gepubliceerd op 06 augustus 2014
Besluit van de Vlaamse Regering tot vastlegging van de regels voor de erkenning en de subsidiëring van partnerorganisaties ter uitvoering van artikel 68, § 1, van het Woonzorgdecreet van 13 maart 2009
9 MEI 2014. - Besluit van de Vlaamse Regering tot vastlegging van de regels voor de erkenning en de subsidiëring van partnerorganisaties ter uitvoering van artikel 68, § 1, van het Woonzorgdecreet van 13 maart 2009
De Vlaamse Regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 `tot hervorming der instellingen', artikel 20;
Gelet op het Woonzorgdecreet van 13 maart 2009, artikel 68 § 1, gewijzigd door het decreet van 21 juni 2013 en artikel 72, eerste lid;
Gelet op het decreet van 21 juni 2013 houdende diverse bepalingen betreffende het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, artikel 82, eerste lid;
Gelet op het decreet van 8 juli 2011 houdende regeling van de begroting, de boekhouding, de toekenning van subsidies en de controle op de aanwending ervan, en de controle door het Rekenhof van 8 juli 2011, artikel 57;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 28 maart 2014;
Gelet op advies 55.929/3 van de Raad van State, gegeven op 30 april 2014 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK 1. - Definities
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder: 1° administrateur-generaal: de leidend ambtenaar van het agentschap;2° adviescommissie: de Adviescommissie voor Voorzieningen van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, vermeld in artikel 12 van het decreet van 7 december 2007 houdende de oprichting van de Strategische Adviesraad voor het Vlaamse Welzijns-, Gezondheids- en Gezinsbeleid en van de Adviescommissie voor Voorzieningen van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en (Kandidaat-)pleegzorgers;3° agentschap: het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid, opgericht bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap "Zorg en Gezondheid";4° beheersinstantie: de persoon of de personen die een partnerorganisatie vertegenwoordigen en die de partnerorganisatie in kwestie juridisch kan of kunnen binden;5° minister: de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het gezondheidsbeleid;6° partnerorganisatie: een rechtspersoon die deskundig is in een bepaald segment van de woonzorg. HOOFDSTUK 2. - Programmatie
Art. 2.De programmatie van de partnerorganisaties wordt per soort van partnerorganisatie opgenomen in bijlage 1 en 2, die bij dit besluit zijn gevoegd.
Art. 3.De minister bepaalt de nadere regels voor de evaluatiecriteria per soort van partnerorganisatie. HOOFDSTUK 3. - Erkenningsvoorwaarden
Art. 4.Om erkend te worden, moet een partnerorganisatie passen in de programmatie die erop van toepassing is en moet de partnerorganisatie op het ogenblik dat de erkenningsaanvraag wordt ingediend of binnen een termijn van maximaal één jaar vanaf de datum van de erkenningsbeslissing, voldoen aan: 1° de bepalingen van artikel 5 en 6;2° de specifieke erkenningsvoorwaarden per soort van partnerorganisatie, vermeld bijlage I en II bij dit besluit.
Art. 5.De partnerorganisatie moet kunnen aantonen dat ze door haar deskundigheid of expertise een bijzondere meerwaarde kan bieden aan de professionaliteit en de kwaliteit van de woonzorg in Vlaanderen.
Art. 6.De partnerorganisatie stelt daarvoor een actieplan op waarin ze haar werking en doelstellingen toelicht. Het actieplan kan betrekking hebben op onderzoek, coördinatie of organisatie van activiteiten of het verstrekken van advies met betrekking tot de beleidsdoelstellingen, gericht op thema's of doelgroepen binnen de geografische werkgebieden, vermeld in het Woonzorgdecreet van 13 maart 2009. HOOFDSTUK 4. - Erkenningsprocedure
Art. 7.Een partnerorganisatie kan worden erkend als de beheersinstantie aangetekend of tegen ontvangstbewijs bij het agentschap een aanvraag tot erkenning indient.
De erkenningsaanvraag bevat minstens de volgende gegevens: 1° een aanvraagformulier dat door het agentschap ter beschikking gesteld wordt en de volgende gegevens bevat: a) de naam en het adres van de beheersinstantie en de contactgegevens;b) de naam en het adres van de partnerorganisatie;c) de beoogde soort erkenning van de partnerorganisatie, de doelgroep, de activiteiten en de resultaatsgebieden;d) als dat van toepassing is, de regio en het werkgebied van de partnerorganisatie;2° als de partnerorganisatie een rechtspersoon is, met uitzondering van openbare besturen: de statuten van de partnerorganisatie en de eventuele wijzigingen ervan;3° de rechtsgeldige beslissing van de bevoegde beheersinstantie om de erkenning aan te vragen;4° de missie of visie van de partnerorganisatie;5° de organisatiestructuur, een organogram met bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de partnerorganisatie;6° een nominatieve lijst van alle medewerkers, met vermelding van hun wekelijkse arbeidsduur en kwalificatie, geordend per functie.
Art. 8.Een partnerorganisatie die in de programmatie past en die voldoet aan alle erkenningsvoorwaarden, vermeld in hoofdstuk 3, alsook aan de specifieke erkenningsvoorwaarden uit de desbetreffende bijlage bij dit besluit, wordt erkend voor onbepaalde duur.
Art. 9.De beslissing van de administrateur-generaal waarin de erkenning wordt verleend aan de partnerorganisatie, wordt binnen een termijn van vier maanden na de ontvangst van de ontvankelijke aanvraag aan de beheersinstantie bezorgd.
De erkenningsbeslissing bevat minstens de volgende gegevens: 1° de naam en het adres van de beheersinstantie;2° de naam en het adres van de partnerorganisatie;3° het erkenningsnummer;4° de ingangsdatum van de erkenning;5° de soort erkenning als partnerorganisatie;6° als dat van toepassing is, de regio en het werkgebied van de partnerorganisatie.
Art. 10.De beheersinstantie wordt binnen een termijn van vier maanden na de ontvangst van de ontvankelijke aanvraag aangetekend met kennisgeving van ontvangst op de hoogte gebracht van het voornemen tot weigering van een erkenning.
