gepubliceerd op 28 september 1999
Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 31 juli 1990 houdende organisatie van het deeltijds kunstonderwijs, studierichtingen « muziek », « woordkunst » en « dans », het besluit van de Vlaamse regering van 31 juli 1990 houdende organisatie van het deeltijds kunstonderwijs, studierichting « beeldende kunst » en het besluit van de Vlaamse regering van 7 juli 1993 tot vaststelling van het inschrijvingsgeld in het deeltijds kunstonderwijs
8 JUNI 1999. - Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 31 juli 1990 houdende organisatie van het deeltijds kunstonderwijs, studierichtingen « muziek », « woordkunst » en « dans », het besluit van de Vlaamse regering van 31 juli 1990 houdende organisatie van het deeltijds kunstonderwijs, studierichting « beeldende kunst » en het besluit van de Vlaamse regering van 7 juli 1993 tot vaststelling van het inschrijvingsgeld in het deeltijds kunstonderwijs
De Vlaamse regering, Gelet op de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, inzonderheid op artikel 24, § 2, 5°;
Gelet op het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II, inzonderheid op titel V;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 31 juli 1990 houdende organisatie van het deeltijds kunstonderwijs, studierichtingen « muziek », « woordkunst » en « dans », gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 31 juli 1991, 18 december 1991, 30 juli 1992, 7 juli 1993 en 1 september 1993;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 31 juli 1990 houdende organisatie van het deeltijds kunstonderwijs, studierichting « beeldende kunst », gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 31 juli 1991, 18 december 1991, 30 juli 1992, 7 juli 1993 en 1 september 1993;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 7 juli 1993 tot vaststelling van het inschrijvingsgeld in het deeltijds kunstonderwijs;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 30 maart 1999;
Gelet op het protocol nr. 331 van 13 april 1999 houdende de conclusies van de onderhandelingen die gevoerd werden in de gemeenschappelijke vergadering van het sectorcomité X en van de onderafdeling « Vlaamse Gemeenschap » van afdeling 2 van het comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten;
Gelet op het protocol nr. 106 van 13 april 1999 houdende de conclusies van de onderhandelingen die gevoerd werden in het overkoepelend onderhandelingscomité van het vrij gesubsidieerd onderwijs;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid, gemotiveerd door de omstandigheid dat de bijsturing van programmatievoorwaarden in het deeltijds kunstonderwijs en de invoering van infrastructuurnormen voor de studierichting dans, uitwerking moeten hebben op de programmaties die van start gaan op 1 september 1999; het is voor de rechtszekerheid noodzakelijk dat de voorwaarden voor die datum vastliggen;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 6 mei 1999, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs en Ambtenarenzaken;
Na beraadslaging, Besluit :
Artikel 1.In artikel 46, § 1, van het besluit van de Vlaamse regering van 31 juli 1990 houdende organisatie van het deeltijds kunstonderwijs, studierichtingen « muziek », « woordkunst » en « dans » wordt tussen het woord « instellingen, » en het woord « studierichtingen », het woord « filialen, » ingevoegd.
Art. 2.In artikel 51 van hetzelfde besluit wordt § 1 vervangen door wat volgt: « § 1. 1° Voor filialen waarvan de programmatie gestart is in het schooljaar 1998-1999 of later, wordt per studierichting een rationalisatienorm voor de lagere graad ingesteld; 2° De rationalisatienorm, die bedoeld wordt in § 1, 1°, is gelijk aan 80 % van de programmatienorm, vastgesteld in artikel 55bis, § 1, 2°, § 2 en § 3;3° Als de lagere graad de rationalisatienorm niet meer bereikt, moet hij geleidelijk afgebouwd worden, leerjaar per leerjaar, te beginnen met het laagste;4° Er wordt geen rationalisatienorm ingesteld voor de middelbare graad.»
Art. 3.Artikel 52 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt: «
Art. 52.§ 1. De programmatie wordt toegepast op instellingen, filialen, studierichtingen en graden. Ze regelt de oprichting van instellingen, filialen, studierichtingen en graden. § 2. De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, beslist over de goedkeuring tot programmatie, zoals bedoeld in § 1, op advies van de Vlaamse onderwijsraad en van de bevoegde administratie en inspectie van het departement Onderwijs van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.
