personeel
Art. 3.§ 1. Een verzorgend personeelslid beschikt bij de indiensttreding minimaal over of : - een diploma van het hoger beroepssecundair onderwijs of het hoger technisch secundair onderwijs, in een zorg- of pedagogische richting, behaald in dagonderwijs, onderwijs sociale promotie of in deeltijds beroepssecundair onderwijs; - een bekwaamheidsattest van polyvalent verzorgende of gezins- en bejaardenhelp(st)er, uitgereikt door een erkend opleidingscentrum. § 2. Een begeleidend personeelslid moet bij indiensttreding beschikken over of : - een diploma van het hoger onderwijs van het korte type in het studiegebied gezondheidszorg of het studiegebied sociaal agogisch werk, behaald in dagonderwijs of via sociale promotie; - een universitair diploma; - een diploma van het hoger onderwijs van het lange type. § 3. Een leidinggevend personeelslid moet bij de indiensttreding beschikken over of : - een universitair diploma; - een diploma van het hoger onderwijs van het lange type; - een diploma van het hoger onderwijs van het korte type aangevuld met vijf jaar ervaring als begeleidend personeelslid in een dienst voor kraamzorg, een dienst voor gezinszorg of een dienst voor logistieke hulp en aanvullende thuiszorg. Afdeling 3. - Voorwaarden betreffende de werking
Art. 4.§ 1. Het kraamcentrum registreert zijn activiteiten zowel naar onderwerp, doel, vorm, frequentie en doelgroep.
De minister kan nadere regels bepalen met betrekking tot deze registratie. § 2. Voor 1 mei bezorgt het kraamcentrum aan de administratie een werkingsverslag van het afgelopen jaar dat minstens de resultaten inhoudt van de in § 1 vermelde registratie.
De minister bepaalt de vorm en de inhoud van het werkingsverslag. § 3. Voor 1 mei bezorgt het kraamcentrum aan de administratie een financieel verslag van het afgelopen jaar dat minstens bestaat uit een winst- en verliesrekening met gedetailleerde opgave van alle subsidies en tegemoetkomingen afkomstig van andere openbare besturen, instellingen en privé-diensten.
De minister bepaalt de vorm en de inhoud van het financieel verslag. HOOFDSTUK III. - De subsidiëring
Art. 5.§ 1. Binnen de perken van de begrotingskredieten kan de minister subsidies toekennen aan de kraamcentra. § 2. De minister bepaalt hiertoe de kraamcentra die in aanmerking komen voor subsidiëring.
Art. 6.§ 1. Vanaf 1 januari 2001 bestaat de jaarsubsidie uit de som van : 1. 1 162 393 frank * het aantal toegewezen VTE aan verzorgend personeel;2. 1 222 908 frank * het aantal toegewezen VTE aan administratief personeel;3. 1 476 864 frank * het aantal toegewezen VTE aan begeleidend personeel;4. 1 953 794 frank * het aantal toegewezen VTE aan leidinggevend personeel. § 2. De minister bepaalt hiertoe per kraamcentrum het aantal VTE per functiecategorie.
Art. 7.Vanaf 1 januari 2002 bestaat de jaarsubsidie uit de som van : 1. 29.678,48 euro * het aantal toegewezen VTE aan verzorgend personeel; 2. 31.164,38 euro * het aantal toegewezen VTE aan administratief personeel; 3. 38.092,98 euro * het aantal toegewezen VTE aan begeleidend personeel; 4. 48.433,29 euro * het aantal toegewezen VTE aan leidinggevend personeel.
Art. 8.§ 1. Vanaf 1 januari 2003 worden de bedragen, vermeld in artikel 7, respectievelijk vervangen door wat volgt : 1° 30.453,72 euro; 2° 31.799,71 euro; 3° 39.201,98 euro; 4° 48.433,29 euro. § 2. Vanaf 1 januari 2004 worden de bedragen, vermeld in artikel 7, respectievelijk vervangen door wat volgt : 1° 31.192,74 euro; 2° 32.622,24 euro; 3° 40.637,76 euro; 4° 48.433,29 euro. § 3. Vanaf 1 januari 2005 worden de bedragen, vermeld in artikel 7, respectievelijk vervangen door wat volgt : 1° 31.802,06 euro; 2° 32.993,07 euro; 3° 40.858,93 euro; 4° 48.433,29 euro.
Art. 9.De bedragen vermeld in artikelen 6, 7 en 8 zijn uitgedrukt tegen 100 % op basis van de spilindex van toepassing op 1 januari 2001.