De mededeling van de beslissing, vermeld in het eerste lid, vermeldt ook de informatie over de mogelijkheid, de voorwaarden en de procedure om een gemotiveerd bezwaarschrift in te dienen bij het agentschap. Het bezwaarschrift wordt behandeld volgens de regels die zijn vastgesteld bij of ter uitvoering van hoofdstuk III van het decreet van 7 december 2007 houdende oprichting van de Strategische Adviesraad voor het Vlaamse Welzijns-, Gezondheids- en Gezinsbeleid en van een Adviescommissie voor Voorzieningen van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en (Kandidaat-)pleegzorgers.
Art. 11.Als de beheersinstantie geen bezwaarschrift indient binnen een maand na de ontvangst van de aangetekende zending, vermeld in artikel 10, wordt na het verstrijken van die termijn het voornemen van de administrateur-generaal van rechtswege geacht een weigeringsbeslissing te zijn. Het agentschap brengt de beheersinstantie daarvan aangetekend met kennisgeving van ontvangst op de hoogte binnen één maand na het verstrijken van die termijn. HOOFDSTUK 5. - Procedure voor de wijziging van de erkenning op verzoek van de partnerorganisatie
Art. 12.De beheersinstantie dient bij het agentschap aangetekend of tegen ontvangstbewijs een aanvraag tot wijziging van de erkenning in als ze de volgende gegevens wil wijzigen: 1° de naam en het adres van de beheersinstantie;2° de naam en het adres van de partnerorganisatie;3° als dat van toepassing is, de regio en het werkgebied van de partnerorganisatie;4° de statuten van de partnerorganisatie;5° een fundamentele herstructurering of herziening van de missie of visie van de organisatie. Een aanvraag tot wijziging van de erkenning is alleen ontvankelijk als ze alle nodige vermeldingen en stukken tot staving van de aangevraagde wijziging bevat.
Over de aanvraag tot wijziging van de erkenning wordt beslist op de wijze, vermeld in artikel 9 tot en met 11.
Als de aanvraag tot wijziging van de erkenning van een partnerorganisatie gevolgen heeft voor de subsidiëring van die partnerorganisatie, wordt die wijziging doorgevoerd met ingang van 1 januari van het jaar dat volgt op het jaar waarin de ontvankelijke aanvraag is ingediend. Die aanvraag moet voor 1 september ingediend worden. HOOFDSTUK 6. - Procedure voor de gedwongen wijziging, de schorsing en de intrekking van de erkenning
Art. 13.De administrateur-generaal kan de erkenning wijzigen, schorsen of intrekken als de erkende partnerorganisatie de algemene of de specifieke erkenningsvoorwaarden die erop van toepassing zijn niet naleeft.
De administrateur-generaal kan een voornemen tot wijziging, schorsing of intrekking van de erkenning nemen als: 1° de partnerorganisatie aangetekend met kennisgeving van ontvangst een aanmaning van het agentschap heeft ontvangen om zich te schikken naar de erkenningsvoorwaarden, vermeld in de aanmaning;2° de partnerorganisatie in kwestie niet aantoont dat ze zich naar die erkenningsvoorwaarden heeft geschikt binnen de termijn die het agentschap in de aanmaning heeft bepaald.
Art. 14.Het agentschap brengt de beheersinstantie aangetekend met kennisgeving van ontvangst op de hoogte van het gemotiveerde voornemen van de administrateur-generaal tot wijziging, schorsing of intrekking van de erkenning.
De aangetekende zending, vermeld in het eerste lid, bevat naast het voornemen ook de uitleg over de mogelijkheid, de voorwaarden en de procedure om een gemotiveerd bezwaarschrift in te dienen bij het agentschap. Het bezwaarschrift wordt behandeld volgens de regels die zijn vastgesteld bij of ter uitvoering van hoofdstuk III van het decreet van 7 december 2007 houdende oprichting van de Strategische Adviesraad voor het Vlaamse Welzijns-, Gezondheids- en Gezinsbeleid en van een Adviescommissie voor Voorzieningen van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en (Kandidaat-)pleegzorgers.
Art. 15.Als de beheersinstantie geen bezwaarschrift indient binnen een maand na de ontvangst van de aangetekende zending, vermeld in artikel 14, wordt na het verstrijken van die termijn een beslissing van de administrateur-generaal tot wijziging, schorsing of intrekking van de erkenning aangetekend met kennisgeving van ontvangst aan de beheersinstantie bezorgd.
Art. 16.De beslissing tot schorsing van de erkenning vermeldt de begindatum, de termijn van de schorsing en de voorwaarden die vervuld moeten worden om de schorsing in te trekken.
De administrateur-generaal bepaalt de termijn van de schorsing van de erkenning. Die termijn mag niet meer bedragen dan zes maanden. Op gemotiveerd verzoek van de beheersinstantie kan die termijn eenmaal voor maximaal dezelfde termijn worden verlengd. Die aanvraag wordt minstens dertig dagen voor de afloop van de initiële schorsingstermijn aangetekend of tegen ontvangstbewijs aan het agentschap bezorgd.
Als bij de beëindiging van de schorsingstermijn nog niet aan alle erkenningsvoorwaarden is voldaan, wordt de procedure tot intrekking van de erkenning ingesteld conform artikel 13.
Art. 17.De beslissing tot intrekking van de erkenning heeft uitwerking op de datum, vermeld in de beslissing. HOOFDSTUK 7. - Procedure voor de intrekking van de erkenning als partnerorganisatie op verzoek van de partnerorganisatie
Art. 18.De administrateur-generaal kan de erkenning ook intrekken als een partnerorganisatie daar aangetekend of tegen ontvangstbewijs rechtsgeldig om verzoekt. De beslissing van de administrateur-generaal wordt binnen een termijn van drie maanden na de indiening van het verzoek, aangetekend met kennisgeving van ontvangst, aan de partnerorganisatie bezorgd. De intrekking van de erkenning als partnerorganisatie heeft de onmiddellijke verdwijning uit de programmatie van de soort van partnerorganisatie tot gevolg.