Elk advies dient uit te gaan van de volgende criteria : 1° de behoeften;2° de rationele spreiding : 3° de mogelijkheden van de betrokken instelling op het vlak van infrastructuur, leermiddelen en goedgekeurde leerplannen;4° de onderwijskundige en opvoedkundige context in de betrokken instelling, zoals die blijkt uit het doorlichtingsverslag. Bij het advies over de programmatie van een studierichting « dans » wordt rekening gehouden met het streven naar de normen van infrastructuur, die de bevoegde minister bepaald heeft. § 3. Voor de toepassing van de programmatienorm van een instelling, filiaal, studierichting of graad in een bepaald schooljaar komen alleen de financierbare leerlingen, die geteld werden op 1 oktober van dat schooljaar, in aanmerking. § 4. Voor de toepassing van de omkaderingsnormen van het personeel, de toepassing van de minimale schoolbevolkingsnormen en de vaststelling van de werkingstoelagen, wordt verondersteld dat de omvorming van een filiaal tot instelling al op 1 februari van het voorafgaand schooljaar plaatsvond. § 5. Voor de toepassing van de omkaderingsnormen van het personeel, de toepassing van de minimale schoolbevolkingsnormen en de vaststelling van de werkingstoelagen, wordt verondersteld dat de overheveling van een filiaal naar een andere instelling al op 1 februari van het voorafgaand schooljaar plaatsvond. § 6. De omvorming, zoals vermeld in § 4, of de overheveling, zoals vermeld in § 5, hebben ten aanzien van het departement Onderwijs uitwerking op 1 september van het schooljaar volgend op de melding aan het departement Onderwijs. § 7. Per schooljaar en per instelling is slechts één aanvraag tot programmatie van of één filiaal, of één studierichting of één graad mogelijk. Als een instelling zo'n aanvraag indient, kan ze in hetzelfde schooljaar geen aanvraag voor een experiment indienen. »
Art. 4.Artikel 53 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 53.§ 1. Een instelling voor deeltijds kunstonderwijs, die door de Vlaamse Gemeenschap gesubsidieerd of gefinancierd wordt, kan, met de volgende beperkingen, een nieuw filiaal oprichten, dat nog niet bestond op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar : 1° een instelling voor muziek, woordkunst en dans kan alleen een filiaal voor de sectie jongeren oprichten;2° in een filiaal in oprichting mogen enkel de studierichtingen ingericht worden die al in de instelling bestaan;3° in afwijking van 2°, kan de minister om infrastructurele redenen en na grondige motivatie eventueel afwijking verlenen;4° in een filiaal in oprichting moeten minstens twee studierichtingen ingericht worden;5° enkel instellingen die minstens een lagere en een middelbare graad van de betrokken studierichting hebben, mogen een nieuw filiaal oprichten. § 2. De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, stelt de voorwaarden vast voor het indienen en behandelen van een aanvraag tot : 1° programmatie van een instelling, filiaal, studierichting of graad;2° omvorming van een filiaal tot instelling. De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, stelt de voorwaarden vast voor het melden van een : 1° overheveling van een filiaal naar een andere instelling;2° fusie van twee instellingen door opslorping van één instelling;3° fusie door afschaffing van twee of meer instellingen en oprichting van één nieuwe instelling;4° verandering van net door een instelling. § 3. De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, stelt de procedure vast voor de goedkeuring van de programmatie van een instelling, filiaal, studierichting of graad. »
Art. 5.In artikel 54 van hetzelfde besluit worden, de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2 worden de woorden « 8 km » vervangen door de woorden « 15 km »;2° in § 3, 1°, wordt het woord « gunstig » geschrapt;3° in § 4 worden de woorden « en de middelbare graad » geschrapt.
Art. 6.In artikel 55, § 3, van hetzelfde besluit worden de woorden « onmiddellijk en volledig moet stopzetten. » vervangen door de woorden « volledig moet stopzetten, op het einde van het schooljaar. ».