Binnen de perken van de begroting worden die subsidiebedragen geïndexeerd overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van het Rijk worden gekoppeld.
De voormelde koppeling aan het indexcijfer wordt evenwel berekend en toegepast overeenkomstig artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van het concurrentievermogen.
Art. 10.§ 1. Elk trimester wordt een voorschot uitgekeerd van 22,5 % van het totale jaarlijkse subsidiebedrag. Deze voorschotten worden uitbetaald voor het einde van de tweede maand van het trimester waarop ze betrekking hebben. § 2. Het saldo wordt berekend, toegekend en uitgekeerd na goedkeuring door de administratie van de in artikel 4 vermelde verslagen. HOOFDSTUK IV. - Het toezicht
Art. 11.De administratie oefent ter plaatse of op stukken toezicht uit met betrekking tot de naleving van de bepalingen van dit besluit.
Dit toezicht brengt het recht mee om het kraamcentrum en zijn activiteiten te bezoeken en om kennis te nemen van alle stukken en bescheiden die met de uitoefening van dit toezicht verband houden.
Het kraamcentrum verleent zijn volle medewerking aan de uitoefening van dit toezicht. Het bezorgt de administratie, op eenvoudig verzoek, de stukken die met de uitoefening van dit toezicht verband houden.
Art. 12.§ 1. Onverminderd de toepassing van artikel 57 en 58 van de wetten op de rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, kan de minister, als een kraamcentrum niet voldoet aan één of meerdere subsidiëringsvoorwaarden, als subsidiefraude wordt vastgesteld of als het kraamcentrum niet meewerkt aan de uitoefening van het in artikel 11 bedoelde toezicht, de vereffening van de subsidies geheel of gedeeltelijk stopzetten voor een door hem te bepalen termijn. Ook kan de minister de reeds vereffende subsidies geheel of gedeeltelijk terugvorderen voor een door hem te bepalen termijn.
Het voornemen van de minister tot stopzetting van de subsidiëring of tot terugvordering van subsidies wordt door de administratie aan het kraamcentrum verzonden met een aangetekende brief, waarin de mogelijkheden en de voorwaarden om een bezwaarschrift in te dienen worden vermeld. § 2. Op straffe van niet-ontvankelijkheid kan het kraamcentrum tot uiterlijk 45 dagen na ontvangst van het voornemen tot stopzetting van de subsidiëring of tot terugvordering van subsidies, hiertegen met een aangetekende brief een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de administratie. Het kraamcentrum kan hierin uitdrukkelijk vragen om te worden gehoord.
In voorkomend geval zal de minister binnen zestig dagen na ontvangst van dit bezwaarschrift zijn beslissing bevestigen of intrekken.
Als het kraamcentrum geen bezwaarschrift heeft ingediend binnen de gestelde termijn of als de minister zijn beslissing binnen de gestelde termijn heeft bevestigd, wordt de subsidiëring geheel of gedeeltelijk stopgezet, worden de subsidies geheel of gedeeltelijk teruggevorderd.
Als de minister zijn beslissing intrekt of als hij zijn beslissing binnen de gestelde termijn niet bevestigt, wordt de subsidiëring voortgezet of blijven de subsidies behouden. HOOFDSTUK V. - Overgangs- en slotbepalingen
Art. 13.De diplomavoorwaarden zoals bepaald in artikel 3 zijn enkel van toepassing op het personeel dat wordt aangeworven na datum van dit besluit.
De personeelsleden die voor datum van dit besluit waren tewerkgesteld in een welbepaalde functiecategorie in een kraamcentrum worden ambtshalve gelijkgesteld.
Art. 14.De subsidies die in de loop van 2001 reeds werden uitbetaald krachtens het besluit van de Vlaamse regering van 8 december 2000 houdende de toekenning van een niet-gereglementeerde subsidie aan de initiatiefnemers die personeelsleden te werk stellen in een gewezen DAC-statuut, zullen worden verrekend naar het derde voorschot 2001.
Het derde voorschot 2001 zal gelijk zijn aan het verschil tussen 67,5 % van de conform artikel 6 te berekenen jaarsubsidie en de reeds ontvangen subsidie in uitvoering van het in eerste lid vermelde besluit.
Vanaf het vierde voorschot 2001 gelden de bepalingen van artikel 10, § 1.
Art. 15.Dit besluit heeft uitwerking met ingang 1 januari 2001.
Art. 16.De Vlaamse minister, bevoegd voor de Bijstand aan Personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 10 juli 2001, De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, Mevr. M VOGELS