Art. 19.Als de beheersinstantie van een partnerorganisatie tot de vrijwillige stopzetting van de activiteiten als partnerorganisatie beslist, moet het agentschap daarvan drie maanden vooraf op de hoogte gebracht worden, met opgave van de datum waarop die beslissing uitwerking heeft. De vrijwillige stopzetting van de activiteiten als partnerorganisatie heeft de onmiddellijke verdwijning uit de programmatie van de soort van partnerorganisatie tot gevolg. HOOFDSTUK 8. - Subsidiëring
Art. 20.Om in aanmerking te komen voor subsidiëring, moet de partnerorganisatie: 1° de algemene en de specifieke erkenningsvoorwaarden naleven die op de soort van partnerorganisatie van toepassing zijn;2° een boekhouding voeren volgens de algemene boekhoudregels die van toepassing zijn op de rechtsvorm ervan als vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 13 januari 2006 betreffende de boekhouding en het financieel verslag voor de voorzieningen in bepaalde sectoren van het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin.Het boekjaar vangt aan op 1 januari en eindigt op 31 december.
Art. 21.De Vlaamse Regering bepaalt het subsidiebedrag per partnerorganisatie, afhankelijk van de beschikbare begrotingskredieten.
Art. 22.Elk jaar bezorgt de partnerorganisatie een activiteitenverslag en een financieel verslag over het werkjaar in kwestie, en een jaarplanning met de activiteiten en doelstellingen voor het daarop volgende werkjaar aan het agentschap, uiterlijk op 31 maart van het jaar dat volgt op het jaar waarop de subsidies betrekking hebben.
Art. 23.Als het totaal van de kosten, die gemaakt zijn overeenkomstig de subsidievoorwaarden, vermeld in artikel 20, niet het volledige subsidiebedrag dekt, zal het overeenkomstige resterende bedrag niet worden uitbetaald of teruggevorderd van de partnerorganisatie. HOOFDSTUK 9. - Toezicht op de naleving van de erkennings- en subsidievoorwaarden
Art. 24.Het agentschap is belast met de aansturing van de werking van de erkende partnerorganisaties en de naleving van de erkennings- en subsidievoorwaarden en kan terzake alle gegevens opvragen.
Art. 25.Het agentschap Zorginspectie, opgericht bij het besluit van de Vlaamse Regering van 26 maart 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap Zorginspectie is belast met het toezicht op de werking van de partnerorganisaties overeenkomstig artikel 72 van het Woonzorgdecreet. HOOFDSTUK 1 0. - Procedure voor terugvordering van een subsidie
Art. 26.De administrateur-generaal kan het maximale subsidiebedrag niet volledig uitbetalen of het reeds uitbetaalde bedrag aan voorschotten gedeeltelijk of volledig terugvorderen voor een door hem te bepalen termijn, als de partnerorganisatie de subsidievoorwaarden niet naleeft of niet voldoende kosten kan aantonen die voldoen aan de overeenkomstige subsidievoorwaarden.
Art. 27.Het agentschap brengt de beheersinstantie van de partnerorganisatie aangetekend met kennisgeving van ontvangst, op de hoogte van het gemotiveerde voornemen van de administrateur-generaal tot terugvordering van de subsidie.
Art. 28.De aangetekende zending, vermeld in artikel 14, bevat naast het voornemen ook de mogelijkheid, de voorwaarden en de procedure om een gemotiveerd bezwaarschrift bij het agentschap in te dienen.
Art. 29.Als de beheersinstantie van de partnerorganisatie geen bezwaarschrift indient binnen vijftien dagen na de ontvangst van de aangetekende zending, vermeld in artikel 27, wordt na het verstrijken van die termijn, de beslissing van de administrateur-generaal tot terugvordering van de subsidie, aangetekend met kennisgeving van ontvangst, aan de beheersinstantie bezorgd. Als de beheersinstantie wel tijdig een bezwaarschrift heeft ingediend, kan de minister beslissen om het voornemen, vermeld in artikel 27, te bevestigen of in te trekken. HOOFDSTUK 1 1. - Slotbepalingen
Art. 30.De volgende regelgevende teksten hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2014: 1° artikel 52 van het decreet van 21 juni 2013 houdende diverse bepalingen betreffende het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin;2° dit besluit.
Art. 31.De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, en de Vlaamse minister bevoegd voor het gezondheidsbeleid, zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 9 mei 2014.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN
Bijlage I. Het Vlaams expertisecentrum dementie HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Artikel 1.De opdracht van het Vlaams expertisecentrum dementie als unieke partnerorganisatie van de Vlaamse Gemeenschap kadert in artikel 68 § 1 van het Woonzorgdecreet van 13 maart 2009, gewijzigd bij artikel 52 van het decreet van 21 juni 2013, om de professionaliteit en de kwaliteit van de woonzorg te stimuleren. Meer specifiek gaat het om de ondersteuning van de zorg voor en de begeleiding van personen met dementie en hun omgeving.