Art. 7.In hetzelfde besluit wordt een artikel 55bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «
Art. 55bis.§ 1. De oprichting van een nieuw filiaal is bovendien onderworpen aan de volgende voorwaarden: 1° de programmatie van een filiaal houdt in dat de lagere graad geleidelijk, leerjaar per leerjaar, ingericht wordt;2° de programmatienorm voor een nieuw filiaal is als volgt vastgesteld : a) studierichting « muziek » : 20 leerlingen vermenigvuldigd met het aantal opgerichte leerjaren;b) studierichting « woordkunst » : 8 leerlingen vermenigvuldigd met het aantal opgerichte leerjaren;c) studierichting « dans » : 4 leerlingen vermenigvuldigd met het aantal opgerichte leerjaren;3° in elk schooljaar van de periode van oprichting moet in het filiaal de som van de programmatienormen van de ingerichte studierichtingen bereikt worden. § 2. Voor de instellingen die gevestigd zijn in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad en die daarbuiten geen filialen hebben, is de programmatienorm voor de oprichting van een filiaal, in afwijking van § 1, 2°, gelijk aan 40 % van de programmatienorm, die bepaald wordt in § 1, 2°. § 3. Voor een filiaal dat gevestigd is in een gemeente met meer dan 20 000 inwoners, uitgezonderd de gemeenten die bedoeld worden in § 2, is de programmatienorm voor de oprichting van een filiaal, in afwijking van § 1, 2°, gelijk aan 125 % van de programmatienorm, die bepaald wordt in § 1, 2°. § 4. Als de berekening van de percentages in dit hoofdstuk niet uitkomt op een geheel getal, wordt het resultaat afgerond naar het hogerliggend geheel getal. § 5. Het laatste schooljaar waarin de programmatienorm, zoals bedoeld in § 1, 2°, en 3°, § 2 of § 3, bereikt moet worden, is het schooljaar waarin voor het eerst het hoogste leerjaar van de lagere graad georganiseerd wordt. Vanaf het daaropvolgend schooljaar geldt de rationalisatienorm voor elke studierichting afzonderlijk. § 6. Als de instelling de programmatienorm in één van de jaren van oprichting niet bereikt, moet ze de oprichting van het filiaal op het einde van het schooljaar volledig stopzetten. »
Art. 8.In artikel 56 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in 2° wordt het woord « gunstig » geschrapt;2° in 5° worden de woorden « onmiddellijk en volledig moet stopzetten. » vervangen door de woorden « volledig moet stopzetten, op het einde van het schooljaar. »; 3° een 6° wordt toegevoegd, dat luidt als volgt : « 6° De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, bepaalt de normen van infrastructuur voor de programmatie van een studierichting « dans ».»
Art. 9.In artikel 57 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, 2°, wordt het woord « gunstig » geschrapt;2° in § 2 worden de woorden « onmiddellijk en volledig moet stopzetten.» vervangen door de woorden « volledig moet stopzetten, op het einde van het schooljaar. »; 3° in § 3 worden de woorden « onmiddellijk en volledig stopzetten.» vervangen door de woorden « volledig stopzetten, op het einde van het schooljaar. ».
Art. 10.Artikel 59 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 59.Voor de filialen waarvan de programmatie gestart is op 1 september 1998 in toepassing van de omzendbrief van 8 april 1998 (13EA/AMD/FM) betreffende programmatie van instellingen, studierichtingen en graden en oprichting van filialen, vanaf het schooljaar 1998-1999, gelden voor het schooljaar 1998-1999 de volgende programmatievoorwaarden : 1° filialen in oprichting mogen enkel jongeren inschrijven;2° de afstand tot de dichtstbijzijnde instelling of filiaal van een andere inrichtende macht mag niet kleiner dan 8 km zijn, waarbij deze afstand wordt gemeten volgens de kortste weg langs de rijbaan;3° een nieuw filiaal kan slechts de lagere en de middelbare graad programmeren;4° de programmatie moet in een geleidelijke uitbouw voorzien in het filiaal, leerjaar per leerjaar, te beginnen met het eerste leerjaar van de lagere graad;5° de oprichtingsnorm voor een filiaal is als volgt : a) 20 leerlingen per leerjaar in de studierichting « muziek »;b) 8 leerlingen per leerjaar in de studierichting « woordkunst »;c) 4 leerlingen per leerjaar in de studierichting « dans »;6° de betrokken instelling voldoet aan de rationalisatienorm;7° als de instelling de oprichtingsnorm per leerjaar niet bereikt, moet ze het filiaal onmiddellijk en volledig stopzetten;8° in een filiaal in oprichting mogen enkel de studierichtingen die in de hoofdinstelling bestaan ingericht worden;9° enkel instellingen die een lagere en een middelbare graad hebben, mogen nieuwe filialen oprichten.» Instellingen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zonder filialen buiten dit gewest hebben als oprichtingsnorm 40 % van de normen, genoemd in het eerste lid, 5°. Deze norm moet telkens bereikt worden op 1 oktober van het lopende schooljaar.