Art. 2.In deze bijlage wordt verstaan onder: 1° actieplan: een document, opgemaakt door het Vlaams expertisecentrum dementie, dat het beleidsplan concretiseert, rekening houdend met de specifieke overkoepelende opdracht van het centrum;2° beleidsplan: een document dat de missie en de doelstellingen van het Vlaams expertisecentrum dementie en de beoogde resultaten vastlegt;3° zorgactoren: alle zorg- en dienstverleners die in Vlaanderen in contact (kunnen) komen met personen met dementie en hun omgeving, zowel professioneel als vrijwillig, zowel formeel als informeel, zowel residentieel als niet-residentieel. HOOFDSTUK 2. - Specifieke erkenningsvoorwaarden
Art. 3.Met behoud van de toepassing van artikel 68, § 1, van het Woonzorgdecreet van 13 maart 2009 en van artikels 4, 5 en 6 van dit besluit, gelden voor het Vlaams expertisecentrum dementie de onderstaande specifieke erkenningsvoorwaarden: 1° voorwaarden voor de dienstverlening: a) het Vlaams expertisecentrum dementie verstrekt op een voor de gebruiker en de verwijzer begrijpbare wijze informatie over het zorgverleningsaanbod inzake dementie;b) het Vlaams expertisecentrum dementie formuleert zijn missie en visie, afgestemd met die van de regionale expertisecentra dementie, vertaalt ze in duidelijke doelstellingen en een actieplan en realiseert daarbij concrete afstemming tussen de regionale expertisecentra dementie;c) het Vlaams expertisecentrum dementie werkt samen en maakt afspraken met externe relevante actoren, zoals patiëntenorganisaties, voor de realisatie van zijn doelstellingen en opdracht;d) het Vlaams expertisecentrum dementie sensibiliseert tot een genuanceerde visie op dementie;e) het Vlaams expertisecentrum dementie bouwt wetenschappelijke expertise op en brengt die op een begrijpelijke wijze over aan alle belanghebbenden;f) het Vlaams expertisecentrum dementie volgt de internationale ontwikkelingen inzake dementie;g) het Vlaams expertisecentrum dementie informeert en adviseert de overheid en is voor de overheid het eerste aanspreekpunt inzake dementiebeleid;h) het Vlaams expertisecentrum dementie bouwt aan een beleid rond vorming, training en opleiding voor de Vlaamse zorgactoren;2° voorwaarden voor de omkadering: a) volgens de statuten beantwoordt het hoofddoel van het Vlaams expertisecentrum dementie aan artikel 68, § 1, van het Woonzorgdecreet van 13 maart 2009;b) het Vlaams expertisecentrum dementie is minstens 32 uur per week bereikbaar tijdens de kantooruren, met een passende spreiding over alle werkdagen;c) gezien het belang van afstemming met de regionale expertisecentra dementie organiseert het Vlaams expertisecentrum dementie een periodiek overleg met een medewerkersvertegenwoordiging van de regionale expertisecentra dementie;d) het Vlaams expertisecentrum dementie zet in op empowerment van personen met dementie en hun omgeving;e) het Vlaams expertisecentrum dementie organiseert periodiek en op gestructureerde wijze intern overleg met het personeel;f) het Vlaams expertisecentrum dementie volgt het functioneren van het personeel;g) het Vlaams expertisecentrum dementie evalueert op regelmatige tijdstippen zijn werking, in het bijzonder het vormings-, trainings- en opleidingsbeleid, en gaat de tevredenheid van de gebruikers na;h) het Vlaams expertisecentrum dementie beschikt over een duidelijke organisatiestructuur met organogram en functiebeschrijvingen;i) de hiërarchisch leidinggevende van elk regionaal expertisecentrum dementie is automatisch lid van de raad van bestuur en de algemene vergadering van het Vlaams expertisecentrum dementie.Als een regionaal expertisecentrum zijn werking als partnerorganisatie stopt, wordt ook zijn plaats in de raad van bestuur en de algemene vergadering van het Vlaams expertisecentrum dementie vacant tot er in vervanging voorzien is; j) het Vlaams expertisecentrum dementie garandeert aan de regionale expertisecentra dementie en de zorgactoren een klachtrecht en zorgt voor een adequate en objectieve behandeling van de klachten. HOOFDSTUK 3. - Subsidiëring
Art. 4.Binnen de beschikbare begrotingskredieten wordt vanaf 1 januari 2014 per kalenderjaar een jaarlijkse subsidie van 272.525,00 (tweehonderd tweeënzeventig duizend vijfhonderdvijfentwintig euro) vastgelegd voor het Vlaams expertisecentrum dementie.
Binnen de beperking van de begrotingskredieten wordt dat bedrag jaarlijks geïndexeerd.
Het subsidiebedrag aan het Vlaams expertisecentrum dementie wordt geïndexeerd overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld. Die koppeling aan het indexcijfer wordt berekend en toegepast overeenkomstig artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen. De basisindex is de index die van toepassing is op 1 januari 2014. De koppeling aan het prijsindexcijfer gebeurt op 1 januari van het jaar dat op de indexsprong volgt.
Art. 5.§ 1. Om voor subsidiëring in aanmerking te komen, moet het Vlaams expertisecentrum dementie voldoen aan de volgende voorwaarden: 1° erkend zijn gedurende het werkingsjaar of het gedeelte ervan waarvoor de subsidies worden toegekend;2° de activiteiten uit zijn actieplan uitvoeren en evalueren;3° een jaarplanning opstellen voor het volgende werkingsjaar. § 2. Aan het agentschap worden door het Vlaams expertisecentrum dementie een jaarverslag en een financieel verslag van het werkingsjaar in kwestie en een jaarplanning van het daaropvolgende werkingsjaar bezorgd. In afwijking van artikel 22 van dit besluit moeten deze documenten uiterlijk op 31 mei van het jaar dat volgt op het werkingsjaar in kwestie aan het agentschap worden bezorgd.
De documenten worden elektronisch aan het agentschap bezorgt. Als dat niet mogelijk is, worden ze met de post of per fax verstuurd. § 3. Het activiteitenverslag bevat alle gegevens over de activiteiten en de evaluatie van de doelstellingen vastgelegd in het jaarplan van het werkingsjaar in kwestie, zodat het agentschap de werking van het Vlaams expertisecentrum dementie kan evalueren. § 4. Het jaarplan moet aan de volgende voorwaarden voldoen: 1° het past in het Vlaamse beleid ten aanzien van personen met dementie en hun omgeving;2° het omvat de strategische en operationele doelstellingen van het Vlaams expertisecentrum dementie;3° de uitvoering is afgestemd op de ondersteuning en de onderlinge afstemming van de regionale expertisecentra dementie. § 5. Het financiële verslag omvat: 1° de staat van ontvangsten en uitgaven, gegroepeerd per kosten- en inkomstensoort die betrekking heeft op de werking van het Vlaams expertisecentrum dementie in het werkjaar in kwestie;2° de oorsprong, de omvang en de besteding van de eventuele middelen die verkregen worden buiten de hier bepaalde subsidies en die aangewend worden om de activiteiten te realiseren;3° een genummerde lijst van de kosten die gemaakt zijn, met een verwijzing naar de begunstigde, het bedrag, de omschrijving van het voorwerp van de kost en de kostensoort.De originele bewijsstukken houdt de begunstigde bij; 4° als dat van toepassing is, een afschrijvingstabel met de lopende en de nieuwe afschrijvingen;5° de besteding van de subsidie aan personeelskosten per medewerker, met vermelding van de functie, de tewerkstellingstijd en het brutoloon. De staat van ontvangsten en uitgaven of de resultatenrekening, vermeld in het eerste lid, geeft, onder meer, informatie over: 1° de besteding van de subsidie per kostensoort en in het bijzonder over: de besteding van de subsidie aan personeelskosten per medewerker, met vermelding van de functie, de tewerkstellingstijd en het brutoloon;2° de besteding van de subsidie, verdeeld volgens de activiteiten, vermeld in de jaarplanning.
Art. 6.Alleen de kosten die betrekking hebben op de uitvoering van de activiteiten, vermeld in het goedgekeurde jaarplan, verminderd met de opbrengsten uit de activiteiten, vermeld in het goedgekeurde jaarplan, kunnen in rekening worden gebracht.
Als het Vlaams expertisecentrum dementie uitzonderlijke en onvoorziene uitgaven doet voor activiteiten die niet in het jaarplan opgenomen zijn, moet het agentschap daarvoor toestemming verlenen.
De volgende uitgavencategorieën komen voor subsidie in aanmerking: 1° werkingskosten a) beheers- en werkingskosten, rechtstreeks verbonden aan de opdracht: 1.de huur van lokalen; 2. energiekosten, telefoonkosten en kosten voor administratie;3. de huren of aankoop van computerapparatuur en software;4. verplaatsings- en verblijfskosten.Deze kosten mogen de bedragen die van kracht zijn voor het personeel van de Vlaamse overheid niet overschrijden; 5. de huuren van personenwagens om acties uit te voeren die behoren tot actieplan maar niet de aankoop van wagens;6. reis- en verblijfskosten in het buitenland en reis- en verblijfskosten van buitenlandse experten als die reizen voorafgaand door het agentschap zijn goedgekeurd;7. voor de aankoop van uitrustingsgoederen voor een totaalbedrag als dat hoger is 5% van het toegekende subsidiebedrag binnen het betreffende subsidiejaar, moet er op voorhand toestemming worden verleend door het agentschap;8. uitrustingsgoederen komen voor subsidiëring in aanmerking als de kosten ervan gespreid worden afgeschreven.De afschrijvingstermijn voor informatica-apparatuur, hard- en software, bedraagt ten minste drie jaar, voor meubilair en andere uitrustingsgoederen ten minste vijf jaar; b) werkingskosten die niet subsidiabel zijn: 1.restaurantkosten; 2. kosten die verbonden zijn aan leningen;2° personeelskosten a) de geïndexeerde brutosalarissen;b) de RSZ-werkgeversbijdrage;c) de wettelijke verzekeringen;d) alle andere wettelijke of reglementaire vergoedingen en toelagen bij het salaris. Als de resultatenrekening van een partnerorganisatie een bepaald jaar een batig saldo vertoont, bouwt de dienst reserves op. Die reserves worden aangewend om uitgaven te financieren die bijdragen tot de realisatie van de opdracht van de partnerorganisatie.
Het agentschap gaat de concrete aanwending van de reserves na in het kader van hoofdstuk 4 van deze bijlage en hoofdstuk 10 van dit besluit.
Reserves, ontstaan uit de activiteiten georganiseerd in het kader van het goedgekeurde jaarplan en dus subsidiabel zijn, en die op het ogenblik van het afsluiten van het boekjaar meer bedragen dan de jaarlijkse subsidie-enveloppe, vermeld in dit artikel, worden voor het bedrag dat de jaarlijkse subsidie-enveloppe overschrijdt, teruggestort aan de Vlaamse Gemeenschap.
Art. 7.De subsidie, vermeld in artikel 3, wordt vereffend door betaling van een voorschot van maximaal 45% van dat bedrag na de ondertekening van het subsidiebesluit van het jaar waarop de subsidie betrekking heeft en van een voorschot van maximaal 45% van dat bedrag op het einde van het tweede trimester van dat jaar.
Het saldo van maximaal 10% zal worden betaald nadat het agentschap het activiteitenverslag over het jaar waarop de subsidie betrekking heeft, alsook het financiële verslag heeft goedgekeurd uiterlijk vóór 1 september van het daaropvolgende jaar. Daarvoor bezorgt het Vlaams expertisecentrum dementie het activiteitenverslag, de jaarplanning en het financiële verslag uiterlijk op 31 mei van het jaar dat volgt op het werkingsjaar in kwestie aan het agentschap.
De bedragen van de voorschotten en de saldi worden overgeschreven naar het rekeningnummer dat het Vlaams expertisecentrum dementie aan het agentschap heeft meegedeeld.
Als het uitbetaalde bedrag aan voorschotten het uiteindelijk verantwoorde subsidiebedrag overschrijdt, zal het te veel betaalde subsidiebedrag worden teruggevorderd conform hoofdstuk 10 van dit besluit. HOOFDSTUK 4. - Toezicht op de naleving van de erkennings- en subsidievoorwaarden
Art. 8.Het agentschap is belast met de aansturing van de werking van het Vlaams expertisecentrum dementie.
Art. 9.De subsidie van de Vlaamse Gemeenschap kan worden teruggevorderd ten aanzien van het Vlaams expertisecentrum dementie in één of meer van de volgende gevallen: 1° als het Vlaams expertisecentrum dementie de verbintenissen voortvloeiend uit het erkenningsbesluit niet nakomt;2° als bij het Vlaams expertisecentrum dementie fraude wordt vastgesteld bij de aanwending van de subsidie;3° als het Vlaams expertisecentrum dementie de erkenning als partnerorganisatie van de Vlaamse Gemeenschap wil beëindigen. HOOFDSTUK 5. - Overgangsbepalingen
Art. 10.Het Expertisecentrum Dementie Vlaanderen vzw dat in het werkingsjaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit een convenant met de Vlaamse Gemeenschap heeft gesloten, wordt geacht van rechtswege in de programmatie te passen en erkend te zijn als Vlaams expertisecentrum dementie vanaf de inwerkingtreding van dit besluit op voorwaarde dat het voldoet aan artikel 4, 5 en 6 van dit besluit en aan artikel 3 van deze bijlage.
Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 9 mei 2014 tot vastlegging van de regels voor de erkenning en de subsidiëring van partnerorganisaties ter uitvoering van artikel 68, § 1, van het Woonzorgdecreet van 13 maart 2009.
Brussel, 9 mei 2014.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN
Bijlage II. De regionale expertisecentra dementie HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Artikel 1.De organisatie van een regionaal expertisecentrum dementie als partnerorganisatie van de Vlaamse Gemeenschap past in de ondersteuning van de zorg voor en de begeleiding van personen met dementie en hun omgeving, die door artikel 68, § 1, van het Woonzorgdecreet van 13 maart 2009 geregeld wordt, hierna Woonzorgdecreet te noemen, zoals gewijzigd bij artikel 52 van het decreet van 21 juni 2013 houdende diverse bepalingen betreffende het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, hierna het Mozaïekdecreet te noemen.