De Vlaamse minster, bevoegd voor het onderwijs, kan om infrastructurele redenen en na grondige motivatie een afwijking verlenen van hetgeen bepaald in het eerste lid, 8°.
Art. 11.Artikelen 60 tot en met 63 van hetzelfde besluit worden opgeheven.
Art. 12.Artikel 12 van het besluit van de Vlaamse regering van 31 juli 1990 houdende organisatie van het deeltijds kunstonderwijs, studierichting « Beeldende kunst » wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 12.§ 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° leeftijdsgroep I : het eerste en tweede leerjaar lagere graad;2° leeftijdsgroep II : het derde en vierde leerjaar lagere graad;3° leeftijdsgroep III : het vijfde en zesde leerjaar lagere graad. § 2. 1° Men wordt toegelaten tot leeftijdsgroep I van de lagere graad als men zes jaar is en niet ouder dan zeven jaar of als men ingeschreven is in het eerste leerjaar in het lager onderwijs; 2° Men wordt toegelaten tot leeftijdsgroep II van de lagere graad als men acht jaar is en niet ouder dan negen jaar of als men ingeschreven is in het derde leerjaar in het lager onderwijs;3° Men wordt toegelaten tot leeftijdsgroep III van de lagere graad als men tien jaar is en niet ouder dan elf jaar of als men ingeschreven is in het vijfde leerjaar in het lager onderwijs. § 3. De leeftijd die vermeld of bedoeld wordt in § 2, moet bereikt zijn op 31 december volgend op de aanvang van het schooljaar. »
Art. 13.In artikel 38, § 1, van hetzelfde besluit wordt tussen het woord « instellingen » en de woorden « en graden » het woord « , filialen » ingevoegd.
Art. 14.In artikel 42 van hetzelfde besluit wordt § 1 vervangen door wat volgt : « § 1. 1° Voor filialen waarvan de programmatie gestart is in het schooljaar 1998-1999 of later wordt een rationalisatienorm voor de lagere graad ingesteld; 2° De rationalisatienorm, zoals bedoeld in 1°, is gelijk aan 80 % van de programmatienorm, die vastgesteld is in artikel 47bis, § 1, § 2 en § 3;3° Als de lagere graad de rationalisatienorm niet meer bereikt, moet hij geleidelijk afgebouwd worden, leerjaar per leerjaar, te beginnen met het laagste;4° Er wordt geen rationalisatienorm ingesteld voor de middelbare graad.»
Art. 15.Artikel 43 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 43.§ 1. De programmatie wordt toegepast op instellingen, filialen en graden. Ze regelt de oprichting van instellingen, filialen en graden. § 2. De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, beslist over de goedkeuring tot programmatie, zoals bedoeld in § 1, op advies van de Vlaamse onderwijsraad en van de bevoegde administratie en inspectie van het departement Onderwijs van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.