Art. 2.In deze bijlage wordt verstaan onder: 1° actieplan: een document, jaarlijks opgemaakt door het regionaal expertisecentrum, dat het beleidsplan concretiseert, rekening houdend met de specifieke erkenningsvoorwaarden van het regionale expertisecentrum dementie;2° beleidsplan: een document dat de missie en de doelstellingen van het regionaal expertisecentrum dementie en de beoogde resultaten vastlegt;3° zorgactoren: alle zorg- en dienstverleners die in Vlaanderen in contact (kunnen) komen met personen met dementie en hun omgeving, zowel professioneel als vrijwillig, zowel formeel als informeel, zowel residentieel als niet-residentieel. HOOFDSTUK 2. - Programmatie
Art. 3.Binnen de perken van de begrotingskredieten kan het aantal regionale expertisecentra dementie, erkend als partnerorganisatie, maximaal negen bedragen.
Het maximaal aantal regionale expertisecentra per provincie wordt als volgt bepaald: 1° provincie Antwerpen: twee;2° provincie Limburg: één;3° provincie Oost-Vlaanderen: twee;4° provincie West-Vlaanderen: twee;5° provincie Vlaams-Brabant: één;6° het Brussels Hoofdstedelijk Gewest: één. Het werkingsgebied van een regionaal expertisecentrum dementie moet passen in de programmatie en valt samen met een of meer zorgregio (`s) - niveau regionale stad.
De werkgebieden van de negen regionale expertisecentra dementie moeten in hun totaliteit heel Vlaanderen bedekken.
Art. 4.Het gemotiveerde verzoek om als eventueel vervangend regionaal expertisecentrum dementie en erkende partnerorganisatie toe te treden, wordt per aangetekende brief gericht aan het agentschap.
Art. 5.De erkenning gebeurt door de administrateur-generaal, die vooraf het advies van het Vlaams expertisecentrum dementie inwint.
Art. 6.De criteria die worden gehanteerd om te beslissen over de erkenning van een lid hebben minstens betrekking op: 1° de regionale spreiding;2° de aantoonbare kennis en ervaringsdeskundigheid op het vlak van de ondersteuning van acties inzake de zorg voor en de begeleiding van personen met dementie en hun omgeving;3° een door het agentschap goedgekeurd actieplan. HOOFDSTUK 3. - Specifieke erkenningsvoorwaarden
Art. 7.Met behoud van de toepassing van artikel 68, § 1, van het Woonzorgdecreet van 13 maart 2009 en artikel 4, 5 en 6 van dit besluit, gelden voor de regionale expertisecentra dementie de onderstaande specifieke erkenningsvoorwaarden: 1° voorwaarden voor de dienstverlening: a) het regionaal expertisecentrum dementie verstrekt op een voor de gebruiker en verwijzer begrijpbare wijze informatie over zijn aanbod inzake dementie;b) het regionaal expertisecentrum dementie stemt zijn missie en visie af met die van de andere regionale expertisecentra dementie en van het Vlaams expertisecentrum dementie, vertaalt ze in duidelijke doelstellingen en een jaarplan en realiseert ze in concrete afstemming met het Vlaamse expertisecentrum dementie;c) het regionaal expertisecentrum dementie werkt samen en maakt afspraken met externe relevante actoren, zoals patiëntenorganisaties, voor de realisatie van zijn opdracht en doelstellingen;d) het regionaal expertisecentrum dementie zorgt voor een passende doorverwijzing als een hulpvraag buiten zijn wettelijke opdracht valt;e) het regionaal expertisecentrum dementie sensibiliseert tot een genuanceerde visie en positieve beeldvorming op dementie;f) het regionaal expertisecentrum dementie ontwikkelt een vormings-, trainings- en opleidingsbeleid in nauwe samenwerking en afstemming met het Vlaams expertisecentrum dementie;2° voorwaarden voor de omkadering: a) het regionaal expertisecentrum dementie stelt minstens twee voltijdsequivalenten personeelsleden te werk, van wie minimaal één voltijdsequivalent dementie-expert;b) de medewerkers volgen samen, gespreid over een periode van maximaal twee jaar, in totaal minstens zestig uur bijscholing over relevante onderwerpen;3° voorwaarden voor de werking: a) volgens de statuten beantwoordt het hoofddoel van het regionaal expertisecentrum dementie aan artikel 68, § 1, van het Woonzorgdecreet van 13 maart 2009;b) het regionaal expertisecentrum dementie is minstens 32 uur per week bereikbaar tijdens de kantooruren, met een passende spreiding over alle werkdagen;c) het regionaal expertisecentrum dementie zet in op empowerment van personen met dementie en hun omgeving;d) het regionaal expertisecentrum dementie signaleert behoeften van de zorgactoren en formuleert zo nodig suggesties voor afstemming en bijsturing van het beleid aan lokale en regionale overheden;e) het regionaal expertisecentrum dementie evalueert op regelmatige tijdstippen zijn werking.Het evalueert regelmatig of de doelstellingen bereikt zijn en stuurt afhankelijk van de resultaten de doelstellingen bij; f) het regionaal expertisecentrum dementie gaat de tevredenheid van de zorgactoren en zijn gebruikers na en stuurt afhankelijk daarvan zijn werking bij;g) het regionaal expertisecentrum dementie beschikt over een duidelijke organisatiestructuur en functieomschrijvingen;h) het regionaal expertisecentrum dementie garandeert aan de zorgactoren en de gebruikers een klachtrecht en zorgt voor een adequate en objectieve behandeling van de klachten;i) de hiërarchisch leidinggevende van het regionaal expertisecentrum dementie is lid van de raad van bestuur en de algemene vergadering van het Vlaams expertisecentrum dementie. HOOFDSTUK 4. - Subsidiëring
Art. 8.Binnen de beschikbare begrotingskredieten wordt aan een regionaal expertisecentrum dementie per werkingsjaar een subsidie-enveloppe van 122.275 euro (honderdtweeëntwintigduizend tweehonderdvijfenzeventig euro) toegekend.
Binnen de beperking van de beschikbare begrotingskredieten wordt dat bedrag jaarlijks geïndexeerd.
Het subsidiebedrag aan de regionale expertisecentra dementie wordt geïndexeerd overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld. Die koppeling aan het indexcijfer wordt berekend en toegepast overeenkomstig artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen. De basisindex is de index die van toepassing is op 1 januari 2014. De koppeling aan het prijsindexcijfer gebeurt op 1 januari van het jaar dat op de indexsprong volgt.
Art. 9.§ 1. Om voor subsidiëring in aanmerking te komen, moet een regionaal expertisecentrum dementie als vermeld in artikel 1, voldoen aan de volgende voorwaarden: 1° erkend zijn gedurende het werkingsjaar in kwestie of het gedeelte ervan waarvoor de subsidies worden toegekend;2° de activiteiten uit het actieplan uitvoeren en de resultaten ervan evalueren;3° een jaarplanning opstellen voor het volgende werkingsjaar. § 2. Elk regionaal expertisecentrum dementie bezorgt een jaarverslag van het werkingsjaar in kwestie en een jaarplanning van het daaropvolgende werkingsjaar aan het Vlaams expertisecentrum dementie dat het inhoudelijke werkingsverslag integreert binnen het eigen jaarverslag en aan het agentschap bezorgt. In afwijking van artikel 22 van dit besluit worden deze documenten aan het agentschap bezorgd uiterlijk op 31 mei van het jaar dat volgt op het werkingsjaar in kwestie.
Deze documenten worden elektronisch aan het agentschap bezorgd. Als dit niet mogelijk is, worden ze met de post of per fax verstuurd.
Het financiële verslag wordt door elk regionaal expertisecentrum dementie afzonderlijk opgestuurd naar het agentschap tegen uiterlijk 31 mei van het jaar dat volgt op het werkingsjaar in kwestie. § 3. Het geïntegreerde jaarverslag bevat alle gegevens over de activiteiten en de evaluatie van de doelstellingen per werkingsjaar, zodat het agentschap de werking van het regionaal expertisecentrum dementie kan evalueren. § 4. Het jaarplan moet aan de volgende voorwaarden voldoen: 1° het past in het Vlaamse beleidsplan ten aanzien van personen met dementie en hun omgeving;2° het omvat de strategische en operationele doelstellingen van het regionaal expertisecentrum dementie voor het volgende werkingsjaar;3° het is afgestemd met het jaarplan en de doelstellingen van het Vlaams expertisecentrum dementie. § 5. Het financiële verslag omvat: 1° de staat van ontvangsten en uitgaven, gegroepeerd per kosten- en inkomstensoort, over de werking van het regionaal expertisecentrum dementie in het werkingsjaar in kwestie;2° de oorsprong, de omvang en de besteding van de eventuele middelen die verkregen worden buiten de hier bepaalde subsidies en die aangewend worden om de activiteiten te realiseren;3° een genummerde lijst van de kosten die gemaakt zijn, met een verwijzing naar de begunstigde, het bedrag, de omschrijving van het voorwerp van de kosten en de kostensoort.De begunstigde houdt de originele bewijsstukken bij; 4° als van toepassing is, een afschrijvingstabel met de lopende en de nieuwe afschrijvingen;5° de besteding van de subsidie aan de personeelskosten per medewerker, met vermelding van de functie, de tewerkstellingstijd en het brutoloon. De staat van ontvangsten en uitgaven of de resultatenrekening, vermeld in het eerste lid, geeft, onder meer, informatie over de besteding van de subsidie per kostensoort en in het bijzonder over de besteding van de subsidie aan de personeelskosten per medewerker, met vermelding van de functie, de tewerkstellingstijd en het brutoloon.
Art. 10.Alleen de kosten die betrekking hebben op de uitvoering van de activiteiten, vermeld in het jaarplan, verminderd met de opbrengsten uit de activiteiten vermeld in het jaarplan, kunnen in aanmerking worden genomen voor subsidiëring.
Als het regionaal expertisecentrum dementie uitzonderlijke en onvoorziene uitgaven doet voor activiteiten die niet in het jaarplan zijn opgenomen moet het agentschap daarvoor de toestemming verlenen.
De volgende uitgavencategorieën komen voor subsidie in aanmerking: 1° werkingskosten: a) beheers- en werkingskosten, rechtstreeks verbonden aan de opdracht: 1.de huur van lokalen; 2. energiekosten, telefoonkosten en kosten voor administratie;3. de huur of aankoop van computerapparatuur en software;4. verplaatsings- en verblijfskosten.Die kosten mogen de bedragen die van kracht zijn voor het personeel van de Vlaamse overheid, niet overschrijden; 5. de huur van personenwagens om acties uit te voeren die behoren tot het jaarplan, maar niet de aankoop van wagens;6. reis- en verblijfskosten in het buitenland en reis- en verblijfskosten van buitenlandse experten als die reizen voorafgaand door het agentschap zijn goedgekeurd;7. voor de aankoop van uitrustingsgoederen voor een totaalbedrag dat hoger is dan 5% van het toegekende subsidiebedrag binnen het betreffende subsidiejaar, moet er op voorhand toestemming worden verleend door het agentschap;8. uitrustingsgoederen komen voor subsidiëring in aanmerking als de kosten ervan gespreid worden afgeschreven.De afschrijvingstermijn voor informatica-apparatuur, hard- en software, bedraagt ten minste drie jaar, voor meubilair en andere uitrustingsgoederen ten minste vijf jaar; b) werkingskosten die niet subsidiabel zijn: 1.restaurantkosten; 2. kosten die verbonden zijn aan leningen;2° personeelskosten: a) de geïndexeerde brutosalarissen;b) de RSZ-werkgeversbijdrage;c) de wettelijke verzekeringen;d) alle andere wettelijke of reglementaire vergoedingen en toelagen bij het salaris. Als de resultatenrekening van een regionaal expertisecentrum dementie een bepaald jaar een batig saldo vertoont, bouwt het centrum reserves op. Die reserves worden aangewend om uitgaven te financieren die bijdragen tot de realisatie van de opdracht van de partnerorganisatie.