Elk advies dient uit te gaan van de volgende criteria : 1° de behoeften;2° de rationele spreiding;3° de mogelijkheden van de betrokken instelling op het vlak van infrastructuur, leermiddelen en goedgekeurde leerplannen;4° de onderwijskundige en opvoedkundige context in de betrokken instelling, zoals die blijkt uit het doorlichtingsverslag. § 3. Voor de toepassing van de programmatienorm van een instelling, filiaal, of graad in een bepaald schooljaar komen alleen de financierbare leerlingen, die geteld werden op 1 oktober van dat schooljaar, in aanmerking. § 4. Voor de toepassing van de omkaderingsnormen van het personeel, de toepassing van de minimale schoolbevolkingsnormen en de vaststelling van de werkingstoelagen, wordt verondersteld dat de omvorming van een filiaal tot instelling al op 1 februari van het voorafgaand schooljaar plaatsvond. § 5. Voor de toepassing van de omkaderingsnormen van het personeel, de toepassing van de minimale schoolbevolkingsnormen en de vaststelling van de werkingstoelagen, wordt verondersteld dat de overheveling van een filiaal naar een andere instelling al op 1 februari van het voorafgaand schooljaar plaatsvond. § 6. De omvorming, zoals vermeld in § 4, of de overheveling, zoals vermeld in § 5, hebben ten aanzien van het departement Onderwijs uitwerking op 1 september van het schooljaar volgend op de melding aan het departement Onderwijs. § 7. Per schooljaar en per instelling is slechts één aanvraag tot programmatie van of één filiaal, of één graad mogelijk. Als de instelling zo'n aanvraag indient, kan ze in hetzelfde schooljaar geen aanvraag voor een experiment indienen. »
Art. 16.Artikel 44 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 44.§ 1. Een instelling voor deeltijds kunstonderwijs, die door de Vlaamse Gemeenschap gesubsidieerd of gefinancierd wordt, kan, met de volgende beperkingen, een nieuw filiaal oprichten, dat nog niet bestond op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar : 1° een instelling voor Beeldende Kunst kan alleen een filiaal voor jongeren oprichten;2° enkel instellingen die minstens een lagere en een middelbare graad hebben, mogen een nieuw filiaal oprichten. § 2. De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, stelt de voorwaarden vast voor het indienen en behandelen van een aanvraag tot : 1° programmatie van een instelling, filiaal of graad;2° omvorming van een filiaal tot instelling. De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, stelt de voorwaarden vast voor het melden van een : 1° overheveling van een filiaal naar een andere instelling;2° fusie van twee instellingen door opslorping van één instelling;3° fusie door afschaffing van twee of meer instellingen en oprichting van één nieuwe instelling;4° verandering van net door een instelling. § 3. De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, stelt de procedure vast voor de goedkeuring van de programmatie van een instelling, filiaal of graad. »
Art. 17.In artikel 45 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2 worden de woorden « 8 km » vervangen door de woorden « 15 km »;2° in § 3 worden de woorden « en de middelbare graad » geschrapt.
Art. 18.In artikel 46, 1°, van hetzelfde besluit wordt het woord « gunstig » geschrapt.
Art. 19.In artikel 47, § 3, van hetzelfde besluit worden de woorden « onmiddellijk en volledig moet stopzetten. » vervangen door de woorden « volledig moet stopzetten, op het einde van het schooljaar. ».
Art. 20.In hetzelfde besluit wordt een artikel 47bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «
Art. 47bis.§ 1. De oprichting van een nieuw filiaal is bovendien onderworpen aan de volgende voorwaarden : 1° a) De oprichting van een lagere graad gebeurt in leeftijdsgroepen, in leerjaren of als combinatie van beide;b) De oprichting gebeurt leerjaar per leerjaar of leeftijdsgroep per leeftijdsgroep of als combinatie van beide;c) Als een leeftijdsgroep is ingericht, mag het volgende schooljaar of de hogere leeftijdsgroep ingericht worden, of het eerste van de twee leerjaren van deze leeftijdsgroep;d) Als slechts het eerste van de twee leerjaren van een leeftijdsgroep wordt ingericht, mag het volgende schooljaar slechts het tweede leerjaar van de betreffende leeftijdsgroep worden ingericht;2° de programmatienorm voor een nieuw filiaal moet in elk schooljaar van de periode van oprichting bereikt worden en is als volgt vastgesteld : 20 leerlingen vermenigvuldigd met het aantal opgerichte leerjaren. § 2. Voor de instellingen die gevestigd zijn in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad en die daarbuiten geen filialen hebben, is de programmatienorm voor de oprichting van een filiaal, in afwijking van § 1, 2°, gelijk aan 40 % van de programmatienorm, die bepaald wordt in § 1, 2°. § 3. Voor een filiaal dat gevestigd is in een gemeente met meer dan 20 000 inwoners, uitgezonderd de gemeenten die bedoeld worden in § 2, is de programmatienorm voor de oprichting van een filiaal, in afwijking van § 1, 2°, gelijk aan 125 % van de programmatienorm, die bepaald wordt in § 1, 2°. § 4. Als de berekening van de percentages in dit hoofdstuk niet uitkomt op een geheel getal, wordt het resultaat afgerond naar het hogerliggend geheel getal. § 5. Het laatste schooljaar waarin de programmatienorm, zoals bedoeld in § 1, 2°, § 2 of § 3, bereikt moet worden, is het schooljaar waarin voor het eerst het hoogste leerjaar van de lagere graad georganiseerd wordt. Vanaf het daaropvolgend schooljaar geldt de rationalisatienorm. § 6. Als de instelling de programmatienorm in één van de jaren van oprichting niet bereikt, moet ze de oprichting van het filiaal op het einde van het schooljaar volledig stopzetten. »
Art. 21.In artikel 48 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, 2°, wordt het woord « gunstig » geschrapt;2° in § 2 worden de woorden « onmiddellijk en volledig moet stopzetten.» vervangen door de woorden « volledig moet stopzetten, op het einde van het schooljaar. »; 3° in § 3 worden de woorden « onmiddellijk en volledig stopzetten.» vervangen door de woorden « volledig stopzetten, op het einde van het schooljaar. ».
Art. 22.Artikel 50 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 50.Voor de filialen waarvan de programmatie gestart is op 1 september 1998 in toepassing van de omzendbrief van 8 april 1998 (13EA/AMD/FM) betreffende programmatie van instellingen, studierichtingen en graden en oprichting van filialen, vanaf het schooljaar 1998-1999, gelden voor het schooljaar 1998-1999 de volgende programmatievoorwaarden : 1° filialen in oprichting mogen enkel jongeren inschrijven;2° de afstand tot de dichtstbijzijnde instelling of filiaal van een andere inrichtende macht mag niet kleiner dan 8 km zijn, waarbij deze afstand wordt gemeten volgens de kortste weg langs de rijbaan;3° een nieuw filiaal kan slechts de lagere en de middelbare graad programmeren;4° de programmatie moet in een geleidelijke uitbouw voorzien in het filiaal, leerjaar per leerjaar, te beginnen met het eerste leerjaar van de lagere graad;5° de oprichtingsnorm voor een filiaal bedraagt 20 leerlingen per leerjaar.6° de betrokken instelling voldoet aan de rationalisatienorm;7° als de instelling de oprichtingsnorm per leerjaar niet bereikt, moet ze het filiaal onmiddellijk en volledig stopzetten;8° enkel instellingen die een lagere en een middelbare graad hebben, mogen nieuwe filialen oprichten.» Instellingen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zonder filialen buiten dit gewest hebben als oprichtingsnorm 40 % van de normen, genoemd in het eerste lid, 5°. Deze norm moet telkens bereikt worden op 1 oktober van het lopende schooljaar.
Art. 23.Artikelen 54 tot en met 56 van hetzelfde besluit worden opgeheven.
Art. 24.Artikel 2 van het besluit van de Vlaamse regering van 7 juli 1993 tot vaststelling van het inschrijvingsgeld in het deeltijds kunstonderwijs wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 2.§ 1. Het inschrijvingsgeld voor de leerlingen van het deeltijds kunstonderwijs bedraagt 1500 frank als de leerling de leeftijd van 18 jaar niet bereikt heeft op 31 december van het schooljaar in kwestie. § 2. In alle andere gevallen bedraagt het inschrijvingsgeld 4500 frank tot en met het schooljaar 1999-2000, 5500 frank in de schooljaren 2000-2001 en 2001-2002 en 6000 frank vanaf het schooljaar 2002-2003. »
Art. 25.Artikel 3 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 3.§ 1. Het verminderd inschrijvingsgeld voor de leerlingen van het deeltijds kunstonderwijs bedraagt 1 000 frank als de leerling de leeftijd van 18 jaar niet bereikt heeft op 31 december van het schooljaar in kwestie. § 2. In alle andere gevallen bedraagt het verminderd inschrijvingsgeld 3 000 frank tot en met het schooljaar 1999-2000, 4 000 frank in de schooljaren 2000-2001 en 2001-2002 en 4 500 frank vanaf het schooljaar 2002-2003. »
Art. 26.Dit besluit treedt in werking op 1 februari 1999, met uitzondering van artikelen 10 en 22, die in werking treden op 1 september 1998.
Art. 27.De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 8 juni 1999.
De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Onderwijs en Ambtenarenzaken, E. BALDEWIJNS