De organisator kan op de volgende wijze reserves opbouwen met de subsidies, vermeld in dit besluit: 1° de reserves worden aangewend om de specifieke dienstverlening, vermeld in dit besluit, te kunnen realiseren;2° maximaal 20% van de jaarlijkse subsidiebedragen, vermeld in dit besluit, kan als reserve overgedragen worden naar het volgende kalenderjaar;3° de gecumuleerde reserve, opgebouwd uit de jaarlijkse subsidiebedragen, vermeld in punt 2°, is maximaal 50% van de jaarlijkse subsidiebedragen, vermeld in punt 2° ;4° als het maximum, vermeld in punt 2° en 3°, overschreden wordt, wordt het overschreden bedrag teruggestort aan het agentschap, tenzij de organisator een aanwendingsplan of aanzuiveringsplan heeft dat voldoet aan een aantal criteria, waaronder de goedkeuring van de Inspectie van Financiën van de Vlaamse overheid. De minister bepaalt de nadere regels, onder meer de criteria waaraan het aanwendingsplan of aanzuiveringsplan moet voldoen.
Het agentschap gaat de concrete aanwending van de reserves na in het kader van hoofdstuk 4 van deze bijlage en hoofdstuk 10 van dit besluit.
Art. 11.De subsidie, vermeld in artikel 8, wordt vereffend door betaling van een voorschot van maximaal 45% van dat bedrag na de ondertekening van het subsidiebesluit van het jaar waarop de subsidie betrekking heeft, en van een voorschot van maximaal 45% van dat bedrag op het einde van het tweede trimester van dat jaar.
Het saldo van maximaal 10% wordt pas betaald nadat het agentschap het activiteitenverslag over het jaar waarop de subsidie betrekking heeft, alsook het financiële verslag heeft goedgekeurd, uiterlijk vóór 1 september van het daaropvolgende jaar. Daarvoor bezorgt het regionaal expertisecentrum het activiteitenverslag, de jaarplanning en het financiële verslag aan het agentschap uiterlijk op 31 mei van het jaar dat volgt op het werkingsjaar in kwestie.
De bedragen van de voorschotten en de saldi worden overgeschreven naar het rekeningnummer dat door het regionaal expertisecentrum dementie aan het agentschap is meegedeeld.
Als het uitbetaalde bedrag aan voorschotten het uiteindelijk verantwoorde subsidiebedrag overschrijdt, zal het te veel betaalde subsidiebedrag worden teruggevorderd conform hoofdstuk 10 van dit besluit. HOOFDSTUK 5. - Toezicht op de naleving van de erkennings- en subsidievoorwaarden
Art. 12.Met behoud van de toepassing van artikel 10 en 15 is het agentschap belast met de aansturing van de werking van het regionaal expertisecentrum dementie als partnerorganisatie van de Vlaamse Gemeenschap.
Art. 13.De subsidie van de Vlaamse Gemeenschap kan worden teruggevorderd ten aanzien van de partnerorganisatie in één of meer van de volgende gevallen: 1° als het regionaal expertisecentrum dementie de verbintenissen voortvloeiend uit dit erkenningsbesluit niet nakomt;2° als bij het regionaal expertisecentrum dementie fraude wordt vastgesteld bij de aanwending van de subsidie;3° als het regionaal expertisecentrum dementie de erkenning als partnerorganisatie van de Vlaamse Gemeenschap wenst te beëindigen.
Art. 14.De terugvordering van te veel of onterecht betaalde subsidiebedragen gebeurt volgens de modaliteiten bepaald in hoofdstuk 10 van dit besluit. HOOFDSTUK 6. - Overgangsbepalingen
Art. 15.De expertisecentra dementie die in het werkingsjaar vóór de inwerkingtreding van dit besluit verbonden waren als partnerorganisatie door het convenant van 4 juni 2012 tussen de Vlaamse Gemeenschap en de leden van het samenwerkingsverband ter ondersteuning van de acties inzake de zorg voor personen met dementie en hun omgeving, en het addendum van 29 november 2013, worden van rechtswege geacht als regionaal expertisecentrum dementie erkend te zijn vanaf de inwerkingtreding van dit besluit op voorwaarde dat ze voldoen aan de bepalingen, vermeld in artikel 4, 5 en 6 van dit besluit en artikel 7 van deze bijlage.
Art. 16.Het subsidiebedrag vermeld in artikel 8, wordt in het kader van de interne staatshervorming verhoogd met de volgende bedragen, die binnen de beschikbare begrotingskredieten jaarlijks geïndexeerd worden, voor de overeenstemmende regionale expertisecentra dementie: 1° een bedrag van 64.374 euro (vierenzestigduizend driehonderdvierenzeventig euro) wordt uitbetaald aan de partnerorganisatie, actief in de zorgregio Mechelen, bovenop het subsidiebedrag vermeld in artikel 8, om de werking met betrekking tot dementie binnen het Psychogeriatrisch Netwerk (PGN) in Lier voort te zetten; 2° een bedrag van 93.342,30 euro (drieënnegentigduizend driehonderdtweeënveertig euro dertig cent) wordt uitbetaald aan de partnerorganisatie, actief in de zorgregio Leuven bovenop het subsidiebedrag vermeld in artikel 8, om de werking van Memo 2, Steunpunt Halle-Vilvoorde, Molenhofstraat 31, 1670 Heikruis, actief in de regio Brussel, voort te zetten.
Art. 17.Aan de partnerorganisatie `Foton', actief in de zorgregio's Brugge en Oostende, wordt een bedrag van 125.000 euro (hondervijfentwintigduizend euro) boven op het subsidiebedrag, vermeld in artikel 8 van deze bijlage, toegekend voor de verderzetting en borging van de opgebouwde expertise en werking van thuisbegeleiding dementie met dementieconsulenten.
Telkens als het bedrag, vermeld in artikel 8 wordt verhoogd met een substantieel subsidiebedrag, wordt het aanvullende subsidiebedrag toegekend aan de partnerorganisatie, actief in de zorgregio Brugge en Oostende, verminderd met dat bedrag tot de subsidiebedragen van alle regionale expertisecentra dementie gelijk zijn.
Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 9 mei 2014 tot vastlegging van de regels voor de erkenning en de subsidiëring van partnerorganisaties ter uitvoering van artikel 68, § 1, van het Woonzorgdecreet van 13 maart 2009 Brussel, 9 mei 2014.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN